IO nummer 7, januari 2013

Page 1

IO Magazine van het Instituut voor onderwijs en opleiden januari 2013

interview

Petrie Roodbol ‘Verpleegkundigen in opleiding moeten de vloer op’

achtergrond

De opkomst van brede bachelor­­opleidingen

essay

kwaliteit van de medische vervolgopleiding VUmc-promovendus Iris Wallenburg

HET JUISTE RECEPT Kansen en bedreigingen van social media


02 2

i.o. januari 2013

i.o. januari 2013

Door Wilma Mik Foto Merlijn Doomernik

inhoud

DE superstudent

Nr. 7

Gilian Hettinga (22)

21 Essay

Anesthesiemedewerker AMC Opgeleid aan VUmc Amstel Academie Ontwikkelaar pictogrammenkaart voor ­patiënten met taalbarrière

iris wallenburg over kwaliteit van de medische vervolg­ opleiding ¯

4 Zaterdag 13 oktober, 17.25 uur Witte jassenceremonie VUmc School of Medical Sciences

6-7 en? Was het een boeiend congres? + buitenpost VUmc in het buitenland

Column

Michiel Peereboom, cabaretier en arts

‘Een kort maar heel intensief contact’

‘P

atiënten zijn voor een operatie vaak heel zenuwachtig en angstig, zowel voor de operatie zelf als voor de anesthesie. Het is mijn taak om hen gerust te stellen, te vertellen wat er gaat gebeuren, wat ze kunnen verwachten. Bij patiënten met een taalbarrière lukt dat niet. Het enige wat je dan kunt doen is een hand op de schouder leggen en met een rustige stem tegen ze praten, in het Nederlands. Maar je merkt dat de stress een stuk hoger blijft, ook tijdens de operatie en dat kan zelfs negatieve gevolgen hebben op de uitkomst van die operatie. Voor mijn afstudeerscriptie heb ik onderzocht of dat niet anders kan. Die taalbarrière op de OK is echt een probleem. Op twee A-4-tjes heb ik een aantal afbeeldingen gezet met daarop de belangrijkste stappen van de anesthesie. Daaronder staat in de talen die

in de Randstad het meest worden gesproken een korte, verklarende tekst. Zo kun je op eenvoudige wijze patiënten toch wat beter voorbereiden. Je ziet ze ontspannen als ze begrijpen wat er gaat gebeuren. Als ze niet alles maar over zich heen moeten laten komen. We zijn nu de puntjes op de i aan het zetten. Nog wat scherpere foto’s, een wat betere vertaling. Vervolgens gaan we het gebruiken bij alle operatiepatiënten in het AMC met een taalbarrière die onder algehele narcose gaan. Na een evaluatie en bijstelling kan elk ziekenhuis in Nederland het overnemen. Dat zou mooi zijn! En je kunt natuurlijk ook denken aan een varianten: voor gedeeltelijke anesthesie, een ruggenprik. Tijdens mijn vwo-opleiding heb ik mijn EHBO gehaald en deed ik al dingen voor het Rode Kruis. Ik was dus al geïnteresseerd in de medische rich-

ting, maar om eerst 10-12 jaar geneeskunde te studeren en dan pas een baan te krijgen, dat trok me niet. Bovendien ben je dan alleen maar aan het werk en ik wil ook andere leuke dingen ernaast blijven doen, zoals doedelzak en fluit spelen in verschillende bands. Bij de hbo-opleiding tot anesthesiemedewerker van Vumc Amstel Academie kon ik meteen aan de slag. Je moet ervoor zorgen dat de patiënt rustig in slaap valt en gedurende de operatie ben jij degene die over de patiënt waakt. De anesthesioloog is dan al weer naar de volgende patiënt. Je moet ervoor zorgen dat de patiënt stabiel blijft, dat alle vitale parameters in orde blijven. Het is een bijzonder beroep, een mooie combinatie tussen technische handelingen, werken met allerlei apparatuur, en een kort maar heel intensief contact met de patiënt.’

20 Meelopen met…

Astrid van der Veldt, internist in opleiding

23 1 minuut

Signalementen van boeiende media

28 KORT:

o.a. positieve visitatie opleiding geneeskunde VUmc

+agenda 32 DE meester prof. dr. Cees van der Vleuten, hoogleraar onderwijskunde en wetenschappelijk directeur van de School of Health Professions Education Universiteit Maastricht, over zijn pionerende leermeester

03

08

WAT IS HET ­JUISTE RECEPT?

Over kansen en ­bedreigingen van ­social media in het medisch onderwijs. Hoe kun je er op een goede manier gebruik van maken, en hoe voorkom je uitglijders?

16

ACHTERGROND

Wat wil je later ­worden? Weinig vwo-scholieren weten op hun achttiende al het precieze antwoord op die vraag. Toch moeten ze op die leeftijd een definitieve studiekeuze maken. Geen wonder dat veel studenten uitvallen.

24

INTERVIEW

UMCG hoogleraar Verplegingsweten­ schappen Petri ­Roodbol over het belang van goede praktijkervaring bij verpleegkundigen.

Colofon I.O. staat voor ‘in opleiding’ en is een uitgave van het instituut voor onderwijs en opleiden van VU medisch centrum. Het verschijnt 3x per jaar. Eindredacteur: Marre Roozen; m.roozen@VUmc.nl Redactie-adviezen: Jacqueline den Bandt-Bloemzaad, Roel Breuls, Marjan van Duist, Lisette van Elswijk, Inèz de Jonge, Marianne A.R. Kooiman, Saskia Peerdeman, Lies Pelger, Lilian Rodenburg, Christien van Santen, Maybritt Stal, Jitta Reddingius, Jan Spee, Cora Visser Bladconcept en vormgeving: Maters & Hermsen (Stan van Herpen, Jelle Hoogendam/Jan Peter Hemminga, Mascha Baarda) Artikelen: Saskia Engbers, Willy Francissen, Maaike de Hon, Liesbeth Kuipers, Wilma Mik en Petra ter Veer Fotografie: Lars van den Brink, Digidaan, Sake Elzinga, Lizzy Kalisvaart, Merlijn Doomernik, Maarten Willemstein en Mark van der Zouw Illustraties: Jelle Hoogendam, Marenthe Otten, Marieke van Gils Coverbeeld: Maarten Willemstein Drukwerk: Delta Hage Redactieadres: VUmc, dienst communicatie, 4 X 190, Postbus 7057 1007 MB Amsterdam, tel. 020 - 444 7003, io@vumc.nl Oplage: 6000 ex. VUmc en GGZ inGeest zijn partners. VUmc maakt deel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU): www.nfu.nl ISSN: 2211-4955 Stuur voor een gratis abonnement een mail met volledige adresgegevens naar io@vumc.nl. Copyright © 2012, VUmc, Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van VUmc.


04

i.o. januari 2013

13 oktober 2012, 17.25 uur Foto Lizzy Kalisvaart

198

pas afgestudeerde 足bachelorstudenten 足geneeskunde trekken voor het eerst hun witte jas aan.

i.o. januari 2013

05


i.o. januari 2013

i.o. januari 2013

7

Buitenpost

Samenwerken rondom ­behandeling spastisch kind

COLUMN

Artsen, therapeuten en instrumentmakers bogen zich in Vientiane, de hoofdstad van Laos, over de manier waarop kinderen met ­cerebrale parese ­geholpen kunnen worden met lopen. Jules Becher, hoogleraar kinderrevalidatiegeneeskunde, organiseerde de bijeenkomst voor de International Society for Prothetics and Orthotics, ISPO. De cursus bestond uit twee dagen lezingen, gevolgd door twee ­dagen workshops voor de artsen en therapeuten, terwijl de instrumentmakers loopspalken leerden maken. Afsluitend moesten de teams de kinderen presen-

teren: lopend op blote voeten, gewenste ­correcties benoemen, lopend met enkelvoet orthesen en kregen zij commentaar van het internationale team. Onder de 125 deel­nemers waren ook teams uit Bangladesh, Cambodja en Myanmar. Het is voor die landen uniek dat artsen, therapeuten en technici samenwerken rond de ­behandeling van een spastisch kind.

Het NVMO (Nederlandse Vereniging voor Medisch ­Onderwijs) congres is een platform voor ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en opleiding in de gezondheidszorg in Nederland. Rashmi Kusurkar, teamleider onderzoek van onderwijs van VUmc, toog naar M ­ aastricht om haar promotie-onderzoek “Motivation in Medical S ­ tudents” te presenteren. Door Jitta Reddingius Foto Riechelle van der Valk

En?

Wat betekende het voor jou om je ­onderzoek hier te presenteren?

Het congres is een goede plek om te netwerken. Na mijn presentatie kwam ik in contact met mensen die meer over

mijn onderzoek wilden weten of kwamen met voorstellen om samen te werken.

Hoogtepunten van het programma?

Een echte eye opener waren twee lezingen over de richting die we op zouden moeten

gaan in medisch onderwijs. Hoe kunnen we opleiden tot professionals, hoe ziet de ideale opleiding geneeskunde eruit?

Verrassingen?

Tijdens een lezing over de belangrijkste bevindingen van de Visitatiecommissie Geneeskunde 2011-2012 bleek onze PAK (Parate Kennis) -toets te zijn geselecteerd als één van de “best practices”. Dat was leuk om te horen.

Inspirerend?

Zeker. Dat kwam ook door de prijzen die zijn uitgereikt. Eén ervan was voor Marianne Mak

van de afdeling huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde van VUmc; daar ben ik als VUmc-er bijzonder trots op. Zij kreeg de prijs voor haar abstract en presentatie van een innovatief onderwerp op het gebied van de praktijk van het onderwijs. Daarnaast wordt ieder jaar alternerend de prijs voor het beste proefschrift en voor de beste onderwijsinnovatie toegekend. De sfeer was zo fantastisch, het maakt dat ik erbij wil zijn. Ik wil me nog meer wil inzetten voor excellentie.

ILLUSTRATIE JELLE HOOGENDAM

6 06

De gevaren van social media zijn inmiddels wel bekend. Iedereen die zichzelf ooit op een compromitterende manier terugvond op het internet weet dat je niet alleen op facebook, maar ook in het echte leven goed moet bedenken wie je vrienden zijn. Sommige ‘vrienden’ weten nu eenmaal niet hoe lastig het is om een patiënt te overtuigen van goede leefgewoonten, wanneer je zojuist op facebook bent getagged met een kanten slipje op je hoofd en een fles rum aan je lippen. En dit soort nieuwtjes verspreidt zich viraal razendsnel op het internet, waarbij vooral de negatieve resistenter blijken dan een ESBL vormende bacterie. Zelfs als je voor jezelf heel duidelijke regels hebt – zou ik deze tweet kunnen uitspreken in het bijzijn van een patiënt, ook als die niet onder narcose is? – is er altijd wel iemand die vindt dat je iets niet of juist wel had moeten zeggen. Maar de positieve kant – gewoon een sociaal leven kunnen hebben terwijl je weken van honderd uur draait – maakt het het risico waard. Bovendien zijn de gevaren, en tegelijkertijd ook onze privacy, van voorbijgaande aard. Een beetje handige verzekeringsmaatschappij kan nu al, door het creatief combineren van gegevens op twitter, facebook en je bonuskaart, vrij nauwkeurige risicoprofielen samenstellen. En hoe lang duurt het nog voordat Google in samenwerking met Peter R. de Vries komt met DNA Maps met daarin het DNA-profiel van alle inwoners van ons land? Over een paar jaar heeft iedereen 7 miljard vrienden en geen geheimen meer voor elkaar. Artsen zullen meesmuilend terugdenken aan de discussies over het EPD of dat Reinout Oerlemans uit de behandelkamer werd geweerd omwille van het dan gedateerde begrip “artsengeheim”. Om daarna de colonoscopie van hun patiënt op youtube te plaatsen en de patiëntgegevens bij te schrijven als status update op facebook.

Michiel Peereboom specialiseerde zich na zijn ­ artsenopleiding tot ­ cabaretier, tekstschrijver en filmmaker.


8 08

i.o. januari 2013

Sociale media in de medische praktijk

Wat is het juiste recept?


10

i.o. januari 2013

i.o. januari 2013

11

Social media zijn niet meer weg te denken uit onze wereld. Hoe kun je er op een goede manier gebruik van maken, en hoe voorkom je uitglijders? “We geven onze toekomstige artsen geschiedenisles”, prikkelt Lucien Engelen, directeur REshape Center Radboud UMC.

S

Door Wilma Mik Fotografie Maarten willemstein

ocial media? In de ogen van veel mensen, en dan vooral de wat oudere onder ons, is dat flauwekul. Ze reiken niet verder dan de buurtkroeg, met veel geroddel en geklets over de poes of de lokale voetbalclub. Anderen zien alleen maar beren op de weg. Een uitglijder op Twitter en je bent voor eeuwig gebrandmerkt, privacy is ver te zoeken op Facebook, en ben je eenmaal online dan word je voortdurend lastig gevallen. Als arts moet je je vingers al helemaal niet branden aan social media. Dat vindt althans de American Association of Medicine die een richtlijn heeft uitgevaardigd met als credo: gij zult niet twitteren of facebooken. “Met zo’n decreet steek je je kop in het zand en negeer je de ontwikkelingen”, meent Lucien Engelen. “Begrijp als artsen, verpleegkundigen en docenten dat 98% van je jonge patiënten en studenten communiceert via social media.” Bij het recente congres van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs stonden de meningen bij het onderdeel over social media diametraal tegenover elkaar. Docenten pleitten voor een algehele drooglegging. Studenten betoogden dat je er niet meer omheen kunt en eisten dat het leren omgaan met social media een plek krijgt in het curriculum. Wat is het juiste recept?

Aanbevelingen KNMG • benut kansen van social media • garandeer vertrouwelijkheid • geen vrienden met patiënten • onderscheid wat openbaar is en privé • denk aan reikwijdte • toon respect • spreek uw collega aan • volg gedragsregels werkgever • let op disciplinaire risico’s

Mogelijkheden Tanja Jans, expert online communicatie, is een warm pleitbezorger van social media. Twitter en Facebook zijn bij uitstek middelen om jezelf op de kaart te zetten, als arts en als student. “Door met de juiste mensen te linken, door vragen te stellen, inhoudelijke discussies aan te gaan, kennis te delen, hulp te bieden, kun je jezelf uitstekend profileren en een omvangrijk netwerk samenstellen. In een veel sneller tempo en met een veel groter

bereik dan via de klassieke middelen.” Je kunt social media ook gebruiken om te luisteren naar wat patiënten over je vakgebied of je dienstverlening zeggen en een weerwoord geven. Jans: “Met een vraag of reactie bereik je zoveel mensen! Je kunt met een snelle en adequate reactie ook geruchten en roddels de kop indrukken. Op internet is iedereen expert, houd dat in je achterhoofd. Zeker bij medische kwesties. Je kunt je meerwaarde als arts bewijzen door in dialoog te gaan, door bijvoorbeeld spreekuur te houden op patiëntenfora. Monitor wat daar gezegd wordt. Er zijn zoveel mogelijkheden! Gebruik ze en oriënteer je daarop al tijdens je studietijd.” Engelen ziet wat er gebeurt bij artsen die op een creatieve manier social media inzetten. “Ze zijn open, benaderbaar en verstrekken zinnige informatie. In eerste instantie trekken ze daardoor veel volgers en vrienden, maar dat vertaalt zich uiteindelijk in meer patiënten. Ga er dus als student al mee oefenen. In het Radboud maken studenten social media-plannen als onderdeel van een van de studieblokken. Daar komen heel innovatieve concepten uit voort waarin ze e-health, social media en traditionele zorg met elkaar proberen te verweven.” Bijvoorbeeld de inzet van Facebook voor het verwerven van deelnemers voor een onderzoek. Handreiking De mogelijkheden zijn immens, maar valkuilen zijn er ook. E-jurist Sjaak Nouwt van KNMG haalt een voorbeeld aan uit Groot-Brittannië. Verpleegkundigen werden een aantal weken geschorst omdat ze aan planking deden en de foto’s op Facebook zetten. “De directie was daar niet blij mee, want ze deden dat toen ze eigenlijk op hun afdeling behoorden te zijn.”Het is soms lastig de grens te bepalen. Het hangt ook erg van je intentie af. Doe je zoiets voor een goed doel dan is het heel iets anders dan dat je het puur voor de lol doet, tijdens werktijd in het ziekenhuis, waar mogelijk de patiëntveiligheid in gevaar komt.” Een ander voorbeeld. Van 68 tuchtcolleges in de Verenig-


12

i.o. januari 2013

i.o.

‘Artsen nemen een bijzondere positie in als beroepsgroep. Je hebt een beroepsgeheim, ook als je privé bezig bent’ de Staten heeft meer dan de helft serieuze maatregelen genomen tegen artsen omdat zij op een ongepaste manier communiceerden met patiënten, denigrerende opmerkingen maakten over patiënten op social media, of foto’s publiceerden van zichzelf terwijl ze onder invloed waren. Die maatregelen omvatten een berisping, schorsing, of intrekking van de bevoegdheden van een arts. Nouwt: “Dit risico loop je ook in Nederland. Gebruik van social media is niet altijd vrijblijvend.” Ook bij Engelen lopen de koude rillingen over de rug als hij hoort hoe social media soms worden ingezet. “Labuitslagen die via privéberichten van Twitter worden gedeeld. Dan denk ik: doe normaal alsjeblieft! We hebben met zijn allen afgesproken dat we veilig communiceren binnen de zorg en dan doe je zoiets! Er is niets veilig aan Twitter. Mijn account wordt drie keer per week gehackt, als ik niet oplet.” Als handreiking voor artsen en studenten geneeskunde ontwierp KNMG negen aanbevelingen (zie kader). Het KNMG Studentenplatform wil dat het gebruik van social media tijdens de studie aandacht krijgt, een pleidooi dat de KNMG ondersteunt. “Helaas leiden we onze artsen nog steeds op door ze geschiedenisles te geven”, chargeert Engelen. “In de curricula komen social media amper aan bod. Je doet de studenten tekort als je ze niet laat zien wat je er mee kunt. Straks zijn ze klaar en dan is de wereld ineens veranderd. In navolging van sectoren als de reisbranche, verzekeraars en hypotheekverstrekkers, gaan consumenten ook artsen beoordelen. Dan kun je zeggen dat dat niet kan en niet mag, maar het gebeurt!” Grenzen Het curriculum geneeskunde van VUmc besteedt inmiddels wel aandacht aan het gebruik van social media. Aan het begin van de bachelor- en de masteropleiding komt het aan bod in colleges en practica. Kijk naar de mogelijkheden en verlies de risico’s niet uit het oog, is telkens de leidraad. Voorafgaand aan de zorgstage wordt tijdens het

practicum over het beroepsgeheim expliciet ingegaan op de aanbevelingen. “Onze studenten gaan dan de praktijk in en zien voor het eerst patiënten. Dan moeten ze goed weten wat de geheimhoudingsplicht inhoudt en dat het beroepsgeheim zich ook uitstrekt tot het gebruik van social media”, zegt Marianne Mak, coördinator ‘professioneel gedrag’. Ze meent dat social media en de omgang ermee meer aandacht behoeven in de opleiding tot arts van onprofessioneel gedrag. “Studenten realiseren zich vaak niet wat de impact is, en de reikwijdte. Dat merk ik aan incidentele meldingen die ik krijg over studenten die zich op Facebook bijvoorbeeld onnadenkend uitlaten over de instelling waar ze stage lopen.” Andere medische faculteiten signaleren dergelijke uitglijders ook. “Artsen nemen een bijzondere positie in als beroepsgroep”, zegt Jans. “Je hebt een beroepsgeheim, ook als je privé bezig bent. Ik kan me voorstellen dat je strikte grenzen stelt en aparte accounts neemt: een voor privé- en de andere voor professionele doeleinden.” Engelen merkt dat zowel artsen als patiënten moeite hebben die twee domeinen te scheiden. “Komt een patiënt de spreekkamer binnen en vertelt dat hij jou heeft gekozen vanwege het leuke tuinhuisje dat je hebt. Of een ander die vraagt of het gezellig was gisteravond naar aanleiding van een foto van een feestje op je Facebookpagina. En hoe vaak krijg je geen vriendschapsverzoeken van patiënten? Doe het niet. Denk ook aan je eigen welzijn. Zit je met vrienden op Facebook leuke dingen te delen, komt ineens een patiënt voorbij. ‘Nu je er toch bent: ik heb last van mijn darmen, wat kan ik er aan doen?’ En dan heb je er al twaalf uur op zitten. Behoud je professionele distantie in je relatie met je patiënten. Je geeft je privételefoonnummer ook niet zomaar aan je patiënten. We staan pas aan het begin van ingrijpende veranderingen. Bereid je toekomstige artsen daarop voor!”

Januari 2013

13

essay

Minder doen = minder durven De oude meester-gezelrelatie wordt in de medische vervolg­ opleidingen steeds meer losgelaten. Dat is een slechte ontwikkeling. Door te weinig contact met de opleidend specialist ­leren de aios namelijk onvoldoende omgaan met complexe en ­onvoorspelbare situaties. Betekent dit dat zij slechtere dokters worden? Iris Wallenburg, onlangs gepromoveerd bij VUmc op dit onderwerp, geeft antwoord. Door Iris Wallenburg Onder redactie van Petra ter Veer Illustratie Marenthe Otten

L

ange tijd was de opleiding tot specialist gebaseerd op ‘leren door te doen’. De aios liep mee en leerde het vak stap voor stap. Naarmate de specialist diegene meer ging vertrouwen, gaf hij meer uit handen. Van expliciete toetsing was geen sprake, al werd de aios natuurlijk wel impliciet beoordeeld op inzicht en vaardigheden. Zo’n tien jaar geleden ontstond er binnen de politiek en de gezondheidszorg steeds meer discussie over deze aanpak. Het ministerie van VWS stuurde aan op een goedkopere en kortere opleiding, passend bij het streven naar taakherschikking. Tegelijkertijd groeide onder artsen het besef dat de traditionele opleiding

niet meer voldeed aan de hedendaagse eisen. Vanuit artsenfederatie KNMG klonk in 2002 dan ook de roep om meer structuur en transparantie. Niet alleen moest de patiënt weten wie hij aan zijn bed had, ook moest precies duidelijk zijn waar de aios toe in staat was. Een onderwijskundige benadering met evidence based toetsen kreeg steeds meer bijval. Er waren nog meer redenen om daartoe over te gaan. Ten eerste strookte het oude systeem niet met de invoering van de 48-urige werkweek, die gepaard ging met parttime banen, samenwerking in teams en dus minder persoonlijk contact tussen ‘meester’ en ‘gezel’. Ten tweede vroegen steeds meer artsen zich af: zou ik

het prettig vinden als ikzelf of mijn kind patiënt was en geholpen werd door een aios? Het antwoord was vaak nee. De methode van ‘in het diepe gooien’ leverde in de ogen van velen onvoldoende kwaliteit van zorg op. Meer structuur in de opleidingsprogramma’s en meer toetsing zou meer grip geven op de zorgverlening. Beter meten en bijsturen In 2004 kregen alle specialismen de opdracht hun opleidingsplan te herschrijven. Bij de disciplines die hierin voorop liepen – gynaecologie/obstetrie en kindergeneeskunde – startte ik mijn promotieonderzoek. Doel was te kijken wat de modernisering nu precies opleverde.


14

i.o. januari januari 2013 2013

De positieve aspecten zijn inmiddels evident. Er is minder sprake van uitbuiting en vermoeidheid bij de aios. Door de nadruk op het leerproces is het ook gemakkelijker verantwoording af te leggen over hoe een aios functioneert, feedback te geven en lesstof op maat aan te bieden. Er zijn bovendien meer (onderwijskundige) instrumenten beschikbaar om iemands bekwaamheid vast te stellen en waar nodig bij te schaven, bijvoorbeeld op het vlak van communicatie, technische vaardigheden, time management of samenwerking. Zorgwekkende nadelen Mijn onderzoek toonde echter ook kwaliteitsverlies aan. Door het werken in teams, de kortere werktijden en de spreiding van werkzaamheden over meerdere ziekenhuizen (wegens centralisering van de zorg) is er steeds minder persoonlijk contact. Hierdoor komt de vertrouwensrelatie tussen de specialist en de aios in het gedrang. Dit heeft direct effect op de invulling van het werk. Bij iemand die je niet zo goed kent, laat je de teugels immers minder gauw vieren. Voor de patiënt is het natuurlijk alleen maar prettig dat hij de beste arts krijgt. Maar de artsen in opleiding schuiven zo niet genoeg op van de periferie naar het centrum van het klinisch handelen. Ze doen minder routine op, dragen minder verantwoordelijkheid, leren minder vaardigheden aan en raken minder vertrouwd met de collega’s, de faciliteiten en het gebouw. Dat laatste is belangrijker dan het lijkt. Stel, je wordt als aios tijdens een nachtdienst opgeroepen wegens een spoedgeval. Dan moet je weten: is dit een verpleegkundige die

sowieso gauw belt of is het iemand die nooit belt en is er dus echt wat aan de hand? Verder moet je de operatiekamer blindelings kunnen vinden, weten welke deuren ‘s nachts op slot zitten of wat de snelste route is naar een afdeling. Zonder die praktische kennis kun je niet zelfstandig genoeg handelen. Deze beperkte leerruimte in de zorgpraktijk baart me zorgen. Gaan de huidige beleidsplannen door – het terugbrengen van de opleidingsduur naar Europese normen, mensen laten meebetalen aan hun eigen opleiding, en de toenemende nadruk op prestatie-indicatoren, waardoor de specialist veel vaker aan het bed staat dan de aios – dan vrees ik dat de situatie alleen maar verslechtert. Dilemma’s De lastige dilemma’s die de moderne opleiding oplevert, vind ik eveneens zorgwekkend. Wie als aios het protocol strikt volgt en zich aan de 48-urige werkweek houdt, volgt keurig de regels, maar laat patiënten en collega’s gevoelsmatig in de steek. Wie besluit de regels te overtreden (bijvoorbeeld door langer door te werken) riskeert een hoge boete voor de instelling, maar toont wel motivatie en gedrevenheid en haalt dus eerder een wit voetje bij de specialist. Aan zo iemand wordt meer gegund. Zo ontstaat een groter gat tussen de ‘haves’ en ‘have-nots’. Ook de opleidend specialist staat voor een dilemma. Het creëren van situaties waarin de patiënt misschien onveilig is, is niet meer van deze tijd. Tegelijkertijd heeft een aios het soms nodig om losgelaten te worden. Zo vertelde een aios tijdens een interview

hoe hij plotseling alleen werd gelaten tijdens een operatie, niet wetende dat de chirurg stiekem bleef meekijken vanachter een raam. De aios voelde zich achteraf gesterkt door het vertrouwen en de chirurg kon vaststellen wat diegene kon. Die speelruimte is er steeds minder, terwijl deze broodnodig is om een balans te vinden tussen twee doelstellingen: het opleiden van nieuwe specialisten (wat vraagt om de mogelijkheid te oefenen op een kwetsbaar persoon) en het bieden van goede patiëntenzorg (wat vraagt om een gekwalificeerde kracht). Oefenruimte Als er niets verandert aan de huidige manier van opleiden, zitten we straks met minder geroutineerde specialisten: mensen die niet zo breed georiënteerd zijn en waarschijnlijk ook minder goed in improviseren en snel handelen in kritische omstandigheden. De kans is groot dat ‘op safe spelen’ de grondhouding wordt. Het is de vraag of de specialisten van de toekomst nog wel genoeg durf zullen tonen in crisissituaties. Mijn advies aan alle betrokkenen luidt: garandeer iedere aios genoeg ruimte om te oefenen. Zet het opleidingsfonds (waarmee de overheid jaarlijks zo’n 1,5 ton beschikbaar stelt per aios) gericht in: zorg dat er extra ‘leertijd’ op de operatiekamers wordt ingekocht. En neem tegenmaatregelen om de negatieve effecten van de flexibilisering van de opleiding tegen te gaan: denk aan regionaal opleiden en meer afstemming tussen ziekenhuizen. Bedenk ook dat goede zorg versleuteld zit in de professionele praktijken. Dat kun je niet (volledig) expliciet maken en sturen.

Proefschrift Dr. Iris Wallenburg (1977) promoveerde bij VUmc op 31 oktober 2012. In haar evaluatieonderzoek ‘The Modern Doctor: Unraveling the Practices of Residency Training Reform’ onderzocht ze wat de modernisering van de medische vervolgopleiding betekent voor a) de zeggenschap van artsen over de opleiding en b) het functioneren van de toekomstige medisch specialist. In dit essay is vooral het laatste punt belicht. Meer informatie: http://tinyurl. com/9tltvnv.


16

i.o. januari 2013

i.o. Magazine van het IOO januari 2013

Worden wie je bent

De opkomst van brede bacheloropleidingen

Door Saskia Engbers Fotografie Lars van den Brink

Wat wil je later worden? Weinig vwo-scholieren weten op hun achttiende al het precieze antwoord op die vraag. Toch moeten ze op die leeftijd een definitieve studiekeuze maken. Geen wonder dat veel studenten uitvallen. Brede bachelors kunnen het tij keren.

H

et kabinet wil dat het aantal brede bachelors de komende jaren toeneemt. De redenering: als studenten starten met een brede opleiding en zich pas later specialiseren, kunnen ze langer over hun definitieve studiekeuze nadenken. Dat verkleint de kans op uitval, zeker als de studenten daarbij grotendeels hun eigen studieroute kunnen bepalen. De brede bachelor kan zo een oplossing zijn voor het toenemende tekort aan professionals in de bètawetenschappen en de gezondheidszorg. Tekentafel Op dit moment onderzoeken verschillende Nederlandse universiteiten de mogelijkheid van een brede bachelor. In Amsterdam zijn VU en VUmc in 2009 samen het grote profielprogramma H2LS gestart. De afkorting staat voor Human Health and Life Sciences, waarbij het cijfer 2 de beide

H’s vertegenwoordigt. In H2LS werken acht onderzoeksin­ stituten samen met zes faculteiten. Het gaat om de faculteiten geneeskunde, tandheelkunde, aard- en levens­ wetenschappen, exacte wetenschappen, bewegingswetenschappen en de faculteit psychologie en pedagogiek. Op de H2LS-tekentafel liggen plannen voor een brede bachelor. Margreeth van der Meijde, directeur van het Instituut voor onderwijs en opleiden en vice-decaan Onderwijs & Opleiden van VUmc, legt uit: ‘Bij zo’n brede bachelor stromen studenten in in een H2LS-community. Ze melden zich, net als nu, aan voor een bepaalde studierichting, zoals geneeskunde of bewegingswetenschappen. In de nieuwe situatie hebben alle studies in de bachelor een gemeenschappelijke kern. Na één tot anderhalf jaar zijn er twee mogelijkheden: óf de studenten kiezen interfacultaire vakken óf ze stappen over naar een andere

studierichting binnen H2LS.’ Studenten kunnen zo op meerdere manieren door hun bachelor gaan en hun doel bereiken. Als ze van richting willen veranderen, hoeven ze zich niet uit te schrijven en opnieuw te starten. Geen tijd verliezen Hoe het in de praktijk zou werken? Van der Meijde maakt het duidelijk aan de hand van een voorbeeld: ‘Een student die zeker weet dat hij psycholoog wil worden, begint zijn studie in de community psychologie van het H2LS-profiel. Na het eerste jaar met de verplichte gemeenschappelijke vakken, staat hij nog steeds achter zijn keuze. Daarom kiest hij een major binnen psychologie en studeert uiteindelijk af op een onderwerp in die studierichting. Deze student heeft dan onder een nieuwe vlag de oude opleiding Psychologie gedaan. Een medestudent die aanvankelijk

17


18

i.o. januari 2013

ook voor psychologie koos, wil na het eerste jaar toch liever bewegingswetenschappen studeren. Hij kiest een interfacultaire major in die richting of hij stapt, met een reparatieprogramma, over naar bewegingswetenschappen. De studiepunten voor de gemeenschappelijke vakken uit het eerste jaar blijven staan, waardoor de student geen tijd verliest.’ Haken en ogen Dat klinkt goed. Toch zijn er volgens Van der Meijde ook haken en ogen. ‘Het is een risico om als enige universiteit de opzet van de bachelor zo ingrijpend te veranderen. Als studenten de brede bachelor niet aantrekkelijk vinden of onzeker zijn over wat hen te wachten staat, kiezen ze voor een andere universiteit. Zo kunnen wij ons marktaandeel verliezen.’ Dat zou, ook met het oog op de prestatiebekostiging, forse consequenties hebben. Op 7 november jl. besloot de ministerraad om zeven procent van het onderwijsbudget van universiteiten en hogescholen afhankelijk te maken van geleverde prestaties. Daarnaast vereist een brede bachelor een andere manier van besturen. ‘Op dit moment wordt de universiteit bestuurd vanuit de faculteiten’, licht Van der Meijde toe. ‘Een brede bachelor vraagt om een andere opzet. Dit vergt veel van de totale organisatie. Zo’n verandering heeft tijd nodig.’ Tussenstap Door deze mogelijke obstakels staan sommige faculteiten afwachtend tegenover een ingrijpende verandering. Daarom is gekozen voor een tussenstap. Van der Meijde: ‘In 2014 starten we met drie interfacultaire majors: klinische wetenschappen, cognitieve neurowetenschappen en sport & prestatie. Bachelorstudenten kunnen naast de reguliere majoren kiezen voor zo’n nieuwe interfacultaire major. Een student die instroomt in biomedische wetenschappen en kiest voor de major klinische wetenschappen, kan zich uiteindelijk aan-

i.o. januari 2013

melden voor de toe­latingsprocedure van het zij-instroomprogramma geneeskunde.’ Binnen het H2LS programma zou het, volgens Van der Meijde, ook mogelijk moeten zijn om ‘door te stromen’ van wo naar hbo. ‘Dat lijkt misschien vreemd, maar niet iedereen die start in het wetenschappelijk onderwijs is ook geschikt om daarin af te studeren. Aangezien er een steeds grotere behoefte is aan bijvoorbeeld verpleegkundig specialisten, zou het geweldig zijn als geneeskundestudenten ook die kant op kunnen gaan.’ Na de introductie van de drie interfacultaire majors wordt gekeken of een brede bachelor tot de mogelijkheden behoort. ‘Dat klinkt wellicht wat tammetjes’, zegt Van der Meijde, ‘maar een universiteit heeft de taak goed op haar erfgoed te passen. Een grote verandering gaat niet over één nacht ijs. Samen met de betrokken faculteiten zetten we kleine stappen, die samen uiteindelijk een grote stap voorwaarts zullen zijn.’ Verband leggen Ook het technisch wetenschappelijk onderwijs is in beweging. Zo voerde de Technische Universiteit Eindhoven dit academiejaar de grootste onderwijshervorming in haar geschiedenis door. Lex Lemmens, dean van het zogeheten ‘Bachelor College’ vertelt waarom: ‘Onze oude opleidingen leverden een ingenieur af, gespecialiseerd in één discipline. In de huidige maatschappij zijn dergelijke professionals nog steeds nodig. Maar er is ook behoefte aan ingenieurs die een verband kunnen leggen tussen technische disciplines onderling en tussen technische en niet-technische disciplines. Een bouwkundige die een stad ontwerpt die haar eigen energie levert, moet ook verstand hebben van elektrotechniek. En een elektrotechnicus die zijn vak uitoefent in de gezondheidszorg, heeft kennis nodig van Medische Wetenschappen.’ Een andere reden voor de onderwijs-

Door de gemeenschappelijke basis en de grote keuzeruimte geven we ­studenten ruimte om te groeien naar wie zij willen worden

hervorming was de wens om meer studenten te trekken en het rendement te verhogen. In 2020 wil de TU Eindhoven maar liefst vijftig procent meer studenten en afgestudeerden hebben. Lemmens: ‘Onze oude opleiding sprak vooral concrete bèta’s aan. De nieuwe opzet is ook aantrekkelijk voor studenten die meer mens- of carrièregericht zijn.’ Switchen Wat er met de hervorming precies veranderde? Lemmens legt uit: ‘De oude bacheloropleidingen bestonden uit 150 studiepunten disciplinaire kennis en een minor van 30 studiepunten. In de nieuwe situatie is er een major van 90 studiepunten disciplinaire kennis en een basis van 30 studiepunten die bij alle majors hetzelfde is. Daarnaast hebben de studenten een keuzeruimte van 60 studiepunten.’ Studenten kiezen zelf of ze in hun bachelor breed of juist disciplinair diep willen gaan. Door de gemeenschappelijke basis en de grote keuzeruimte kunnen studenten in de bachelor nog switchen zonder een achterstand op te lopen. ‘Zo geven we ze ruimte om te groeien naar wie zij willen worden’, zegt Lemmens. ‘We

het derde jaar – het laatste bachelorjaar – kiezen de studenten een afstudeerrichting uit vier mogelijkheden. Die keuze maken ze met kennis van zaken; in de twee voorgaande jaren hebben ze namelijk aan projecten in deze afstudeerrichtingen gewerkt.’ Op de VUB geeft het bachelordiploma toegang tot iedere masteropleiding. Kiezen de studenten een master die niet aansluit bij de afstudeerrichting van hun bachelor, dan kunnen ze door zelfstudie hun kennis bijspijkeren.

overwegen zelfs om voor bijvoorbeeld studenten elektrotechniek de weg naar een artsenopleiding nog open te houden. Zij moeten dan, naast hun technische discipline, voldoende medische vakken volgen om zich te kwalificeren voor een masteropleiding geneeskunde.’ Spanningsvelden Met de hervorming steeg het aantal studenten aan de TU Eindhoven van 1124 (2011) naar 1279 (2012). Opvallend is dat veel meer meisjes zich inschreven. Hun aantal ging van 188 (2011) naar 305 (2012). De studenten in de nieuwe opleiding hebben inmiddels één keuzevak gekozen. Tachtig procent koos voor het meest voor de hand liggende disciplinaire vak. Dit betekent dat bijvoorbeeld scheikundestudenten meestal een scheikundevak kozen. De resterende twintig procent heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheid de eigen interesse te volgen. Lemmens is heel blij met dit percentage. ‘Het oude systeem gaat niet in één jaar op de schop. Ik verwacht dat we langzaam toegroeien naar een situatie waarin de helft van de studenten

kiest voor verdieping in de eigen discipline, terwijl de andere helft de breedte ingaat.’ Hoewel alles goed lijkt te verlopen, zijn er volgens Lemmens ook spanningsvelden. ‘Niet elke docent die vroeger een verplicht vak gaf, heeft nu nog een vak in de major. Deze docenten moeten afwachten of studenten in de keuzeruimte hun vak gaan volgen.’ Ook zijn er consequenties voor de masteropleidingen. ‘Om die naadloos te laten aansluiten op de nieuwe bacheloropleidingen, moeten we ze grondig tegen het licht houden. We verwachten daarmee klaar te zijn voordat de huidige bachelorstudenten de master ingaan.’ Kiezen met kennis De faculteit Ingenieurswetenschappen van de Vrije Universiteit in Brussel (VUB) heeft al sinds het academiejaar 2004-2005 een brede bachelor. Dit in tegenstelling tot de twee andere ingenieursopleidingen in Vlaanderen, waar studenten meteen een afstudeerrichting kiezen. ‘Voor al onze studenten zijn de eerste twee jaren volledig gelijk’, legt decaan Annick Hubin uit. ‘Aan het begin van

Pleitbezorger De ingenieurs van de VUB doen het volgens Hubin goed op de arbeidsmarkt. ‘Door hun brede basis zijn onze ingenieurs op legio plekken inzetbaar. Naast vakgerelateerde kennis hebben ze veel geleerd over het oplossen van problemen, teamwork, projectmanagement en presentatietechnieken.’ De Nederlandse universiteiten hopen met de invoering van een brede bachelor meer inschrijvingen en een hoger rendement te krijgen. Hoe verliep dat in Brussel? ‘Bij ons steeg het aantal inschrijvingen, maar het slagingspercentage daalde’, antwoordt Hubin. ‘Het is mijn overtuiging dat dat laatste niet door de invoering van de brede bachelor komt. In hetzelfde academiejaar 2004-2005 heeft de minister namelijk het toelatings­ examen voor de studie Burgerlijk Ingenieur afgeschaft.’ Hubin juicht toe dat universiteiten in Nederland nu ook hun eerste schreden op het pad van de brede bachelor zetten. ‘Ik ben een warm pleitbezorger van de brede bachelor. Na hun studie hebben mensen een professionele carrière van 35 à 40 jaar voor de boeg. De meesten zullen een paar keer van richting veranderen en dat vraagt veel verschillende competenties. Een brede vorming is dan onontbeerlijk.’

19


20

i.o. januari 2013

i.o. januari 2013

meelopen met... astrid van der veldt

‘Iedere paar maanden

IS alles WEER anders’ ‘Ergens op de zevende etage loop ik rond, dus misschien moet je even zoeken,’ luidde de instructie van Astrid van der Veldt (33) voor onze afspraak. Astrid loopt als internist in opleiding vier maanden stage op de intensive care en ik vind haar achter de computer in de artsenkamer van IC 7B waar ze patiën­tengegevens invoert. Door Maaike de Hon Foto Digidaan

A

ls ze klaar is en de map met het afdelingsdossier van de patiënt wil wegzetten, aarzelt ze even. ‘Eh, ja toch hier,’ lacht ze, terwijl ze de map in een bakje met een kamernummer schuift. Afdeling 7B is namelijk net in zijn geheel verhuisd. In een perfect gecoördineerde operatie zijn gisteren op een na alle patiënten ontslagen waarna de overgang op de aansluiting van een enkele telefoon na vlekkeloos verliep. Draai vinden Of Astrid snel haar draai zal vinden, is nauwelijks de vraag. Als arts in opleiding is zij eraan gewend dat alles iedere paar maanden anders is. ‘Iedere stageperiode is alles in het begin nieuw en spannend. Er zijn ook altijd weer ziektebeelden die je nog nooit hebt gezien. Maar gelukkig zijn er altijd genoeg mensen bij wie je met vragen terecht kunt.’

Nieuwe afdeling Nu er nog nauwelijks patiënten liggen, doet de nieuwe IC-afdeling denken aan een showroom vol glimmende, medische gadgets. ‘Je hebt hier te maken met een totaal ander soort geneeskunde,’ zegt Astrid daarover. Hiervoor liep ze onder andere stage op diverse verpleegafdelingen en op de polikliniek interne geneeskunde. ‘Dankzij alle apparatuur kun je alles monitoren en zie je snel wat het effect is wanneer je iets aanpast in de behandeling. Als ik bijvoorbeeld aan de beademingsknop draai, zie ik de bloedwaarden daarna snel veranderen.’ Voor haar opleiding tot internist is deze stage om meer redenen belangrijk, vindt Astrid: ‘Er lopen op de IC allerlei soorten specialisten rond: intensivisten, anesthesiologen, chirurgen, cardiologen, neurologen en internisten. Ik denk dat het goed is dat je tijdens je studie ook eens met al die andere vakgebieden bij elkaar zit. Bovendien moet je op de interne soms een patiënt naar

21


22

i.o. januari 2013

de IC brengen omdat hij of zij achteruit gaat. Ik denk dus dat het belangrijk is te weten wat er hier allemaal gebeurt en hoe je adequaat met IC-artsen kunt overleggen.’ Spraakwaterval Iedere dag om half twee is er een multidisciplinair overleg waar alle artsen en assistenten van de twee IC-afdelingen en de medium care afdeling bijeenkomen. Ook worden er andere specialisten uit het VUmc uitgenodigd om hun ideeën over een bepaalde patiënt te delen. Op twee grote, aan de muur bevestigde beeldschermen tovert de IC-supervisor die het overleg voorzit de gegevens van de patiënten tevoorschijn, inclusief eventuele röntgenfoto’s. Terwijl de assistenten in een soms verbluffende spraakwaterval van medische termen vertellen hoe hun patiënt ervoor staat, lopen er voortdurend mensen in en uit omdat ze opgepiept zijn. Astrid is snel klaar met haar presentatie vandaag. Door de verhuizing heeft ze maar één patiënt onder haar hoede: iemand die een hartoperatie heeft ondergaan en het goed maakt. ‘Now we’re talking business!’ Sommige andere patiënten leiden tot meer discussie. Als een van de twee aanwezige microbiologen een bespreking onderbreekt met een kersvers kweekresultaat, reageert de supervisor enthousiast: ‘Now we’re talking business!’ De levendige discussie die vervolgens ontstaat, rondt hij na enkele minuten af: ‘De diagnoses vliegen over tafel, maar zullen we hiermee beginnen?’ zegt hij, en stelt een behandeling voor. Dubbele promotie Als er even later een vraag rijst over een prostaatcarcinoom, mengt Astrid zich onmiddellijk in het gesprek. Geen wonder, want al sinds haar afstuderen in 2006 houdt ze zich intensief met oncologie bezig. Afgelopen zomer leidde dat tot een dubbele promotie. Enigszins

verlegen beaamt ze dat zo’n kunststukje vermoedelijk nog niet eerder werd vertoond in het VUmc. Het was voor haar ook geen vooropgezet plan. ‘Het eerste jaar na mijn studie deed ik op de afdeling Medische Oncologie een onderzoek naar de behandeling van gemetastaseerd niercelcarcinoom. Het jaar erna werkte ik bij de afdeling Nucleaire Geneeskunde & PET Research waar ik startte met een onderzoek naar gelabelde chemotherapie bij patiënten met longcarcinoom. Ondertussen analyseerde ik de data die ik bij het eerste onderzoek had verzameld. Na verloop van tijd had ik genoeg om op beide

onderzoeken te promoveren. In overleg met de decaan hebben we het toen op een dag gedaan.’ Na afloop van het multidisciplinair overleg gaat Astrid normaal gesproken aan de slag met de drie tot vier patiënten die ze dagelijks onder haar hoede heeft. Vandaag dus niet, maar er liggen nog wel wat ontslagbrieven te wachten om gedicteerd te worden. En dus keert Astrid terug naar de artsenpost waar we begonnen en waar ze ongetwijfeld binnen no time zonder enige aarzeling haar weg zal vinden.

1

Superstudent Al op de middelbare school zette Astrid van der Veldt haar zinnen op een studie geneeskunde. Ze werd twee keer uitgeloot, maar in 1999 kon ze da n toch beginnen bij VUmc.

2000 start honours ­programme 2006 afstuderen en onderzoek op de afdeling medische oncologie 2007-2010 onderzoek op de afdeling nucleaire geneeskunde & pet research 2011 start opleiding tot ­internist

2012 beide onderzoeken ­verzilverd in een – unieke – dubbele promotie Astrid wil oncoloog worden en hoopt ook in de toekomst in dat vakgebied onderzoek te kunnen verrichten.

Honours Programme Astrid volgde tijdens haar studie het honours programme dat geneeskunde studenten al tijdens hun bachelorstudie de kans geeft wetenschappelijk onderzoek te doen. Astrid: ‘Het HP heeft aan mijn twee promoties bijgedragen doordat het me enthousiast heeft gemaakt voor onderzoek. Ik vond het echt een toegevoegde waarde dat het programma je de mogelijkheid tot verdieping biedt, naast het puur dingen uit je hoofd leren waaruit de studie geneeskunde grotendeels bestaat.’ Meer informatie op: www.med.vu.nl

MINUUT Signalementen uit het vakgebied in ongeveer 1 minuut leestijd.

“Gezonderwijs in Nederland en Vlaanderen; ­Veertig jaar Nederlandse Vereniging voor Medisch ­Onderwijs” – een publicatie ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van de NVMO. Te bestellen via ­secretariaat@nvmo.nl

opleidingen/onderwijsmagazine-io

Medische afkortingen app – B-NHL, GBS, KSHV en SCMC-test. Voor ­iedereen die niet ­direct weet waar deze ­afkortingen voor staan, is er nu de Medische Afkortingen App.

Effectief zoeken en beoordelen van medische literatuur en PubMed handleiding – deze uitgave helpt je bij het vinden van de juiste informatie waarop beslissingen gemaakt kunnen worden, een essentiële stap in het uitvoeren van ­evidence-based medicine.

Intouchables – een Franse film over een geheel verlamde ­aristokraat die een vriendschap opbouwt met zijn uit de banlieue afkomstige verzorger. MedischOnderwijs.nl

– deze website, ­ nt­­­­wikkeld aan het LUMC, o is inmiddels ­uitgegroeid tot een landelijk systeem. MedischOnderwijs.nl ­regelt de toegang tot al het medische e-learning dat binnen Nederland ­beschikbaar wordt ­gesteld via internet. I.O. Magazine online – bladeren via je iPad of op je laptop door onderwijsmagazine van VUmc kan via www.vumc.nl/

Skipr & Mednet in dialoog – bij deze community discussieer je mee over prangende thema’s als ‘de toekomst van transparantie’, ‘de zorgvraagtriade’ en ‘praktijkvariatie’. www.dialoog.skipr.nl

Open onderwijs – tijdens het congres Open Education 2012 in oktober in Vancouver werd duidelijk dat er wereldwijd een verschuiving plaatsvindt van open leermaterialen naar open onderwijs. Dat kan variëren van open leermaterialen, als open tekstboeken of webcolleges, tot open leermaterialen met bij­behorende open ­learningdiensten in de vorm van advies, tutoring, examinering, et cetera. Lees meer op ­ www.surf.nl/oer


24

i.o. januari 2013

i.o. januari 2013

25

De opleiding tot verpleegkundige moet dichter op de praktijk gaan zitten, vindt Petrie Roodbol, hoogleraar Verplegings­wetenschappen in het UMCG. De complexe taak van verpleegkundigen vraagt niet alleen om theoretische kennis, maar ook om goede praktijkervaring. “Je kunt niet in een protocol vastleggen hoe je ­omgaat met een paniekerige patiënt.” Door Willy Francissen Foto Sake Elzinga

O Hoogleraar Verplegingswetenschappen Petrie Roodbol

‘ ‘Verpleegkundigen in opleiding moeten de vloer op’’

ver de opleiding tot verpleegkundige is veel te doen. Niet alleen in Nederland, ook daarbuiten. Want wat moet een verpleegkundige precies kunnen? Op welk niveau moet zij (85 procent is vrouw) functioneren? In Nederland kun je op twee manieren worden opgeleid voor het vak: via het mbo óf via het hbo. In ziekenhuizen doen mbo-ers en hbo-ers vaak hetzelfde werk. Terwijl de zorgvraag steeds complexer wordt. Zonde, vindt Petrie Roodbol. Het leidt tot onderbenutting van het hbo-potentieel en tot frustraties onder alle verpleegkundigen. Een duidelijker scheiding van opleidingsniveaus en taken is beter. De verpleegkundigen bepleitten dit zelf ook in de beroepsprofielen die ze onlangs opstelden. Ze maakten er drie: (1) zorgkundige voor mbo-ers (2) verpleegkundige voor hbo-ers en (3) ­verpleegkundig specialist (‘nurse practitioner’) voor hbo-ers met een aanvullende opleiding. De laatste groep kan handelingen van artsen overnemen. Met de aanbieding van de profielen aan de minister is de beroepsgroep er nog niet, vindt Roodbol. In haar oratie van september 2012 maakte ze zich sterk voor een vergaande integratie van ­theorie en praktijk in de opleiding op alle niveaus. Ze brak ook een lans voor verpleegkundigen die zélf bepalen hoeveel en welke scholing ze willen.

U wilt dat verpleegkundigen meer gaan leren op de werkvloer. Is dat terug naar het oude in-service systeem? ‘Mensen denken snel dat je dat bedoelt, als je pleit voor de integratie van theorie en praktijk. In die zin is het een gevaarlijke uitspraak. Ik wil absoluut niet terug naar het oude systeem waarin instellingen hun eigen medewerkers opleidden. De verpleegkundigen werkten overdag en volgden ’s avonds nog wat lesjes. Wat ik graag zou zien is dat de werkvloer beter wordt benut als krachtige leeromgeving. Nu is er een groot onderscheid tussen opleiding en praktijk. Studenten worden heel breed opgeleid, ze zien het zelf als een studie. Terwijl er juíst voor deze studenten een direct verband moet zijn met de uitoefening van het beroep. Ze moeten zich niet alleen kennis en kunde eigen maken, maar ook ‘care’. Care is het hoe: hoe je het beroep uitoefent, hoe je menselijke waarden hanteert in de verpleegkunde. Daar zijn voorbeelden en verhalen uit de praktijk voor nodig. Hoe bied je vanuit oprechte belangstelling troost voor een patiënt? Hoe kun je, vanuit die belangstelling gecombineerd met kennis, oplossingen zoeken voor problemen? Daar bestaan geen protocollen voor.’ Hoe moet het dan wel? ‘Ik zou graag studenten de praktijk insturen met concrete opdrachten en

vragen. Dat werkt geweldig goed. Zeker als je ze ook vraagt wát ze willen leren. We hebben het gedaan in experimenten met mbo-ers. De studenten leerden heel snel zaken te doorgronden, het werden uitstekende verpleegkundigen. Maar het was erg arbeidsintensief. Bovendien was het ingewikkeld door de financiering van de opleidingen. Ik denk dat we de werkbegeleider van studenten in zorginstellingen moeten vervangen door een leerbegeleider. De werkbegeleider is gericht op het werk dat gedaan moet worden. Ook belangrijk, maar de toepassing van theoretische kennis staat niet voorop. Die kennis wordt dus ook niet ontwikkeld. Met vaste leerbegeleiders kun je het onderscheid tussen zorginstelling en opleiding verkleinen. Verder zouden de docenten in de opleidingen óók geregistreerd moeten zijn als verpleegkundigen, dus nog een bepaalde hoeveelheid werk in het ziekenhuis moeten doen. Verder moeten ze didactisch geschoold zijn en op een hoger niveau staan dan de studenten. Ook daarmee leg je de link tussen ­theorie en praktijk. Als je jarenlang niet in de zorg hebt gewerkt, dan is het moeilijk om het vak over te brengen. Je hebt geen goede verhalen meer. Ik zag in een lesprogramma een voorbeeld langskomen over kankerpatiënten. Dat ging over elfjarige kinderen met leukemie. Met alle respect hoor, maar dat


26

i.o. januari 2013

zijn een paar honderd gevallen per jaar. De meeste verpleegkundigen zien deze patiënten niet. Neem een borstkankerpatiënt als voorbeeld, of een oudere. Nog geen twee procent van de lesstof is gewijd aan ouderen. Wat ik wil is niet makkelijk hoor, daar ben ik me van bewust. Het is een hele zware combinatie om te werken én op te leiden. Het vraagt om continu schakelen.’ Is dat allemaal in dienst van care, de belangrijkste eigenschap van een verpleegkundige? ‘Care is van essentieel belang, op alle niveaus. Dat begrip moeten de opleidingen verder uitdiepen. Maar er komt veel meer bij kijken. Een verpleegkundige is een duizendpoot. Ze is enerzijds een ziekenoppasser. Ze waakt over de vitale functies van de patiënt en signaleert veranderingen waar een arts iets mee moet. Anderzijds heeft de verpleegkundige een zelfstandige taak. Ze zorgt bijvoorbeeld voor de voeding, voorkomt doorliggen, geeft psychosociale aandacht; ze helpt bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Mijn ideale verpleegkundige heeft kennis van verschillende ziektebeelden en de gevolgen ervan. Ze weet hoe kwetsbaar ouderen zijn en kan uitleg geven over lichamelijke veranderingen die horen bij het verouderingsproces. Mijn verpleegkundige kan inschatten wanneer een risicoscore moet worden afgenomen. Ze grijpt in als verschillende dokters medicijnen voorschrijven die samen een gifpotje worden. Ze kan bedenken hoe iemand die gekluisterd is aan bed, toch bepaalde spieren of ledematen kan bewegen. Mijn verpleegkundige kan een dokter de vraag stellen of een ziekenhuisopname echt nodig is. En hem tegenspreken als het moet.’ ‘Alles bij elkaar dus een complexe taak. Die kun je niet aan mbo-ers overlaten, vind ik. Er zijn hbo-ers voor nodig. ­Mbo-ers kun je inzetten in de langdurige zorg, bijvoorbeeld in verpleeghuizen. Of op afdelingen in ziekenhuizen waar vaak dezelfde ingreep wordt gedaan. Het zou hoe dan ook goed zijn als instellingen

i.o. januari 2013

streven naar een personeelsmix, zodat hoger opgeleiden rolmodel kunnen zijn voor lager opgeleiden. Want er moet ook een visie zijn op hoe patiënten hun dagen doorbrengen, of op hoe je omgaat met eenzaamheid en agressief gedrag.’ Is het nodig om wetenschappelijk geschoolde verpleegkundigen te hebben? ‘Nee, ik vind van niet. Er zijn al verpleegkundig specialisten met een hbovervolgopleiding. Zij beschouwen de patiënt als geheel: ze kijken zowel naar de dokterskant als naar de verzorgende kant. De nurse practitioners hebben hun waarde volop bewezen.’ ‘Verder is verpleegkundig onderzoek zeker nodig. Er wordt vast geen Nobelprijs voor uitgereikt, maar het is belangrijk om de gevolgen van ziekte voor patiënten in kaart te brengen. Daarvoor bestaat de opleiding Verplegingswetenschap.’ U wilt ook dat verpleegkundigen zelf gaan bepalen wat ze leren en dat niet langer buitenstaanders dat doen. ‘Er wordt veel over verpleegkundigen gesproken. Iedereen schijnt verstand te hebben van het vak. De inkt van de beroepsprofielen was nog niet droog of er begonnen discussies over de gevolgen voor de arbeidsmarkt. In instellingen wordt heel makkelijk over de grote groep verpleegkundigen gesproken. Een facilitaire dienst die bepaalde taken niet meer kan doen vanwege bezuinigingen? Draag maar over aan de verpleging. Dat gaat veel te gemakkelijk. Verpleegkundigen moeten zelf duidelijker zeggen waar ze voor staan. En ze moeten zelf kunnen bepalen welke scholing daarbij hoort. Hou op ze te betuttelen. In de buurtzorg hebben verpleegkundigen veel meer vrijheid, en dat gaat heel goed. Moeten er ook dingen veranderen in het curriculum? De competentie ‘leren’ kan meer aandacht krijgen in de opleidingen. De zorg verandert voortdurend, dus moeten we verpleegkundigen er bewust van maken dat ze nooit uitgeleerd zijn. En ook dat ze moeten leren in combinatie

27

met andere disciplines. Zet medische en paramedische studenten maar bij elkaar en leer ze hoe ze in kritieke situaties moeten samenwerken. Ook dat helpt verpleegkundigen om te bepalen waar ze voor staan.’ ‘Verder denk ik dat de lesprogramma’s individueler kunnen. Verpleegkunde is een parkeerstudie: ongeveer de helft van de studenten vertrekt na het eerste jaar. Daar hebben de echte verpleegkundigen last van. Die worden heel breed opgeleid, terwijl ze misschien al vanaf het begin een interesse hebben voor de intensive care of voor het doen van onderzoek. Daar zouden ze direct mee aan de slag moeten kunnen. Delen van de vervolgopleiding zou je best naar voren kunnen halen. ‘Er is dus veel te doen, maar er is ook een groot potentieel. Dat boren we aan door de verpleegkundigen goed op te leiden én door ze ruimte te geven.’

Over Petrie Roodbol Petrie Roodbol (1952) is bij­ zonder hoogleraar Verplegingswetenschappen in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Haar aandachtsgebieden zijn innovatie en educatie. Roodbol is hoofd van het Wenckebachinstituut van het UMCG, dat alle verpleegkundige vervolgopleidingen aanbiedt, evenals nascholingscursussen voor andere medische beroepen. Ze is ook hoofd van het Verpleegkundig Expertisecentrum van het UMCG en lector aan de Hanzehogeschool. Roodbol is haar carrière begonnen als verpleegkundige in Leiden en werd al heel jong hoofd van een afdeling. Via cursussen, managementfuncties en een studie Verplegingswetenschap maakte ze de overstap naar onderzoek. In 2005 promoveerde ze aan de Rijksuniversiteit Groningen op een onderzoek naar taakherschikking tussen verpleging en artsen.


28

i.o. januari 2013

KORT

i.o. januari 2013

DOOR Marre Roozen Illustraties Marieke van Gils

Zijinstroom studenten gestart

In augustus 2012 zijn 21 zorgvuldig geselecteerde studenten voor het zijinstroomprogramma geneeskunde gestart. Deze studenten hebben allen een bacheloropleiding biomedische wetenschappen, gezondheidswetenschappen, bewegingswetenschappen, technische geneeskunde of liberal arts and sciences met premedical track succesvol afgerond aan

29

de VU, de UvA, de UT en 4 verschillende University Colleges. Zij gingen aan de slag in de “startcursus”. Deze cursus is specifiek voor het zij-instroomprogramma ontwikkeld om de studenten op het niveau te brengen van bachelorjaar 3 studenten. Studenten en docenten waren enthousiast. Inmiddels zijn de studenten gestart in het reguliere bachelorjaar 3.

Beter getest Op 10 oktober 2012 ontving VUmc van de NVAO (Nederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie) het definitieve besluit over de positieve beoordeling van onze aanvraag om accreditatie te verlenen van de opleidingen geneeskunde bachelor en master. Met dit besluit komt een einde aan een lang en intensief proces waaraan vele betrokken docenten, studenten en medewerkers van het Instituut voor onderwijs en opleiden hun bijdrage hebben geleverd. Na het aanleveren van het zelfevaluatierapport (najaar 2011), het bezoek van de visitatiecommissie (eind 2011) en het verschijnen van het rapport van de QANU over de opleidingen geneeskunde bachelor en master (voorjaar 2012), verscheen in november 2012 het rapport van de QANU. In dit rapport worden alle opleidingen geneeskunde in Nederland met elkaar vergeleken en worden er uitspraken gedaan over “best practices”. Dit laatste rapport heet: “Geneeskunde Onderwijs in Nederland 2012, state of the art Rapport en benchmark rapport”. Met trots kunnen wij melden dat het VUmc compas als een van de betere opleidingen uit dit rapport naar voren komt. Een prachtig resultaat dat alleen bereikt kan worden door de enorme inzet van onze docenten die het onderwijs van hun intrinsieke motivatie uitoefenen. We hebben dan ook het voortouw genomen om een landelijk symposium te organiseren waarin het rapport “Geneeskunde Onderwijs in Nederland 2012, state of the art Rapport en benchmark rapport” gepresenteerd wordt en waarbij we als opleidingen geneeskunde van elkaar willen leren aan de hand van de beschreven ‘best practices”. Dit symposium zal op 3 april 2013 plaatsvinden.

Verpleegkundeopleidingen naar de top De afdeling praktijkopleiding van VUmc valt vanaf 2013 onder het Instituut voor onderwijs en opleiden. De ontwikkelingen binnen de verpleging gaan snel en vragen om een actief beleid. VUmc wil dat haar verpleegkundeopleidingen bij de beste van Nederland horen. Door de opleidingsactiviteiten te bundelen, ontstaan betere mogelijkheden om de regie over het opleiden in het verpleegkundig domein te versterken. VUmc trekt bij de verpleegkundeopleidingen de regierol meer naar zich toe en is een sterke partner voor de mbo- en hbo-opleidingen. Tot voor kort was het zo dat een opleidingsinstituut zoals het ROC ging over het onderwijs en dat VUmc alleen maar stages regelde. Dat is een ouderwetse manier van opleiden. De praktijk is nu leidend en bepaalt wat een verpleegkundige aan kennis en vaardigheden nodig heeft. Door aan te sluiten bij een groter instituut hebben de opleidingen een sterkere positionering naar de scholen.

En door de grotere omvang van het instituut is er ruimte voor zaken als het doen van onderwijskundig onderzoek of de vorming van een digitaal leerlingenportfolio. Het aantal opleidingsplaatsen is de afgelopen jaren flink gegroeid door het werken met het leerwerkplaatsconcept. Studenten zijn na een korte inwerkperiode zelf verantwoordelijk voor een aantal patiënten, en nemen dus zelf initiatief om de patiënt te verzorgen en te behandelen. Een ervaren verpleegkundige loopt mee met de student en coacht waar nodig. Door dit nieuwe concept zijn er nu in totaal 200 opleidingsplaatsen in VUmc en zijn er per leerwerkplaats zestien tot achttien studenten actief. De volgende stap zijn de verpleegkundige vervolgopleidingen. Deze vallen vanaf 1 januari 2014 onder het Insituut voor onderwijs en opleiden.


30

i.o.

i.o. januari 2013

januari 2013

KORT

Agenda

Beste paper voor ­Marianne Mak De Nederlandse Vereniging voor Medisch Onderwijs (NVMO) heeft tijdens haar congres – dat in het najaar van 2012 plaatsvond – de prijs voor de beste paper toegekend aan Marianne Mak, coördinator professioneel gedrag en docent bij VUmc. Mak won de prijs uit zeven genomineerden, op een totaal van 75 papers, met de paperpresentatie ‘’Professioneel gedrag beoordelen en begeleiden: Wat levert het op?’’. Waar gaat uw paper over? ‘Voor de bachelor- en masteropleiding van VUmc hebben wij een leerlijn gemaakt waarin het onderwijs en de toetsing van professioneel gedrag omschreven wordt van het eerste tot

31

en met het zesde collegejaar. Voor onze leerlijn hebben wij een aantal specifieke keuzes gemaakt. Eén daarvan is dat professioneel gedrag een onlosmakelijk onderdeel van medisch inhoudelijk onderwijs is. Dat geldt ook voor toetsing en herkansing. Met de leerlijn hopen wij onprofessioneel gedrag beter te detecteren dan voorheen.’ Wat is de kern van de leerlijn professioneel gedrag? ‘De kern is dat we er niet van uitgaan dat studenten als professionals bij ons binnenkomen, maar dat we hen professioneel gedrag willen aanleren en onprofessioneel gedrag tijdig willen bijsturen. Docenten moeten daartoe wel de mogelijkheid hebben.

Een voorwaarde daarvoor is dat ze op de hoogte zijn van gedragsproblemen van de student. Uniek van deze aanpak is dat wij zorgen voor continuïteit gedurende het eerste tot en met het zesde collegejaar.’

10 januari

mentDisciplineoverstijgend onderwijs

ORATIE

www.vumc.nl

Oratie opleidingsdirecteur VUmc School of Medical Sciences Gerda Croiset ‘Onderwijs: een kunst’

april 2013

28 januari

Symposium best practise over visitatie opleidingen (exacte datum wordt nader bekend gemaakt)

CURSUS

www.vumc.nl

1-daagse cursus voor junior en senior onderzoekers

10 april

www.vumc.nl

De juryleden hebben tijdens de paperprestaties gelet innovatie en onderscheid van bestaande methoden. In de presentatie moest de probleemstelling en methode duidelijk naar voren komen en moest er toegewerkt worden naar het antwoord. Het behalen van de prijs is voor Mak én Vumc een enorme stimulans voor professioneel gedrag binnen de leerlijnen van VUmc.

www.vumc.nl/ opleidingen

5 februari

Cursus Communiceren: als je doet wat je deed krijg je wat je kreeg

Symposium toetsen en beoordelen

www.vumc.nl/ opleidingen

Universiteit Maastricht de recente evidence-based inzichten over toetsing op de werkplek. Er waren diverse workshops over toetsen en beoordelen op de werkplek en over professioneel gedrag. Bijdragen van de examencommissie sloten de middag af. Het symposium was goed bezocht, er waren levendige discussies met interessante opbrengst voor deelnemers en VUmc School of Medical Sciences.

Onderzoeker Arjan Griffioen, hoogleraar angiogenese en opleidingsdirecteur master oncology, is een Marie Curie grant van de Europese Unie toegekend. Deze prijs ontvangt hij voor het bezoek van een Zweedse onderzoeker die zich bezig houdt met het maken van een kankervaccin, gericht tegen de bloedvaten rond een tumor.

Begeleiden van promovendi: van inhoud naar proces

www.vumc.nl/ opleidingen

18 april

Opleiding

www.vumc.nl/ opleidingen

11 maart

www.vumc.nl/ opleidingen

Cursus DOO

Marie Curie grant

Workshop

Lesgeven voor (gespecialiseerd) verpleegkundigen, verzorgenden, operatieassistenten, anesthesiemedewerkers, radiodiagnostisch en radiotherapeutisch laboranten en andere medewerkers

28 februari In het najaar van 2012 vond het symposium ‘toetsen en beoordelen in de master geneeskunde’ plaats, georganiseerd door de masteropleiding van VUmc School of Medical Sciences, het team professionalisering en de examencommissie. Na een presentatie over de vertaling van toetsbeleid naar toetsprogramma door master coördinator van VUmc Hester Daelmans presenteerde Marjan Govaerts van de

SYMPOSIUM

2-daagse cursus patiëntveiligheid Disciplineoverstijgend onderwijs

2-daagse cursus 2-daagse cursus medisch manage-


DE Meester Herinneringen aan inspirerende docenten

Prof. Dr. Cees van der ­Vleuten hoogleraar ­Onderwijskunde wetenschappelijk directeur van de School of Health ­Professions Education ­Universiteit Maastricht winnaar Karolinska Instituut Prijs voor onderzoek naar medisch opleiden

Een eigen visie op onderwijs, tegen de verdrukking in

Door wilma mik Foto mark van der zouw

“S

tom toeval was het, dat ik in 1982 onder de vleugels van mijn leermeester Wynand Wijnen in Maastricht terecht kwam. Pas na een jaar drong het tot me door dat daar iets heel bijzonders gebeurde. De universiteit was net opgericht en er heerste een enorme pioniersgeest, Wynand was daar een belangrijke exponent van. Hij dacht fundamenteel anders over onderwijs. ‘Het onderwijs is er niet om te doceren, maar om te leren’, zei hij altijd. Als je dat serieus neemt, en dat deden we, heeft dat heel veel implicaties. Je zet dan het leerproces van de student centraal en probeert alles wat het leren bevordert zo optimaal mogelijk rondom die student te regelen. Dat betekent dat je ervoor moet zorgen dat studenten leerstof verwerken, dat je zelfstudie structureert, dat ze daarvoor voldoende tijd krijgen, dat er een goede bibliotheek

is, een skillslab. Kortom: de student als spil, als afnemer. Die zienswijze was revolutionair en stond haaks op de traditionele opvattingen over het geven van onderwijs, wat in feite niet meer omvat dan informatie overdragen van een docent naar een lerende. Dat is in feite een heel beperkte vorm van leren. Wynand en alle andere bevlogen docenten en artsen ontwikkelden op basis van een Canadees voorbeeld een heel eigen visie op onderwijs, geheel tegen de verdrukking in. De gedachtelijn was zo anders dan gebruikelijk, dat kon niet goed zijn – was de kritiek van de buitenwacht. Die tegenstand maakte dat we er nog harder aan trokken en nog meer gemotiveerd raakten. Het was natuurlijk fantastisch dat we dit konden doen zonder de last van een geschiedenis. De universiteit van Maastricht moest immers vanaf nul beginnen. Het is buitengewoon inge-

wikkeld onderwijsveranderingen door te voeren in een bestaande situatie. Docenten ontlenen hun opvattingen over het geven van onderwijs vaak aan de manier waarop ze zelf zijn opgeleid en het vergt veel moeite die te beïnvloeden en te veranderen. Inmiddels zie je dat vrijwel alle opleidingen wel iets van deze aanpak in zich hebben, maar geen enkele faculteit heeft het studentgestuurde model zo consequent doorgevoerd als in Maastricht, zoals het Wynand voor ogen stond. Ik heb zo ongelooflijk veel geleerd van die man en was al snel ook overtuigd van deze benadering. In het begin waren we vooral believers, gaandeweg hebben we met onderzoek ook kunnen aantonen dat het echt werkt. En het mooie is: in 1996 ben ik Wynand Wijnen opgevolgd als hoogleraar en dat gaf me de mogelijkheid zijn gedachtegoed verder te verspreiden.”


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.