2024Lokaal11

Page 1


Trots om te werken voor de gemeente

Personeel en organisatie: blik op innovatie en integriteit

Klachtenbehandeling verhoogt het vertrouwen

Big data ten dienste van lokaal politiewerk

Leer meer over brandpreventie op de werkplekken

Ethias Services staat aan uw zijde!

Ethias Services streeft ernaar een volledig dienstenpakket aan te bieden, met name op het gebied van preventie en risicobeheer.

Ethias Services staat aan uw zijde en ondersteunt u bij de implementatie van innovatieve oplossingen die beantwoorden aan uw dagelijkse behoeften.

Op het gebied van brandpreventie op de werkplekken, voorzien we zowel theoretische als praktische opleidingen om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen van de Codex over het welzijn op het werk.

>> Ondek onze opleidingsagenda

Wij helpen u om zowel uw personeel, uw bezoekers als uw patrimonium te beschermen.

Ethias Services biedt ook diensten aan met betrekking tot:

> Competentiemanagement

> Het beheer van Psychosociale risico’s

> Risicomanagement

Praat mee over Lokaal met #VVSGlokaal

Deel al waarop u fier bent op #lokaalDNA

Volg ons op

12 Interview met Peggy De Prins en Lou Van Beirendonck 12 'Veel kan online maar er gaat niets boven echt menselijk contact'

Innovatieve en stimulerende lokale besturen kunnen goede medewerkers aantrekken en aan boord houden. Daar zijn de professoren en HR-experts Peggy De Prins en Lou Van Beirendonck van de Antwerp Management School van overtuigd. We spreken hen in de aanloop naar hun lezingen op het P+O-congres van 26 november.

- De Vlaamse ombudsdienst ondersteunt lokale besturen

23 lokale besturen zijn aangesloten bij de Vlaamse Ombudsdienst. Als gemeente en burger er niet in slagen hun onenigheid op te lossen, kan het Vlaamse niveau in tweede lijn proberen om tot een oplossing te komen. Lokaal bracht Vlaams ombudsvrouw Myriam Parys en haar collega Robert Willems voor een gesprek samen met lokale klachtenbehandelaars Inge De Gussem uit Wetteren en Bert Verbeeck uit Kontich.

Hoe kun je de immense hoeveelheid beschikbare data gebruiken om misdaad te voorspellen en te voorkomen? Voor professor criminologie en veiligheidswetenschappen

sciencefiction maar wel de inzet

Op de cover : Daan Waegeman is begeleider in de buitenschoolse opvang bij Huis van het Kind in Dendermonde. In een sector die traditioneel gedomineerd wordt door vrouwen, voegen ook mannen hun eigen dynamiek toe. Voor Mannendag op 19 november zetten we dat extra in de verf. © Bart Lasuy

COLOFON

KERNREDACTIE Marlies van Bouwel, Bart Van Moerkerke, Marleen Capelle HOOFDREDACTEUR Pieter Plas VORM Ties Bekaert DRUK Graphius VERANTWOORDELIJK UITGEVER Piet Van Schuylenbergh Snijkers, waarnemend directeur Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw, Bischoffsheimlaan 1-8, 1000 Brussel

ADVERTENTIES Peter De Vester, peter@moizo.be, T 03-326 18 92 VACATURES Monika Van den Brande, vacatures@vvsg.be

ABONNEMENT 2024 voor alle informatie over de verschillende abonnementenformules www.vvsg.be/lokaal-abonnement

Ondertekende artikels verbinden alleen de auteurs. Reacties zijn welkom. De redactie zal deze naar eigen inzicht al dan niet opnemen, inkorten of er melding van maken. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, elektronische drager of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ontdek onze studie Lokale Financiën 2024

De aflopende bestuursperiode wordt gekenmerkt door 6 jaar van opeenvolgende crises, waardoor de lokale financiën geen moment rust hebben gekend. Toch slagen onze lokale besturen erin om hun financiën in balans te houden en zijn ze blijven investeren.

Hoe valt deze veerkracht te verklaren? En hoe bieden ze het hoofd aan de vele uitdagingen die hen te wachten staan?

Lees de concrete analyse op belfius.be/onzestudies.

Proficiat, je bent verkozen!

Nu de burger gesproken heeft, de verkiezingsoverwinning gevierd is en de nederlaag weggespoeld, worden in alle gemeenten bestuursmeerderheden gevormd die het beleid de komende zes jaar vorm zullen geven. Met veel enthousiasme en vol nieuwe plannen gaan de lokale bestuurders van start voor een nieuwe beleidsperiode. Dit kan alleen maar lukken met ondersteuning van de centrale overheden. Lokale besturen hebben voldoende beleidsruimte en financiële middelen nodig en dan komen de Vlaamse en federale overheid in beeld. Wat dat betreft zijn we hoopvol gestemd bij het lezen van het Vlaamse regeerakkoord 2024-2029.

Het uitgangspunt dat sterke lokale besturen de beste waarborg zijn om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, is in ieder geval een goede vertrekbasis voor het toekomstige beleid. Lokale besturen leidend maken met Vlaanderen in een ondersteunende rol, zo staat het ook in ons eigen VVSG-memorandum. Op veel plaatsen in het regeerakkoord reikt de nieuwe Vlaamse regering de hand aan lokale besturen om het Vlaamse beleid mee vorm te geven.

Dat ook de middelen aan lokale besturen gegarandeerd zijn is zeker positief: het Gemeentefonds blijft op peil met inbegrip van de jaarlijkse groeivoet van 3,5%; er komen extra middelen voor de landelijke gemeenten door een verhoging van het openruimtefonds en voor de gemeenten die de effecten ondervinden van de grootstad in de buurt; de Vlaamse tussenkomst in de responsabiliseringsbijdrage die lokale besturen betalen voor de financiering van de pensioenen van hun statutaire ambtenaren wordt wellicht voortgezet, idem voor een aantal andere stromen zoals de regularisatie van de vroegere gescosubsidies; vrijwillige fusies van gemeenten worden nog steeds financieel ondersteund.

Op veel punten is het Vlaamse regeerakkoord nog onduidelijk of weinig concreet. Lokale besturen

hebben met bijna elk onderdeel van het regeerakkoord te maken: zorg en welzijn, integratie en inburgering, onderwijs, leefomgeving, mobiliteit, cultuur, veiligheid, noem maar op.

Het uitgangspunt dat sterke lokale besturen de beste waarborg zijn om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, is een goede vertrekbasis voor het toekomstige beleid van de Vlaamse regering.

Daarom hebben we binnenkort een hele reeks gesprekken met de Vlaamse ministers, hun kabinetten en administraties over onze bekommernissen zoals ze neergeschreven staan in het VVSG-memorandum. De beleidsbrieven van de ministers zullen een belangrijke indicatie zijn van de bereidheid om met de VVSG-bekommernissen rekening te houden. Daarnaast hopen we dat er ook snel een federaal regeerakkoord komt.

En ondertussen stomen wij de nieuwe raadsleden klaar tijdens onze introductiesessies voor nieuw verkozen raadsleden en BCSD-leden. Je vindt er meer over in deze Lokaal. Aarzel niet om je in te schrijven. Proficiat aan alle verkozenen! —

kort

Wat te verwachten van het Vlaamse regeerakkoord?

Het nieuwe regeerakkoord van de Vlaamse regering biedt zowel kansen als onzekerheden voor de lokale besturen. Het erkent de cruciale rol van gemeenten in het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen, maar op verschillende vlakken blijft onduidelijk hoe dit in de praktijk vorm zal krijgen. We kijken daarvoor uit naar de beleidsnota's van iedere minister.

De ambities van de Vlaamse regering zijn positief. Toch maken we ons zorgen over de praktische uitvoering en de middelen die hiervoor beschikbaar zijn. Steden en gemeenten hebben voldoende en stabiele financiering nodig. De broodnodige investering in de kinderopvang en de 80 miljoen euro voor het BOA-decreet zijn opvallende elementen. Tegelijk is nog niet duidelijk of Vlaanderen opnieuw bereid is tussen te komen in de responsabiliseringsbijdrage voor de pensioenen van lokale ambtenaren.

Wat verder opvalt is dat de Vlaamse regering kiest voor financiële stabiliteit door niet aan de werking van het Gemeentefonds te raken en door bijkomende financiering te reserveren voor plattelandsgemeentes en gebieden die met grootstedelijke contexten

worden geconfronteerd. We missen wel een aanpak om de versnippering van de financiële stromen tegen te gaan. Het Lokaal Energie-en Klimaatpact wordt hervormd om drempels weg te werken en administratieve ballast te vermijden. De Vlaamse regering blijft inzetten op vrijwillige fusies en bevestigt de refentieregio’s – een goede zaak, maar we verwachten ook een voortgezette hertekening van het bestuurlijke landschap die kan worden meegenomen in de andere beleidsdomeinen. Het aangekondigde onderzoek om een nieuwe ICT-ondersteuningsstructuur op te richten is een lang lang gekoesterde wens van de VVSG. Er is volgehouden aandacht voor de versterking van de dienstverlening aan de burger, maar zonder duidelijk zicht op de bijkomende inspanningen die nodig zijn om dit te realiseren.

Lestalent kan niet vroeg genoeg ontdekt en gestimuleerd worden. Heb je zin om jouw ervaring en unieke manier van werken te delen? Geef dan je passie voor lesgeven door en laat leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs proeven van het leven voor de klas. Misschien krijgen ze zo de smaak te pakken en worden ze zelf later leerkracht! Als ambassadeur van het beroep maak je kans op een startpakket met leesmodules en een logboek, en 500 euro projectsteun (per school). Ook leerlingen worden beloond voor hun inzet.

kbs-frb.be

Veel zaken zijn dus nog niet concreet. Wat wel vaststaat, is dat de Vlaamse overheid voor heel wat zaken naar de lokale besturen kijkt. We pleiten daarom voor een nauwere samenwerking tussen Vlaanderen en de lokale besturen. Het is belangrijk gemeenten van bij het begin te betrekken bij de uitwerking van plannen. Alleen door samen te werken kunnen we de ambities van het regeerakkoord omzetten in werkbare oplossingen op lokaal niveau. Daarom gaan we in gesprek met de Vlaamse regering om de belangen van de lokale besturen duidelijk te maken.

Lees onze eerste voorzichtige analyse van het Vlaamse regeerakkoord via vvsg.be/regeerakkoord. Toetssteen is het VVSG-memorandum. Later vullen we onze analyse aan met concretere informatie uit de beleidsnota’s van de Vlaamse ministers. Jan Raymaekers

Jaarlijks ondersteunt het Fonds Dr. Jules Bouts ideeën en projecten van erkende Vlaamse jeugdbewegingen, met echte maatschappelijke impact binnen volgende thema’s: integratie van kinderen en jongeren uit alle mogelijke kwetsbare groepen, fysieke gezondheid, emotionele veiligheid, maatschappelijke vorming, individuele ontplooiing, milieu en ecologie en andere vergelijkbare thema’s.

kbs-frb.be

4 december _ Fonds Dr. Jules Bouts voor jeugdbewegingen
28 november _ Talent for Teaching

Logistiek medewerkers

doen werkdruk dalen in wzc’s

Woonzorgcentra zetten logistiek medewerkers in als ondersteuners in de zorg om de druk op de zorgverleners te verlichten. De eerste resultaten laten zien dat met aanpassingen in de arbeidsorganisatie de werkdruk vermindert.

Sinds het voorjaar is het koninklijk besluit over de activiteiten van het dagelijks leven (KB ADL) in werking. Die wet maakt het mogelijk dat logistiek medewerkers als ondersteuner zorgtaken kunnen uitvoeren. De eerste ervaringen zijn voorzichtig positief. Dat blijkt uit een druk bijgewoonde VVSG-bijeenkomst van zorgverantwoordelijken uit de publieke woonzorgcentra. Zorg Izegem, Mintus Brugge en Zorgbedrijf Meetjesland stelden hun eerste resultaten voor aan collega-wzc’s.

De versoepeling van de Belgische wetgeving op de uitoefening van de zorgberoepen maakt het mogelijk de druk op het zorgpersoneel te verlichten. Logistiek medewerkers kunnen voortaan basistaken overnemen van collega’s met een zorgdiploma. Die taken – helpen bij maaltijden, bedden

verversen, geneesmiddelen toedienen – waren tot nu toe exclusief voorbehouden voor zorgprofessionals. De wzc’s zetten de zorgondersteuners op maat in bij de bewoners waar het kan. Dat leidt tot aanpassingen in het takenpakket en een andere manier van werken. Duidelijke afspraken en bijkomende opleiding van de logistiek ondersteuners blijken essentieel om de kwaliteit van de zorg te waarborgen.

De rol van zorgondersteuner creëert interne doorgroeimogelijkheden voor logistiek medewerkers. Sommige logistici ontdekken hun eigen talenten en willen graag een zorgopleiding volgen. Publieke wzc’s gaan wel voorzichtig te werk bij de toewijzing van zorggerelateerde taken aan de diverse beroepsgroepen. Sommige kijken ook nog even de kat uit de boom. _ Mike Deschamps

Enquête generatieve AI-geletterdheid

Imec-Mict-UGent en het Kenniscentrum Data en Maatschappij willen graag ontdekken hoe werknemers van de Vlaamse en lokale overheden generatieve AI gebruiken en in hoeverre ze deze technologie begrijpen. Daarnaast onderzoeken ze welke problemen en behoeften er betreffende generatieve AI leven bij deze medewerkers.

Deel je inzichten door de vragenlijst in te vullen. _ Dorothee De Ganck

Deel je inzichten door de vragenlijst in te vullen via vvsg.be/AI

Tot 7 januari _ Vrijwilligerswerk in de eerstelijnszorg versterken

Vrijwilligers in de eerste lijn zijn onmisbaar in de ondersteuning van zowel zorgbehoevenden als professionals. Het Fonds Dr. Daniël De Coninck wil organisaties ondersteunen die werken met en begeleiding bieden aan deze mensen. Projecten ter ontwikkeling van netwerken en uitwisselingen tussen organisaties, of ter invoering of versterking van coördinatiemechanismen en samenwerkingsinstrumenten met een directe impact op vrijwilligers, komen in aanmerking. kbs-frb.be

Echte politiek begint lokaal. Gemeenteraadsverkiezingen zijn niet alleen de meest democratische, ze grijpen ook rechtstreeks in op de plaatselijke gang van zaken. De zorgen, de ergernis en de onrust die daar in de stembus belanden, worden snel gedetecteerd en in het lokale beleid opgevangen. Slecht bestuur, dubieuze vastgoed- en mobiliteitsoperaties worden prompt afgestraft. Wat niet geldt voor de regionale en federale niveaus, waarop de kiezer na de stembusslag nauwelijks vat krijgt omdat die voor tal van bevoegdheden de Europese onderaannemers zijn.

Rik Van Cauwelaert, columnist De Tijd, 12/10

Bij je functie komt wat studeerwerk kijken. Kennis is macht, dat is in de gemeenteraad niet anders. Ook op gemeentelijk niveau zijn bepaalde zaken de afgelopen jaren complex geworden. Denk aan mobiliteit, kinderopvang of wateroverlast. Een gemeenteraadslid moet mét kennis van zaken de juiste beleidsbeslissingen kunnen maken, dossiers beoordelen en op de agenda zetten.

Nathalie Debast, VVSG-woordvoerder, VRT NWS, 15/10

De afschaffing van de opkomstplicht wijst allerminst op een empathische ingesteldheid om de politiek vanuit de wensen en voorkeuren van de kiezer te bekijken. Eerder het omgekeerde is het geval. Kennelijk wel nog “van deze tijd” is de machtslogica die partijen meer greep geeft op lokale coalities en burgemeesters - en die zich ontdoet van zwevende, onbesliste, maar vooral onvoorspelbare kiezers. Om hen moeten partijen tot het laatste moment blijven strijden, maar als ze voortaan thuisblijven, is ook dat ongemak van de baan.

Marc Reynebeau, columnist De Standaard 16/10

Mobiliteitsbeleid is altijd een combinatie van azijn- en honingmaatregelen. Maar de honing, die mensen moet verleiden om de juiste keuzes te maken, ontbreekt te vaak. Zo is de kwaliteit van het openbaar vervoer afgenomen. Tegelijk blijken veel mensen die azijn niet te verteren. De zuurtegraad moet dus omlaag.

Dirk Lauwers, mobiliteitsexpert UAntwerpen, UGent in De Morgen 16/10

Alle oplossingen voor grote uitdagingen beginnen met concrete verwezenlijkingen. Ik blijf een burger van de wereld, maar als je als wereldburger geniet van de schoonheid en aantrekkingskracht van verre bestemmingen, heb je ook de verdomde plicht van je eigen woonomgeving iets moois te proberen maken.

Jonathan Holslag, politoloog en binnenkort burgemeester van Tienen, Knack 16/10

Europese hulp voor lokale klimaatplannen

De EU staat lokale besturen graag bij in hun klimaatplannen. Zo subsidieert ze het AT LAST-project dat centrumsteden en gemeenten helpt hun klimaatambities op te schalen en te versnellen. Life BE FREE, dat deze maand zijn tweede nationale conferentie organiseert, valt dan weer onder het LIFE-programma, een instrument ter financiering van milieubeleid en klimaatactie.

Elkeen leert anders en elk bestuur is uniek, maar iedereen vindt wel zijn gading in het trainingsprogramma Huddle, dat werd ontwikkeld volgens de behoeften van lokale medewerkers die ieder op hun domein aan klimaatplannen werken. Het AT LAST Huddleplat-

form biedt een brede mix van werkvormen met een grote flexibiliteit. Lezingen, mind maps, audiovisuele tools, demo’s, groepsdiscussies en praktijkoefeningen vullen een geschreven cursus aan.

Bonheiden, Knokke-Heist, Oostende en Temse zijn al lid van deze Europese leergemeenschap. Elk lid leert in zijn eigen tempo over financiering, governance en positieve energiewijken door vragen te stellen, inzichten en materiaal te delen op het platform.

Financieringsoplossingen energetisch renoveren

Life BE FREE wil een permanente structuur van rondetafels tot stand brengen die alle belanghebbenden samenbrengt

om innovatieve financieringsoplossingen te bespreken en uit te werken om zo de energietransitie van gebouwen in België te versnellen. In samenwerking met de financiële sector en de bouwsector wil het project iedereen toegang geven tot financiering voor de groene transitie. Op zijn tweede nationale conferentie op dinsdag 19 november in Anderlecht bespreken de deelnemers welke volgende stappen nodig zijn om de energierenovatie van gebouwen in België te versnellen. _ Wim De Geest

https://atlast.thehuddle.nl Opleidingen.vvsg.be, zoek ‘BE FREE’

Jaarlijkse indexering van afvaltarieven: wat verandert?

Elk jaar publiceert de OVAM de geïndexeerde tarieven voor het aanrekenen van de kosten voor afvalbeheer aan de burger. Je vindt ze op hun website. Om de variabele tarieven die een lokaal bestuur aanrekent aan de burger te harmoniseren, legt het Vlarema minima en maxima op. In 2025 blijven de minimumtarieven ongewijzigd. Het maximumtarief voor huisvuil en grofvuil, zowel volgens de haal- als volgens de brengmethode, verhoogt wel. Binnen deze tarievenvorken bepaalt het lokale bestuur de bijdrage van de burger. Het bedrag dat deze moet betalen, dient niet enkel om de kosten van inzameling en verwerking mee te betalen. Met een doordacht tarievenbeleid kan de burger ook aangemoedigd worden om minder restafval te produceren door extra preventie of sortering van afval.

In tegenstelling tot de voorbije jaren hanteert de OVAM de gezondheidsindex van september in plaats van die van november. Dat geeft de gemeenten en intercommunales meer tijd om tegen januari hun tarieven indien gewenst of noodzakelijk aan te passen. _ Piet Coopman

Samenwerken met Nederland is omgaan met verschillen in regelgeving

Bots je bij samenwerkingen met besturen of ondernemingen in Nederland soms op knelpunten door bijvoorbeeld verschillende regelgeving in beide landen? Dan kun je voortaan terecht bij het Schakelpunt Grensbelemmeringen Vlaanderen-Nederland.

Het schakelpunt contacteert de verschillende overheden, beleidsmakers en specialisten in de materie en formuleert concrete adviezen aan het grensregio-overleg van Vlaamse en Nederlandse bestuurders. Dit laatste prioriteert en beslist over de verdere stappen. Daarna kunnen de bevoegde overheden de uiteindelijke oplossing uitwerken. Voorlo -

pig is er enkel een meldingsprocedure voor lokale besturen, intercommunales en belangengroepen. Je kunt er uiteraard ook knelpunten signaleren van individuele burgers, ondernemingen of organisaties.

Wie zijn de partners? Het schakelpunt start als Interreg-pro -

ject en is een samenwerking tussen het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken van de Vlaamse overheid, het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Zeeland, de provincie Oost-Vlaanderen, ITEM Maastricht en UHasselt. Beide provincies treden op voor de andere provincies en lokale besturen. Op YouTube vind je een interview met de burgemeesters van Baarle-Hertog en Baarle-Nassau over de werking van het Schakelpunt.  Kris Versaen

Organiseer in de zomer van 2025 een Film in het Bos

Al twintig jaar trekt BOS+ met Film in het Bos op tournee. Samen met tal van lokale partners organiseert het een filmavond op de mooiste plekjes en dat creëert keer op keer magische momenten. Dat viert BOS+ komende zomer graag!.

Een Film in het Bos is het ideale evenement om een lokaal stukje bos, natuur of groen in de kijker te zetten. Zo’n film krijgt jong en oud in de natuur, op een prettige en laagdrempelige manier. Het bos bij valavond, voeten in het gras, een dekentje omgeslagen, de heerlijke geur van de bladeren, de zon die ondergaat en… de film begint. Heel bijzonder, en voor veel kinderen – en volwassenen – is het ook de eerste keer.

Is er in jouw gemeente ook een stukje bos of natuur dat wat meer aandacht kan gebruiken? Gun je inwoners dan zo’n unieke film- en bosbeleving! Contacteer film@bosplus.be voor meer info. _ Marleen Capelle bosplus.be/aanbod/film-in-het-bos/

Nieuwe regels rookvrije ruimtes

Recent is de wet die rookvrije publieke ruimtes regelt, aangepast. De wijzigingen breiden het rookverbod uit naar zowel gesloten ruimtes als openluchtlocaties.

Vanaf 31 december 2024 mag er niet meer gerookt of gevapet worden op publiek toegankelijke plekken waar veel kinderen komen: speelterreinen, sportterreinen, attractieparken, dierentuinen en kinderboerderijen. Daarnaast komt er een rookvrije zone van tien meter aan de in- en uitgangen van scholen, woonzorgcentra, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en bibliotheken.

De wijzigingen roepen nog veel vragen op bij lokale besturen, (sport)verenigingen, zorginstellingen, scholen en welzijnsorganisaties. Daarom heeft de FOD Volksgezondheid een heldere FAQ samengesteld over de nieuwe re -

gels voor het rookverbod in publieke ruimtes.

De federale overheid raadt voorts aan om signalisatiemateriaal te gebruiken dat naar de wet verwijst, zodat bezoekers weten dat ze zich op een wettelijk rookvrij terrein bevinden. Bestaand materiaal kan eenvoudig worden aangepast met een sticker. Bezoek zeker even de webshop van Generatie Rookvrij. Voor nieuw signalisatiemateriaal organiseert de Vlaamse overheid later een groepsaankoop. _ Veerle Cortebeeck

Heb je nog vragen?

Stuur ze naar veerle.cortebeeck@vvsg.be, dan bezorgen wij ze aan de FOD.

Handboek biedt lokale besturen houvast voor gebruik mobiliteitsdata

Lokale besturen hebben gedetailleerde mobiliteitsdata nodig om beleidsvragen over mobiliteit, klimaat en ruimtelijke planning te beantwoorden. Om lokale besturen te ondersteunen in het vergaren en gebruiken van zulke data is er vanuit het Smart Flanders-programma samen met de lokale besturen een praktijkhandboek ontwikkeld. Dat beschrijft enerzijds hoe lokale besturen meer inzicht krijgen in elf verschillende beleidsvragen gelinkt aan mobiliteitsdata. Anderzijds beschrijft het de diverse dataprocessen die van belang zijn om te werken met deze data, zoals verzamelen, opslaan, verwerken en ontsluiten. Zo krijg je betere inzichten en neem je efficiëntere beslissingen. www.vlaanderen.be/stedenbeleid/smart-flanders

Omgevingsprojecten realiseren mét draagvlak

Bedrijfsleiders, beleidsmakers en burgers zijn elkaars buren wanneer het gaat om ruimtelijke en omgevingsprojecten. De auteurs reiken op basis van brede ervaring handvatten en concrete takeaways aan om dialoog en tweerichtingsverkeer te stimuleren, voorbij zogenaamde NIMBY- en andere eenzijdige posities. Ze trekken daarbij de kaart van de communicatie in de brede zin van het woord, van public relations en corporate affairs over externe relaties tot omgevingsmanagement en stakeholderengagement. Komen onder meer aan bod: bouwen aan reputatie, het brengen van een relevant verhaal, participatie en cocreatie, en lobbying.

• J. Bulteel en A. Dirkx

• Buurman, wat doet u nu?

Over wel-of-niet-in-mijn-achtertuin

• Uitgeverij Pelckmans

• 32 euro

BOS+

Annick Lambrecht

Voorzitter gemeenteraad Brugge

Wat betekent je politieke functie voor jou?

Annick Lambrecht, voorzitter van de gemeenteraad in Brugge, kreeg het estafettestokje van burgemeester Joris Nachtergaele uit Maarkedal, om een vragenlijstje à la Proust te beantwoorden. Aan het eind geeft zij het door aan een andere lokale politica/politicus, van een andere partij en ver van Brugge.

Niet meer aan de zijlijn staan zeggen dat alles beter kan en moet.

Mezelf elke dag 100% geven om mee te werken aan een maatschappij waar het leven goed is voor allen op vele domeinen, zowel privé als op het werk.

Mensen helpen met om het even welk probleem, steeds beseffend dat politiek aan de voordeur start.

Wat was je eerste politieke daad (in de ruimste betekenis)?

Actie voeren in Brugge voor meer verkeersveiligheid en fietsveiligheid met het door ons opgerichte actiecomité Veel-O-Vriendelijk. Dat zette zo’n twintig jaar geleden toch wel wat in beweging.

Kom je uit een politiek nest?

Helemaal niet. Mijn ouders, beiden ambtenaren bij het Ministerie van Financiën, schrokken ervan. De start kwam er door een briefje in mijn brievenbus om eens naar een vergadering te gaan. Ik wou toen echt dingen mee helpen veranderen in thuisstad Brugge. De rest is een mooi parcours op niveau van gemeente, provincie, Vlaams Parlement en Federaal Parlement.

Wat zie je als je grootste prestatie?

Toen ik schepen van Mobiliteit in Brugge was, schreef ik (met mijn dienst) het eerste Fietsplan Brugge. Dat was echt trekken en sleuren, herinner ik mij. Men zag de fiets toen vooral als een obstakel en zelfs een vijand voor de auto. Ik was geïntrigeerd door wat ik toen in Kopenhagen al zag en nam deze ideeën mee naar Brugge. Ik zat en zit ook zelf vaak op de fiets, dat helpt om de knelpunten te kennen.

Neem je dit ambt mee naar huis?

Zeker. Ik ga slapen met politiek en ik sta ermee op. Het is altijd – soms latent – aanwezig en laat mij nooit echt los. Een beetje ambetant voor wie met mij samenleeft, vrees ik.

Heb je vrienden in de politiek?

Jazeker, te beginnen bij Joris Nachtergaele die dit estafettestokje aan mij doorgaf. Mijn beste vriendin komt uit de politiek. Zij startte ooit met mij het actiecomité Veel-O-Vriendelijk. Vriendschap kan in de politiek, als eerlijkheid de bovenhand heeft op blinde ambitie.

Ik heb er vooral veel ‘kennissen’.

Met wie overleg je het eerst als je een belangrijke politieke beslissing moet nemen?

Met mijn partner, dochters en een handvol vrienden. Maar ik luister ook goed op de markt en elders naar wat men mij soms achteloos zegt. Die signalen neem ik ook echt mee.

Wat vind je zelf je meest uitgesproken positieve eigenschap?

Mijn doorzettingsvermogen en het feit dat ik mijn uitgestippelde lijn blijf volgen.

Welke eigenschap bij jezelf betreur je het meest?

Mijn ongeduld (wat soms ook wel een kracht is).

Welke eigenschap waardeer je het meest bij een lid van een andere partij?

Woord houden.

Met welke historische figuur identificeer je je het meest?

Met Achille Van Acker. Als jong parlementslid had hij al interesse voor sociale zekerheid. Onder zijn ministerschap kwam er dan ook de belangrijke wet betreffende de sociale zekerheid in 1944, vandaar dat hij ‘vader van de sociale zekerheid’ wordt genoemd. Gezondheid is ons hoogste goed en gezondheid moet voor allen zijn. Daar zorgde Achilles voor.

In Brugge is vriend en vijand trots op deze stadsgenoot.

Wie zijn je huidige helden?

Iedereen die zich inzet voor een betere warmere maatschappij waarin het leven fijn is. Opsommen durf ik niet, want dan vergeet ik er zeker.

Waar zou je nu het liefste zijn?

Ik heb geleerd dat het niet gaat om waar je bent maar om met wie je er bent. Als het kan, dan ga ik voor een plaats met blauwe lucht, een beetje warmte en mijn geliefden in de buurt. De koersfiets moet ook nabij zijn.

Welk woord of welke zin gebruik je te vaak?

‘Wanneer’ en ‘waarom’.

Wat koester je het meest?

Mijn partner, mijn dochters en de goede vrienden.

Wat is volgens jou de diepste ellende?

Oorlog en terminale ziekte.

Wat is je favoriete bezigheid?

Lopen, fietsen, lezen, een koffiebar bezoeken, een Lumièrefilm bekijken en prutsen. Dat laatste houdt in dat ik de tijd heb om thuis kasten open te trekken en te ontdekken wat daar allemaal in ligt.

Ga je nog af en toe op café in de gemeente?

Ik ga zo graag naar de topbioscoop Lumière in Brugge, waar ze de beste films tonen. Daarna kun je er in het fijne café De Republiek iets drinken en/of eten. Allemaal gewoon op één plaats. Een luxe.

Wat is je motto?

Het wordt altijd avond.

Aan wie geef je de estafettestok door?

Aan Joachim Coens van Damme. —

Interview met Peggy De Prins en Lou Van Beirendonck

Innovatieve en stimulerende lokale besturen kunnen goede medewerkers aantrekken en aan boord houden. Daar zijn de professoren en HR-experts Peggy De Prins en Lou Van Beirendonck van de Antwerp Management School van overtuigd. ‘Steeds meer mensen lopen niet meer warm voor de aandeelhouder of de beurskoers, maar wel voor het zinvol kunnen bijdragen aan de gemeenschap en trots kunnen zijn op de eigen stad of gemeente.’

‘Veel kan online maar er gaat niets boven echt menselijk contact’

‘We moeten innovatie niet romantiseren. Evaluatie en kritische reflectie zijn zeer belangrijk om te zien wat goed loopt en wat schuurt.’

Lou Van Beirendonck:

‘Rust vinden in de verandering zal nu de nieuwe modus moeten worden. Ik weet uit ervaring dat innovatie rustgevend wordt als je ze als normaal beschouwt, dan is er niets stresserends aan.’

Peggy De Prins en Lou Van Beirendonck, professoren aan de Antwerp Management School en HR-specialisten, houden beiden een lezing op het P+O-congres op 26 november. Peggy De Prins komt er praten over The Dark Side, haar nieuwe boek over onderwerpen waarover gezwegen wordt op de werkvloer en hoe daarmee om te gaan. Lou Van Beirendonck beantwoordt de vraag of innovatie een zaak is van solovirtuozen of van teamsynergie.

HR is voortdurend in beweging en ook, zo lijkt het toch, zeer trendgevoelig. Wat is innovatie voor u?

Peggy De Prins: ‘HR is in elke organisatie een work in progress. De organisatie, de ruimere omgeving, de klant veranderen voortdurend en dat betekent dat je nooit kunt zeggen dat alles goed zit en dat de puzzel voor de komende tien jaar gelegd is. En de puzzel zal voor elke organisatie anders liggen, er is geen normatief HR-model dat voor iedereen past. Soms volstaat een trage maar gestage innovatie van het klassieke HR-model. Andere organisaties moeten veel sneller opschuiven, zonder dat ze daarom elke trend hoeven te volgen. Ik pleit zeer sterk voor realisme, we moeten innovatie niet romantiseren. Evaluatie en kritische reflectie zijn zeer belangrijk om te zien wat goed loopt en wat schuurt. De zaken die schuren, dat zijn de dark sides. Als die op tafel komen, kan er nagedacht worden over innovatie. En, innovatie gaat ook over experimenteren en mislukken. We pakken graag uit met de goede voorbeelden, maar we kunnen ook veel leren uit wat fout gaat.’

Lou Van Beirendonck: ‘Innovatie hangt ook fundamenteel samen met de evolutie van een heel hiërarchische en verticale manier van werken en denken naar een horizontale, collegiale manier. Een zeer hiërarchisch gestructureerde organisatie redt het niet meer, want ze trekt geen mensen meer aan. En ze is niet in staat om snel te reageren op maatschappelijke veranderingen. Maar innovatie is geen revolutie, het gaat over permanente aandacht voor verbetering en vernieuwing. Het is een state of mind.’

Als alles voortdurend verandert, kan een organisatie dan nog rust vinden?

Lou Van Beirendonck: ‘Dat is een interessant

punt. Heel lang waren stabiliteit, standaardisatie en houden wat we hebben het belangrijkste en was verandering lastig. Rust vinden in de verandering zal nu de nieuwe modus moeten worden. Ik weet uit ervaring dat innovatie rustgevend wordt als je ze als normaal beschouwt, dan is er niets stresserends aan. Het gaat echt over een fundamentele mindshift. We zitten vandaag midden in een systeemverandering naar het nieuwe paradigma van innovatie, verandering, in vraag stellen, snel schakelen, teamwerk. Dat vraagt een heel andere manier van werken en van denken.’

Wie draagt de innovatie: de expert of het team?

Lou Van Beirendonck: ‘Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat een expert in een team echt wel het verschil maakt. De cijfers zijn spectaculair. Een publicatie in Harvard Business Review geeft aan dat een zeer competente medewerker tot vier keer meer rendement kan halen dan een gemiddeld competente. Rendement betekent bijvoorbeeld meer dossiers afhandelen, beter, zelfstandiger en met minder fouten. Of meer verkoop realiseren, meer en grotere contracten afsluiten, of sneller en beter programmeren. Maar een sterk individu kan niet alles en moet een team hebben. De kwestie is hoe we solovirtuozen in een team kunnen laten werken, waardoor ze elkaar versterken.’

Hoe verhouden inclusie en diversiteit zich tot innovatie?

Peggy De Prins: ‘Ook daar is veel onderzoek naar gebeurd. Meer diversiteit leidt tot meer innovatie. Als je verschillende invalshoeken samenbrengt en een breder perspectief creëert, zie je meer. Het risico van een zeer divers team is dat de gemeenschappelijke lijn enigszins oplost.’

Lou Van Beirendonck: ‘Diversiteit werkt pas goed als er een verbindend principe is, een gedeelde missie, een set van gemeenschappelijke doelstellingen. Uit een recente publicatie blijkt dat tachtig procent van de problemen in een management- of directieteam te maken heeft met onduidelijke doelstellingen.’

Peggy De Prins: ‘Het nieuwe concept betreffende inclusie is enigszins in hetzelfde bedje ziek. Het ultieme doel van inclusie is volgens sommigen dat iedereen volledig zichzelf moet kunnen zijn. Dat is nobel, maar we mogen niet vergeten dat we in een professionele context handelen. Er is een organisatorische grens, er zijn collectieve afspraken nodig. Inclusie is niet gelijk aan vrijheid-blijheid. Inclusie is: iedereen wordt geaccepteerd en mag meedoen, maar niet elk gedrag is welkom. Dialoog over die grens is belangrijk

omdat ze voor iedereen persoonlijk en cultureel verschilt. In diezelfde context gaat het ook vaak over zeer emotioneel geladen termen als werkgeluk. Dan leg je de verwachting zeer hoog, misschien wel onrealistisch hoog. Wat is er mis met het feit dat bepaalde mensen graag hun werk doen maar een heel stuk identiteit verder willen ontwikkelen daarbuiten? We moeten begrenzend durven nadenken over de concepten van inclusie en werkgeluk zonder het waardevolle weg te gooien.’

Lou Van Beirendonck: ‘Aan inclusie en diversiteit hangt een zeer menselijke en ethische kant vast. Als daar geen oog voor is, kan dat leiden tot onaanvaardbare situaties waarin racisme en pestgedrag voorkomen. Maar we mogen ook het functionele aspect niet vergeten. Het kan zo ver gaan dat het niet meer werkt.’

Innovatie vraagt samenwerken, communiceren, participeren. Staan medewerkers daar voldoende voor open?

Peggy De Prins: ‘Ik heb een eerste participatiebarometer georganiseerd in 2021, in volle covidcrisis. Een van de vragen was: in hoeverre zwijg je op het werk hoewel je goede ideeën hebt? 33 procent van de Vlaamse werkenden zei regelmatig of altijd te zwijgen. Dat is gigantisch. In 2024 was dat percentage gedaald tot 26 procent, maar we missen nog altijd veel innovatiepotentieel, omdat mensen om verschillende redenen hun zeg niet kunnen of willen doen: omdat ze zichzelf wegcijferen, angst hebben voor negatieve gevolgen, het moment niet vinden, afgehaakt zijn.’

Na de covidcrisis is hybride werken normaal geworden. Wat betekent dat voor innovatie?

Peggy De Prins: ‘Hybride werken beperkt de informele contactmomenten, en informele zuurstof is belangrijk voor een team om tot innovatie te komen en goede ideeën naar boven te halen.’

Lou Van Beirendonck: ‘Ik maak me zorgen over organisaties, zoals sommige departementen van de Vlaamse overheid, die vandaag afspraken maken met hun medewerkers om vier dagen thuis te werken en één dag op kantoor. Er zijn zoveel voordelen aan in connectie zijn met elkaar, aan overleggen, discussiëren, woord-wederwoord. We hebben elkaar nodig om nieuwe zaken te creëren, veel ideeën komen spontaan tijdens gesprekken. Online overleg kan dat onmogelijk vervangen.’

Peggy De Prins: ‘Er is vandaag nog een harde kern van historisch gegroeide sterke, mature teams in veel organisaties. Maar zeker voor een startend of nieuw team is fysieke nabijheid echt nodig. Ook voor de leidinggevende is die nabij-

heid belangrijk, dat blijkt uit onderzoek: om het goede voorbeeld te geven, voor de geloofwaardigheid van het leiderschap. Een motivatiegesprek via Teams werkt niet.’

Lou Van Beirendonck: ‘Je kunt wel functioneel leiding geven op afstand: vertrouwen geven, doelstellingen vooropstellen en erop rekenen dat mensen hun taken uitvoeren. Maar het creatieve luik is veel moeilijker. Een van de basisprincipes van goed leiderschap is er zijn. Maar als een leidinggevende aanwezig is op de werkvloer maar de medewerkers niet of nauwelijks, dan is dat een groot probleem. Er kan veel online maar het origineel van het echte menselijke contact is nog altijd beter.’

Veel lokale besturen zijn volop in transitie. Kunt u algemeen iets zeggen over innovatie in gemeenten?

Lou Van Beirendonck: ‘De inkanteling van OCMW en gemeente en de fusies van gemeenten zijn echt wel stimulansen om te innoveren. Er gebeuren heel veel mooie dingen ondanks de soms beperkte middelen. Dat komt ook naar voren in onze master public governance en leadership. Dat de Vlaamse overheid meer investeert in managementopleidingen voor lokale besturen ligt volledig in lijn met de verwachtingen van de ambtenaren die voelen dat ze moeten bijscholen om de uitdagingen van morgen aan te kunnen.’

Peggy De Prins: ‘Thema’s als diversiteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn spek voor de bek van lokale besturen. Burgers verwachten van hun gemeente of stad dat ze de maatschappelijke relevantie mee uitademt. De innovatie gebeurt niet enkel in de grote steden. Ik was onlangs op bezoek in De Panne; dat zet een schitterend verhaal van verandering neer met burgerparticipatie en werknemersdemocratie, van samen nadenken over concrete projecten.’

Medewerkers van lokale besturen hebben vaak een lange staat van dienst. De mogelijke dark side daarvan is de gouden kooi, dat ze niet meer durven of willen veranderen, omdat ze bang zijn veel te verliezen. Hoe kan die schaduwkant bestreden worden?

Peggy De Prins: ‘Onderzoek bevestigt dat bijna veertig procent van de werknemers in de

Peggy De Prins: ‘Wat is er mis met het feit dat bepaalde mensen graag hun werk doen maar een heel stuk identiteit verder willen ontwikkelen daarbuiten? We moeten begrenzend durven nadenken over de concepten van inclusie en werkgeluk zonder het waardevolle weg te gooien.’

Lou Van Beirendonck:

‘Mensen zijn niet gedemotiveerd omdat ze ergens lang werken, maar omdat ze niet meer worden gestimuleerd of aangesproken op hun kwaliteiten, of omdat ze zelf de mogelijkheden niet meer zien.’

private en publieke sector het gevoel hebben in een gouden kooi te zitten. Dat is een taboe, daar wordt niet over gesproken. Voor alle duidelijkheid, het is niet verkeerd dat mensen duurzaam bij dezelfde werkgever blijven, integendeel. Ik denk soms dat de slinger nu te ver naar de andere kant doorslaat, alsof mobiliteit en van werk veranderen absoluut goed is. Soms hebben werknemers ook wel wat tijd nodig om ergens te kunnen landen, om de kansen en de donkere kanten van een baan te leren kennen en ermee te leren omgaan. Maar als medewerkers het gevoel hebben heel erg in de gouden kooi te zitten en uitgeblust te geraken, dan is er extra aandacht nodig voor motivatie. Want dat is het voor mij: een motivatievraagstuk. De medewerker en de people manager moeten ook in een duurzame relatie regelmatig het psychologische contract hernieuwen, zoeken naar de gemeenschappelijke deler en de gemeenschappelijke ambitie, kijken of beider verwachtingen nog overeenkomen. Ze mogen niet in slaap vallen en moeten oog hebben voor voldoende vernieuwing in een vertrouwde jas. Daarvoor bestaan heel wat motivatietechnieken en -tools.’

De organisatiecultuur moet dan natuurlijk communicatie en dialoog stimuleren.

Peggy De Prins: ‘Absoluut. Onderzoek toont dat het met de opendialoogcultuur nog veel beter kan. Meer dan zestig procent van onze werknemers durft geen feedback te geven aan iemand in de hiërarchie, vijftig procent zelfs niet aan collega’s. Er zijn nog veel stiltetaboes.’

Lou Van Beirendonck: ‘Mensen zijn niet gedemotiveerd omdat ze ergens lang werken, maar omdat ze niet meer worden gestimuleerd of aangesproken op hun kwaliteiten, of omdat ze zelf de mogelijkheden niet meer zien.’

Hoe kunnen lokale besturen zich het best positioneren als aantrekkelijke werkgever?

Lou Van Beirendonck: ‘Comfortfactoren zoals nabijheid en flexibiliteit zijn belangrijk, maar vooral maatschappelijk nut kan de doorslag geven. Betekenisvol zijn voor de gemeente en de regio spreekt veel mensen aan, lokale besturen benutten dat argument nog niet voldoende. Als een gemeentelijke organisatie moderne managementpraktijken en -technieken toepast en een stimulerende omgeving is die innoveert en verbetert, zal ze goede medewerkers kunnen aantrekken. Steeds meer mensen lopen niet meer warm voor de aandeelhouder of de beurskoers, maar wel voor zinvol kunnen bijdragen.’

Peggy De Prins: ‘Ook de identiteit is belangrijk, de trots om te kunnen werken voor je stad of gemeente, er een ambassadeur van zijn. Op voorwaarde natuurlijk dat het bestuur zich profileert als een moderne, dynamische organisatie.’

Tot slot, wat betekent de groeiende invloed van artificiële intelligentie voor HR?

Lou Van Beirendonck: ‘Heel wat organisaties en HR-diensten experimenteren met AI, soms met hoge verwachtingen, soms met enige schroom. De vraag is hoe we AI goed kunnen gebruiken. Vandaag zitten veel HR-profielen nog in operationele, uitvoerende functies, in de loonadministratie bijvoorbeeld. Dat operationele werk zal op termijn geautomatiseerd worden, maar andere competenties, op meer strategisch niveau, zullen belangrijker worden. Het World Economic Forum ziet in de toekomst het belang toenemen van gedragscompetenties – interactie, probleemoplossing – en constructieve competenties – creativiteit en innovatie. Het creatieve, elkaar stimuleren worden de belangrijke menselijke competenties. Tegelijk moeten we een streng oog houden op ethiek en deontologie. Onlangs was er een reportage op Radio 1 over solliciteren. Sollicitanten laten zich door AI helpen om hun cv te schrijven, organisaties beoordelen die cv’s met behulp van AI. Eigenlijk wordt AI beoordeeld door AI. Is dat betrouwbaar? En zijn mensen altijd betrouwbaar? Dat zijn vragen waarvan we ons bewust moeten zijn. Maar ik ben ervan overtuigd dat AI ons veel zal brengen, het zal veel routinewerk overnemen. De vraag is hoe het leren kan stimuleren en mensen competenter kan maken.’

Peggy De Prins: ‘Vorige week was ik op de HR-tech-conference. AI zat in de storytelling van elke spreker. We staan op een historisch keerpunt, maar het menselijke, de kwaliteit van een dialoog zal belangrijk blijven.’

Lou Van Beirendonck: ‘Bovendien gaat technologie veel sneller vooruit dan de gedragsverandering bij mensen en organisaties, daar zit altijd vertraging op. En dat is goed, want dan kunnen we er al aan wennen en over nadenken.’ —

Maak werk van jouw ambitie

De Executive Master in Public Governance bij Antwerp Management School is dé (part-time) opleiding op maat van professionals uit de publieke sector

Contacteer ons voor meer info en misschien maak je binnenkort deel uit van ons sterk alumninetwerk van leiders in de publieke sector.

www.antwerpmanagementschool.be

Lokale besturen onder de loep: thema-audit Integriteit

Op het P+O-congres van 26 november komen Liesbeth Vanderstukken en Caroline Scheerlinck van Audit Vlaanderen hun recente thema-audit betreffende integriteit binnen lokale besturen toelichten. Integriteit is een kernwaarde die alle lagen van een bestuur raakt en die essentieel is om als overheid betrouwbaar te blijven. Al werd de aanpak van integriteit zowel op het ambtelijke als op het politieke niveau nagegaan, in dit artikel bespreken we enkel het integriteitssysteem voor medewerkers.

‘Integriteit is een onmisbare basis voor elke medewerker en mandataris binnen een lokaal bestuur,’ begint Liesbeth Vanderstukken. ‘Vroegere audits toonden aan dat de meeste besturen wel instrumenten hebben, zoals een deontologische code, maar dat deze vaak onbekend blijven of niet altijd worden gebruikt. Het gevolg is dat medewerkers soms onbewust of door gebrek aan kennis van de regels niet-integer handelen. Met deze thema-audit willen we preventief sensibiliseren en duidelijk maken hoe een sterk integriteitssysteem kan worden opgebouwd.’

Audit Vlaanderen onderzocht bij acht lokale besturen of ze een visie op integriteit hadden ontwikkeld en hoe ze die in de praktijk toepassen. ‘We keken of die visie zich vertaalt in tools en processen, of er regelmatig sensibiliseringsacties plaatsvinden, en hoe effectief en matuur het integriteitssysteem is,’ vertelt Caroline Scheerlinck. ‘Het doel is een cultuur waarin integriteit vanzelfsprekend is.’

Het rapport

‘Het goede nieuws is dat de meeste besturen hun waarden en normen duidelijk hebben vastgelegd. Bovendien beschikken ze vaak al over di-

verse instrumenten zoals een deontologische code, vertrouwenspersonen en een klokkenluidersregeling,’ zegt Liesbeth Vanderstukken. ‘Maar de praktijk toont dat medewerkers vaak onvoldoende op de hoogte zijn van deze regels. Sensibiliseren gebeurt meestal pas na een incident. Er is dus nog veel ruimte om proactief aan integri teit te werken.’

Ook blijkt uit de resultaten duide lijk dat lokale besturen vaak een ‘one size fits all’-methode hanteren, terwijl de risico’s op integriteitsschending veelal per functie verschillen. Er zijn met andere woorden specifieke maatregelen nodig om integriteitsrisico’s te bestrijden die verbonden zijn aan bepaalde taken, functies of processen. ‘Zo zijn er bijvoorbeeld hogere risico’s wanneer medewerkers met geld omgaan, beslissingen nemen, vergunningen toekennen of veel contact hebben met burgers. Ook bij nevenactiviteiten kunnen er belangenconflicten ontstaan,’ legt Caroline Scheerlinck uit. ‘Zeker wanneer medewerkers in hun functie alleen opereren, ontstaat er een grotere kans op niet-integer gedrag. Een effectief

integriteitssysteem houdt hier rekening mee en past de strategie aan op basis van die specifieke risico’s. Dat vraagt dus om maatwerk.’

Liesbeth Vanderstukken:

‘Sensibiliseren gebeurt meestal pas na een incident. Er is dus nog veel ruimte om proactief aan integriteit te werken.’

De audit bracht ook aan het licht dat medewerkers vaak naar hun directe leidinggevenden gaan met vragen of meldingen over integriteit. Dit bewijst het belang van goed geïnformeerde leidinggevenden die weten hoe ze moeten reageren. ‘Leidinggevenden moeten duidelijk weten wanneer ze zelf actie moeten ondernemen en wanneer ze een melding moeten doorgeven aan de juiste interne of externe meldpunten,’ benadrukt Liesbeth Vanderstukken. ‘Het is ook belangrijk dat zulke meldingen consequent worden opgevolgd. Wanneer ze onbeantwoord blijven, ontstaat er al snel een gevoel van “het heeft toch geen zin om iets te melden”. Dat ondermijnt het hele integriteitssysteem.’

Omvang speelt geen rol ‘We zien goede voorbeelden bij zowel kleine als grote lokale besturen, wat

Caroline Scheerlinck:

‘Een open cultuur installeren waarin constructieve feedback geven en elkaar aanspreken op niet-integer gedrag normaal is, vergt tijd en opleiding. Maar het legt een stevige basis voor een integere organisatie.’

bewijst dat de omvang van een bestuur niet doorslaggevend is,’ zegt Liesbeth Vanderstukken. ‘Voor kleinere besturen kan de opmaak van een integriteitssysteem aanvankelijk als een grote opgave aanvoelen. Toch is het belangrijk dat ook zij dezelfde procedure doorlopen en een systeem op maat ontwikkelen. Dit is vaak een minder grote opgave dan het lijkt, omdat veel noodzakelijke onderdelen, zoals een deontologische code en arbeidsreglementen, vaak al aanwezig zijn als gevolg van de regelgeving.’

Bij kleinere besturen is het echter niet altijd mogelijk om functies strikt te scheiden, eenmansdiensten komen er vaker voor. ‘Ook hier zijn er op maat gemaakte oplossingen mogelijk, zoals steekproefsgewijze controles of overleg binnen het managementteam,’ legt Caroline Scheerlinck uit.

Wat echt de doorslag geeft, is de cultuur van de organisatie. ‘In een kleinere structuur is er vaak meer zichtbaarheid en openheid,’ merkt Liesbeth Vanderstukken op. ‘Kunnen collega’s en leidinggevenden elkaar gemakkelijk aanspreken? Worden meldingen serieus genomen en opgevolgd? Vervullen leidinggevenden hun voorbeeldfunctie? In kleinere besturen zijn deze aspecten vaker snel zichtbaar.’

Korte termijn: inbedding in de dagelijkse werking ‘Integer handelen hoort bij het dagelijks werk van elke medewerker,’ merkt Caroline Scheerlinck op. ‘Het is dus belangrijk er tijdens gewone momenten, zoals vergaderingen, aandacht aan te besteden. Begin een overleg bijvoorbeeld met een korte bespreking van eventuele

P+O-congres

Innovatie begint bij inspiratie

26 november 2024 Antwerpen

gevoelige gegevens die aan bod zullen komen, en herinner iedereen eraan dat deze vertrouwelijk zijn. Of vraag naar recente situaties die vragen oproepen in verband met integer handelen. Door integriteit zo regelmatig te bespreken blijft ze onder de aandacht zonder dat er een grote campagne nodig is.’

Liesbeth Vanderstukken raadt ook aan om de principes zichtbaar te maken: ‘Denk aan posters, waarden op drinkflessen, koffiemokken, screensavers of de startpagina van het intranet. Zulke zichtbare reminders helpen om integriteit steeds onder de aandacht te houden.’

Daarnaast is het nuttig om integriteit structureel in de werkprocessen te verweven. ‘Neem het op in het selectieen onthaalproces, en bespreek het bij evaluaties en feedbackgesprekken. Zo wordt het een natuurlijk onderdeel van de organisatiecultuur,’ adviseert Caroline Scheerlinck.

‘Als medewerker kun je veel bijdragen door zelf integer te handelen en het goede voorbeeld te geven,’ benadrukt Liesbeth Vanderstukken dan weer. ‘Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden. Denk na over hoe jij je zou voelen als je ongelijk behandeld werd, als beslissingen afhingen van persoonlijke voorkeuren, of als eigendommen zonder toestemming werden meegenomen. Door je bewust te zijn van je eigen gedrag draag je bij aan een cultuur van integriteit.’

‘Maar het allerbelangrijkste,’ benadrukt Liesbeth Vanderstukken, ‘is dat leidinggevenden de integriteitsprincipes uitdragen. Door het goede voorbeeld te geven inspireren ze anderen en zetten ze de toon voor een integere werkomgeving.’

Lange termijn: werken aan een sterke integriteitscultuur

Wanneer de eerste stappen zijn gezet, is het belangrijk te blijven verdiepen en verfijnen. ‘Op lange termijn is het essentieel regelmatig aandacht te besteden aan integriteit,’ zegt Caroline Scheerlinck. ‘Organiseer bijvoorbeeld dilemmatrainingen, waarin medewerkers leren omgaan met lastige keuzes. Leidinggevenden moeten ook getraind worden in hun voorbeeldfunctie en in het correct afhandelen van meldingen. Ze moeten een open cultuur installeren waarin constructieve feedback geven en elkaar aanspreken op niet-integer gedrag normaal is. Dit vergt tijd en opleiding, maar het legt een stevige basis voor een integere organisatie.’

Een boodschap aan lokale besturen Tot slot heeft Liesbeth Vanderstukken een boodschap voor alle lokale besturen: ‘Integriteit is een onmisbaar onderdeel van een betrouwbare organisatie. Er wordt van overheden verwacht dat zij integer handelen en het publiek vertrouwen geven. Werk daarom gestructureerd aan integriteit, en evalueer regelmatig of de waarden en normen nog relevant zijn en passen bij de organisatie. Het heeft grote voordelen deze principes samen met medewerkers en mandatarissen vast te leggen. Door hen erbij te betrekken zorg je ervoor dat iedereen zich eigenaar voelt van de waarden en ze naleeft.’ —

MELANIE DEMAERSCHALK VVSG-stafmedewerker integriteit en kwaliteit

• Bekijk een webinar, goede praktijken en meer informatie over de thema-audit integriteit via www.auditvlaanderen.be

• Bekijk het VVSG-aanbod via www.vvsg.be/integriteit

• Schrijf in voor het P+O-congres via opleidingen.vvsg.be

23 lokale besturen zijn aangesloten bij de Vlaamse Ombudsdienst. Als gemeente en burger er niet in slagen hun onenigheid op te lossen, kan het Vlaamse niveau in tweede lijn proberen om tot een oplossing te komen. De klachtenbehandelaars van de aangesloten besturen kunnen bij de Vlaamse Ombudsdienst ook terecht voor advies en ondersteuning.

De Vlaamse Ombudsdienst ondersteunt lokale besturen

‘Veel mensen vinden hun weg niet meer in het overheidslandschap, ze worden te vaak van het kastje naar de muur gestuurd.’

Inge De Gussem: ‘Mijn compagnon is LEON, luisteren, erkennen, dan pas oplossen en later nazorg. Ook de nazorg is belangrijk: achteraf eens mailen of bellen om te vragen of alles oké is.’

Myriam Parys is sinds 25 maart dit jaar de nieuwe Vlaamse ombudsvrouw. Ze maakte de overstap van het stadsbestuur van Diest waar ze algemeen directeur was. De Vlaamse Ombudsdienst onderzoekt klachten van burgers over de werking en handelingen van de bestuursinstanties van het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap, bemiddelt en doet voorstellen en aanbevelingen om de dienstverlening te verbeteren. Minder bekend is dat ook lokale besturen terecht kunnen bij de Vlaamse Ombudsdienst. Deze treedt dan in tweede lijn op bij de behandeling van klachten van burgers over de lokale dienstverlening en werking. Momenteel zijn er 23 gemeenten aangesloten bij de Vlaamse Ombudsdienst. Het zijn niet enkel kleinere gemeenten maar ook centrumsteden als Kortrijk en Roeselare. Ze betalen daarvoor een jaarlijkse vergoeding van vijf cent per inwoner. Inge De Gussem is ombudsvrouw/klachtencoördinator van Wetteren. Bert Verbeeck is communicatieambtenaar en klachtenbehandelaar in Kontich. Ook Robert Willems schoof aan voor het interview, hij onderhoudt bij de Vlaamse Ombudsdienst de contacten met de lokale besturen.

Mevrouw Parys, u hebt pas enkele maanden geleden uw nieuwe functie opgenomen. Kunt u al enkele speerpunten van uw visie toelichten?

Myriam Parys: ‘Het lokale niveau ligt me na aan het hart, ik wil de lokale component van de werking van de Vlaamse Ombudsdienst versterken. Ons aanbod is nog veel te weinig gekend, zelfs als algemeen directeur van Diest was ik niet op de hoogte. Een tweede speerpunt is aandacht voor toegankelijkheid en inclusie. De Vlaamse administratie bouwt de fysieke en zelfs telefonische bereikbaarheid af. Veel mensen vinden hun weg niet meer in het overheidslandschap, ze worden te vaak van

het kastje naar de muur gestuurd. Elke burger heeft het recht om met de overheid in dialoog te treden, zijn of haar dossier uit te leggen. Dat is zeer belangrijk voor het vertrouwen in de overheid. De Vlaamse Ombudsdienst is daar al langer dan vandaag mee bezig, ik zal hard op diezelfde nagel blijven kloppen. Het derde punt, de steeds snellere digitalisering van de overheid, sluit daarbij aan. Dat is een fantastische evolutie die veel gebruiksgemak meebrengt en bijvoorbeeld tot de automatische toekenning van rechten leidt. We mogen echter niet vergeten dat de drempel hoog is voor een deel van de burgers. Een recente studie van de Koning Boudewijnstichting zegt dat ruim een op vijf Belgen digitaal niet meer mee kan. We moeten dus doorgaan met de digitalisering, maar we mogen niet vergeten dat een grote groep niet mee is.’

Hoe kijkt u vanuit het lokale bestuur naar die toegankelijkheid en digitalisering?

Bert Verbeeck: ‘Ook lokale besturen zetten in op digitalisering en werken op afspraak, maar waar kan een burger die niet zo handig is met al die zaken terecht? De banken gaan dicht, het postkantoor verdwijnt, de ziekenfondsen sluiten kantoren, er zijn steeds minder aanspreekpunten. Lokale besturen mogen dat als meest burgernabij overheidsniveau niet uit het oog verliezen.’

Inge De Gussem: ‘Ons klachten- en meldingensysteem is volledig digitaal. Burgers kunnen nog telefoneren of langskomen in het gemeentehuis, de onthaalmedewerkers kunnen hun melding of klacht dan registreren in het systeem. Als dat nodig is, neem ik nadien contact op met die mensen. Ik merk vaak dat het voor burgers vooral heel belangrijk is om hun verhaal te kunnen vertellen en een luisterend oor te vinden.’

Robert Willems: ‘Gehoord worden en het gevoel krijgen dat er rekening met je wordt ge -

houden, is een noodzakelijke eerste stap om een probleem op te lossen.’

Inge De Gussem: ‘Het gebeurt nog dat mensen van het kastje naar de muur gestuurd worden. Dan is het mijn taak om uit te vissen bij wie die mensen moeten zijn. Sommige meldingen of klachten worden, soms ook door het gedigitaliseerde systeem, in het verkeerde vakje gestoken.’

Bert Verbeeck: ‘Het klachtenbehandelingssysteem is ook in Kontich in eerste instantie digitaal. Vijf procent van de meldingen en klachten komt via de balie binnen, 95 procent via het digitale loket. Vijf jaar geleden was er nog veel meer persoonlijk of telefonisch contact. Dat is een goede evolutie, niet alle burgers kunnen of willen telefoneren of naar het gemeentehuis komen. Bij de digitale aanmelding kunnen ze aangeven of ze verder via mail of telefonisch willen communiceren. En inderdaad, als mensen eens hun uitleg kunnen doen, is hun klacht vaak al voor een deel weggewerkt. Empathie tonen, een melding ernstig nemen is fundamenteel.’

Inge De Gussem: ‘Mijn compagnon is LEON, luisteren, erkennen, dan pas oplossen en later nazorg. Ook de nazorg is belangrijk: achteraf eens mailen of bellen om te vragen of alles oké is.’

Wat kan de Vlaamse Ombudsdienst doen voor gemeenten die zijn aangesloten?

Myriam Parys: ‘Wij komen in de tweede lijn. Als een burger het niet eens is met de gemeente of met een bepaalde dienst of ambtenaar en ze geraken er samen niet uit, dan kan de inwoner de klachtenbehandelaar aanspreken die er in elke gemeente verplicht is. Komt ook die er niet uit of is er extra feedback nodig, dan zijn wij er in tweede lijn. Voor de burger is dat vaak een geruststelling: er is ergens een externe instantie die mijn klacht zal opnemen en eventueel kan bemiddelen. Want een inwo -

ner is soms een beetje wantrouwig, omdat de klachtenbehandelaar wel een collega is van de persoon of dienst waarmee er onenigheid is. Ook voor de lokale klachtenbehandelaar, die in veel gemeenten nog andere taken heeft naast het ombudswerk, zijn we een steun. Wij doen niets anders, we hebben specialisten ruimtelijke ordening, mobiliteit, welzijn enzovoort, we kunnen extra expertise inbrengen.’

Bert Verbeeck: ‘Wij zijn sinds 2022 aangesloten bij de Vlaamse Ombudsdienst, op aandringen van onze algemeen directeur. Mijn aanvankelijke scepsis is helemaal verdwenen. Ik heb veel aan de ondersteuning, ik kan zelf ook ergens heen met vragen. En voor de burger voelt het goed te weten dat er een tweede lijn is.’

Inge De Gussem: ‘Ik kan voor het ombudswerk overleggen met de collega’s van de communicatiedienst, maar de Vlaamse back-up is voor mij zeer belangrijk. Ik heb van de Vlaamse Ombudsdienst vooral geleerd om verzoenend te werken. Robert bekijkt een probleem van verschillende kanten en doet verzoenende voorstellen. Dat is een ander denkpatroon. Vroeger zei ik: “Het is zo, dus nee”. Nu: “Ik begrijp u, maar”. Je hoeft een burger niet altijd gelijk te geven, vaak volstaat een goed, rustig gesprek om tot wederzijds begrip te komen. Je hebt natuurlijk mensen die blijven klagen. Op een bepaald moment, ook dat heb ik geleerd van de Vlaamse Ombudsdienst, moet je afsluiten en stoppen.’

Hoe komen burgers met een lokale klacht terecht bij de Vlaamse Ombudsdienst? Verwijst de lokale klachtenbehandelaar hen door?

Inge De Gussem: ‘In ons antwoord op een klacht staat altijd dat een burger zich tot de Vlaamse Ombudsdienst kan wenden, als hij of zij niet tevreden is met de oplossing. Maar eigenlijk gebeurt dat niet zo vaak. Daarnaast

Myriam Parys: ‘Elke burger heeft het recht om met de overheid in dialoog te treden, zijn of haar dossier uit te leggen. Dat is zeer belangrijk voor het vertrouwen in de overheid.’

Robert Willems:

‘Het aantal klachten of meldingen zegt niet veel. Wij vinden het eerder verdacht als er geen zijn. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat de gemeente er niet in slaagt om de klachten te capteren.’

neem ik zelf af en toe contact op met de Ombudsdienst, als ik niet goed weet hoe om te gaan met een klacht.’

Robert Willems: ‘Veel mensen contacteren ons ook rechtstreeks, zonder de eerstelijnsklachtenbehandelaar van het lokale bestuur aan te spreken. Als dat zo is, dan bezorg ik de melding of de klacht aan de klachtenbehandelaar. Het is aan de eerste lijn om er iets mee te doen. Dat laat ik ook weten aan de verzoeker of de klager. Uiteraard komen ook inwoners van niet-aangesloten gemeenten bij ons terecht. Behalve in sommige uitzonderlijke gevallen – het zou ons te ver leiden om daarop in te gaan – zijn wij dan niet bevoegd om iets te doen. Toch bekijken we even het parcours dat de burger al heeft afgelegd. Probeert die persoon al twee maanden vruchteloos te communiceren met het lokale bestuur, dan nemen we toch contact met de klachtenbehandelaar, de communicatieambtenaar of de algemeen directeur die de klacht opneemt. Als er veel wrevel is bij de inwoner, dan moeten we er niet nog een laag bovenop leggen met een formele melding dat we niets kunnen doen. Klopt een burger met een pure melding bij ons aan, dan verwijzen we door naar het meldingsformulier van de gemeente.’

Wanneer is iets een melding en wanneer een klacht?

Inge De Gussem: ‘Voor ons komt er bij een klacht manifeste ontevredenheid kijken. Als er veel uitroeptekens en boze woorden in een mail staan, beschouwen we dat als een klacht. De meeste zaken zijn meldingen.’

Robert Willems: ‘Als een burger mailt om te zeggen dat er een stoeptegel los ligt, is dat een melding. Als hij dat voor de derde keer laat weten en zegt dat dit nu nog altijd niet opgelost is, dan hebben we een klacht. Dan heeft het lokale bestuur al lang de kans gehad om er iets aan te doen.’

Myriam Parys: ‘Een lokaal bestuur bepaalt eigenlijk zelf wat een melding is en wat een klacht. In Kortrijk bijvoorbeeld waren er ineens veel minder klachten, omdat alle vragen om te komen vegen van klacht naar melding waren gegaan.’

Neemt het aantal meldingen en klachten toe?

Robert Willems: ‘Het aantal klachten of meldingen zegt niet veel. Wij vinden het eerder verdacht als er geen zijn. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat de gemeente er niet in slaagt om de klachten te capteren.’

Inge De Gussem: ‘In 2022 hadden we 960 meldingen, vorig jaar 1803. Waarom? Omdat we veel meer in ons meldingssysteem hebben gecapteerd. Vroeger werden heel wat zaken onmiddellijk opgelost door de onthaalmedewerkers of door de diensten, zonder dat die in het systeem werden geregistreerd. Dat gebeurt nu ongetwijfeld nog.’

Bert Verbeek: ‘Veel meldingen en klachten komen niet tot bij mij, maar er wordt wel iets mee gedaan en dat is het belangrijkste.’

Inge De Gussem: ‘Wij hebben gevraagd om zeker de klachten wel in het meldpunt op te nemen. Vorig jaar waren het er 68. Het is belangrijk om zicht te hebben op klachten. Voor meldingen die meteen opgelost kunnen worden, is dat niet zo belangrijk.’

Hoeveel treedt de Vlaamse Ombudsdienst op in tweede lijn voor de aangesloten lokale besturen?

Robert Willems: ‘Vorig jaar een 300-tal keer.’

Hoe kan een lokaal bestuur klachten of meldingen voorkomen?

Myriam Parys: ‘Er is veel wetenschappelijk onderzoek gebeurd naar wat maakt dat een burger tevreden is over de dienstverlening van de overheid. Drie elementen komen altijd terug: transparantie – leg uit wat je wilt doen,

wat je wilt bereiken –, participatie – luister naar de burger, houd er rekening mee – en de kwaliteit van de beleidsbeslissing zelf. Een lokaal bestuur heeft veel teugels in handen. Een klacht komt achteraan in het proces.’

Robert Willems: ‘Dat is empathie. Kijk als lokaal bestuur op voorhand ook eens naar wat een beslissing teweeg zou kunnen brengen.’

Bert Verbeeck: ‘Je kunt het aantal klachten sterk verminderen door een goed voortraject. Als je ’s morgens het rolluik optrekt en je trottoir is opgebroken zonder dat je van iets wist, dan ben je boos. Als je wist dat er werken zouden zijn, dan stel je vast dat ze inderdaad begonnen zijn. Klaar.’

Kan klachtenbehandeling bijdragen aan meer vertrouwen van de burger in de overheid?

Bert Verbeeck: ‘Ik denk het wel omdat je de mensen laat voelen dat ze gehoord worden: ik krijg antwoord, ik word opgebeld, er gebeurt iets met mijn melding of klacht. We vertrekken bijna altijd van een burger die wat misnoegd is, ongelukkig. Daar iets mee doen, dat kunnen omkeren, is belangrijk. Elke klacht is een kans voor verbetering.’

Robert Willems: ‘Wat we zien, is maar het topje van de ijsberg. Negentig procent horen of zien we niet. Bij een klacht mogen we ervan uitgaan dat er nog negen andere burgers zijn die we niet horen. Het is belangrijk om die ontevredenheid te capteren.’

Inge De Gussem: ‘Een klager is iemand die begaan is met wat er gebeurt, die geïnteresseerd is, die nog niet is afgehaakt of onverschillig is. Hij gooit zijn vuilnis niet op de straat maar meldt dat de vuilnisbakken vol zijn. Het is belangrijk om klagers op die manier te bekijken.’

Myriam Parys: ‘Een klacht is ook een vorm van participatie, achteraan in de keten, en is niet noodzakelijk negatief. Een mature organisatie, een matuur schepencollege schiet niet meteen in een kramp als er een klacht bin-

Bert Verbeeck:

‘We vertrekken bijna altijd van een burger die wat misnoegd is, ongelukkig. Daar iets mee doen, dat kunnen omkeren, is belangrijk. Elke klacht is een kans voor verbetering.’

nenkomt, en ziet die niet als een aanval of een slecht rapport. Reageer niet defensief maar ga in gesprek, kijk hoe je eventueel kunt verbeteren. De klachtenbehandelaar legt jaarlijks het klachtenrapport voor aan de gemeenteraad. Ook dat is een kans voor een volwassen debat over wat er binnenkomt, waar de burger mee bezig is, waarover hij misnoegd is en wat eraan gedaan is.’

Kan klachtenbehandeling ook leiden tot beter beleid?

Inge De Gussem: ‘Als er veel meldingen over hetzelfde probleem binnenkomen, dan kan ik een verbetervoorstel formuleren. Onlangs was er wat te doen over gratis huisvuilzakken via het sociaal huis. Er golden heel veel voorwaarden om die te krijgen. Omdat er veel meldingen over binnenkwamen, bekijkt het beleid nu of en hoe de regeling kan worden uitgebreid.’

Bert Verbeeck: ‘Ik geef in mijn antwoord aan een klager altijd mee wat we proberen te verbeteren en hoe we het zullen doen. Op die manier kan ik positief bijdragen aan de werking en de procedures van de gemeente.’

Is het als klachtenbehandelaar niet moeilijk om collega’s aan te spreken op wat beter kan of wat ze misschien fout hebben aangepakt?

Inge De Gussem: ‘Ik doe dat niet persoonlijk, dat loopt via de teamcoaches.’

Bert Verbeeck: ‘Ik doe dat wel zelf, in overleg en met de ruggensteun van de betrokken teammanager. Ik leg duidelijk uit dat de klacht één kant van een zaak belicht en dat ik ook de andere klok wil horen. Maar het is zeker niet makkelijk om collega’s terecht te wijzen. Ik word soms wel bekeken als de interne politieagent, terwijl ik dat helemaal niet ben.’

Myriam Parys: ‘Daar zit ook een voordeel van de Vlaamse Ombudsdienst. Soms staat een klachtenbehandelaar alleen, dan kunnen wij ondersteunen.’ —

Innovatieve participatie in de publieke ruimte

Als postdoctoraal onderzoeker aan de KU Leuven maakte

Jorgos Coenen deel uit van de onderzoeksgroep Research[x] Design binnen het Departement Architectuur. Zijn werk richt zich op de interactie tussen mensen en data in publieke ruimtes, met de klemtoon op de ontwikkeling van publieke displays die burgerparticipatie en sociale interactie bevorderen.

Research[x]Design ontwikkelde de Citizen Dialog Kit, mede dankzij de technische expertise van DistriNet (KU Leuven) en de kennis van participatief design van Intermedia (LUCA School of Arts).

De manier waarop lokale besturen met burgers dialogeren, is voortdurend in beweging. Een van de meest innovatieve tools van het moment is de Citizen Dialog Kit. Daarmee kunnen besturen op een laagdrempelige manier meningen van passanten verzamelen in de publieke ruimte.

Lokale besturen maken al lang gebruik van adviesraden, werkgroepen en online participatie om naar de mening van inwoners en andere betrokkenen te peilen, maar niet iedereen heeft tijd, interesse of de mogelijkheid om daaraan deel te nemen. Specifiek voor kwesties in verband met de publieke ruimte ontwikkelde een team onderzoekers van de KU Leuven nu de Citizen Dialog Kit, een interactief beeldscherm dat in de publieke ruimte wordt geplaatst. Daarmee kunnen lokale besturen direct de meningen van passanten verzamelen, precies op de plek waar de enquête over gaat. Niet alleen inwoners worden dus bereikt, maar ook andere passanten zoals pendelaars en bezoekers. En dat is belangrijk, want zij gebruiken de publieke ruimte net zo goed. De enquêtes nemen hooguit vijf minuten in beslag en verlopen laagdrempelig: een tiental korte vragen, eenvoudige drukknoppen en ondersteuning in verschillende talen. Volgens Jorgos Coenen, medeoprichter van Citizen Dialog Kit en postdoctoraal onderzoeker aan de KU Leuven, bereik je er al snel twee keer zoveel respondenten mee als met online enquêtes. ‘In Leuven ontvingen we meer dan 2000 reacties over sport in de publieke ruimte,’ vertelt hij. ‘In Mechelen geven passanten hun mening over ontwikkelingen aan de Binnendijle. Eerder gebruikten Zandhoven en Harelbeke de kit voor respectievelijk mobiliteitsproeven en de evaluatie van een tijdelijke groenopstelling op het marktplein. Dankzij Europese samenwerking waren er dit jaar ook pilots in steden zoals Amsterdam, Porto en Praag. Doordat we ter plaatse enquêteren, bereiken we ook makkelijker specifieke doelgroepen, zoals jongeren bij een skatepark.’

Snel en gebruiksvriendelijk

De Citizen Dialog Kit is een draadloos apparaat op batterijen met een levensduur van enkele maanden. De verzamelde gegevens worden opgeslagen op een online platform. Dat is gekoppeld aan een gebruiksvriendelijk dashboard waarmee zowel de enquêtes opgemaakt als de data uitgelezen en geïnterpreteerd worden.

Lokale besturen kunnen de kit huren, basisbegeleiding inbegrepen. ‘We richten onze aandacht daarbij op de bevraging zelf en op de keuze van de locatie, zodat de kit maximaal resultaat oplevert,’ legt Coenen uit. ‘Besturen die dat wensen, krijgen ook hulp bij het ontwerp van de bijhorende informatieborden, de interpretatie van data en de opmaak van rapporten.’

De Citizen Dialog Kit valt op door zijn oranje kleur en het bijhorende informatiebord. Daarop staat een duidelijke uitnodiging tot deelname, uitleg over het doel en de looptijd van de enquête en over welke feedback deelnemers kunnen verwachten. De kit wordt op strategische locaties geplaatst, waar mensen gemakkelijk kunnen stoppen.

De kit wordt nog verbeterd, zegt Jorgos Coenen nog: ‘We willen visuele opties toevoegen, zoals afbeeldingen en kaarten, en de bevraging dynamischer en slimmer maken, bijvoorbeeld door de vragen aan te passen aan het weer of door extra vragen te stellen gebaseerd op voorgaande antwoorden. We onderzoeken ook hoe we respondenten verder kunnen betrekken bij het participatietraject, bijvoorbeeld door QR-codes. Daarmee kunnen ze dan deelnemen aan volgende workshops of aanvullende vragen beantwoorden.’ —

WOUTER JOSTEN

VVSG-projectmedewerker lokale democratie en participatie

Ontdek opleidingen, tools en netwerkmomenten om je mandaat succesvol te starten. Scan de QR-code en zet je eerste stap!

samenwerking

Regionale omgevingsanalyse versterkt samenwerking in Rivierenland

De twaalf gemeenten van regio Rivierenland hebben de afgelopen tijd grote stappen gezet in hun regionale samenwerking. Wat begon als een spontaan idee binnen het directieoverleg van Exello Rivierenland, groeide uit tot een solide samenwerking tussen de lokale overheden en andere betrokken partijen. Onder begeleiding van streekontwikkelingsintercommunale IGEMO maakten ze een regionale omgevingsanalyse. In dit artikel werpen we een blik op het ontstaan van deze samenwerking en op welke lessen we eruit kunnen trekken.

Het idee voor een gezamenlijke omgevingsanalyse ontstond binnen

Exello Rivierenland, een overlegplatform voor algemeen directeurs uit de regio. De noodzaak om de krachten te bundelen, vooral met het oog op de vorming van de referentieregio’s, werd er al snel duidelijk. Mobiliteit, veiligheid, klimaat en welzijn zijn enkele thema’s die de gemeentegrenzen overstijgen en een regionale strategie zinvoller maken.

Zowel algemeen directeurs en beleidsmedewerkers als burgemeesters waren betrokken bij het proces naar samenwerking. IGEMO begeleidde en speelde een sleutelrol door niet alleen inhoudelijke expertise te leveren, maar ook de verbinding tussen politiek en ambtelijk niveau te leggen.

De kracht van regionale samenwerking

Een van de meest waardevolle uitkomsten van die samenwerking is

een eerste regionale omgevingsanalyse. Die biedt een gemeenschappelijke basis waarop de twaalf gemeenten hun regionale beleidsplannen kunnen afstemmen. Daarnaast leverde het proces een sterker netwerk tussen collega’s van verschillende gemeenten op, wat de samenwerking ook op andere terreinen bevordert. Anja Neels, algemeen directeur van lokaal bestuur Berlaar: ‘We hoeven het warme water niet meer telkens uit te vinden. We hebben nu een grote tank vol warm water, waar iedereen vrij gebruik van kan maken.’

Door samen te werken besparen de gemeenten tijd en middelen en delen ze kennis en expertise. Daardoor wordt er efficiënter gewerkt en komen ze sneller tot resultaten. De omgevingsanalyse, gedragen door meer dan 200 medewerkers uit de verschillende gemeenten, vormt de basis voor toekomstige regionale samenwerking.

Hans Welters: ‘Het resultaat zal op langere termijn hopelijk zichtbaar worden en het moet blijvend opgepakt worden. Maar ik denk dat dit toch een serieuze stap is naar een mogelijke, waardevolle manier om op regioniveau iets inhoudelijks te doen.’

Hoewel de omgevingsanalyse initieel door ambtenaren werd ontwikkeld, werden de politieke spelers er al snel bij gehaald. Tijdens een gezamenlijke bijeenkomst gaven ze feedback op de prioriteiten in de nota. Deze dialoog tussen de algemeen directeurs en de burgemeesters was doorslaggevend voor het succes van de regionale samenwerking. Hij maakte dat het politiek bestuur niet alleen werd geïnformeerd, maar ook daadwerkelijk betrokken bij het proces. Dat wederzijds begrip tussen administratie en politiek is een van de sleutels tot het succes van de samenwerking.

Gedeelde uitdagingen, gedeelde oplossingen

Een van de belangrijkste lessen uit dit proces is het besef dat de gemeenten in Rivierenland veel meer gemeen hebben dan aanvankelijk gedacht. Problemen zoals mobiliteit, veiligheid en klimaatuitdagingen houden niet op aan de gemeentegrens en vereisen een gezamenlijke behandeling.

Naast een gecoördineerde visie en omgang met dergelijke maatschappelijke uitdagingen, kan samenwerking ook tot efficiëntiewinst leiden. Een voorbeeld hiervan is de gezamenlijke rechtspositieregeling die werd ontwikkeld voor alle gemeenten. Dit toont aan dat regionale afspraken mogelijk zijn die

Anja Neels:

‘Ik ben van scepticus geëvolueerd naar believer. We hebben gigantisch veel gemeen met andere besturen, zelfs met de grotere spelers.’

de belangen van individuele gemeenten overstijgen.

‘In de loop van het hele proces zijn we elkaar veel meer als natuurlijke partners gaan zien. Dat is echt enorm gegroeid en dat bewustzijn neemt nog elke dag toe,’ vertelt Hans Welters, algemeen directeur bij lokaal bestuur Heist-op-denBerg. Het samenbrengen van beleidsmedewerkers en experten uit verschillende gemeenten versterkte niet alleen de omgevingsanalyse, maar ook de netwerken in de regio. Dat leidt er automatisch toe dat er in de toekomst sneller en effectiever kan worden samengewerkt.

Toekomstige stappen: van analyse naar actie De regionale omgevingsanalyse is een belangrijke mijlpaal, maar het echte werk begint nu pas. De volgende stap is om de aanbevelingen uit de analyse om te zetten in concrete acties. De dialoog tussen algemeen directeurs en burgemeesters blijft daarbij essentieel, maar ook andere stakeholders, zoals de Vlaamse overheid en middenveldorganisaties, zullen aangesproken worden. Hans Welters kijkt al vooruit: ‘Het resultaat zal op langere termijn hopelijk zichtbaar worden en het moet blijvend opgepakt worden. Maar ik denk dat dit toch een serieuze stap is naar een mogelijke, waardevolle manier om op regioniveau iets inhoudelijks te doen.’

Een belangrijke vraag voor de toekomst is hoe de regio om zal gaan met de budgettaire kwesties die in de komende jaren ongetwijfeld opduiken. Zowel op lokaal als Vlaams niveau zal er gezocht moeten worden naar manieren om de regionale samenwerking verder te ondersteunen en te financieren. De omgevingsanalyse biedt in ieder geval een solide basis.

Stap in de goede richting

Ook Zuid-West-Vlaanderen is bezig

Ook in Zuid-West-Vlaanderen maakten de lokale besturen samen een grondige omgevingsanalyse. Het resultaat was een inspiratienota voor alle nieuwe colleges. Onder leiding van streekontwikkelingsintercommunale Leiedal gingen de managementteams van de steden en gemeenten aan de slag, in nauwe samenwerking met de algemeen directeurs van de regio, verenigd in Exello Zuid-WestVlaanderen.

De kick-off vond plaats op 25 januari 2024, in het voorjaar werden alle managementteams bezocht. Via workshops werden er waardevolle ideeën verzameld om met de hele regio te anticiperen op de vele maatschappelijke uitdagingen.

Tijdens een gezamenlijke afsluiter begin juni werden de bevindingen aan de managementteams gepresenteerd. Ook de Zuid-West-Vlaamse welzijnsvereniging W13 stelde haar beleidsplannen voor de komende jaren voor. Die inzichten werden vervolgens begin september gedeeld met alle schepencolleges uit de regio. Dit vormt het startpunt voor verdere dialoog en afstemming. Ook andere regionale spelers zijn intussen uitgenodigd om door te bomen over het tussentijds rapport, hiaten aan te vullen en kruisverbanden te leggen. Hiermee leggen de lokale en regionale actoren samen een stevige basis voor een gemeenschappelijke visie op de uitdagingen en de prioritaire acties op lokaal en op regionaal niveau.

Op deze manier werkt ook Zuid-West-Vlaanderen aan een gezamenlijke toekomstvisie voor de regio.

De samenwerking in Rivierenland laat zien hoe lokale besturen samen sterker staan om gedeelde uitdagingen aan te pakken. Door de krachten te bundelen bereiken gemeenten meer dan wanneer ze individueel werken. De gedeelde omgevingsanalyse leidde tot een beter inzicht in de regionale uitdagingen, maar ook tot een sterkere samenwerking tussen de lokale besturen. Hoewel er nog veel werk op de plank ligt, zijn de eerste stappen gezet naar een toekomst waarin Rivierenland als regio sterker staat.

Anja Neels vat het goed samen: ‘Ik ben van scepticus geëvolueerd naar believer. We hebben gigantisch veel gemeen met andere besturen, zelfs met de grotere spelers.’ Het succes van deze samenwerking ligt in de inzet van alle partijen, van algemeen directeurs tot burgemeesters. De komende jaren zullen uitwijzen of de aanbevelingen uit de omgevingsanalyse daadwerkelijk in acties omgezet kunnen worden. Maar één ding is zeker: Rivierenland heeft een stevige basis gelegd voor verdere regionale samenwerking.’ —

PETER HAUTEKIET

VVSG-stafmedewerker regiovorming

ELIENE RIJCKEN

VVSG-medewerker communicatie

Gemeenten werken samen aan digitale transformatie

Dertien Zuid-West-Vlaamse gemeenten, de intercommunale Leiedal en welzijnsvereniging W13 hebben de handen in elkaar geslagen om meer en grotere stappen te zetten in de digitale transformatie van hun dienstverlening. ‘We moeten de krachten bundelen. De transformatie gaat de middelen en capaciteit van elke afzonderlijke gemeente te boven,’ zegt Sofie Hatse, projectverantwoordelijke van SHIFT.

Net als heel wat Vlaamse lokale besturen ontplooiden de gemeenten in Zuid-West-Vlaanderen de voorbije jaren projecten om hun processen te digitaliseren. Een tweedaagse inspiratiesessie voor de algemeen directeurs van de regio eind 2021 legde wel de pijnpunten van die strategie per gemeente bloot. Sofie Hatse: ‘Het bleek dat in allerlei lokale besturen gelijkaardige projecten liepen, los van elkaar. Iedereen ging afzonderlijk op zoek naar dezelfde expertise. Een gezamenlijke werkwijze drong zich op. Bovendien was het voor iedereen duidelijk dat het louter digitaliseren van de processen niet voldoende zou zijn. Je moet er ook voor zorgen dat alle medewerkers mee kunnen, dat de datahuishouding in orde is enzovoort. Kortom, het is geen verhaal van alleen maar digitalisering maar van digitale transformatie. En het is geen zaak van de IT-dienst, maar van de hele organisatie. De inspiratiesessie mondde uit in een visie voor SHIFT: de lokale besturen van de regio werken samen aan een betere dienstverlening, waarbij de digitale transformatie een hefboom is om een warme, toe-

Sofie Hatse:

gankelijke en lokale dienstverlening te verankeren.’ De partners dienden een subsidieaanvraag in bij het Vlaamse project Gemeente zonder Gemeentehuis. Na de goedkeuring kon SHIFT van start gaan in 2023, de ondersteuning loopt tot eind 2025. Het project bestaat uit vijf ateliers: dienstverlening; opleidingen; poolen en inventarisatie; data en connectiviteit; governance. In dit artikel gaan we in op het opleidingenaanbod (atelier 2). De externe begeleiding van dit luik is in handen van CVO, Ligo en een consortium van Hogeschool Vives/MCR/Savaco.

Digitale maturiteit

In een eerste fase werd een anonieme digitale maturiteitsscan uitgevoerd waaraan 1500 van de 4000 medewerkers van de lokale besturen deelnamen. ‘Zeer interessant was dat er niet zoveel verschil zat tussen grote en kleine gemeenten. De top van mensen die helemaal mee zijn is uiteraard groter in een stad, maar grosso modo zie je dat de scores voor digitale kennis en vaardigheden zeer gelijklopend zijn in alle besturen. Dat maakt het ook mogelijk gemeenschappelijke trajecten uit te tekenen

‘Dit is geen verhaal van alleen maar digitalisering maar van digitale transformatie. En het is geen zaak van de IT-dienst, maar van de hele organisatie.’

Maka De Lameillieure:

‘De top van mensen die helemaal mee zijn is uiteraard groter in een stad, maar grosso modo zie je dat de scores voor digitale kennis en vaardigheden zeer gelijklopend zijn in alle besturen.’

voor groepen van medewerkers,’ verduidelijkt Maka De Lameillieure (Vives). De vaststellingen over de individuele digitale maturiteit werden aangevuld met een vroeger onderzoek van Leiedal naar de digitale maturiteit op organisatieniveau.

Digitaal leiderschap

Aan de hand van de nulmeting van de digitale maturiteit werd een opleidingstraject in verschillende stappen uitgetekend. De nadruk lag in eerste instantie op digitaal leiderschap. De algemeen directeurs en leden van het managementteam van telkens drie besturen werden samengebracht om met elkaar in gesprek te gaan en te werken aan een strategie voor digitale transformatie. Daar kwamen enkele zeer concrete doelstellingen uit, bijvoorbeeld papierloos werken tegen 2030. Tegelijkertijd werd uitgeklaard welke doelgroepen van medewerkers welke trajecten zouden volgen en volgens welke methode dat zou gebeuren. In september 2024 werd daarvoor het startschot gegeven. ‘Er is een onderscheid gemaakt tussen schermgebruikers en niet-schermgebruikers. De eerste groep zijn mensen die dagelijks met de computer werken, de tweede groep maakt gebruik van de smartphone, ook voor het werk,’ zegt Sofie Hatse.

Schermgebruikers en niet-schermgebruikers

Vives staat in voor de opleiding van de schermgebruikers. Maka De Lameillieure: ‘Er zijn sessies over contentcreatie en over hoe verschillende informatiestromen aan elkaar kunnen worden gekoppeld, over GDPR en cyberveiligheid. Waarom zijn die zaken belangrijk? Wat betekent dit voor mijn werk? We tonen ook aan dat het helemaal niet zo moeilijk is als de meeste mensen denken.’ In de opleiding

van de niet-schermgebruikers ligt de klemtoon meer op het aanleren van vaardigheden in kleine groepjes. De lesgevers van de Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO) en de Centra voor Basiseducatie (Ligo) gaan daarvoor langs in de verschillende gemeenten. Alles bij elkaar zijn 1600 schermgebruikers en 760 niet-schermgebruikers opgenomen in de verschillende trajecten. Een belangrijk aandachtspunt is telkens de bewustmaking van wat digitale transformatie inhoudt en waarom ze belangrijk is, om dat dan te vertalen naar de concrete werksituatie.

Netwerk

SHIFT loopt tot eind 2025, daarna is het aan de lokale besturen om het werk verder te zetten. Sofie Hatse: ‘Dankzij dit project worden de deelnemende gemeenten zich nog meer bewust van het belang van digitale transformatie en ontwikkelen ze een stevig netwerk. Daarnaast vullen we vanuit SHIFT ook enkele randvoorwaarden in waardoor de lokale besturen na 2025 op eigen kracht verder kunnen. Zo hebben we een gedeeld dataplatform uitgebouwd, delen we verschillende dashboards, werken we aan gestructureerde datamarkten, zetten we in op topconnectiviteit tussen de steden en gemeenten, werven we gedeelde (IT-)profielen aan, bouwen we aan expertisedeling enzovoort. Het is de bedoeling dat we onszelf tegen eind volgend jaar overbodig hebben gemaakt. Maar hoe dan ook zullen de gemeenten op het thema moeten blijven inzetten en zal er een vorm van coördinatie nodig blijven om de samenwerking gaande te houden. Ook dat willen we vanuit SHIFT voorbereiden.’ —

VVSG en Diverscity: vier uitdagingen

1

Digitalisering en technologie bieden kansen om maatschappelijke uitdagingen op het gebied van mobiliteit, klimaat, zorg en veiligheid aan te pakken en efficiënte lokale dienstverlening te realiseren. Burgers verwachten gebruiksvriendelijke oplossingen op maat. De opdracht voor lokale besturen is groot. De VVSG en Diverscity organiseerden, met ondersteuning van VLAIO, drie inspiratiedagen over het thema. Die brachten vier kernpunten aan het licht.

Digitale maturiteit van alle medewerkers

In de lokale besturen werken medewerkers met uiteenlopende digitale vaardigheden, van basistot gevorderd niveau. Digitale geletterdheid is tegenwoordig een vereiste voor alle medewerkers, zowel op de werkvloer als privé. Daarom is het noodzakelijk om gerichte trainingsprogramma’s te ontwikkelen die de diverse groep medewerkers ondersteunen en hen helpen digitaal vaardiger te worden.

2

Technisch talent werven en behouden

Lokale besturen concurreren met de private sector om technisch talent aan te trekken en te behouden. Ze moeten het maatschappelijke belang van werken voor de overheid beklemtonen, hun troeven in de kijker zetten en inzetten op opleiding en ontwikkeling.

3

4 GF

Digitaal leiderschap en strategie

Een succesvolle digitale transformatie vereist sterk leiderschap en een heldere strategie. Het management moet een duurzame digitale visie ontwikkelen en daarover binnen de organisatie communiceren. Dit proces omvat veranderingsmanagement en het bevorderen van een cultuur van openheid en aanpassingsvermogen onder medewerkers.

Samenwerking

Samenwerking is essentieel om digitale uitdagingen te behandelen. Lokale besturen moeten samenwerken met andere overheden om kennis en middelen te delen. Dit kan gaan van het gezamenlijk aanwerven van IT-professionals tot het opzetten van regionale IT-architecturen en het delen van goede praktijken.

DOROTHEE DE GANCK, MARTIJN MEEKERS

De VVSG en Diverscity ondersteunen lokale besturen bij hun digitale transformatie. Wil je hierover meedenken of op de hoogte blijven van onze initiatieven? Word dan lid van het online kennisdelingsplatform 'Digitale gemeenten'. Mail naar dorothee.deganck@vvsg.be.

‘Ons

Hoe kun je de immense hoeveelheid beschikbare data gebruiken om misdaad te voorspellen en te voorkomen? Voor professor criminologie en veiligheidswetenschappen Wim Hardyns is het geen sciencefiction maar wel de inzet van een Europees onderzoeksproject over Big Data Policing.

‘Ik ben altijd gefascineerd geweest door het fenomeen criminaliteit. Waarom plegen bepaalde mensen criminele feiten en anderen niet? Waarom worden bepaalde mensen slachtoffer? Waarom is er in sommige wijken veel criminaliteit en in andere niet? Een eenduidig antwoord bestaat er niet, maar we weten wel dat criminaliteit altijd een samenspel is van individuele kenmerken en omgevingsomstandigheden die invloed uitoefenen op dat individu.’

‘Kwalitatief onderzoek in de vorm van gesprekken en interviews is zeker waardevol, maar cijfers kunnen een algemener beeld en nieuwe inzichten geven, en maken het mogelijk trends en patronen op te merken. Daarom volgde ik al tijdens mijn studies criminologie een aanvullende opleiding statistiek. Mijn doctoraat onderzocht waar en wanneer misdaad zich voordoet en hoe je dat kunt verklaren. Die aandacht voor tijdstip en locatie van criminele fenomenen is sindsdien de rode draad in mijn wetenschappelijk onderzoek en ik bouwde expertise op over fenomenen zoals sportcriminaliteit, extremisme, woninginbraak en tal van overlastfenomenen zoals sluikstorten, nachtlawaai en verkeersoverlast. Daarbij ontwikkelde ik ook databases die de verschillende omstandigheden in verband met criminaliteit fijnmazig in beeld brengen.’

‘Het Europese onderzoeksproject BIGDATPOL bouwt verder op dat voorgaande onderzoek en concentreert zich op Big Data Policing : we verzamelen en analyseren data om die vervolgens om te zetten naar informatie die

uiteindelijke doel is om de beperkte middelen van de politie nog beter in te zetten.’

relevant kan zijn voor de politie. Kort gezegd doen we vier zaken: criminele fenomenen beschrijven, verklaren en voorspellen én aanbevelende analyses formuleren die bijvoorbeeld inzetten op het proactief aansturen van politie. Vanwaar ‘big’ data? Omdat we vandaag met immense gegevensstromen geconfronteerd worden. In ons project verdelen we politiezones in hokjes van 200 bij 200 meter. Voor die stratenblokken verzamelen we vervolgens data uit drie belangrijke bronnen: de politiedatabanken met criminaliteitsstatistieken, de admini-

stratieve databanken van steden en gemeenten, en de data die afkomstig zijn van open bronnen zoals Google Street View of sociale media. Op die gegevens passen we vervolgens big data analytics toe, een vorm van machine learning waarbij we AI-modellen trainen om zichzelf steeds beter te maken en om patronen te leren herkennen. We zijn nu een model aan het bouwen dat het ons mogelijk moet maken te voorspellen waar en wanneer de kans op een toekomstig delict het grootst is.’

‘De keuze van parameters is doorslaggevend in zo’n model. Ons nulmodel had er ongeveer 25, nu werken we al met 70 parameters. Die baseren we deels op gegevens uit politiedatabanken, met criminaliteitsstatistieken die aangeven waar en wanneer in het verleden iets gebeurd is en in welke mate de politie daarop reageerde. Daarnaast gebruiken we een hele grote groep administratieve gegevens uit de databanken van de steden en gemeenten. Hoeveel alleenstaanden wonen er in een bepaalde regio? Wat is de demografische samenstelling? Hoe zit het met armoedecijfers? Een derde grote groep zijn zogenaamde opportuniteitskenmerken: welke winkels, restaurants, stations, toegangswegen en vluchtwegen zijn er op een bepaalde plaats? Dat zijn allemaal parameters waarvan we weten dat die een opportuniteit voor criminaliteit kunnen creëren.’

‘Van de Europese Commissie kregen we dus middelen om BIGDATPOL uit te rollen in Europa. Ons interdisciplinaire onderzoeksteam telt intussen een negental mensen: een jurist, iemand die zich bezighoudt met het ethische luik, een statisticus, een business developer, iemand die de communicatie en de administratie verzorgt, een criminologe die terreinwerk doet… We werken ook nauw samen met de Data Protection Officer en IT-verantwoordelijke van de UGent om alle gegevens te beschermen en om ervoor te zorgen dat de data op een correcte en veilige manier verwerkt worden. Het is een vijfjarig project, we hebben nog vier jaar te gaan.’

‘Dit eerste jaar hebben we vooral heel veel voorbereidend, maar daarom niet minder belangrijk werk gedaan. Op ethisch vlak moet je rekening houden met mensenrechten, privacy, vermijden dat de politie via ons model

Voorspellen waar en wanneer de kans op een delict het grootst is

Wim Hardyns (°1984)

• Voltijds hoogleraar criminologie aan de UGent

• A uteur van tal van boeken en papers, waaronder ‘Toegepaste statistiek – from zero to statistical hero’, speciaal bedoeld om de interesse in statistiek bij studenten sociale wetenschappen te vergroten.

• Coördinator van BIGDATPOL, www.bigdatpol.com

‘Dit project past wetenschappelijk onderzoek toe in de praktijk.

bevooroordeeld raakt ten opzichte van bepaalde wijken of bevolkingsgroepen… Op juridisch vlak worden we geconfronteerd met heel strikte regelgeving voor gegevensbescherming, privacy en AI-gebruik. Dat bemoeilijkt en vertraagt het proces van onderzoek en ontwikkeling, terwijl bepaalde toepassingen net voordelen voor de maatschappij zouden kunnen opleveren. Het zou bijvoorbeeld nuttig zijn om in dit domein een soort “proeftuinen” te creëren voor onderzoek en ontwikkeling. Ik ontken niet dat AI gevaren kan inhouden. Net daarom hameren we erop dat het gaat om supervised machine learning. Ons model beslist niet zelf, er is altijd menselijk toezicht en menselijke interpretatie nodig. We plannen ook trainingen hieromtrent voor alle betrokken politiemedewerkers. Ik ben mij ervan bewust dat we met baanbrekend onderzoek bezig zijn en dat elk aspect grondig bestudeerd moet worden. Net daarom werken we interdisciplinair en zetten we in op een langetermijnvisie. Het is dan ook jammer dat er recent in de pers enkele ongefundeerde aanvallen van “collega-wetenschappers” omtrent BIGDATPOL zijn verschenen. Die uitspraken getuigen van een gebrek aan interesse in de werkelijke inhoud en resultaten van ons project.’

‘Een proefproject in de politiezone Zennevallei toonde aan dat ons model de juiste voorspellingen maakt. De samenwerking leerde ons ook welke parameters interessant zijn. Zo ontdekten we dat dieven minder graag op stap gaan als er slecht weer wordt voorspeld. (lacht) En natuurlijk heeft de test veel input opgeleverd. Hoe lang was de politie op een bepaalde plaats, wat deed ze daar? Wanneer reageerde ze wel of niet? Het model staat of valt met de feedback die het krijgt, en de nieuwe inzichten leerden ons veel over hoe je de politie nog beter kunt aansturen. De beschikbare tijd en capaciteit blijken doorslaggevend. In de zone Zennevallei kwamen veel oproepen binnen. Ze waren dus vooral reactief bezig, terwijl ons onderzoeksproject net een switch naar meer proactiviteit beoogt.

De resultaten kunnen helpen om onze maatschappij veiliger te maken.’

Ons uiteindelijke doel is om de beperkte middelen van de politie nog beter in te zetten.’

‘We zijn nu klaar voor een eerste grote veldtest – in twintig politiezones in Vlaanderen. Zo’n veldexperiment is redelijk uniek in de wereld. We deden al een survey bij de betrokken politiezones en er is veel enthousiasme om mee te werken. Als ons model zou blijken te werken, zullen we ook moeten onderzoeken hoe we het binnen de bestaande IT-infrastructuur kunnen integreren en hoe we de informatie uit ons model het beste visualiseren. Momenteel is dat een soort dashboard waar hotspots oplichten en verschuiven in de loop van de tijd. Idealiter wordt ons model binnen dit en vijf jaar ook effectief gebruikt in België. Via het project hebben we ook contacten gelegd met Europol en met landen als Servië, Spanje, Nederland, Hongarije, Zwitserland en Oostenrijk.’

‘Dit project past wetenschappelijk onderzoek toe in de praktijk. Er zijn concrete resultaten mee te boeken, die kunnen helpen om onze maatschappij veiliger te maken. Het onderzoek is ook uit te breiden naar andere domeinen. Cybercriminaliteit bijvoorbeeld zal de komende jaren exponentieel stijgen. Het gebruik van data en voorspellende modellen zou daar zeker zijn nut hebben. Maar ook offline zijn er nog vele uitdagingen. In elke Veiligheidsmonitor komen twee zaken terug die een gevoel van onveiligheid creëren: sluikstorten en verkeersoverlast. Op dat vlak zouden we kunnen samenwerken met steden en gemeenten of intercommunales. Er ligt nog een enorme hoeveelheid onderzoeksmateriaal op ons te wachten. Als we als wetenschappers niet op deze trein stappen, zullen opportunisten dat in onze plaats doen.’ —

GUY BOURGEOIS

redacteur Lokaal

VOOR IEDEREEN DIE MEER WIL WETEN OVER DE WERKING VAN DE

BESTUUR EN ORGANISATIE VAN DE LOKALE POLITIEZONE

WAT KAN JE VERWACHTEN IN DIT HANDBOEK?

 Situering van de lokale politie in de politiestructuur

 Takenpakket van de lokale politie (inclusief bestuursorganen, politiesecretaris en bijzonder rekenplichtige)

 Fusiemogelijkheden van de politiezones

 Financiering, begroting en jaarrekening van de politiezones

BESTUUR EN ORGANISATIE VAN DE LOKALE POLITIEZONE

ISBN (print): 9782509044846

Voor bulkkortingen vanaf 5 ex., mail naar nathalie.deceukeleer@politeia.be.

OVER DE AUTEURS

In Bestuur en organisatie van de lokale politiezone maakt u kennis met de werking van de lokale politiezone.

Björn Cools is stafmedewerker lokale politie en veiligheid bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).

Ben Gilot is stafmedewerker gemeente- en OCMW-financiën bij de Vereniging van Vlaamse Steden & Gemeenten (VVSG).

Koen Van Heddeghem is diensthoofd en stafmedewerker lokale politie binnen het team Veiligheid bij de Vereniging van Vlaamse Steden & Gemeenten (VVSG).

Peter Verheyden is jurist-criminoloog bij de politiezone Leuven.

Meer info & bestellen: www.politeia.be

Dood als deel van het leven

Een begraafplaats is meer dan een laatste rustplaats. In Leuven is het ook een doorgang, een rustplaats om te rouwen en om te herdenken. Het maakt een groot verschil als de dood zo verweven raakt met de rest van het leven.

Het nieuwe kinderperk bestaat uit aparte eilanden waar nabestaanden zelf een plaats kunnen kiezen die een tijdlang kan uitdijen. Kinderen kunnen op en af de houten vlonders springen maar de gezinnen van wie hier een kindje rust, kunnen hierop samen ook iets eten en tijd doorbrengen.

Als teken van rouw en medeleven dansen amateurdansers één keer per maand samen op de Grote Markt.

Op de begraafplaats worden regelmatig nieuwe ideeën uitgevoerd. Een voltreffer zijn de kleurrijke Trooststoelen.

De Leuvense begraafplaats was lang volledig omheind en om vier uur ’s middags sloot de poort. ‘Nu is het hier altijd open,’ zegt Roel Van Roosbroeck, deskundige begraafplaatsen. Hij wil de dood dichter bij het leven brengen en het rouwen in het midden van de gemeenschap plaatsen.

Daarom organiseert het Leuvense cultuurcentrum 30CC met Infinite Dances elke laatste maandag van de maand bij valavond op de Grote Markt een collectief herdenkingsritueel. Leuvense amateurdansers dansen dan voor alle Leuvenaars die gestorven zijn. Dan is het opeens rustig, alle verkeer valt stil in de anders zo bruisende stad. Iedereen luistert naar de namen van de overledenen.

Van lezingen tot wandelingen

Maar er staat in het najaar nog meer op het programma. Leuven werkt vooral samen met lokale kunstenaars maar ook met Reveil, de organisatie die in 2014 ontstond en overal in het land begin november met muziek en tekst een stemmige sfeer brengt op de begraafplaatsen. Zo was er begin oktober een Soul Repair Café, een productie van Reveil waar Leuvense kunstenaars, muzikanten en dichters hun talent ter beschikking stellen aan mensen die over hun verlies praten.

Tijdens het culturele festival Rode Hond in de herfstvakantie wordt de gezinsvoorstelling Spinnenmetenknippen gespeeld. Een dood-leuke wandelvoorstelling over rouw, verdriet en loslaten door Max Last. Het geeft ouders en leerkrachten een kans om anders over rouw te praten. Daarnaast zijn er wandelingen voor kleuters over de begraafplaats waarna over de dood wordt verteld. Verder is er een lezing over wat er met je lichaam gebeurt als je het aan de wetenschap schenkt, een andere over thuis opbaren.

Voor alle activiteiten: www.uitinleuven.be/rouw-en-verlies

Begraafplaats als labo

Tot in 2015 was een begraafplaats een kiezelvlakte met lage haagjes tussen de perken. Toen kwam het herbicidendecreet. Maar zonder sproeien is het onderhoud intensiever, en er zijn niet meer mensen om de werken uit te voeren. Daarom is het zoeken naar andere manieren van ontwerp en beheer. Het is een kunst om zowel in biodiversiteit als in onderhoud winst te boeken.

Dat lukt onder meer omdat de graven op het einde van de concessie worden geruimd. ‘We volgen de termijnen consequent op, op al onze begraafplaatsen,’ zegt Roel Van Roosbroeck. ‘Wij kiezen niet voor ontknekelen. Wie begraven is, blijft liggen. Het monument wordt weggehaald, maar het lichaam blijft op diezelfde plaats rusten. Als we later een botje tegenkomen, leggen we het lager want dit is de laatste rustplaats.’

Wereldlichtjesdag

In 2009 was Leuven een pionier met de sterrenweide. Sinds 2016 twinkelen lichtjes op de begraafplaats met Wereldlichtjesdag, de tweede zondag van december. Elke inwoner kan aan de stad ook kaarsen vragen om die in de eigen straat aan te steken. Dit jaar nemen 300 straten aan deze nocturne deel. ‘Het is mooi dat mensen hun buren die iemand moeten missen, zo steunen. Zulke rituelen zijn

Sinds het herbicidendecreet is de begraafplaats veel groener geworden.

waardevol, ook voor mensen die hun kindje jaren geleden hebben verloren, ook zij mogen een sterretje zetten. Sinds vorig jaar kan elke ouder ook een vroegtijdig verloren kindje als sterretje laten registreren in het sterrenregister, zelfs als dat jaren geleden is,’ zegt Veva De Groote van het Huis van het Kind waar ouders bij het verlies van een kind terecht kunnen. Ook de begraafplaats moet verder groeien tot een plaats voor informatie en er mensen op verschillende manieren opvangen.

Wat rouwende mensen nodig hebben Voor de negen Leuvense begraafplaatsen, goed voor 25 hectare, tekent landschapsarchitect Joeri Steeno. Een groot voordeel. ‘Als er vroeger een columbarium nodig was, werd een van de stadsarchitecten aangesproken waardoor je met uiteenlopende visies werkte. Met de eigen landschapsarchitect krijgen ontwerpen voor deze bijzondere plekken de voeling en achtergrond die ze verdienen,’ zegt Roel Van Roosbroeck.

Zo kwam het ontwerp voor het nieuwe kinderperk tot stand in samenwerking met de ouders. ‘Tot voor kort begroeven we kinderen zoals volwassenen. Maar nu de begraafplaats altijd open is, brengen ouders die een kind hebben verloren, hier meer tijd door. Begraafplekken worden persoonlijker. Ook schoolvriendjes leggen iets bij een graf waardoor de plekken erg breed kunnen worden. Door het steevast naast elkaar begraven kregen de begraafplekken geen ruimte, geen privacy. Dankzij de aparte eilanden wordt het kinderperk een ware verblijfplek.’

Het architectenbureau Gijs-Van Vaerenbergh is aangesteld voor de ontwikkeling van een langetermijnvisie om het bijzondere karakter van de begraafplaats tot zijn recht te laten komen met ruimte voor rouw en verlies, maar ook aandacht voor de leefbaarheid, doorwaadbaarheid, vergroening en innovatie. —

MARLIES VAN BOUWEL

redacteur Lokaal

Zoveel mogelijk worden de foto’s van verdwenen zerken gehaald en tegen een muur gehangen. ‘We krijgen er fijne reacties op,’ zegt Roel Van Roosbroeck. ‘We hebben ze bewust zonder naam of datum opgehangen, er hangen zelfs foto’s van mensen die hier niet zijn begraven zoals van een vriend die uit het leven is gestapt. Als ik zijn foto zie, troost dit mij.’

Peter Mangel Schots, in Leuven de trekker van de Eenzame Uitvaart, heeft op deze troostmuur een mooie dichtregel bij geschreven, uitgevoerd in cortenstaal.

ENKELE CIJFERS

De stedelijke begraafplaats bestaat sinds 1784, ze is 440 meter lang op 180 meter. Leuven en de deelgemeenten tellen 9 begraafplaatsen, goed voor 25 hectare. Jaarlijks zijn er meer dan 900 uitvaarten, waarvan 50 procent op de stedelijke begraafplaats. Zeventig procent zijn crematies. Sinds het ontstaan van de sterrenweide in 2009 komen er jaarlijks 50 tot 55 sterretjes bij.

Kinderopvang, evengoed een mannenzaak

De kinderopvangsector wordt traditioneel gedomineerd door vrouwen, maar toch kiezen ook mannen er voor een carrière. Hun perspectieven en ervaringen dragen elk op hun eigen manier bij aan de dynamiek van de kinderopvang. Beleidsmakers en verantwoordelijken doen er goed aan de unieke invalshoeken van mannelijke begeleiders te erkennen en in te zetten om de sector te versterken. Met Mannendag op 19 november is het een goed moment om daarbij stil te staan.

Meer mannen aantrekken in de kinderopvang levert duidelijke voordelen op. Ze fungeren als rolmodel voor kinderen en spelen een belangrijke rol in hun sociale en emotionele ontwikkeling. Diversiteit binnen teams verrijkt de pedagogische werking en draagt bij aan betere zorg. Ook helpt het om de personeelstekorten in de sector weg te werken doordat het een nieuw potentieel op de arbeidsmarkt aanboort.

De zes frequentste vooroordelen

Ondanks de voordelen die gemengde teams in de opvang bieden, leven er nog hardnekkige vooroordelen tegen mannen in de sector. Die worden daar wel eens door ontmoedigd. Tijd dus om deze misvattingen te doorbreken.

1Mannen willen niet werken in de kinderopvang

Veel mensen denken dat mannen geen belangstelling hebben voor werk in de kinderopvang. Loopbaanadviseurs vermelden deze optie niet aan mannen, en de maatschappelijke verwachting is dat kinderopvang een ‘vrouwelijke’ baan is. De mannen die we spraken, benadrukken juist hun passie voor het vak en hun bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen.

Geert:

‘Ik heb zelf vier kinderen; als onthaalpapa help ik mijn vrouw die onthaalmama is, met zowat alles. Dat geeft me zoveel energie.’

2

Mannen en vrouwen zijn te verschillend om hetzelfde werk te doen

Hoewel mannen en vrouwen verschillen, is het belangrijk om elke medewerker gelijk te behandelen. Inclusief personeelsbeleid dat gericht is op gelijkheid en diversiteit is essentieel. Positieve wervingsacties naar mannen kunnen helpen tegen ongelijkheid. Ook het belang van coaching op de werkvloer voor alle medewerkers, ongeacht geslacht, kan niet genoeg benadrukt worden.

Robbe:

‘Kinderen vinden afwisseling prettig. Met juffen en meesters is er extra dynamiek.’

Om zo’n divers en evenwichtig personeelsbestand in de kinderopvang tot stand te brengen, is het belangrijk dat lokale besturen en organisaties proactief stappen ondernemen. Het komt er in de eerste plaats op aan een inclusieve visie voor personeelsbeleid te ontwikkelen, waarbij teams worden betrokken om diverse perspectieven en ideeën te integreren. Specifieke doelstellingen vastleggen voor de werving van mannen in de kinderopvang kan de balans in het personeelsbestand mee verbeteren. Met positieve acties, zoals het bevorderen van een divers imago en het aanbieden van informatie over de voordelen van een carrière in de kinderopvang, kun je mannen aanmoedigen om te solliciteren.

Daarnaast is het essentieel dat de werking van de kinderopvang overeenkomt met het gewenste imago. Authenticiteit is doorslaggevend en helpt bij het creëren van een geloofwaardige en aantrekkelijke werkomgeving. Wie inclusiviteit wil bevorderen, moet ook bewust omgaan met taalgebruik en beeldmateriaal. Gebruik divers beeldmateriaal voor rolmodellen en houd in het oog dat afbeeldingen en woorden de diversiteit van het team en de kinderen weerspiegelen.

Speelgoed aanbieden dat traditionele genderrollen links laat liggen, ondersteunt een omgeving waar kinderen vrij kunnen spelen en ontdekken zonder stereotiepe beperkingen. Bovendien kunnen ouders fungeren als de beste ambassadeurs voor de kinderopvang. Tevreden ouders delen hun positieve ervaringen met anderen, wat vooroordelen helpt wegnemen en de reputatie van de kinderopvang verbetert. Aan de hand van deze strategieën kunnen lokale besturen bijdragen aan een meer inclusieve en diverse kinderopvangsector.

Vrouwen zijn beter geschikt

Het idee dat vrouwen van nature beter geschikt zouden zijn voor de kinderopvang, is ongegrond. Onderzoek toont aan dat er geen biologische verschillen zijn die vrouwen beter maken in het verlenen van intieme zorg. Beide geslachten zijn even bekwaam, en de kwaliteiten van individuen hangen meer af van persoonlijkheid dan van geslacht.

Kurt, ervaren stafmedewerker: ‘De taak die je vervult in de kinderopvang wordt bepaald door je vaardigheden en passie, niet door je geslacht.’

Mannen zijn beter in ruig en onstuimig spel

Onderzoek toont aan dat ruig en onstuimig spel nuttig is voor de hersenontwikkeling en het zelfvertrouwen van het kind. Er bestaat een misvatting dat mannen beter zijn in ravotten met kinderen. Belangrijk is dat de rolverdeling binnen een team niet door het geslacht van de begeleider, maar door de behoeften van het kind wordt bepaald.

Tom:

‘Of je als kinderbegeleider de rustige taken of het ruwere spel op jou neemt in een team, dat bepaalt het kind en het moment, niet het geslacht van de begeleider.’

Aanbevelingen voor beleidsmakers

Om effectief tot verandering te komen is het belangrijk dat ook beleidsmakers stappen ondernemen naar een inclusievere en diverse kinderopvangsector. In de eerste plaats: vergroot de zichtbaarheid van mannelijke rolmodellen. Promoot en deel succesverhalen van mannelijke kinderbegeleiders om vooroordelen te doorbreken en diversiteit in de sector te stimuleren. Moedig hen aan om rolmodel te worden binnen de sector. Herzie maatschappelijke verwachtingen: werk samen met onderwijsinstellingen om loopbaanadviezen te diversifiëren en stimuleer het beroep van kinderbegeleider voor jongens. Bied flexibiliteit en carrièremogelijkheden aan. Onderzoek mogelijkheden voor voltijdse banen.

Creëer een ondersteunende werkomgeving waarin mannen zich welkom voelen door trainingen en bewustwordingscampagnes die genderstereotypen tegengaan. Stimuleer open communicatie waarin vooroordelen besproken worden en moedig gemengde teamopstellingen aan om stereotypen te doorbreken. En tot slot: creëer netwerken en mentorprogramma’s voor mannelijke kinderbegeleiders waar ze ervaringen kunnen delen en van elkaar kunnen leren.

We geven het laatste woord aan kinderbegeleider Mehdi: ‘Als je als man overweegt om in de kinderopvang te werken, geef het een kans. De beloningen zijn enorm, niet alleen voor jou, maar ook voor de kinderen die je verzorgt en voor hun ouders.’ —

GRIET SERROELS

VVSG-stafmedewerker opgroeien en ontwikkelen

Ouders willen niet dat een man hun kind begeleidt

Ouders vrezen soms dat mannelijke kinderbegeleiders minder betrouwbaar zouden zijn. Informatie over een divers personeelsbestand delen, bijvoorbeeld door het MIK-charter, kan helpen om deze vooroordelen te ontkrachten. Ouders kijken vaak naar de reactie van hun kind; als het kind gelukkig is met de opvang, verdwijnen de vooroordelen doorgaans snel.

Tom:

‘Een vader weigerde zijn kind bij mij te laten; nu is hij echt mijn grootste fan. Als ouders hun kind na de opvang blij terugkrijgen, verdwijnen de vooroordelen snel.’

Lage lonen en weinig carrièremogelijkheden

Een vooroordeel van andere aard is dat mannen worden afgeschrikt door lage lonen en een gebrek aan carrièremogelijkheden. Maar er zijn volop doorgroeimogelijkheden, ook naar leidinggevende functies en expertposities. Rolmodellen, zowel mannen als vrouwen, kunnen helpen dit vooroordeel te bestrijden.

Jitske:

‘Ik combineer met volle overgave mijn werk als mannelijke kinderbegeleider in de buitenschoolse opvang ’t Beukennootje en de kindercrèche Troetelboom. Ik werk 34 uur per week in een afwisselend urensysteem in een combi-job.’

Samen sterker: hoe mentorschap steden verbindt en inspireert

Steden en gemeenten in heel Vlaanderen worden steeds meer geconfronteerd met uitdagingen op het gebied van sociale cohesie en buurtwerking. Mentorstad Mechelen, pionier voor de actie ‘Pleinmakers’, deelt via een lerend netwerk haar ervaring en kennis met andere steden, die op hun beurt hun eigen werkwijze ontwikkelen. Dit netwerk blijkt een waardevolle bron van inspiratie en samenwerking te zijn. Hanne Van Assche, Mieke Moerman en Lars Cattrijsse delen hun ervaringen als mentee.

In het kader van het Pleinmakersproject werken steden en gemeenten samen binnen een lerend netwerk. Deze samenwerking heeft veel inspiratie en concrete veranderingen opgeleverd, zo blijkt uit gesprekken met verschillende deelnemers. Hanne Van Assche uit Bornem vertelt enthousiast: ‘Door samen te werken met collega’s uit andere besturen doe je enorm veel inspiratie op. In Bornem waren buurtbewoners wel enthousiast, maar niemand wilde de taak van pleinmaker op zich nemen. Het is dan heel waardevol om te horen hoe andere gemeenten hiermee omgaan.’

Mieke Moerman, ook uit Bornem, vult aan: ‘Bij het begin van onze zoektocht naar een buurtbouwer hebben we ons aangesloten bij het lerend netwerk, vooral om te leren van de expertise van de stad Mechelen. Daar hebben ze al veel ervaring, en door die kennis en hun begeleiding konden wij onze manier van werken bijsturen. We krijgen niet alleen advies, we worden ook aangezet om objectiever naar onze eigen processen te kijken.’

Ook de stad Oostende heeft veel te danken aan het netwerk. Lars Cattrijsse vertelt hoe het mentorschap hen heeft geholpen: ‘Toen we voor een bijeenkomst naar Mechelen trokken, hadden we al een idee van hoe we het project in Oostende vorm wilden geven. Maar na een dag vol uitwisseling en inspiratie gingen we met een volledig ander plan weer naar huis. Dat toont hoe krachtig een lerend netwerk kan zijn; het dwingt je om je eigen ideeën opnieuw onder de loep te nemen en bij te sturen op basis van goede praktijken.’

Het netwerk heeft bovendien tot nieuwe samenwerkingen geleid. Lars

Bas Dhoey:

‘Het is mooi om te zien hoe elke stad haar eigen invalshoek vindt binnen hetzelfde doel: sociale cohesie en ontmoeting in buurten stimuleren.’

Wie en wat?

Mentor: Bas Dhoey, coördinator Sociale Cohesie, stad Mechelen

Mentees: Lars Cattrijsse, stadsmarinier, stad Oostende, Hanne Van Assche, projectmedewerker Sterke Buurten, gemeente Bornem, Mieke Moerman, diensthoofd Buurtwerking, gemeente Bornem

‘Pleinmakers’ is een van de 24 acties uit het Plan Samenleven, het initiatief van de Vlaamse overheid om lokale besturen te ondersteunen om samenleven in diversiteit te bevorderen. GF

Cattrijsse licht toe: ‘Door het project hebben we als dienst Buurten & Wijken sterke samenwerking opgebouwd met andere stadsdiensten zoals Woonsprong. Daardoor vinden we elkaar nu ook makkelijker in andere projecten.’

Mechelen: mentor en inspirator Als mentorstad speelt Mechelen een belangrijke rol binnen het netwerk. Bas Dhoey legt uit: ‘We waren de eerste stad die in 2017 met Pleinmakers aan de slag ging. Sindsdien hebben we het project verder ontwikkeld en nu willen we onze ervaringen delen met andere steden. Het is mooi om te zien hoe elke stad haar eigen invalshoek vindt binnen hetzelfde doel: sociale cohesie en ontmoeting in buurten stimuleren.’

Bovendien: ‘Het mentorschap gaat verder dan alleen kennis delen. We leren zelf ook veel van de vragen en uitdagingen van de mentee-steden. Dat houdt ons scherp en helpt ons om ons eigen beleid verder te ontwikkelen.’

Een blijvende impact

De kracht van het lerend netwerk ligt volgens Mieke Moerman in het feit dat het niet alleen om het project Pleinmakers gaat: ‘Onze hele buurtwerking heeft voordeel van het netwerk. Door de ondersteuning van de mentor kunnen we kritisch reflecteren op onze manier van werken en die voortdurend verbeteren.’ Hanne Van Assche besluit: ‘Het voelt veilig om ervaringen te delen binnen het netwerk. We streven allemaal hetzelfde doel na, maar vinden elk onze eigen weg.’ —

VVSG-projectmedewerker diversiteit & digitale inclusie

WERKEN AAN DE TOEGANKELIJKHEID VAN MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING

BOUWEN AAN EEN BREED LOKAAL SOCIAAL BELEID

INCLUSIEF SAMENLEVEN: LOKALE BESTUREN ALS SPIL BIJ INTEGRATIE EN INBURGERING

Bouwen aan een breed lokaal sociaal beleid

AUTEURS

Sabine van Cauwenberghe

Louise Hantson

Laura Westerveen

Marije Reidsma

Peter De Cuyper

Lien Eerdekens

Toegankelijkheid van maatschappelijke dienstverlening is geen nieuwe uitdaging. Toch is ze op het terrein actueler dan ooit. Zo kan steeds meer dienstverlening (ook) digitaal uitgebouwd worden en hebben lokale besturen meer handvaten om rechten automatisch toe te kennen. Meer mogelijkheden roepen echter ook meer vragen op. Welke dienstverlening gaan we digitaal aanbieden? Klopt de verhouding tussen ons digitaal, telefonisch en fysiek aanbod vanuit het perspectief van de gebruiker? Welke rechten gaan we automatiseren? Welke keuzes maken we als we een doelgroep voor een recht of voordeel a akenen? Heel wat lokale besturen signaleren een toename van vragen omdat stakeholders minder aanwezig of toegankelijk zijn. Ook keuzes van stakeholders hebben dus e ecten op de (toegankelijkheid van de) dienstverlening van het lokaal bestuur.

Hai-Chay Jiang

Griet Briels

Fie Velghe

REDACTIE

Griet Briels & Hans Grymonprez

Of het nu e ecten van keuzes van stakeholders of van het lokaal bestuur zijn, de gevolgen van wat als minder toegankelijke dienstverlening wordt ervaren, zijn groot. Zo is er een verband tussen de toegankelijkheid van de dienstverlening van een overheid (en bij uitbreiding semioverheid) en het draagvlak voor diezelfde overheid. Stof tot nadenken dus.

Dat doen we door in dit cahier te kijken naar de toegankelijkheid van maatschappelijke dienstverlening. We hebben daarin bijzondere aandacht voor het perspectief van mensen in armoede.

Deze publicatie verschijnt in de reeks Bouwen aan een breed lokaal sociaal beleid.

Werken aan de toegankelijkheid van maatschappelijke dienstverlening

Coördinatie: Griet Briels en Hans Grymonprez

ISBN 9782509044563

Bindwijze: Vastbladig boek

Meer info & bestellen: www.politeia.be

Taalstimulering in de vrije tijd Inspiratie voor talige spelactiviteiten

bij vrijetijdsorganisaties

Vrije tijd en spelen zijn officiële kinderrechten. Kinderen en jongeren kunnen zalig opgaan in een activiteit op een speelplein, in de jeugdbeweging, in de buitenschoolse opvang of op weekend- of zomerschool. Opgaan in een activiteit betekent dat ze heerlijk plezier beleven, maar ook dat er leer- en ontwikkelingskansen voor het grijpen liggen. Ook op taalgebied.

Al spelend leren kinderen over natuurlijke materialen wanneer ze een kamp bouwen, ze scherpen hun fantasie aan terwijl ze met poppen spelen. Jongeren oefenen sociale vaardigheden en creativiteit, wanneer ze een opdracht voor elkaar bedenken. Het zijn maar enkele voorbeelden van activiteiten waarin kinderen en jongeren zich kunnen uitleven, en taal kunnen oefenen in een betekenisvolle context, onbewust en als vanzelfsprekend.

Ook kinderen die anders weinig spreken, bloeien vaak open tijdens hun spel. Ouders weten hoe belangrijk het is dat hun kinderen de Nederlandse taal beheersen. Ze schrijven ze vaak net daarom in voor een georganiseerd vrijetijdsaanbod in het Nederlands.

Daarnaast nemen heel wat meertalige kinderen deel aan een weekendschool om hun thuistaal te versterken. Een sterke thuistaal ondersteunt de taalontwikkeling van meertalige kinderen en heeft op die manier ook een positief effect op het Nederlands. De meeste meertalige ouders proberen op een gebalanceerde manier de thuistaal of -talen door te geven, en de Nederlandse taalvaardigheid bij hun kinderen te versterken.

Praktijkgids taalstimulering in de vrije tijd

Twee onderzoekscentra aan de Karel de Grote Hogeschool (Toekomstgedreven Onderwijs en Pedagogie in Praktijk) werkten in opdracht van het Vlaamse Departement Onderwijs en Vorming een Inspiratiegids

Taalstimulering Nederlands buiten de School uit. De gids start van een praktijkgericht kader ‘Taalgericht Spelen’, dat een sterke talige methodiek combineert met doordachte spelbegeleiding en spelcontext. De inspiratiegids biedt een overzicht van laagdrempelige materialen die verantwoordelijken van georganiseerd vrijetijdsaanbod kunnen gebruiken bij het coachen van hun team en bevat 26 activiteitenfiches

Taalgericht spelen is diepgaand inzetten op taalsteun in een context die voeding geeft aan spel- en leerkansen voor deelnemers.

waarmee kinderbegeleiders, animatoren of monitoren direct aan de slag kunnen.

Tal van vrijetijdsorganisaties en gemeentelijke (jeugd)diensten werkten mee aan de inspiratiegids, door inspirerende praktijken, feedback en ideeën te delen met de onderzoekers.

Hierdoor staat de gids dicht bij de realiteit waarin verantwoordelijken, begeleiders, animatoren zich herkennen. Aline Vermersch, die als medewerker van de jeugddienst van Eeklo aan de inspiratiegids meewerkte en nu als taal- en inburgeringscoach voor de stad werkt, getuigt van de meerwaarde van de gids: ‘De inspiratiegids biedt tips en concrete ideeën om je bestaande vakantie- of jeugdwerking uit te breiden met taalstimulerende activiteiten. Je kunt extra vorming organiseren, je spelfiches aanvullen met aandacht voor taal, activiteiten taalgerichter maken of extra inzetten op gesprekken tussen kinderen. Ook met kleine aanpassingen kun je een grote impact hebben op de taalontwikkeling van kinderen.’

Ook de bibliotheek van Eeklo heeft de inspiratiegids al in gebruik genomen. Kimberly Baeyens vertelt: ‘We gebruikten de activiteitenfiches als leidraad voor onze workshops deze zomer, zoals het Babbelfestijn. De bouwstenen voor taalgericht spelen helpen ons om andere activiteiten kritisch te bekijken en erop te letten dat ze de taalontwikkeling voldoende stimuleren. We blijven deze gids zeker gebruiken.’

Taalgericht spelen

Een belangrijke basisgedachte is dat de vrije tijd van kinderen vrij moet blijven, dat hij niet instrumenteel

moet worden ingevuld als aanvulling op de school. Kinderen en jongeren worden gestimuleerd om te oefenen, maar niet via schoolse taallessen. Plezier is het hoofddoel, leren is mooi meegenomen.

Het praktijkgerichte kader van taalgericht spelen, bestaat uit taalsteun, spelcontext en spelbegeleiding. Elk van die domeinen is belangrijk voor een taalgerichte spelactiviteit.

Om te beginnen taalsteun: taal ontwikkelt op basis van vier elementen, namelijk door veel taal te horen in een rijk taalaanbod, door oefenmogelijkheden, door feedback over taal en door lezen en schrijven. Deze elementen gebruiken als fundament van een activiteit garandeert dat kinderen en jongeren tijdens die activiteit veel met taal bezig zijn.

Een tweede element is de spelcontext: een activiteit of spel is het best goed omkaderd, in een organisatie met ondersteunend beleid voor spelplezier. Vijf elementen zijn daarbij belangrijk: het gegeven dat taal altijd en overal een rol speelt, de positieve omgang met meertaligheid van kinderen, de nood aan inclusie, de fysieke ruimte op een vrijetijdslocatie en de samenwerking met gezinnen.

En dan nog de spelbegeleiding: kinderen en jongeren hebben tijdens hun vrije tijd recht op ontspanning, rust, autonomie en keuzevrijheid. Dat betekent niet dat begeleiders dan alleen wat toezicht uitoefenen. Zij zijn belangrijk in het ver-

sterken van activiteiten en spel door te verbinden met kinderen en jongeren. Door een spel duidelijk uit te leggen zorgen ze er ook voor dat iedereen kan meedoen.

Op elke plek weer een beetje anders Alle vrijetijdscontexten zijn anders. Lang niet overal gebeurt spelen in een vaste groep. In opvang voor en na school komen kinderen op verschillende tijdstippen binnen en ook in veel vakantie-initiatieven kan de groep van dag tot dag veranderen. Begeleiders moeten dan een aanbod paraat hebben voor een wisselende groep kinderen waarvan de samenstelling onvoorspelbaar is. Andere vrijetijdsactiviteiten verwelkomen wel een vaste groep kinderen op vaste tijdstippen. Sommige activiteiten richten zich sterk op taalstimulering, terwijl andere vooral sport of ontmoeting als doel hebben. Soms brengen taalgerichte organisaties of bibliotheken expertise in. Ook volgen begeleiders bijscholingen of gebruiken ze educatieve pakketten. De regelgeving wijst een steeds grotere rol toe aan lokale overheden in het afstemmen en toegankelijker maken van buitenschoolse opvang en activiteiten van goede kwaliteit.

Bij zomerscholen selecteren leerkrachtenteams kinderen om hun taalontwikkeling Nederlands extra te ondersteunen. Zo ontstaan groepen

waarin kinderen een vergelijkbaar niveau voor Nederlands hebben. Andere initiatieven verwelkomen alle kinderen, zodat er binnen de groep een grote verscheidenheid in taalvaardigheid bestaat. Dat maakt het er niet eenvoudiger op. Aline Vermersch vertelt over haar ervaringen: ‘Met de jeugddienst van Eeklo organiseerden we de taal- en spelbubbels parallel met ons speelplein. In de voormiddag organiseerden we een speelse taalstimulerende activiteit voor enkele kinderen die nog niet zo met het Nederlands weg zijn. In de namiddag sloot onze groep aan bij de gewone speelpleinwerking. Op die manier maak je je bestaande werking toegankelijk voor iedereen. Met de gids kun je dit meteen in je werking inbouwen.’

Nederlands in een meertalige context

De meertalige context van deelnemers is een waardevolle bron voor taalontwikkeling. Kinderen leren verschillende talen thuis, op school en in andere omgevingen. Als begeleider kun je hun thuistaal inzetten om het Nederlands te verduidelijken, bijvoorbeeld door af en toe in een andere taal te communiceren als iedereen die begrijpt. Non-verbale communicatie kan ook helpen, maar let op culturele verschillen. Meertalige liedjes, verhalen en spelletjes vinden hier hun plaats en houden de deelnemers gemotiveerd, en waardering van

de begeleiders voor de thuistalen stimuleert hun cognitieve ontwikkeling.

Een belangrijke basisgedachte is dat de vrije tijd van kinderen vrij moet blijven, dat hij niet instrumenteel moet worden ingevuld als aanvulling op de school. Plezier is het hoofddoel, leren is mooi meegenomen.

Ook José Manuel Gonzalez, diensthoofd Diversiteit van Diest, deelt zijn ervaringen graag. Hij organiseert al jarenlang verschillende taalgerichte projecten die aansluiten bij de principes van taalgericht spelen uit de gids. ‘De inspiratiegids helpt ons om ons beleid verder vorm te geven, met extra aandacht voor meer-

Kom jij ook naar de VVSG-inspiratiedag in het Vlaams Parlement in Brussel op maandag 25 november? Daar kom je tijdens de bijhorende sessie meer te weten over de inspiratiegids taalstimulering Nederlands buiten de school. Je kunt er praten met de auteurs en met een jeugddienst die de inspiratiegids al in gebruik heeft genomen.

taligheid. Hoewel de klemtoon vaak ligt op het aanleren van Nederlands, is de rol van thuistalen in onze projecten van groot belang. Een goed ontwikkelde thuistaal kan namelijk de verwerving van het Nederlands versterken. Zo overwegen we in ons Taalbad-project ouders actiever te betrekken bij de taalontwikkeling van hun kinderen. We denken bijvoorbeeld aan sessies waarin zowel het Nederlands als de thuistaal een waardige plaats krijgen,’ getuigt hij.

Nog meer diversiteit

Naast de diversiteit aan vrijetijdscontexten is er ook diversiteit in en tussen begeleidersteams. Veel begeleiders zijn vrijwilligers of kortgeschoolde mensen zonder talige vakken in hun opleiding. Medewerkers van taalgerichte organisaties zijn dan weer taalprofessionals. Sommige begeleiders hebben veel ervaring in vrijetijdsbegeleiding, terwijl andere uit een gestructureerde onderwijsomgeving komen. Sommige begeleiders zijn vragende partij om sterk uitgewerkte instructies van activiteiten te volgen, terwijl andere zich daardoor beperkt voelen in hun creativiteit. Begeleidingsteams in de vrijetijdscontext kennen een groot verloop. Dat maakt het niet evident om ervaring en expertise vast te houden en te laten groeien. Dit aspect uit de gids is herkenbaar, vertelt José Manuel Gonzalez: ‘Vrijwilligers en begeleiders ondersteunen we met gerichte

training en samenwerking. Door hun diverse achtergronden en opleidingsniveaus staan ze soms voor moeilijke kwesties. We vangen dit op door trainingen te organiseren en door nieuwe vrijwilligers te koppelen aan ervaren begeleiders. Daarnaast werken we samen met vrijwilligers uit verschillende gemeenschappen in Diest, wat een lerend netwerk creëert en continuïteit binnen de begeleidingsteams waarborgt. In projecten zoals Boekenstoet en Bib-babbels bieden we trainingen aan waarin vrijwilligers leren hoe ze taalstimulering kunnen integreren in voorleessessies en andere activiteiten. Hoewel er veel diversiteit bestaat in vrijetijdscontexten en begeleiders, kan de inspiratiegids taalstimulering inzichten bieden die in heel wat omstandigheden inspirerend kunnen zijn.’

Daar is Aline Vermersch het volmondig mee eens en ze besluit: ‘De gids toont dat taalstimulerend aanbod organiseren niet moeilijk of veel hoeft te zijn. Het zit hem in de kleine dingen: gepaste vorming, je speluitleg onder de loep nemen, de omgeving talig inrichten… Iedere dienst kan daar werk van maken, want uiteindelijk heeft elk kind baat bij een taalrijke omgeving.’ —

ANOUK VAN DER WILDT

Karel de Grote Hogeschool, Onderzoekscentrum Pedagogie in Praktijk

AquaFlanders

Als Frituurolie niet in mag. het riool

samen voor zuiver water

Meer informatie

Keuringsplatform

Privéwaterafvoer opvolgen en handhaven in een handomdraai

Bijna 20 procent van de keuringen privéwaterafvoer zijn niet-conform.

Opvolging en handhaving blijven dus essentieel.

Daarin speelt de lokale overheid een belangrijke rol.

Wat hebben we je gemeente te bieden?

Keuringsattesten (conform & niet-conform) en bijhorende dossiers opvragen

Opvolging keuring en omgevingsvergunning combineren

Handhaving privéwaterafvoer

Info over attesten en handhavingshistoriek Afkoppelingstrajecten opvolgen

Wij horen hier niet.
Waar dan wel?

Aantrekkelijke buurt ondersteunt sociaal leven

Koffie klaarzetten voor de buurtbabbel straks. Een buurtinfoavond organiseren over langer thuis wonen. Met de buurvrouw die eenzaam is, gaan winkelen en achteraf samen een koffietje drinken. Het zijn maar enkele acties waarmee het bestuur van Wevelgem het sociale weefsel in de buurt De Posthoorn versterkt. Tegelijkertijd wordt het wijkhart ruimtelijk heringericht. Want een kwaliteitssprong in de publieke ruimte is een forse hefboom voor het ontwikkelen van een leefbare, zorgzame buurt.

‘We vertrekken van een heel duidelijke visie op buurtgericht werken,’ zegt Nele Dedeurwaerder, beleidsmedewerker bij de algemeen directeur van Wevelgem. ‘Alle buurten in Wevelgem spreken we aan op elkaar ontmoeten, leven en beleven, informeren en participeren. Voor ons zijn dat de drie hefbomen om De Posthoorn te ontwikkelen tot een leefbuurt die tegelijkertijd een zorgzame buurt is, met sterke sociale cohesie en zorg voor elkaar. Ontmoeting stimuleren we bijvoorbeeld met buurtbabbels. Zorg voor elkaar realiseren we met het kleine helpen. En alle diensten in de gemeente hebben de opdracht gekregen om outreachend te werken, zodat ze alle inwoners goed informeren.’

‘Lokaal dienstencentrum Elckerlyc speelt een belangrijke rol in het versterken van de sociale cohesie in de buurt,’ voegt Sylvie Desmet eraan toe. Ze is directeur van Elckerlyc. ‘Het wil een open huis en thuis zijn, waar mensen zichzelf kunnen zijn, in een sfeer van geborgenheid, gelijkwaardigheid, vriendschap, vertrouwen, solidariteit, in het dienstencentrum zelf en in de buurt. De activiteiten die wij organiseren, zijn hiervoor een hefboom. Door buurtgericht te werken brengt het lokaal dienstencentrum de dienstverlening en de zorg naar de inwoners. Zo stimuleren we niet enkel ontmoeting, we vangen ook signalen op en we detecteren noden bij de mensen.’

Nele Dedeurwaerder: ‘Elkaar ontmoeten, leven en beleven, informeren en participeren. Voor ons zijn dat de drie hefbomen om De Posthoorn te ontwikkelen tot een leefbuurt die tegelijkertijd een zorgzame buurt is, met sterke sociale cohesie en zorg voor elkaar.’

Iedereen telt, iedereen helpt Met het burenhulpplatform moedigt de gemeente Wevelgem buurtbewoners aan om elkaar een helpende hand toe te steken, om na te gaan of alles oké is met de buren en om ook zelf hulp te vragen. Geëngageerde buren roept ze op om een steentje bij te dragen: problemen opvangen, hulpvragen doorgeven en anderen helpen. Het burenhulpplatform en de rol van het lokaal dienstencentrum lichtte ze ook toe op het overleg met de eerstelijnszone. ‘We gaven aan de eerstelijns hulpverleners de kans om mee te denken, zodat ook zij het burenhulpplatform kunnen gebruiken,’ vertelt Sylvie Desmet. Nuttig voor iedereen, want wanneer huisartsen, thuiszorgmedewerkers en andere hulpverleners het lokaal dienstencentrum en het burenhulpplatform inschakelen, worden zij zelf van bepaalde taken ontlast, terwijl hulpbehoevenden toch een adequaat antwoord krijgen.

Sylvie Desmet:

‘We doen aan outcome harvesting: we vragen aan de mensen waar we nu staan, wat ze de voordelen van een bepaalde realisatie in de buurt vinden. Zouden we zonder die ingreep hetzelfde effect bereikt hebben of dezelfde impact gehad hebben?’

Maar de strategie beperkt zich niet tot samenwerkingsverbanden met zorgverleners. Door bijvoorbeeld met de wijkagent te praten en hem uit te nodigen op de buurtbabbels, wordt het voor buurtbewoners gemakkelijker hem aan te spreken. Om de mensen in sociale huurwoningen te bereiken ging het bestuur in gesprek met de bouwmaatschappij in Wevelgem. Die krijgt ook telkens een uitnodiging voor de activiteiten van het dienstencentrum. ‘Ook de school, centraal gelegen in De Posthoorn, halen we erbij,’ zegt Sylvie Desmet. ‘Zo zetten we het lokaal dienstencentrum en zorgzame buurten in de kijker bij jonge gezinnen. We krijgen de kans om in de klas sensibiliseringsacties uit te werken en om info mee te geven met de kinderen. Via de scholen kunnen we kinderen en jongeren warm maken voor het helpen van anderen. Omgekeerd helpen wij bij activiteiten van de school, zoals Halloween en de kerstmarkt.’

Kenmerkend voor de buurt De Posthoorn is dat ze intergenerationeel is. Er wonen mensen die er in de jaren zestig, zeventig een woning gekocht hebben. Daarna zijn er nieuwe woningen gekomen. En naast de school bevinden zich sociale huurwoningen, die recent gerenoveerd werden. In de straten, zowel de brede als de smalle, is er weinig doorgaand verkeer. Kleine wegels doorkruisen de diverse deelwijken langs achtertuinen en vormen een fijnmazig padennetwerk, met een aantal rustpunten zoals speelpleintjes en natuurgebiedjes. ‘Dit zijn kansen om in de publieke ruimte ontmoeting te bevorderen,’ merkt Nele Dedeurwaerder op. ‘En door een goede inrichting en een sterke sociale dynamiek kunnen de leef- en speelstraten tot leven komen, waarin een buurtgericht vrijetijdsbeleid ruimte krijgt.’

Ruimtelijke kwaliteit Om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te realiseren wil de gemeente ook werk maken van een hoogwaardige publieke ruimte met aandacht voor diverse klimaatmaatregelen. Waar mogelijk moet worden onthard, zodat laanbomen in combinatie met struiken en andere aanplantingen kunnen bijdragen aan de gelaagdheid en diversiteit van de groenopbouw.

De Koning Boudewijnstichting nodigt je uit om projecten in te dienen voor groene en zorgzame buurten in dichtbevolkte stadswijken. Met deze oproep wil de Stichting buurten creëren waar mensen zich verbonden voelen met elkaar en de natuur, en samen zorg dragen voor hun gezondheid, welzijn en omgeving. Lokale besturen, organisaties en verenigingen kunnen tot 6 januari 2025 een aanvraag indienen voor een projectsubsidie tussen 5000 en 20.000 euro. www.kbs-frb.be

Met het STOP-principe stimuleert Wevelgem duurzaam verplaatsingsgedrag en biedt het fietsers en voetgangers meer plaats. De publieke ruimte die zo ontstaat, geeft aanleiding tot meer ontmoeting, meer veiligheid voor kinderen en jongeren en een grotere zelfredzaamheid van de ouder wordende buurtbewoners. Door het parkeren anders te organiseren, in te zetten op deelmobiliteit, laadpalen en een Hoppinpunt, beperkte circulatiemaatregelen en trage wegen in te voeren en te voorzien in verschillende types wijktoegang, kunnen kinderen zich veiliger van en naar school begeven.

‘Hier zetten we de buurtbabbels ook voor in,’ vertelt Sylvie Desmet. ‘Daar bekijken we wat de buurtbewoners willen bespreken. Zoals de straat die opengebroken zal worden. Of woningen die gerenoveerd moeten worden. Het zitbankenplan. Maar ook andere thema’s, zoals de omslag naar de digitale maatschappij, of het thema rouw, gezondheidspreventie, waar we het dan hebben over diabetes, meer bewegen, langer thuis wonen, het kan allemaal.’

Daarnaast zijn er ook andere participatievormen: een infomarkt, een werkgroep, focusgroepen, een buurtsafari, waar medewerkers dan samen met de buurtbewoners gaan wandelen in de buurt: hoe beleven de mensen hun buurt, waar en hoe willen ze kunnen fietsen of wandelen, waar willen de kinderen spelen? Voor dat laatste heeft de dienst Jeugd trouwens een methodiek ontwikkeld: niets over kinderen en jongeren zonder die kinderen en jongeren, meer zelfs: zij zitten aan het stuur.

‘Ook voor het zitbankenplan hebben we in de buurt inspraak georganiseerd,’ verduidelijkt Sylvie Desmet nog. ‘En we doen daarna aan outcome harvesting : we vragen aan de mensen waar we nu staan, wat ze de voordelen van een bepaalde realisatie in de zorgzame of in de leefbuurt vinden. Zouden we zonder die ingreep hetzelfde effect bereikt hebben of dezelfde impact gehad hebben?’

Uit het verhaal dat de gemeente Wevelgem schrijft, wordt duidelijk dat buurtgericht participatief werken niet alleen leidt tot meer ontmoeting, meer sociale cohesie en meer intergenerationele solidariteit en zorg voor elkaar, maar ook tot meer kwaliteit van leven, op alle levensdomeinen. En dat voor jong en oud. —

Inclusie en vermaatschappelijking van zorg

Geen natte voeten meer

De leidend ambtenaar van het Departement Omgeving kan beslissen beroep aan te tekenen tegen omgevingsvergunningen die het college van burgemeester en schepenen of de deputatie heeft afgeleverd. Al vormen deze beroepen maar een gering deel van het grote aantal jaarlijks afgeleverde beslissingen, het aantal beroepen tegen vergunningen in watergevoelig gebied neemt wel toe. Met deze bijdrage wil het departement de omgang met zulke dossiers toelichten en de besturen oproepen de watertoets in risicovolle gebieden grondig uit te voeren.

Bouwen in een overstromingsgevoelig gebied impliceert risico’s. Toch doen we dit in Vlaanderen nog te veel en te vaak, zonder ons bewust te zijn van deze risico’s of gepaste maatregelen te nemen. In veel dossiers is de watertoets de achilleshiel. De vergunningverlenende overheid kan een heel gamma aan maatregelen opleggen om de vergunningsaanvraag te verzoenen met het principe dat ruimte moet worden gegeven aan water. In uitzonderlijke gevallen kan de conclusie van de wa-

tertoets ertoe leiden dat de aanvraag moet worden geweigerd.

De voorbije jaren tekende het departement ongeveer 400 keer beroep aan tegen vergunningen afgeleverd in watergevoelig gebied. (Om dit enigszins in perspectief te plaatsen: van de 4319 watertoets-gerelateerde aanvraagdossiers in het voorbije jaar gaven er 243 aanleiding tot een beroep van de leidend ambtenaar; lang niet alle beroepen leiden ook tot een weigering van de aanvraag.) Daarmee

proberen we zowel de lokale besturen als de aanvragers te wijzen op de risico’s van bouwen in watergevoelig gebied. De beroepen worden vaak ingesteld als blijkt dat het overstromingsrisico onvoldoende wordt ingeschat, als de aanvraag geen elementen omvat om overstromingsveilig te bouwen of als er ruimte voor water wordt ingenomen op plaatsen waar dit niet wenselijk is. Een goede watertoets is dan essentieel. In de meeste beroepsdossiers wordt toch nog een vergunning afgeleverd op basis

De watertoets brengt overstromingsrisico's in kaart.

van een betere watertoets, soms met een aanpassing van de initiële plannen.

De standaardparagraaf

Met de watertoets wordt onderzocht of de aanvraag een schadelijk effect veroorzaakt op het watersysteem. In de eerste plaats wordt bekeken of de aanvraag verenigbaar is met de hemelwaterverordening. Daarnaast worden ook de overstromingsrisico’s in kaart gebracht en moeten elementen zoals verdroging, structuurkwaliteit van waterlopen, waterbeleving, klimaatwijziging, impact op waterkwaliteit onderzocht worden.

In de meeste vergunningen volstaat een standaardparagraaf voor de watertoets. Die bevat een situering van het perceel op de watertoetskaarten en een beperkte controle van de aanvraag op mogelijke nadelige effecten op het watersysteem waarin vaak ook de hemelwaterverordening vermeld wordt. Als een aanvraag voldoet aan de bepalingen van de hemelwaterverordening, wordt meestal besloten tot een positieve water-

‘In Voeren staan veel oude woningen, ook in de natte valleien. Soms staan die er al honderden jaren. Hele dorpen werden destijds in de vallei gebouwd. De extreme regenval van 17 mei 2024 heeft op diverse plekken in onze gemeente zware overlast en schade veroorzaakt. Ook in en rond die woningen. Toch vinden we dat eigenaars van die woningen de kans moeten blijven krijgen om hun woning te onderhouden en te verbeteren. Iets anders is nieuwbouw. Als door de bouw van zo’n woning waterhinder ter plekke of elders kan ontstaan, dan weigeren we de aanvraag. Ruimte geven aan water is een goed principe. De gemeente kocht recent nog een bouwgrond op, waar nu een burgerinitiatief op wordt gerealiseerd. Het huis ernaast is door de VMM aangekocht.’

‘Het sectorale wateradvies van de Vlaamse overheid is waardevol. Ik pleit er wel voor dat ze contact opneemt met de gemeente voordat ze in beroep gaat tegen een vergunningsbeslissing van het college. Dat kan misverstanden uit de wereld helpen en een daadwerkelijk beroep en dus ongemakken voor de aanvrager voorkomen. Een voorbeeld. In Voeren is er maar één huisarts. Voor ons is het bijna letterlijk van levensbelang dat die blijft. Als een uitbreiding van zijn praktijk een negatieve impact op de waterhuishouding heeft, moeten we dat afwegen tegen het risico van zijn vertrek. Als college moeten we dus met meer dan alléén het risico op overstromingen rekening houden. De Vlaamse adviesinstanties moeten dat in overweging nemen, bij hun advisering én alvorens ze beslissen in beroep te gaan tegen het niet volgen van het advies.’

Bronbemalingen bij bouwprojecten. Bron van ergernissen?

GSJ advocaten staat u hierin graag bij.

Al 40 jaar is GSJ de juridische partner van steden en gemeenten en is het kantoor bijzonder geplaatst om ook uw bestuur bij complexe aangelegenheden bij te staan.

Achter elk dossier dat GSJ advocaten behandelt, staat een team van 72 gespecialiseerde advocaten

Neem contact met ons op via +32 (0)3 232 50 60 of info@gsj.be. Wij helpen u graag verder.

Reactie van Joris Gaens, burgemeester gemeente Voeren

Reactie van Jan Van Den Eeckhout, afdelingshoofd Omgeving gemeente Ternat

‘De watertoets is behoorlijk ingewikkeld, vooral bij verbouwdossiers. Dan is de berekening of de aanvraag de watertoets doorstaat complex en moeten we er als gemeente veel tijd insteken. Architecten zijn niet altijd vertrouwd met de regelgeving. Ze leveren soms foute dossiers aan, waardoor een aanvraag vertraging oploopt. Ik mis ook een afstromingskaart, een kaart die duidelijk maakt in welke richting het water afvloeit.’

‘Met een relatief kleine omgevingsdienst moeten wij veel vergunningsaanvragen behandelen. Het is dan goed dat wij kunnen vertrouwen op de deskundige adviezen van de VMM of de waterloopbeheerder. Helaas worden dat steeds meer standaardadviezen. Daar zien wij het nut niet altijd van in. Een op maat gemaakt advies zou veel nuttiger zijn voor de gemeente. Het persoonlijke contact wordt door de jaren ook minder. Even snel overleggen over hoe een regel moet worden toegepast is er zo niet meer bij. Jammer. De Vlaamse administratie zou er goed aan doen regelmatig de bestaande regelgeving te herhalen, om het geheugen op te frissen, nieuwe medewerkers te ondersteunen en het persoonlijk contact tussen de ambtenaren te herstellen.’

‘Zélf milderende maatregelen opleggen, zoals het wegnemen van een kelder, is voor een gemeente niet evident. Eigenlijk moeten we dan het dossier weigeren of een administratieve wijzigingslus toepassen (na een aangepaste aanvraag). Sowieso veroorzaakt dat veel gedoe en vertraging en is dat met de huidige termijnen niet altijd haalbaar. Dat vermijden we maximaal door in te zetten op vooroverleg.’

‘Het draagvlak bij de bevolking voor maatregelen tegen droogte of wateroverlast neemt toe. Maar er zijn grenzen. Zo wordt er nog altijd te veel verhard. In kleine tuinen een bovengrondse wadi verplichten is zelden een goede oplossing. Een ondergrondse wadi lijkt dan beter. Ook op industriële sites is een bovengrondse wadi niet altijd een evidentie. En een burger begrijpt ook niet dat hij niet mag bouwen op een perceel dat als bouwgrond staat ingekleurd.’

toets. Maar in sommige risicovolle gebieden volstaat dit summiere nazicht niet.

De hemelwaterverordening werkt volgens ‘de ladder van Lansink’. Deze geeft aan welke maatregelen te verkiezen zijn bij de verwerking van hemelwater. Zo moet het in de eerste plaats maximaal worden opvangen voor hergebruik (via een regenwaterput), waarna de cascade zich voortzet via infiltratie op het eigen terrein, bufferen met vertraagd lozen op het oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor regenwater, lozen in de regenwaterafvoerleiding (RWA) van de straat tot lozen op de openbare riolering als laatste optie.

Deze ladder van Lansink kent echter zijn beperkingen. Zo maakt ze onvoldoende onderscheid tussen de droogteen overstromingsuitdagingen en is het effect van hitte een nobele onbekende. Zo kunnen er vragen gesteld worden bij de hemelwaterput als eerste trap van de ladder, aangezien hemelwaterputten alleen werken als droge en natte periodes elkaar snel afwisselen, terwijl klimaatverandering net heel lange natte en droge periodes met zich meebrengt. De combinatie met infiltratievoorzieningen en collectieve of grootschalige buffers is in dezen dan ook meer aangewezen.

Hoewel in vele dossiers kan worden volstaan met voormelde cascade en check aan de hemelwaterverordening, is het belangrijk te benadrukken dat de watertoets veel meer is dan de puntjes uit deze verordening afvinken. Een uitvoeriger watertoets is nodig, zodra een perceel in watergevoelig gebied gelegen is.

De uitvoerige watertoets

Een goed uitgevoerde watertoets omvat minstens volgende elementen: de verenigbaarheid van de aanvraag met het watersysteem; als er zich een schadelijk effect kan voordoen, de beschrijving van de mogelijk schadelijke effecten, de gepaste voorwaarden en maatregelen om deze te voorkomen, te beperken, te herstellen of te compenseren; een afstemming met de doelstellingen en beginselen van het decreet integraal waterbeleid; een situering op de watertoetskaarten.

In overstromingsgevoelig gebied mag geen ruimte voor water worden ingenomen. Een blik in het straatbeeld van zulk gebied toont echter dat terreinophogingen legio zijn. In overstromingsgevoelig gebied is dat ontoelaatbaar. Er zijn andere maatregelen voorhanden om overstromingsveilig te bouwen. Daarbij moet er steeds ruimte voor water wor-

den gegarandeerd in combinatie met een overstromingsveilige woning. Volgende (niet-limitatieve) voorwaarden beschouwt het departement als aanvaardbaar in watergevoelig gebied: de aanleg van een overstroombare kruipkelder, het vloerpeil van de woning op een overstromingsveilige hoogte, het aanbrengen van funderingszuilen of bouwen op palen in plaats van funderingszolen of het voorzien in terugslagkleppen in de riolering.

De voorwaarden die door een wateradviesinstantie worden opgelegd, moeten voldoende nauwkeurig zijn, in verhouding staan tot het vergunde project en kunnen worden verwezenlijkt door toedoen van de aanvrager, bouwheer, gebruiker of exploitant. De vergunningverlenende overheid moet erover waken dat de plannen in overeenstemming blijven met de opgelegde voorwaarden. In sommige gevallen zal een aanpassing van de plannen, en dus een wijzigingsverzoek, nodig zijn.

Gemeente als bewaker van het watersysteem

Het is nu duidelijk dat de watertoets in een heel gamma aan maatregelen voorziet die genomen kunnen worden om de vergunningsaanvraag verenigbaar te maken met het aanwezige watersysteem. Met de watertoets worden de effecten van de aangevraagde werken op het fysisch watersysteem in de directe en ruimere omgeving onderzocht. Indien blijkt dat schadelijke effecten op dit watersysteem te verwachten zijn, moeten herstel- of compenserende maatregelen genomen worden, of planaanpassingen of voorwaarden worden opgelegd. Als deze maatregelen niet voldoende zijn, moet de vergunning worden geweigerd.

Met een correct uitgevoerde watertoets wordt de aanvrager gewezen op de mogelijke risico’s die bestaan op het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft. Het lokale bestuur is bij zijn beoordeling van de watertoets niet enkel de bewaker van het watersysteem, het stelt zich ook ten dienste van de aanvrager. Die is immers, met de juiste maatregelen, zeker van droge voeten in de toekomst. —

KATRIEN WILLEMS

TOM VAN RENSBERGEN coördinators proces beroepen instellen Departement Omgeving

Afvalbeleid aanscherpen door betere kennis van doelgroepen en daderprofielen

We slaan al jaren op dezelfde spijker: we moeten zorgzaam en zorgvuldig met afval omgaan, ten eerste omdat afval een bron van grondstoffen is die we hard nodig hebben, en ten tweede omdat omgeving, milieu en klimaat er beter van worden. De resultaten die we in Vlaanderen bereiken, mogen gezien worden, maar er blijven hardnekkige problemen over. Om daar iets aan te doen moeten we goed weten wie er tegen de regels zondigt en waarom. Enkele recente studies zetten ons op weg.

Sorteren kun je aanleren

Afval moeten we zoveel mogelijk voorkomen en als dat niet mogelijk is, moeten we het sorteren voor de meest geschikte verwerkingswijze. Zo kunnen we schaarse grondstoffen optimaal benutten of recycleren en de impact op het klimaat beperken. In 2023 doorliep

Interafval een doelgroepentraject om de lokale besturen te helpen hun doelgroepen wat betreft sorteergedrag en afvalpreventie beter te kennen én beter te bereiken.

De zes Vlaamse doelgroepen volgens hun omgang met afval (van slechtste naar beste sorteerder) en volgens hun relatieve representatie

Om de inwoners over de streep te halen om te sorteren is het belangrijk hun gedrag te kennen. In 2021 voerde de OVAM een studie uit naar het sorteergedrag en de afvalpreventie van de Vlaamse burgers. Hieruit blijkt dat duidelijke en herhaalde communicatie over de sorteerregels nodig is om de daling van het restafval vol te houden en zelfs nog te vergroten. Vooral bij de fracties pmd en gft durft de burger wel eens twijfelen over de juiste sorteerregels. Het onderzoek toont aan dat feedback geven kan helpen om het sorteergedrag bij te sturen, door een afvalcoach in te schakelen maar op een breder niveau ook door te communiceren over de resultaten van een lokale sorteeranalyse. Daarnaast blijkt ook dat communicatie over het belang van sorteren en over de weg die het gesorteerde afval aflegt, noodzakelijk is. Maar niet elke burger heeft even veel interesse in al deze boodschappen en je kunt ook niet iedereen op dezelfde manier bereiken.

Zes soorten sorteerders

Het onderzoek van de OVAM verdeelt de Vlaamse bevolking in zes doelgroepen volgens hun omgang met afval. Voor elke doelgroep beschrijft het rapport wat nodig is om beter te sorteren en afval te vermijden. Bij de afvalintercommunales ontstond een behoefte om de inzichten uit de studie in de dagelijkse werking te integreren en zo de zes doelgroepen in

Vlaanderen te ondersteunen in hun kennis, motivatie en context om afval beter te sorteren en te voorkomen. Interafval werkte in 2023 op vraag van en samen met zijn leden aan een toolbox om inspirerende, praktische en concrete handvatten te bieden voor alle medewerkers die betrokken zijn bij het afvalbeleid en de communicatie naar burgers. De instrumenten uit de toolbox draaien volledig rond de zes doelgroepen die in de OVAM-studie geïdentificeerd zijn.

De doelgroepen zijn gecreëerd op basis van algemene demografische gegevens, gedragspatronen, gebruikerskenmerken en vertegenwoordigen bepaalde groepen van de bevolking. Je kunt ze niet beschouwen als een nauwkeurige weergave van een individuele gebruiker. Die kan immers nog andere ervaringen, meningen en gedragingen hebben of een combinatie zijn van meerdere doelgroepen.

Toolbox

Het doelgroepentraject is uitgemond in een reeks beleids- en communicatie-instrumenten specifiek voor lokale besturen, een toolbox waarmee ze hun doelgroep kunnen identificeren, motiveren en monitoren. Het doel is het afvalbeleid en de communicatie naar de burgers te versterken en resultaten te bereiken op het gebied van sortering en afvalpreventie. De toolbox bevat vier instrumenten. Het eerste is een doelgroepen- en kana-

lengids met praktische tips over hoe je bepaalde kanalen inzet voor bepaalde doelgroepen en hoe je moeilijkere doelgroepen overtuigt. De leidraad bevat ook een checklist voor bij de start van een campagne of beleidsinitiatief. Het volgende is een doelgroepenposter die de belangrijkste informatie samenvat om over de doelgroepen te communiceren naar andere partijen zoals besturen, collega’s, beheersorganismen en communicatiebureaus. Een derde document is een playbook focusgroepen dat een handleiding biedt voor het organiseren, uitvoeren en verwerken van focusgroepen binnen het kader van afvalbeheer in Vlaanderen. En tot slot zit er een richtlijnenfiche KPI’s & benchmarks in de doos, met praktische richtlijnen om de impact van beleids- en communicatieinitiatieven te meten voor de zes doelgroepen, zowel online als offline. —

MIRA WYVERKENS

VVSG-stafmedewerker afvalbeleid

Meer informatie via mira.wyverkens@vvsg.be ovam.vlaanderen.be

Wendy Warboel (8%)
Je m'en Foutist (10%) Gemakzuchtige Yuppie (14%)
Modale Mark (31%) Plichtsbewuste Prosper (13%)
Groene Weldoener (24%)
Beste
Slechtste

Wie

veroorzaakt

zwerfvuil en sluikstort, en waarom?

Mooimakers, het Vlaamse initiatief tegen zwerfvuil en sluikstort van de OVAM, Fost Plus en de VVSG, liet in 2023 een onderzoek uitvoeren: wat is het profiel van mensen die zwerfvuil e n sluikstort achterlaten? En wat zijn hun beweegredenen? Onderzoeksbureau Profacts ging a an de slag met literatuuronderzoek en met kwalitatieve en kwantitatieve bevragingen, onder meer via een panel en representatieve focusgroepen.

1. Geen vuilnisbak 2. Verdwijnt of vergaat 3. Niets bij om in te steken 4. Andere reden 5. Het is iets kleins

Zwerfvuil is klein afval dat je bewust of zonder na te denken achterlaat op een plaats waar dat niet hoort. De onderzoekers kwamen tot vier groepen daders op basis van hun risico om zwerfvuil te veroorzaken.

Sociodemografisch verschillen deze groepen enkel wat leeftijd betreft: de zogenaamde Principiëlen en Per Ongeluks zijn gemiddeld ouder. Bij de Goedpraters en Onverschilligen – met hoger risico –is meer dan de helft tussen de 16 en de 34 jaar. Vooral die laatste twee groepen gaven zelf aan dat ze de voorbije maand iets op de grond hebben gegooid.

Als we naar alle Vlamingen kijken, dan heeft 61% een laag en 11% een hoog risicoprofiel om zwerfvuil achter te laten. Van wie aangeeft dat hij moeilijk kan rondkomen, heeft bijna de helft een hoog risico. De 16- tot 34-jarigen zeggen ook vaker dat ze al eens zwerfvuil hebben veroorzaakt.

Wat geven mensen op als reden om dit te doen? Ze vinden geen vuilnisbak of geen andere manier om hun blikje of verpakking bij te houden onderweg. Ook de aard van het afval heeft invloed. Wat mensen als biologisch afbreekbaar beschouwen of wat klein is zoals een peuk, zal sneller op straat belanden. Omgekeerd motiveren de natuur en de netheid van hun omgeving mensen om afval wel correct weg te gooien.

Wat leren lokale besturen hieruit? Het juiste afvalrecipiënt op de juiste plaats

zetten op basis van een onderbouwd vuilnisbakkenplan is bijzonder belangrijk. En blijven sensibiliseren over wat zwerfvuil is en wat de concrete gevolgen zijn. Gezien het risicoprofiel van jongvolwassenen is educatie belangrijk, naast aangepaste communicatie op plekken waar zij veel vertoeven. Opruimen en reinigen motiveert mensen om de publieke ruimte zelf ook proper te houden. Tot slot kun je de pakkans verhogen door te handhaven en hierover te communiceren, al is dat niet evident bij zwerfvuil.

Sluikstorters: leeftijd en inkomen Ook sluikstorters die bewust de inzameling van huisvuil ontwijken, werden bevraagd. De onderzoekers onderscheidden opnieuw vier groepen. Ook hier zijn er weer Principiëlen (47%). Zij beschouwen het als een sterke persoonlijke verplichting om niet te sluikstorten. De tweede groep zijn de Gefrustreerden (21%). Zij hebben een laag tot gemiddeld risico om te sluikstorten. Worden ze gehinderd door bijvoorbeeld een volle container, dan zullen ze gemakkelijker sluikstorten. Volgens hen zijn er te veel regels en is het soms te duur om huisvuil correct af te voeren. Iets meer mensen zijn Ploeteraars (24%), met een gemiddeld risico. Ze doen hun best, maar af en toe ondervinden ze moeilijkheden waardoor ze sluikstorten als ‘enige oplossing’ zien, zeker op bepaalde locaties en wanneer er al afval ligt. Wie tot de laatste categorie van Regelmatige Sluikstorters

(8%) behoort, heeft een gemiddeld tot hoog risico en vindt sluikstorten aanvaardbaar. Het zijn mensen met minder opbergruimte voor hun afval, velen hebben geen auto en komen dan ook minder vaak naar een recyclagepark. Daarnaast voelen ze zich minder verbonden met hun buurt en de gemeenschap.

Net als bij zwerfvuil zijn profielen met een lager risico om sluikstort achter te laten gemiddeld ouder. En hoe moeilijker je rondkomt, hoe groter de kans dat je sluikstort. Opvallend is dat de overheid vooral Ploeteraars en Regelmatige Sluikstorters minder bereikt en dat die bijgevolg ook minder op de hoogte zijn van de regels. Met uitzondering van de Ploeteraars vinden alle groepen dat de pakkans klein is.

Het blijft dus nodig inwoners te informeren over waar ze naartoe moeten met hun huisvuil. Daarbij zijn er extra inspanningen nodig om alle doelgroepen te bereiken. Laagdrempelige recyclageparken kunnen helpen. Ook is niet iedereen zich bewust van de schade die sluikstorten veroorzaakt. Efficiënte handhaving kan de perceptie over de pakkans bijsturen. —

SILKE SMEKENS

VVSG-projectmedewerker openbare netheid

Lees meer over het onderzoek op https://mooimakers.be/kenniswijzer.

Vijf meest gebruikte redenen die mensen aanhalen om zwerfvuil achter te laten

Klimaatuitdagingen als rode draad door het nieuwe beleidsplan

De komende gemeentelijke bestuursperiode 2025-2030 zal doorslaggevend zijn om de klimaatdoelstellingen te behalen. Zowel de doelstellingen van het burgemeestersconvenant als die van het Lokaal Energie- en Klimaatpact (LEKP) hebben 2030 als streefdatum. Dit betekent dat lokale besturen nú actie moeten ondernemen om de kloof tussen de huidige situatie en de doelstellingen te dichten.

Bijna alle lokale besturen hebben het burgemeestersconvenant en het LEKP ondertekend. Hiermee verbinden ze zich ertoe meetbare acties op te zetten die bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen klimaatverandering. Het LEKP spitst zich daarbij toe op lokale uitvoering en samenwerking met lokale gemeenschappen. De acties richten zich op vier belangrijke pijlers: drastische vermindering van de CO2-uitstoot, energiebesparing, het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen zoals zonnepanelen en windenergie, en de transitie naar groene mobiliteit door fietsinfrastructuur uit te breiden en elektrisch rijden te stimuleren. Daarnaast zetten ze in op klimaatadaptatie door steden groener en weerbaarder tegen extreme weersomstandigheden te maken, met maatregelen zoals aanleg van parken en groene daken en verbeterd waterbeheer. Met een nieuwe bestuursperiode voor de deur zal het zaak zijn deze doelstellingen een prominente plaats te geven in de beleidsplanning en ze in actie om te zetten.

Omgevingsanalyse en stakeholderbetrokkenheid

De omgevingsanalyse is de eerste stap om de nieuwe beleidsplanning vorm te geven. Daarin wordt een inventaris gemaakt van de huidige stand van zaken met betrekking tot klimaatmaatregelen en -doelstellin-

gen. Je kunt daarvoor instrumenten zoals de CO2-inventarissen, de LEKP-monitoringstool en Provincies in Cijfers inzetten. Ga daarbij uit van

benden te consulteren. Denken we maar aan milieu- en klimaatadviesraden, mobiliteitsraden, economische raden en sociale organisaties. Brede

Met een nieuwe bestuursperiode

voor de deur zal het zaak zijn de klimaatdoelstellingen een prominente plaats te geven in de beleidsplanning en ze in actie om te zetten.

de huidige stand van zaken in de uitvoering van het burgemeestersconvenant en de vier werven van het LEKP in je gemeente. Daarnaast is het ook belangrijk om diverse adviesraden en belangheb -

inspraak, participatie van burgers, bedrijven, scholen en milieuverenigingen, is onmisbaar om een breed draagvlak te creëren. Voorbeelden zoals de Klimaatcoalitie in Roeselare tonen hoe samenwerking tussen ver-

Klimaatcoalitie #VANRSL

In juni 2022 lanceerde Roeselare de Klimaatcoalitie: een sterk samenwerkingsverband tussen Roeselaarse organisaties en de stad dat zich buigt over thema’s als energie, warmte, renovatie, groen en water. De doelstelling van de coalitie is om elkaar maximaal te helpen, te informeren, te inspireren, nieuwe of bestaande technologieën uit te rollen en lessen te trekken uit andere projecten. Deze coalitie werkt nauw samen met de stad en helpt haar de klimaatambitie van Roeselare te realiseren: klimaatneutraal zijn tegen 2050.

schillende initiatiefnemers kan bijdragen aan klimaatdoelstellingen.

LEKP-doelstellingen in meerjarenplan Het meerjarenplan bouwt voort op wat je in je omgevingsanalyse hebt opgenomen. Je formuleert duidelijke klimaatdoelstellingen en vertaalt deze in acties en projecten voor het meerjarenplan. De concrete en tastbare werven die in het LEKP zijn opgenomen, kunnen als vertrekpunt dienen.

Start met een analyse van wat je nu al doet aan de LEKP-doelstellingen. Waar kunnen we in de toekomst verandering op gang brengen en wat moeten we blijven doen of kunnen we nog meer doen? Je kunt ook vertrekken van een specifiek project of klimaatthema en nadenken over de huidige en toekomstige situatie. Of vertrekken vanuit de LEKP-doelstellingen en voor elke actie nadenken hoe ze aan die doelstellingen kan bijdragen. Bekijk ook hoe je hierbij andere collega’s of diensten kunt betrekken. Belangrijk is daarbij de acties te koppelen aan concrete en meetbare doelen zoals CO2-reductie, aantal aangelegde kilometers fietspaden of aantal deelwagens en laadpalen.

Koppelkansen met andere beleidsdomeinen

Naar analogie met de SDG-cirkeloefening, een interactieve oefening die gemeenten begeleidt bij het centraal plaatsen van de SDG’s in de beleidsplanning, kun je een cirkeloefening toepassen op

Een cirkeloefening kan helpen om klimaatbeleid te integreren met andere gemeentelijke beleidsvelden en koppelkansen te zien, bijvoorbeeld met ruimtelijke ordening, lokale economie en sociale cohesie.

SDG’s als basis voor de meerjarenplanning in Harelbeke

De stad Harelbeke gebruikte de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) als basis voor de opmaak van het huidige meerjarenplan. SDG 13 Klimaatactie gaat over CO2-reductie, maar daarnaast zetten de doelstellingen onder meer in op bescherming en herstel van onze ecosystemen en biodiversiteit, duurzaam bos- en waterbeheer, hernieuwbare energie, duurzame mobiliteit en wonen. Een selectie van 12 SDG’s diende als basis om de acties uit het Harelbeekse meerjarenplan vorm te geven.

de LEKP-doelstellingen. Je kunt daarvoor gebruikmaken van de LEKP-iconen die Netwerk Klimaat liet ontwikkelen. Een dergelijke denkoefening kan helpen om klimaatbeleid te integreren met andere gemeentelijke beleidsvelden en koppelkansen te zien, bijvoorbeeld met ruimtelijke ordening, lokale economie en sociale cohesie.

Sommige koppelingen zijn evident: denk aan een reconversieproject van het publiek domein waarin bij de herinrichting van straten ook rekening gehouden wordt met aanleg van fietspaden, aanplanting van bomen en groenperken en mogelijkheden voor waterinfiltratie. Ook aan de verkoop van een gemeentelijk gebouw kunnen voorwaarden tot verduurzamen gekoppeld worden zoals aanleg van groenzones, regenwateropvang, voorzien in parking voor deelwagens en het plaatsen van laadpalen.

Maar er zijn ook links te leggen met minder voor de hand liggende thema’s

zoals sociaal beleid. Zo kun je straathoekwerkers mee inschakelen als energieconsulent en hen als vertrouwenspersoon betrekken bij collectieve renovatieprojecten. Bij de herinrichting van bedrijventerreinen kun je dan weer aandacht hebben voor vergroening en ontharding en de mogelijkheid onderzoeken of energiedelen met een naburige wijk tot de mogelijkheden behoort.

Een integrale benadering van klimaat als structureel thema in de beleidsplanning zal een voorwaarde zijn om de klimaatdoelstellingen 2030 te behalen. Het is nú tijd om de plannen om te zetten in daden en de nodige stappen te zetten om een duurzame toekomst te waarborgen. —

LEEN VAN DER MEEREN

Projectmedewerker

Financiering en Projecten

VVSG-Netwerk Klimaat

FLUVIUS

Frisse blik op een oud ambacht

Shirin Van Eenhooge is sinds maart dit jaar de nieuwe restauratiedeskundige van Museum Oudenaarde (MOU).

Haar opdracht? Het behoud, het beheer en de restauratie en conservatie van de indrukwekkende collectie historische wandtapijten van het Museum. ‘Ik vind wandtapijten ongelooflijk fascinerende werken.’

We treffen Shirin Van Eenhooge, terwijl de voorbereidingen van de expo over Margaretha van Parma (nog te bezoeken tot 5 januari 2025, red.) volop aan de gang zijn. ‘Van het Wawel-kasteel in Krakau krijgen we een wandtapijt van liefst acht meter breed in bruikleen,’ straalt ze. ‘Ook het Rijksmuseum Amsterdam leent een pronkstuk uit. Voorwaarde was een voorafgaande natte reiniging. Zo’n reiniging deed het MOU vroeger zelf, maar nu laten we dat doen door manufactuur De Wit in Mechelen. Zij genieten internationale erkenning, beschikken over de modernste technologieën. Ze gebruiken een soort vernevelingstechniek waarbij een minimum aan water en solventen wordt gebruikt, waarna het vocht meteen wordt

weggezogen. Dat is veel minder ingrijpend dan een reiniging in bad, zoals vroeger ook hier in het MOU werd gedaan.’ Shirin Van Eenhooge is een van de weinige experten in de conservatie en restauratie van wandtapijten in ons land. ‘Het is een klein wereldje, in Vlaanderen zijn we bij mijn weten met een tiental. Na een opleiding mode en textielontwerp aan het KASK, volgde ik aan de Academie van Anderlecht de opleiding textielrestauratie. Zes jaar in avondonderwijs, gevolgd door een vervolmakingsstage. Die deed ik bij het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK), een federale onderzoeksinstelling in het Jubelpark. Ik ben er uiteindelijk tien jaar gebleven als projectmedewerker en heb er een vijftal jaar wandtapijten gerestaureerd, voornamelijk Vlaamse uit het Spaanse Lleida. In landen zoals Spanje, Italië of Frankrijk vind je ook vandaag nog vele Vlaamse wandtapijten: ze dienden om de kille kerken en kastelen letterlijk en figuurlijk een warmere uitstraling te verlenen. Nadien werkte ik veel voor Texture in Kortrijk en voor Antwerpse musea zoals het MOMU en het MAS. Als restauratrice, maar ik

Shirin Van Eenhooge

SHIRIN VAN EENHOOGE

• Leerde de knepen van het vak in de opleiding textielrestauratie aan de Academie van Anderlecht.

• Werkte tien jaar voor het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en deed tal van restauratie- en conservatieopdrachten voor o.a. Texture Kortrijk, het MOMU en het MAS.

• Is sinds maart 2024 de restauratiedeskundige van Museum Oudenaarde en staat er in voor het beheer en de conservatie van de collectie historische wandtapijten.

tische ontwerptekeningen of ‘kartons’ van befaamde ontwerpers zoals Rubens of Bernard van Orley vervoerde men, net als de eigenlijke wandtapijten, bij voorkeur over het water.’

hielp ook bij het opzetten van tentoonstellingen of de opbouw van een nieuw erfgoeddepot. Voor erfgoedcellen of -organisaties geef ik ook workshops in preventieve conservatie van textielcollecties, vooral aan medewerkers en vrijwilligers van heemkundige kringen, kerkfabrieken of kleine musea.’

Het feit dat ze hier kan werken, noemt ze een voorrecht. ‘Het MOU heeft altijd eigen restaurateurs in dienst gehad. Niet veel steden investeren daarin, dat die traditie ook vandaag nog wordt voortgezet is bijzonder – en al zeker op deze historische locatie (in de Lakenhal van het laatgotische stadhuis van Oudenaarde, red.). De permanente collectie telt vandaag een vijftigtal wandtapijten. De bloeiperiode van de wandtapijten in Oudenaarde liep van de vijftiende tot de achttiende eeuw. Vooral in de zestiende eeuw beleefde de productie en de wereldwijde export van dit luxeproduct gouden tijden. Toen werkten misschien duizend inwoners in deze nijverheid: in weverijen en ververijen, bij de productie van wol en linnen… De Schelde was zeker een troef. De gigan-

‘Als museummedewerkers vormen we een klein team van een viertal mensen, met onder meer de collectieverantwoordelijke en een educatief medewerker. De voorbije maanden werkten we nauw samen voor de opbouw van de expo. Toch is het de bedoeling dat ik vooral bezig zal zijn met conservatiewerk.’ Shirin Van Eenhooge wijst naar het indrukwekkende, zes meter lange weefgetouw in het atelier. Daarop is momenteel een gigantisch wandtapijt uit de befaamde Alexander de Grote-reeks van het museum opgespannen. ‘We willen onze wandtapijten in een optimale staat bewaren, zodat ze nog vele jaren kunnen blijven bestaan. Aangezien wandtapijten veel stof vergaren, doen we in het museum regelmatig zelf kleine, droge reinigingen met gespecialiseerd materiaal. Daarna haal ik naald en draad boven. Typisch aan de gerenommeerde Vlaamse wandtapijten is de legwerktechniek: ieder kleurvlak werd apart ingeweven en nadien werd alles aan elkaar genaaid. Die draden komen meestal als eerste los. Een volgende fase is het versterken van de achterkant met een steunweefsel. Daarvoor werken we met stroken linnen, geverfd in de passende kleur. Die verticale lappen zetten we vast met geschrankte steken, zodat het oppervlak mooi vlak blijft.’

‘Materiaaltechnische kennis is in ons vak heel belangrijk. Hoe evolueren stoffen en kleuren in de loop van de tijd? Wat is de invloed van licht en warmte? Hoe reageert een materiaal op vocht? Weet je bijvoorbeeld waarom over de zogenaamde “verdures” waarvoor Oudenaarde wereldfaam geniet – wandtapijten die vooral groenwerk, natuur en al dan niet mythologische dieren afbeelden – vaak een blauwe gloed hangt? Omdat groen een mengkleur is van indigo en geel, maar geel de neiging heeft om snel te vervagen. Alle draden die we gebruiken

in het conservatiewerk verven we hier in het atelier met synthetische kleurstoffen, getest op kleurvastheid en veroudering. Het gaat vooral om wol, zijde en heel uitzonderlijk ook gouddraad. Zijde wordt vooral gebruikt bij taferelen die met licht en schaduw spelen.’

Is het geen eenzaam beroep, zo alleen aan het weefgetouw? Shirin Van Eenhooge lacht. ‘Helemaal niet! Ik ben een heel sociaal persoon, maar ik doe dit gewoon heel graag. Zo met naald en draad in de weer zijn, dat zit in mij, neem ik aan. Ik geniet van het gevoel van die stof die door mijn vingers glijdt, de kleuren, de verschillende materialen. Wel zou het prettig zijn om versterking te krijgen van een stagiair(e). Niet voor het gezelschap, maar wel om kennis door te geven. Er bestaan niet veel praktijkgerichte opleidingen meer, dus het zou fijn zijn om op die manier het ambacht levend te houden.’

Enkele keren per maand staat het atelier open voor bezoekers van het museum. ‘Ik hou van die interactie. Verder zijn er ook gegidste rondleidingen, heb ik contact met leveranciers en bedrijven, werk ik samen met de directe collega’s, wissel ik ervaringen uit met collega-experten en andere collectiehouders. Ik vind wandtapijten ongelooflijk fascinerende en rijke werken. Ze vertellen zowel figuratief als technisch een heel verhaal, en je vindt er ontelbare details in terug. Het zijn ook historisch waardevolle bronnen. Vaak vind je in de rand van een tapijt meer informatie over de oorsprong of de ontwerper. Oudenaarde had zo zijn eigen logo: een bril, soms in combinatie met een weversmerk. In de rand of in de tekening zelf staat ook vaak een verwijzing naar de opdrachtgever, waaronder bekende namen zoals Margaretha van Parma of Karel V. Ik vind het fantastisch om hier, in deze omstandigheden en met zulke gedreven collega’s, zelf een bescheiden vervolg te kunnen weven aan die rijke geschiedenis.’ —

GUY BOURGEOIS redacteur Lokaal

agenda

Introductiesessies voor raadsleden en BCSD-leden

Antwerpen 5 november *

Samen met het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) organiseert de VVSG introductiesessies voor de nieuwe lokale mandatarissen. Tijdens deze introductiesessies informeren we jou, als pas verkozen raadslid of BCSD-lid, over belangrijke zaken die je moet weten bij de start van je mandaat.

vvsg.be

Go-Express regelgeving en kwaliteit groepsopvang baby’s en peuters Online 14 november *

Ontdek de Go-Express, jouw snelweg naar succes als startende verantwoordelijke of pedagogisch coach in de groepsopvang voor baby’s en peuters! Na een korte digitale introductie in de basisregelgeving laten we je kennis maken met termen als beleidsvoerend vermogen (BVV) en kwaliteitszorg.

vvsg.be

Aan de slag met Blink Mechelen 15 november * Tijdens deze opleiding kom je te weten hoe Blink, het digitale leerplatform voor de kinderopvang, werkt, waarvoor je het allemaal kunt inzetten, hoe het de kwaliteit van je kinderopvang kan versterken en hoe je het doordacht introduceert binnen je werking. Op het einde van de

ontdek ons hele aanbod op www.vvsg.be/opleidingen

oktober - november

vorming vertrek je met je eigen actieplan. vvsg.be

Basisopleiding - Aan de slag met het decreet BOA Antwerpen 19 november

Deze basisopleiding informeert en inspireert lokale besturen over hoe ze kunnen werken met het decreet BOA aan de hand van een stappenplan dat de VVSG hiervoor opstelde. Dit plan beschrijft verschillende acties die je kunt ondernemen om je beleid vorm te geven en succesvol op de sporen te zetten. vvsg.be

Berekenen gebruikersbijdrage voor gezinszorg

Brussel 19 november

De gebruikersbijdrage in gezinszorg vaststellen is meer dan alleen de juiste code aan een cliënt toekennen. Het vereist aandacht voor diverse factoren en situaties die niet altijd direct in de regelgeving te vinden zijn. In deze workshop behandelen we zowel basissituaties als complexere voorbeelden. We laten zien hoe je efficiënt en correct de juiste informatie kunt verzamelen en de bijdrage kunt berekenen. vvsg.be

Opleiding kwaliteitszorg

LDC-planning

Brugge 21 november

Deze opleiding biedt een diepgaande verkenning van plannings- en opvolgingsinstrumenten die zijn afgestemd op de eigen werking. Je leert een systeem om geplande acties efficiënt en effectief op te volgen en te realiseren, en om de resultaten gericht te communiceren. vvsg.be

Kick-off

Week van de Opvoeding

Brussel 22 november

We organiseren een inspirerende ochtend met aangename

ontmoetingen en nieuwe ideeën. We presenteren een nieuw jaarthema met bijhorende campagnematerialen, een inspirerende spreker over dat thema, lokale praktijken die hun ervaringen en ideeën delen. We sluiten af met een gezellige netwerklunch. vvsg.be

P+O-congres:

‘Innovatie begint bij inspiratie’ Antwerpen 26 november

Het P+O-congres is terug! Op 26 november verzamelen we iedereen die bezig is met personeel en organisatie bij lokale besturen in Bluepoint Antwerpen voor een dag vol inspiratie, vernieuwing, kennisdeling en ervaringsuitwisseling. Met 30 boeiende sessies, interessante praktijkverhalen en sprekers die je uitdagen, draait alles om het thema ‘Innovatie begint bij inspiratie’. vvsg.be

Financiering van het personeel van het woonzorgcentrum

Gent 26 november

De lonen van medewerkers in een woonzorgcentrum worden op verschillende manieren gefinancieerd, zoals via de basistegemoetkoming voor zorg, financiering einde loopbaan, fonds sociale maribel, en andere stromen (zoals IFIC-meerkostenfinanciering). Elke financieringsstroom heeft zijn eigen voorwaarden en procedures. Tijdens deze vorming overlopen

we de verschillende financieringsmogelijkheden en benadrukken we enkele belangrijke aandachtspunten per subsidie. vvsg.be

Digitale vorming: subsidies kinderopvang baby’s en peuters, toegepast op de groepsopvang (kinderdagverblijven)

Online 28 november

In deze vorming bekijken we het subsidiesysteem kinderopvang baby’s en peuters meer in detail, met aandacht voor relevante kennis voor de groepsopvang. We herhalen de belangrijkste subsidievoorwaarden. Er worden instrumenten aangereikt om de subsidies te berekenen en de betaalbrieven overzichtelijk bij te houden.

vvsg.be

Doordachte beslissingen nemen met het afwegingskader BOA Borgerhout 28 november Tijdens deze dagopleiding dompelen we je onder in het afwegingskader om lokaal beleid buitenschoolse opvang en activiteiten te ontwikkelen. Je krijgt inzicht in het beleidsmodel, de leidraad voor het nemen van beslissingen over hoe het BOA-beleid eruit zal zien, het toetsingsmodel, de doelstellingen van het decreet, de gevolgen voor de burgers enzovoort.

vvsg.be

Rendez-vous

Hasselt 5 december *

De Rendez-vous is het netwerk ter ondersteuning van alle pedagogisch coaches groepsopvang (baby & peuter en schoolgaande), waarin we inzichten en ervaring uitwisselen over hoe je met pedagogische thema’s werkt, samen oplossingen zoeken voor gezamenlijke uitdagingen en elkaar ondersteunen, info en documenten delen die bij onze opdrachten horen.

vvsg.be

Trofeedag

Gent 10 december

De dienst Opgroeien en ontwikkelen van de VVSG heft samen met haar leden het glas op de kinderopvang. Het wordt een feestelijke dag vol boeiende workshops, inspirerende sprekers, een lokalepraktijkenbeurs en toffe babbels met collega’s van de kinderopvang. Tijdens de Trofeedag sluiten we de Trofeetrajecten af en vieren de successen die zij geboekt hebben. vvsg.be

Data in het lokale bestuur

Gent 10 december

Na een boeiende sessie over de basisprincipes en voorwaarden van datagestuurde beleidsvoering en praktijk, staat er een ruim aanbod workshops voor je klaar. Van privacy en ethiek tot datavisualisatie en heel wat praktijkvoorbeelden van lokale besturen die ongetwijfeld inspirerend werken.

vvsg.be

Van Foreign Fighter tot soevereine burger Brussel 12 december

Welke lessen trekken we uit 10 jaar preventiebeleid radicalisering? We maken de balans op van het preventieve beleid tegen gewelddadige radicalisering. Hebben de maatregelen gewerkt? Zijn we beter voorbereid op gewelddadig extremisme? We blikken niet alleen terug, maar we kijken ook vooruit. Welke nieuwe dreigingen komen er op ons af en hoe kunnen we ons daartegen wapenen? vvsg.be

Op zoek naar nieuwe collega’s?

De VVSG biedt verschillende tariefformules aan voor de plaatsing van vacatures.

03 november 2024

VZW DE RAND

Centrumverantwoordelijke gc De Kam MINTUS

Directeur wzc Ter Potterie of wzc Sint-Pietersmolenwijk

VLAAMSE OMBUDSDIENST

Onderzoeker

STAD WAREGEM

Verkeersconsulent (met bedrijfswagen)

04 november 2024

GEMEENTE HEUSDEN-ZOLDER

Teamverantwoordelijke oriëntatieteam Sociaal Huis

GEMEENTE KNOKKE-HEIST

Adjunct-diensthoofd sociale dienst

05 november 2024

GEMEENTE BORNEM

Clustermanager strategie en beleid

06 november 2024

STAD ROESELARE

Juridisch coördinator schuldbemiddeling

STAD LEUVEN

Gemeentelijk omgevingsambtenaar

GROEP DILBEEK

Projectleider openbare ruimte

07 november 2024

BRANDWEERZONE RIVIERENLAND

Deskundige financiën

08 november 2024

GROEP DILBEEK

Gemeenschapswacht/vaststeller

11 november 2024

IOK & IOK AFVALBEHEER

- Deskundige woningkwaliteit

- Woon- en energieconsulent

12 november 2024

GEMEENTE KNOKKE-HEIST

Stafmedewerker boekhouding

13 november 2024

LOKAAL BESTUUR GROBBENDONK

Evenementencoördinatorverenigingsondersteuner

14 november 2024

STAD DEINZE

Diensthoofd openbare werken

15 november 2024

MOTENA

Boekhouder

17 november 2024

LOKAAL BESTUUR GROBBENDONK

- Medewerker digitale ondersteuning

- Teamleider financieel management

20 november 2024

VLAAMS PARLEMENT

Digitale storyteller en marketingstrateeg 04 december 2024

GEMEENTE HEUSDEN-ZOLDER

Zakelijk directeur Academie voor Beeldende Kunsten

09 december 2024

VVSG VZW

Financieel adviseur

10 december 2024

OCMW AARSCHOT

Departementshoofd sociale dienst

21 december 2024

WELZIJNSKOEPEL WEST-BRABANT

Deeltijds jurist

* Meer datums, thema’s en/of locaties online via vvsg.be/opleidingen

www.vvsg.be/kennisitem/vvsg/jouw-vacature-in-de-vvsg-media

INLEVERING VACATURES

Lokaal 12 (december) - 15 november

Lokaal 01 (januari) - 13 december

Lokaal 02 (februari) - 17 januari

Uw vacatures in Lokaal en onze online media: INFORMATIE vacatures@vvsg.be

In haar maandelijkse column vertelt Nora Van Meeuwen over lokale thema’s over de grens.

Het geld halen waar het zit?

In een artikel over het Gemeentefonds in het septembernummer van Lokaal trok een uitspraak van Wouter Van Dooren mijn bijzondere aandacht: ‘In Denemarken betalen sommige gemeenten zelfs bij voor andere.’ Ik dacht onmiddellijk aan een debatprogramma dat ik begin dit jaar op de Noorse openbare omroep NRK gezien had. Het had de titel ‘Oproer in de gemeenten’. Honderden gemeenten willen een andere verdeling van het geld. Zij eisen dat de rijkste gemeenten een stuk van hun budgetten aan hen afstaan, omdat bij hen scholen vervallen en ziekenhuizen sluiten. Ik was toen nogal onder de indruk, en na dat artikel over het Gemeentefonds heb ik dus nog eens naar dat debat gekeken en wat extra informatie opgesnord.

Even vooraf: ik zal het hier alleen over de inkomsten uit belastingen hebben. Die vormen zowat veertig procent van het lokale budget. Andere bronnen van inkomsten zijn bijvoorbeeld havenactiviteiten en energieproductie. Het is dus niet omdat de inwoners weinig verdienen dat de gemeenten ook arm zijn. En net als bij ons zijn er afzonderlijke fondsen voor onder andere gemeenten op de boerenbuiten en grote steden.

Het programma begon met een straffe uitspraak. Burgemeester Birgitte Gulla Løken van de stad Larvik poneerde dat als de bevolking zou weten hoe oneerlijk de financiën tussen de gemeenten verdeeld zijn, ze onmiddellijk een fakkeltocht zou organiseren. Een fakkeltocht, het klinkt feestelijk, maar in dit unieke land is het zowat de ultieme vorm van protest. Je zult hier niet gauw tractoren de regeringswijk zien blokkeren, nee, de beschaafde Noren geven oneerlijk beleid lik op stuk met een fakkeltocht. En néé, ze steken met hun fakkels de boel niet in de fik. Waarschijnlijk hopen ze de geesten der politici te verlichten.

Ik heb hier niet de ruimte om het hele systeem tot in zijn finesses uit de doeken te doen, maar het komt hierop neer: alle belastinginkomsten die voor de gemeenten bestemd zijn, worden bijeengeteld en daarvan wordt het gemiddelde berekend. Gemeenten die boven dat gemiddelde zitten, mogen zestig procent van het bedrag boven de streep houden, de overige veertig procent komt in een pot die verdeeld wordt over de gemeenten die onder de streep zijn blijven steken. Birgitte Gulla Løken eist een aanscherping van dit systeem, want de verdeelsleutel die in 1986 is ingevoerd, werkt niet meer. 49 gemeenten liggen boven het gemiddelde, 307 eronder. En zelfs na de verdeling is nog niet iedereen gelijk. Oslo eindigt op 116% van het gemiddelde, Larvik nog altijd maar op 94%. ‘Zo erg is het,’ zei ze in het debat, ‘dat wij hebben moeten bekijken of het zorgpersoneel dat met Kerstmis moest werken, wel eten kon krijgen.’ In de secundaire school bladderen de muren af, de gymzaal is in slechte staat, leerlingen zien ertegenop de schooltoiletten te ge -

bruiken, dit heeft allemaal zijn weerslag op de motivatie van de leerlingen en dus op de schoolresultaten en die bepalen dan weer de studieplaatsen die jongeren toegewezen krijgen.

En de problemen zijn overal groot, ook in Eidskog, een gemeente van 6000 inwoners, is er een substantiële verandering nodig en bijvoorbeeld Sarpsborg zit na de verdeling nog 145 miljoen kronen (omgerekend ruim 12 miljoen euro) onder het gemiddelde. Een raadslid uit Bergen, een van de grootste steden van Noorwegen, merkt op dat alles al een pak beter zou gaan als de staat de kosten voor zorg voor zijn rekening zou nemen.

Na dit spervuur van opmerkingen en klachten krijgt Hallstein Bjerke, ‘schepen van Financiën’ van Oslo, het toch op zijn heupen. Hij is die ‘manie’ om alles in de schoenen van Oslo te schuiven echt beu. Oslo hanteert wel grote budgetten en heeft enkele van de rijkste inwoners van het land, maar daarom is het nog geen rijke gemeente. 16% van de jongeren groeit er in armoede op, en toch schuift de stad acht miljard kronen (meer dan 680 miljoen euro) door naar andere gemeenten. En dan nog: veel Oslose voorzieningen dienen ook voor mensen van buiten de stad. 14% van alle bezoekers op de spoeddiensten en een kwart van alle kinderen in de opvang komt uit andere gemeenten, om maar iets te zeggen. Graag gedaan allemaal, maar stop dan alsjeblieft met hen als geldwolven af te schilderen.

Nu weet ik niet hoeveel mensen er naar zo’n tv-debat kijken, maar een fakkeltocht heb ik nog niet zien organiseren. Of toch niet tegen die scheve verhouding. Wel waren er eind september, begin oktober kinderfakkeltochten uit protest tegen de sluiting van scholen. Ik heb er drie door het journaal zien trekken, voor één school in Skarnes, zes in Drammen en nog twee ergens anders. Nu de budgetten voor 2025 worden opgemaakt, moet er bezuinigd worden. Waarop dan wel? Jaja, onderwijs, ouderenzorg en kinderopvang. En cultuur natuurlijk, het ligt zo voor de hand dat ik het zou vergeten. De staat wil en zal wel bijspringen, en er zijn veranderingen in de financiering van gemeenten in voorbereiding. En tja, de staat wil in feite meer doen, maar er kruipt nu ook zoveel in defensie. Ik denk alweer aan die anekdote van die generaal die tegen de dirigent zei dat het logisch was dat op de budgetten voor landsverdediging niet beknibbeld werd. Waarop de dirigent antwoordde: Als de cultuur wegvalt, valt er niets meer te verdedigen. Of zoals ik het op een etalage van een kunstzaakje in Arendal zag staan: Earth without art is just eh. Ik had het niet beter kunnen verzinnen.—

duurzaam renoveren? Je bedrijf Dat brengt geld op

Dankzij de ING Sustainable Buildings Guide ontdek je de impact van elke euro op de EPC-score van je gebouwen, je CO2-uitstoot, energiekosten én de terugverdientijd van je investeringen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.