Gelukkig kwam de sculptuur na allerlei omzwervingen in de collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed terecht. Topstukken zijn de profeten uit het schip en transept, en de reeks van de wijze en dwaze maagden uit het schip. Ook heel bijzonder was de reeks gewelfschilderingen uit het koor die in een serie negentiende-eeuwse aquarellen is overgeleverd. In dit boek wordt gepoogd de plaatsing, datering en betekenis van de sculptuur te achterhalen, en vragen te beantwoorden als waar de beeldhouwers vandaan kwamen en waarom deze kerk een zo uitzonderlijk rijke versiering kende.
Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens
Op 23 april 1945 bliezen Duitse troepen de toren op van de laat-gotische Sint-Maartenskerk van Kerkdriel. Het gevaarte belandde op het schip, dat instortte. Hoewel de kerk een rijke inventaris met veel bouwsculptuur en schilderingen had, en de wens bestond het te restaureren, draaide het uit op afbraak van de bestaande kerk en nieuwbouw op dezelfde plaats. Zo ging een van Nederlands mooiste dorpskerken verloren.
Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens
Een studie naar de verdwenen kerk van Kerkdriel en haar bouwsculptuur Elizabeth den Hartog
Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens Een studie naar de verdwenen kerk van Kerkdriel en haar bouwsculptuur Elizabeth den Hartog
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed WBOOKS
Inhoud
Woord vooraf 1. Bouwfragmenten in depot 1.1. Inleiding 1.2. Oorlogsschade 1.3. De afbraak van de kerk 1.4. Het lot van het beeldhouwwerk 1.5. De stand van het onderzoek
8 9 9 10 12 13
2. Kerkdriel en de Sint-Maartenskerk 2.1. Kerkdriel in de middeleeuwen 2.2. Het archeologisch onderzoek: de Romaanse voorgangerbouw 2.3. De bouw van de gotische kerk 2.4. Na de middeleeuwen
14 15 17 17 19
3. Kopjes in de toren 3.1. Opbouw van de toren 3.2. De kopjes in de toren en hun datering 3.3. De betekenis van de vier kraagstenen
22 23 23 26
4. Een rijk versierd koor 4.1. Wat weten we van het koor? 4.2. Kraagstenen uit het koor? 4.3. Een grijnzend mannenkopje De betekenis 4.4. De schilderingen van het koorgewelf De Kroning van Maria omringd door musicerende engelen en de negen engelenkoren Twee medaillons met de patroonheiligen van de kerk en stichterfiguren De oostelijke koortravee Scènes uit het leven van Sint Maarten 4.5. De datering van de schilderingen 4.6. Besluit
28 29 31 33 34 37 38 42 45 49 51 53
6
5. Profeten in transept en kruising 5.1. Wat zat waar? De profeten en kraagstenen in de kruising De profeten in de transeptarmen De kopjes in de hoeken van het zuid- en noordtransept De bladkapitelen in de hoeken van transept en kruising 5.2. Het iconografisch programma Over profeten De Drielse profeten met attributen Een minzaam lachend koppel 5.3. Stilistische context en datering 5.4. Vergelijkbare ensembles Aalten Groessen De Van Balverenkapel in de Sint Maartenskerk in Zaltbommel
54 55 57 58 60 61 62 62 63 68 70 72 72 74 75
6. Topografie van het schip 6.1. Wat zat waar? Het middenschip: de noordelijke arcadekapitelen Het middenschip: de zuidelijke arcadekapitelen De kapiteelsculptuur langs de wand van de zuidelijke zijbeuk De kapiteelsculptuur langs de wand van de noordelijke zijbeuk De kraagstenen De bladkapitelen en de hoge delen van het schip 6.2. Iconografie van de kapitelen in het middenschip 6.3. De datering van het middenschip
78 79 80 83 85 89 93 94 95 96
7. Wijze en dwaze maagden in de zijbeuken 7.1. Inleiding 7.2. Uitbeeldingen van de wijzen en dwaze maagden in de middeleeuwse kunst 7.3. De wijze maagden in Kerkdriel als de drie theologische deugden 7.4. Vier dwaze maagden van Baumberger steen 7.5. De kleding van de maagden 7.6 Monddood 7.7. Zottecollacie 7.8. Dateringsproblematiek 7.9. De tufstenen dames: dwaze maagden? 7.10. Tien dwaze maagden?
98 99 100 101 103 106 108 111 113 113 116
8. Adie! Dits thende van onsen spelen
118
7
8
1. Bouwfragmenten in depot
1.1. Inleiding Langs de rivier de Maas ligt op zo’n 12 kilometer ten noorden van ’s-Hertogenbosch het plaatsje Kerkdriel. De Sint-Maartenskerk alhier was tot aan de Tweede Wereldoorlog bij kunsthistorici bekend vanwege de fraaie muurschilderingen op de koorgewelven. Het betrof hier, onder meer, een uitgebreide reeks van het leven van Sint Maarten, de patroonheilige van de kerk. Daarnaast was de kerk een belangwekkende reeks figuratieve kapitelen en consoles rijk. Konden de schilderingen al in de negentiende eeuw op belangstelling rekenen, de sculptuur, die het onderwerp is van de onderhavige studie, verscheen pas begin twintigste eeuw in het vizier. Ad. Mulder was in 1906 de eerste die er melding van maakte en hij beoordeelde de Drielse sculpturen als “opvallend schoon”. Dat hij vooral doelde op de kapitelen in het schip, blijkt uit zijn beschrijving: “in elk bladkapiteel [is] een vooruitspringend figuurtje met banderole uitgekapt om, in het eerste kerkdeel rechtstreeks de gewelfribben, in het tweede het colonet met basement waarop hoogerop de gewelfribben aanvangen, te dragen”. In zijn in 1932 gepubliceerde overzicht van de monumenten in de Bommeler- en Tielerwaard is Vermeulen niet veel uitgebreider. Datzelfde geldt voor het in 1947 verschenen overzicht van de Noord-Nederlandse beeldhouwkunst van D.P.R.A. Bouvy: “In het algemeen zijn er weinig kerken waarin de zuilkapitelen gestoffeerd zijn met figurale beeldhouwwerken. Het is echter merkwaardig dat er in Gelre en het Kleefsche een betrekkelijk groot aantal te vinden is. Het bekendste en teevens het meest interessant zijn de kapiteelen in de N.H. Kerk te Kerkdriel in de Bommelerwaard […] Aan deze sculptuur is zorg besteed; de meesters waren zeker geen gewone ambachtslui, zooals er wel eens met soortgelijk werk in landelijke kerkjes werden belast, en wier producten (b.v. te Naarden en Nederhorst den Berg) men slechts behoeft te aanschouwen om het met ons eens te zijn”.1 Dat genoemde drie auteurs het zo kort hielden, is – vanuit het heden beschouwd – uitermate spijtig. Na de Tweede Wereldoorlog viel namelijk na lang getouwtrek tussen de protestantse gemeente, de katholieke kerk en de overheid het doek voor de aloude, zwaar beschadigde kerk. De sculptuur bleef weliswaar
BOUWFRAGMENTEN IN DEPOT
1.1 De Maartenskerk vanuit het westen bezien na het opblazen van de toren. Op de voorgrond liggen de resten van de toren. Een deel van het schip en de noordelijke zijbeuk staat nog overeind. Het transept heeft de aanslag redelijk goed overleefd, al is het kruisingsgewelf zwaar is beschadigd (foto RCE 303741). voor het grootste deel behouden, maar het is niet eenvoudig, zo niet onmogelijk om van alle sculpturen de precieze herkomst te bepalen.
1.2. Oorlogsschade In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog bliezen op 23 april 1945 zich terugtrekkende Duitse soldaten de toren van de toch al in slechte staat van onderhoud verkerende Sint-Maartenskerk op. Van de torenromp stond na deze ramp slechts 2 à 3 meter overeind, de rest was uit elkaar gesprongen en op het schip beland (afb. 1.1). Het westelijk deel van het schip was daardoor weggevaagd; het oostelijk deel, waar slechts het kruisingsgewelf sneuvelde, had de aanslag daarentegen vrij goed getrotseerd. Van de zuidelijke tran-
9
1.2 Krantenbericht over de bouw van de nieuwe kerk in Kerkdriel (Tiel, regionaal Archief Rivierenland 3497). septarm was het gewelf gescheurd; dat aan de noordzijde verkeerde in slechte staat. De kap boven het transept zat vol gaten en dat gold eveneens voor de kap van het koor, het onderdeel dat de minste schade opliep. Architect H.A. Pothoven, die al voor de verwoesting van het gebouw, vanaf de jaren 1930, bij de kerk betrokken was in het kader van een eventuele restauratie, raadde aan de koorkap te dichten, zodat de schilderingen behouden zouden kunnen blijven en ook adviseerde hij de stenen van toren en schip voor de vorst “op te ruimen, schoon te bikken en op te tassen� zodat een en ander niet zou stukvriezen.2 Hoewel de kerk dus te redden was geweest en die wens aanvankelijk inderdaad nadrukkelijk aanwezig was, kwam het op 2 augustus 1951 toch tot een sloopvergunning. Hoe het zo ver kon komen, is een ingewikkeld verhaal, waarvan de oorzaken ver teruggaan in de tijd.
1.3. De afbraak van de kerk In 1609 kwam de middeleeuwse kerk als gevolg van de Reformatie in handen van de Protestanten. Vanaf nu tot aan de Franse tijd maakten zij in het dorp de dienst uit en bekleedden alle belangrijke bestuursfuncties.3 De bevolking van Kerkdriel bleef echter overwegend katholiek. Toen de katholieke emancipatie eenmaal een feit was, deden de katholieken dan ook verwoede pogingen om de oude kerk, die voor de protestantse gemeenschap een maatje te groot was en daarom in een slechte staat van onderhoud verkeerde, weer in handen te krijgen, maar deze pogingen liepen steeds stuk op onwil van de protestanten.
10
In 1829 gooide de katholieke gemeente de handdoek in de ring en bouwde een geheel nieuwe katholieke kerk, die in 1905 al moest worden uitgebreid.4 Geen wonder dat de katholieken in 1930, toen het protestantse kerkbestuur zich eindelijk over restauratieplannen begon te buigen, voorstelden de oude kerk over te nemen en de restauratie en het onderhoud daarvan geheel op zich te nemen. Ze waren zelfs bereid een nieuwe kerk voor de protestanten te bouwen. Hoe genereus ook, deze gingen er niet op in. In 1942-1944 kwam de zaak nogmaals aan de orde en weer vond men bij de protestantse gemeente geen gehoor. Na de verwoesting van de kerk in 1945 begon het getouwtrek opnieuw. De katholieke kerk was namelijk eveneens door de Duitsers opgeblazen. De katholieke pogingen de oude dorpskerk in handen te krijgen kregen dit maal steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de commissaris van de koningin in Gelderland en het gemeentebestuur. Al ontbrak hen de financiĂŤle armslag om het hele gebouw te restaureren, toch hielden de protestanten de poot stijf met als gevolg dat het katholieke parochiebestuur zich in 1949 gedwongen zag de knoop door te hakken en voor de tweede maal een nieuwe katholieke kerk te bouwen. De protestanten besloten daarna slechts het nog staande deel van de kerk te laten restaureren en sloten een overeenkomst met het Rijksbureau en aannemer Woudenberg. Omdat het toegezegde overheidsgeld nog niet was overgemaakt, bleven de werkzaamheden liggen. Toen in 1950 deze subsidie werd ingetrokken, viel het doek: in augustus 1951 kreeg de Protestantse kerkvoogdij vergunning de oude kerk te slopen.5 Het vrijgekomen bouwmateriaal zou worden verkocht ten behoeve van door de Rijksdienst vastgestelde restauraties. Het fraaiste beeldhouwwerk moest behouden blijven 1.3 Gehavend kapiteel aan de noordzijde van het schip, gefotografeerd in 1952 (foto RCE 048824).
BOUWFRAGMENTEN IN DEPOT
11
2. Kerkdriel en de Sint-Maartenskerk
2.1. Kerkdriel in de Middeleeuwen De oudste vermelding van Kerkdriel dateert van 815, in welk jaar ene Ansbold het klooster Lauresham bij Mainz een landgoed in Driel schonk. In de tiende eeuw maakte Driel deel uit van de gouw Teisterbant en was het blijkbaar een belangrijk gerechtelijk centrum. Immers, toen in 996 ene Frethebold al zijn bezit in Teisterbant aan de Utrechtse kerk schonk, gebeurde dat in Driel, hoewel geen van de genoemde goederen zich daar bevond. In 1012-1013 togen de proost van de Utrechtse Oud-Munster en ene Immo naar Driel om hier ten overstaan van bisschop Adelbold van Utrecht, hertog Godfried, diens broer markgraaf Gozelo en alle edelen en vrijen uit de omtrek een geschil bij te leggen.21 Eind tiende eeuw was Teisterbant, met Driel, in het bezit van graaf Ansfried. Onbekend is hoe hij dit gebied in handen had gekregen. Dezelfde graaf Ansfried besteeg in 995 de bisschoppelijke zetel van Utrecht, reden om zijn bezittingen aan de kerk te schenken. Alles wat hij in Driel bezat, “de hof Driel met al de daarbij horende mensen en met het gerecht dat daarbij hoort”, droeg hij in 1006 over aan de door hemzelf gestichte abdij van Hohorst die in de buurt van Amersfoort op de Heiligenberg was gelegen. In 1028 bevestigde keizer Koenraad II deze schenking. Blijkens een oorkonde uit 1265 lag genoemde hof “in Veltdrile”.22 Het klooster Hohorst werd later naar Utrecht verplaatst en kreeg daar de naam Paulusabdij. Vanaf 1327 hielden de hertogen van Gelre de rechten van de Paulusabdij in Driel in erfpacht, vanaf 1532 behoorden de bezittingen in Driel zelfs tot hun erfelijk bezit.23 Kerkelijk gezien viel Driel echter niet onder de Paulusabdij maar onder de Utrechtse Oudmunster of St.-Salvatorkerk, zo wordt duidelijk uit een uit 1178 daterende oorkonde. Oudmunster bezat ook de tienden.24 Vermoed wordt dat Oudmunster de kerk destijds al veel langer in bezit had, zelfs voor de tijd dat Ansfried de hof van Driel in bezit kreeg. Kerkdriel kende dus, om met Blok te spreken, 2.1 De Drielse toren vanuit het zuidwesten (foto RCE 001204).
KERKDRIEL EN DE SINT-MAARTENSKERK
twee kernen, waarvan de ene het wereldlijke en de andere het kerkelijk centrum was. Oorspronkelijk behorend tot het decanaat Woudrichem (of dominium de Altena), werd de kerk in 1464 de zetel van het zelfstandige decanaat ‘Villa de Driel’, een gegeven waarin Berben, zoals gemeld, de aanleiding zag voor de verbouwing van de kerk.25 Waar de hof in Driel precies lag, is onduidelijk, maar blijkbaar had de Paulusabdij in de zestiende eeuw naast nog wat kleine stukjes grond vooral twee aanzienlijke landerijen in bezit. Het gaat hier enerzijds om een gebied ten zuiden van Velddriel dat als “de Sellik” bekend stond, met de bijbehorende “Geerden” en anderzijds om een gebied oostelijk daarvan op de Ham “genoemt munnincks goet” of “Monnicks hoiff”. Omdat de naam Sellik, Zelk of Zellik vaak samengaat met de vermelding van een hof is het waarschijnlijk dat de oude hof van Driel ergens op “de Sellik” was gesitueerd.26 Het middeleeuwse Driel omvatte Kerkdriel, waar de parochiekerk stond, de buurtschap Hoenzadriel, waar zich een gasthuis bevond, en Velddriel, waar een aan de heilige Antonius Abt gewijde kapel was. Deze kapel, die bediend werd door de pastoor van de Maartenskerk, komt in 1480 voor het eerst in de bronnen voor, in welk jaar er twee vicarieën aan verbonden waren.27Een vicarie is een soort fonds van waaruit een priester (vicaris) zijn salaris ontving om tot in lengte van dagen de mis op te dragen voor het zielenheil van de stichter(s) van de vicarie en diens familie. Ten behoeve van deze missen was er in de kerk een nevenaltaar opgesteld. Daarnaast waren er nog andere kerkelijke instellingen in het dorp. Het bezit van de Paulusabdij in Kerkdriel was om te beginnen dusdanig belangrijk dat er hier, als een soort buitenpost van het hoofdklooster, een proosdij werd gesticht. Er werden goederen van het abdijbezit afgesplitst ten behoeve van deze proosdij. Wanneer de proosdij, die pas in de vijftiende eeuw voor het eerst in de bronnen wordt genoemd, precies ontstond is onbekend. Vier proosten zijn bij naam bekend: Dirc Cosijn van Isselt (1423), Arnold Storm (1436/37-1441), Jan Raven (1461-1473) en Arnt (of Aart) Egensz. Poll van Driel (1476-1515). Verder geven de bronnen aan
15
2.4 Brief van Vermeulen uit 1906, waarin hij onder meer de profielen van het koor beschrijft en tekent (Den Haag, Nationaal Archief, archief Binnenlandse Zaken, Kunsten en Wetenschappen 1062).
2.5 Foto uit 1911 van de toren en noordelijke zijbeuk van de Drielse kerk vanuit het noordwesten. De speklagen van de zijbeukmuren zijn hier goed zichtbaar. Opvallend is ook de rare geknikte torenspits.
ruim 9,50 meter en die van de zijbeuken zo’n 5,50 meter. Middenen zijbeuken zouden oorspronkelijk slechts vier traveeën hebben geteld. Mulder vermoedde dat het schip, dat in zijn tijd voorzien was van een vlak stucplafond, oorspronkelijk stenen gewelven had, waarschijnlijk netgewelven, zoals in de zuiderzijbeuk en drie westelijke traveeën van de noorderzijbeuk. Verder noemt hij de ten
18
opzichte van het koor “rijkere vensterprofielen”. Wat de datering betreft, het transept wordt door de voorgaande auteurs tussen 1400 en 1450 gedateerd; het schip in het derde kwart van de vijftiende eeuw. In het begin van de zestiende eeuw zouden de zijbeuken langs de toren zijn doorgetrokken. Al deze dateringen zijn zeer globaal en niet ontleend aan stilistisch en/of bouwhistorisch onderzoek. Helaas zijn er geen historische bronnen die meer zicht hadden kunnen geven op de bouwvolgorde (afb. 2.7 en 2.8).
2.6 De Drielse kerk vanuit het zuidoosten. Te zien is dat de kerk destijds niet in al te beste staat verkeerde. De ramen van het koor zijn deels dichtgemetseld; het koordak is nodig aan renovatie toe (foto RCE 05958).
Bekend is dat de kerk tenminste negen altaren telde. In 1444 stichtte Jacob van Veltdriel een altaar ter ere van het Heilig Kruis. In 1480 blijkt de kerk te beschikken over altaren gewijd aan Maria, Barbara, de heilige Geest, Joris, Johannes de Doper, Antonius, Catherina, Petrus en Nicolaas.36 Op 10 juli 1560 is er sprake van het insluiten van de kluizenares Maria Rutkens door de toenmalige prins-bisschop van Luik, die tevens proost en aartsdiaken van de Sint-Salvatorkerk in Utrecht was. Haar nieuwe verblijf was een “camera sive locus situatus intra coemiterium dictae ecclesiae te Driel”. Deze kluis werd op een onbekend moment verwoest en in 1583 kreeg Maria een tijdelijk onderkomen in het Groot Begijnhof in ’s-Hertogenbosch, dat uiteindelijk permanent bleek.37
2.4. Na de middeleeuwen In 1566 kreeg ook de Betuwe te maken met godsdiensttroebelen. Op 12 juni van dat jaar vroeg de kapelaan van de kerk de ambtsman van de Bommeler- en Tielerwaard maatregelen tegen de ketters in Driel te nemen, omdat zij niet meer naar de kerk kwamen en gaf
KERKDRIEL EN DE SINT-MAARTENSKERK
hem een namenlijst van de verdachte personen. Dit verraad, en zijn felle anti-ketterse preken en activiteiten, maakten hem uitermate gehaat bij de bevolking. Op 29 november, toen de kapelaan naar het altaar kwam om de mis te lezen, werd hij met “groote violentie” de kerk uit gejaagd en met “swynstaven, kaetzbalgen, ende andere geweer” geslagen. Een ander voorval deed zich voor op Kerstmis 1566. Toen begon de koster “te zingen duytsche salme op der geusche maniere”. In 1567 arriveerde Alva in de Lage Landen en vluchtten de ketters het land uit. Pas in 1572 werd de Bommelerwaard door aanhangers van de Reformatie ingenomen, maar het duurde tot 1609 eer de kerk voorgoed in protestantse handen overging.38 Eenmaal in protestantse handen werden op een gegeven moment schip en zijbeuken aan de oostkant door een muur van het transept en koor afgescheiden; het schip was voor de kleine protestantse gemeente immers groot genoeg. Een krantenartikel in het Kerkblad van de Nederlands Hervormde Gemeente uit de ring Bommel van 1950 noemt voor deze ingreep het jaartal 1847. Gemeld wordt dat toen ook het vloerniveau van het schip met zo’n 70 cm werd verhoogd en dat er een nieuw gewelf boven het schip zou zijn
19
3.2 Kraagsteen met de kop van een jongeman met halflang krullend haar (R129), Baumberger steen, 19 x 25 x 38 cm foto RCE 1288748503, Chris Booms).
3.3 Kraagsteen met een mannenkop, Baumberger steen, 18 x 25 x 37 cm (foto RCE 12887-48506, Chris Booms).
3.4 Kraagsteen met jongenskopje (R265), Baumberger steen, 12 x 13 x 42 cm (foto RCE 1288748441, Chris Booms).
sculpturen in de muur werden verankerd, is dit alleszins een redelijke veronderstelling (afb. 3.5 a-d). Voor de datering van de torenverbouwing bracht Vermeulen, zoals gezegd, de haardracht van de dames op de kraagstenen van het torengewelf in het spel. Die datering is inderdaad cruciaal om tot een juiste datering van de verbouwing te komen. In 1389 schreef Tilemann Elhen von Wolfhagen in zijn Limburgse kroniek al dat men vierhonderd jaar later goed zou kunnen zien hoe de kleding van zijn tijd was geweest aangezien deze in de oude kloosters en kerken op de stenen en beelden prima was uitgebeeld: “Wi wol man findet, daz dise kleidunge vur vir hondert jaren auch etzlicher masse gewest ist, als man wol sehet an den alden stiften und kirchen, da man findet solche steine und bilde gekleidet”.51 En dat is ook zo.
24
Haardrachten en kledingstukken waren in de late middeleeuwen immers evenals vandaag de dag aan mode onderhevig, zeker wanneer het om kleding ging van de adel en de gegoede burgers. Haardrachten zijn in de middeleeuwen indicatief voor de leeftijd en status van de afgebeelde figuur. Alleen ongetrouwde vrouwen droegen hun haar los, in een vlecht of vlechten, zonder dat er een hoofddoek of hoofdtooi overheen werd gedragen, zoals getrouwde vrouwen wel deden. Dat ging terug op een voorschrift van Sint Paulus, zoals verwoord in I Korinthiërs 11,5-6: ‘Maar een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt hoofd bidt of profeteert, want ze is in dat geval precies hetzelfde als een kaalgeschoren vrouw. Een vrouw die haar hoofd niet bedekt, kan zich
maar beter kaalknippen. Wanneer ze dat een schande vindt, moet ze haar hoofd bedekken’. Los haar en vlechten maakten een meisje attractief en gaven aan dat ze ongehuwd dan wel beschikbaar was. Enerzijds was het haar dus een uitdrukking van maagdelijkheid, maar anderzijds was het een middel om mannen te lokken en te verleiden. Ook de prostituee droeg haar haar los en onbedekt, al was zij doorgaans gehouden aan extra stigmatiserende kledingvoorschriften om haar van gewone maagden te onderscheiden.52 Niet verwonderlijk was er over de vlecht en de vrouwelijke haardracht gedurende de middeleeuwen het nodige te doen. De vlecht werd dan weer wel en dan weer niet in diskrediet gebracht. In de twaalfde eeuw borduurden middeleeuwse theologen, zoals Honorius van Autun, voort op de Paulustekst en meenden dat vrouwen in de kerk om drie redenen hun haar moesten bedekken: ‘op de eerste plaats vanwege de duivel, die zijn vallen zet, om te voorkomen dat de ziel van de man verstrikt wordt door de aanblik van haar onbedekte haar. Op de tweede plaats om te voorkomen dat enkele onder hen hun trots ontlenen aan de schoonheid van haar haar en anderen hierdoor in het verderf worden gestort omdat ze slecht zijn, en op de derde plaats om weer in herinnering te brengen dat de eerste zonde, de zondeval, door toedoen van een vrouw werd begaan’.53 Was in de twaalfde eeuw het haar zelf de boosdoener, in de dertiende eeuw verschoof dit naar het kapsel en de hoofdbedekking. Symbool voor het kwaad werd nu de vrouw die bezig was haar haar te kammen of haar hoofdtooi. Deze verschuiving had enerzijds te maken met de steeds uitgebreidere hoofdtooien die vanaf nu in de mode kwamen, maar was anderzijds ook gerelateerd aan de veranderende ideeën over ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ en de idee dat men aan Gods schepping niets mocht veranderen. Gewoon los
KOPJES IN DE TOREN
3.5a-d De kraagstenen inclusief de staartstukken (foto’s RCE 12887: 48439, 48440, 48441, 48504 Chris Booms).
25
Colofon Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens Een studie naar de verdwenen kerk van Kerkdriel en haar bouwsculptuur Studie naar bouwsculptuur 5 Naar idee van Gerard van Wezel
Dit boek is mede tot stand gekomen dankzij financiële bijdragen van: Prins Bernhard Cultuurfonds Gelderland Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Stichting De Roos-Gesink Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven
© 2018 WBOOKS / Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Elizabeth den Hartog Uitgave WBOOKS, Zwolle info@wbooks.com www.wbooks.com i.s.m. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort info@cultureelerfgoed.nl www.cultureelerfgoed.nl
Tekst Elizabeth den Hartog Elizabeth den Hartog Fotografie i.o.v. RCE Vormgeving Roelof Koebrugge
Eerder verschenen in deze reeks: De bouwsculptuur van de Utrechtse Dom (978 94 625 8073 2) De Sint-Eusebiuskerk te Arnhem (978 90 663 0018 7) De Sint-Jan te ’s-Hertogenbosch (978 94 625 8011 4) De Sint-Maartenskerk te Doorn (978 90 663 0466 6) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten met betrekking tot de illustraties volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Van werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te Amsterdam. © c/o Pictoright Amsterdam 2018.
ISBN 978 94 625 8283 5 NUR 648
Gelukkig kwam de sculptuur na allerlei omzwervingen in de collectie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed terecht. Topstukken zijn de profeten uit het schip en transept, en de reeks van de wijze en dwaze maagden uit het schip. Ook heel bijzonder was de reeks gewelfschilderingen uit het koor die in een serie negentiende-eeuwse aquarellen is overgeleverd. In dit boek wordt gepoogd de plaatsing, datering en betekenis van de sculptuur te achterhalen, en vragen te beantwoorden als waar de beeldhouwers vandaan kwamen en waarom deze kerk een zo uitzonderlijk rijke versiering kende.
Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens
Op 23 april 1945 bliezen Duitse troepen de toren op van de laat-gotische Sint-Maartenskerk van Kerkdriel. Het gevaarte belandde op het schip, dat instortte. Hoewel de kerk een rijke inventaris met veel bouwsculptuur en schilderingen had, en de wens bestond het te restaureren, draaide het uit op afbraak van de bestaande kerk en nieuwbouw op dezelfde plaats. Zo ging een van Nederlands mooiste dorpskerken verloren.
Over profeten, wijze en dwaze maagden en de middeleeuwse mens
Een studie naar de verdwenen kerk van Kerkdriel en haar bouwsculptuur Elizabeth den Hartog