Verzameld Werk
J.H. Gunning Jr. Verzameld Werk Deel 1 1856-1878
bezorgd door dr. L. Mietus
Onder medeverantwoordelijkheid van dr. N.W. den Bok en prof. dr. J. Muis namens de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer
Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij bijdragen van: Maatschappij van Welstand M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting Noordmansstichting Provinciaal Utrechts Genootschap Stichting Aanpakken Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch fonds Stichting Geertruida Berendina de Tombe-Raskerfonds Stichting Pro Religione et Libertate Stichting Seminarium Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland Stichting Van Eijkfonds Stichting Zonneweelde
www.uitgeverijboekencentrum.nl www.pthu.nl www.jhgunningjr.nl Omslagontwerp: Studio Anton Sinke
ISBN 978 90 239 2112 7 NUR 700, 707 © 2012 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Inleiding...................................................................................................................... 7 J.H. Gunning Jr. aan D. Chantepie de la Saussaye: ingezonden stukken over geloof en wetenschap (1856-1857) .................................. 21 Gordel en wijnkruik (1859) ...................................................................................... 31 Beginsel en meningen (1860) ................................................................................. 101 Openbare brief aan de ouderlingen der Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam (1860) ........ 181 Christus de Gekruisigde voor en in ons (Omwerking van Het kruis des Verlossers, 3de druk 1864) .................................... 201 Één doel, twee wegen (1864) ................................................................................. 281 Zestien stellingen betrekkelijk het stemrecht der gemeente (1867) ........................ 291 Blus de Geest niet uit (1868) .................................................................................. 303 Geloofloze wetenschap is blind bijgeloof (1868) ................................................... 313 Waarschuwing tegen verkeerde geestelijke bewegingen van onze tijd (1869) ....... 335 Is er zaligheid buiten het geloof? (2de druk 1870)................................................... 349 Adel in rang en hart (1871)..................................................................................... 365 De Heilige Schrift, Gods Woord (1873) ................................................................. 387 D. Chantepie de la Saussaye over de theologische faculteit (1874) ....................... 433 Geestelijke opwekking (Revival) (1875) ................................................................ 443 Lijden en heerlijkheid (2de druk, 1876)................................................................... 459 Het ethische beginsel der theologie (1877)............................................................. 535 Het leven van Jezus. Aflevering I (1878) ............................................................... 569 Een woord vooraf (1878) ........................................................................................ 587 Het ethisch karakter der waarheid I en II (1878) .................................................... 597 Afkortingen en naamregister .................................................................................. 649
Portretfoto van J.H. Gunning Jr. door Maurits Verveer, genomen rond 1861 in het atelier aan de Zeestraat 46 te ’s-Gravenhage, waar Verveer tot 1863 woonde.
Inleiding
Verantwoording van de uitgave De ethische theologie van D. Chantepie de la Saussaye (1818-1874) en J.H. Gunning Jr. (1829-1905) heeft een belangrijke rol gespeeld in de theologische discussies in Nederland en een onmiskenbaar stempel gezet op het kerkelijk leven, met name in de Nederlandse Hervormde Kerk. In de negentiende eeuw nam zij een krachtige en zelfstandige positie in tussen de moderne en de confessionele richting. Belangrijke twintigste-eeuwse protestantse theologen als O. Noordmans, K.H. Miskotte, A.A. van Ruler, J.M. Hasselaar en E.J. Beker werden door haar diepgaand beïnvloed. De ethische theologie inspireerde ook een moderne, remonstrantse theoloog als K.H. Roessingh vanwege haar openheid voor het moderne denken, zonder zich daaraan uit te leveren.1 Gunning was een geëngageerde tijdgenoot en getuige. Hij was een theoloog die het humanisme van de negentiende eeuw en het christelijke geloof in zijn persoon wilde verenigen.2 Hij verdiepte zich telkens weer in het werk van Spinoza en andere grote denkers en schrijvers. Hij ging in op de geestelijke vragen van zijn gemeenteleden, of zij nu behoorden tot de adel of de lagere standen, en trok zich het lot aan van hen die ten onder gingen aan alcoholisme. Levend met de gereformeerde vaderen, erkende hij de noodzaak hun theologische stelsels en confessies te overdenken en te actualiseren. Zijn theologiseren was nooit alleen wetenschappelijk georiënteerd, maar diende ter ondersteuning van het ‘geloof der gemeente’. Hij wilde zo omgaan met de Schrift en de traditie, dat de geloofswaarheid die daarin vertolkt wordt weer ging leven; hij zag het als zijn opdracht “het lied der aanbidding te doen horen, dat in het dogme slaapt.”3 Gunnings oeuvre kan nieuwe aanzetten geven voor een ‘hermeneutische benadering’ in de systematische theologie, waarbij teksten uit de traditie bewust worden geconfronteerd met de vragen en vooronderstellingen van de eigen tijd. Gunning verzette zich tegen een onkritisch theologisch traditionalisme, maar hij weerde zich ook tegen de opvatting dat alle uitspraken over God alleen menselijke constructies zijn. Hij erkende dat de geloofservaring altijd bemiddeld wordt met hulp van con-
1
2
3
Zie H.S. Benjamins, Een en ander. De traditie van de moderne theologie (Kampen: Kok, 2008), 116vv. Benjamins besteedt in een apart hoofdstuk van zijn boek veel aandacht aan de theologie van Gunning, zie 161-234. Vgl. A. de Lange, ‘Tijdgenoot en getuige. Johannes Hermanus Gunning Jr. (1829-1905)’, in: Ontmoetingen. Tijdgenoten en getuigen. Studies aangeboden aan Gerrit Neven (Kampen: Kok, 2009), 82-101. J.H. Gunning Jr., Het kruis de waarheid voor wetenschap en kerk (Amsterdam: Höveker & Zoon, 1882), 29.
8
INLEIDING
temporaine begrippen en denkkaders, maar hield staande dat die ervaring gewekt wordt door openbaring. Gunnings theologie is gevestigd op de belijdenis dat Christus de waarheid is, maar sluit kritische vragen niet uit. Zij zoekt de dialoog met verschillende kerkelijke gezindten en stromingen en is voluit kerkelijk. Zij verbindt de traditie van de eeuwen met de vragen van het heden en is daardoor rijk en veelomvattend. “Gunning behoorde aan alle christelijke eeuwen toe,” schreef Noordmans.4 Tegen deze achtergrond acht het bestuur van de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie een heruitgave van werk van J.H. Gunning Jr. gewenst en gerechtvaardigd. Het actualiserende karakter van zijn theologie kan ook in het heden een oriëntatie bieden voor gemeenteleden, predikanten en academische theologen en hen inspireren tot een wijze van theologie beoefenen, die ‘in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht’ eigen antwoorden zoekt op actuele uitdagingen. In 1997 schreef de toenmalige redactie bij het verschijnen van het eerste deel van het Verzameld werk van D. Chantepie de la Saussaye over de ethische theologie, “dat een hernieuwde kennismaking en bestudering van dit denken van belang is in de theologische en culturele situatie van vandaag. De (oudere) Ethische Theologie wil in samenhangend–systematisch opzicht ingaan op de uitdaging van het voortgaande Verlichtingsdenken, zoals dat zich in de filosofische stromingen en wetenschappelijke ontwikkelingen van de negentiende eeuw presenteerde. (…) Maar het is juist het bijzondere van het ‘ethische’ denken, dat het orthodox–gereformeerd wilde zijn, en daarbij tevens de legitimiteit en de drijfveren van de moderniteit erkende en zich ten volle met haar vragen wenste te confronteren.”5 Dit geldt ook voor het werk van Gunning, La Saussayes belangrijkste leerling. Gunning bouwde in zijn theologie voort op de theologie van zijn leermeester en gaf na diens vroegtijdige dood in 1874 nog dertig jaar lang een eigen invulling aan de ethische theologie, aanvankelijk samen en later in meer kritische verhouding tot jongere ethische theologen als J.J.P. Valeton Jr., P.D. Chantepie de la Saussaye en Is. van Dijk. De uitgave van het Verzameld werk van Gunning biedt daarom een passend vervolg op het eerdere Verzameld werk van La Saussaye. Deze uitgave in drie delen kan, gezien de omvang van Gunnings oeuvre, slechts een selectie bieden uit zijn werk. Zo heeft het stichtingsbestuur besloten van de Blikken in de openbaring alleen de voorrede op het tweede deel op te nemen. De Blikken (1866-1869, 1929-19302) worden nog regelmatig antiquarisch aangeboden en zijn ook op het internet te raadplegen.6 Moeilijker lag de beslissing bij het vroege ecclesiologische werk De vrijheid der gemeente (1861) en het Bijbels-theologische boek
4 5 6
Zie O. Noordmans, VW 3, ‘Professor Gunning te Leiden’, 343. CSVW, Dl. 1, 7. Op de website van de digitale bibliotheek van de Nederlandse letteren (DBNL) is, onder ‘auteurs’ bij de pagina over Johannes Hermanus Gunning Jr., een digitale versie van de tweede druk van de Blikken gepubliceerd.
INLEIDING
9
Overlevering en wetenschap met betrekking tot de evangelische geschiedenis (1879). Uiteindelijk is besloten deze beide niet op te nemen. Van Gunnings ecclesiologische geschriften zijn de latere veel invloedrijker geweest. Zij hebben bijvoorbeeld de bewegingen voor kerkherstel en kerkopbouw in de Nederlandse Hervormde Kerk geïnspireerd. Verder komen zijn Bijbels-theologische inzichten voldoende aan bod in het werk De Heilige Schrift, Gods Woord (1873). Ook de Leidse openingscolleges, die Gunning tussen 1889-1899 elk jaar uitgaf, konden slechts gedeeltelijk worden opgenomen. Drie van deze zijn echter al eerder uitgegeven.7 Evenals bij het Verzameld werk van La Saussaye is afgezien van publicatie van de bewaard gebleven brieven.8 Evenmin zijn Gunnings eigenhandige schetsen voor preken en lezingen opgenomen.9 Ondanks deze beperkingen bieden de drie delen (van in totaal ca. 1950 bladzijden) naar het oordeel van het stichtingsbestuur een representatieve weergave van Gunnings theologie. De boeken, brochures en artikelen die hier opgenomen zijn, geven de lezer een omvattend inzicht in Gunnings ontwikkeling als ethisch theoloog, van zijn aanvankelijke dualisme ten aanzien van geloof en wetenschap tot aan de ‘confessionele wending’ tegen het einde van zijn leven. Om een zekere inhoudelijke ordening aan te brengen in het rijk geschakeerde materiaal is ervoor gekozen in het eerste en tweede deel Gunnings theologische werken, waarmee hij stelling nam in de toenmalige kerkelijke debatten, op te nemen en in het derde deel zijn werken, waarin hij een gesprek voert met denkers en dichters uit vroegere perioden en zijn eigen tijd. Dit deel heeft een meer algemeen culturele betekenis, ook al is een scheiding tussen kerkelijk-theologisch en cultureel bij Gunning vloeiend. In de eerste twee delen volgen we Gunnings theologische ontwikkeling chronologisch vanaf 1856 tot aan zijn dood in 1905. Als scheiding tussen deze delen is het jaar 1878 gekozen, omdat toen de wegen van Gunning en A. Kuyper uiteen gingen, met ingrijpende gevolgen voor de theologische en kerkelijke ontwikkelingen. In het derde deel wordt een aantal van Gunnings culturele geschriften uit de gehele periode 1856-1905, met onder meer zijn geschriften over Spinoza, gepresenteerd. Het stichtingsbestuur ziet het als een van zijn doelstellingen Gunnings werk voor een breed publiek toegankelijk te maken en heeft daarom besloten de spelling van Gunnings teksten te moderniseren. Oude spellingsvormen en vervoegingen, ouderwetse woorden of uitdrukkingen, germanismen en anglicismen, die voor de huidige lezer nauwelijks meer te begrijpen zijn, zijn aangepast. Daarnaast zijn de interpunctie en accenten met de huidige regels in overeenstemming gebracht. Citaten uit de
7 8 9
Zie A. de Lange, J.H. Gunning Jr. Brochures en brieven uit zijn Leidse tijd (1889-1899) (Kampen: J.H. Kok, 1984). Een aanzienlijk deel van Gunnings brieven is reeds gepubliceerd in GLW III, 749-1039. Daarnaast zijn er in het Gunningarchief vele, door anderen opgeschreven, verslagen van preken, lezingen, dictaten etc., die ook niet zijn opgenomen.
10
INLEIDING
Bijbel en de Heidelbergse catechismus zijn niet aangepast aan de nieuwere vertalingen. Hoofdletters, die Gunning graag gebruikte, zijn vrijwel overal weggelaten, behalve wanneer het gaat om een aanduiding voor God (bijvoorbeeld ‘eeuwige Liefde’). Aperte drukfouten zijn gecorrigeerd. De Universiteitsbibliotheek van de Universiteit Utrecht heeft het stichtingsbestuur toegezegd, dat zij alle teksten in originele spelling op het internet zal publiceren na het verschijnen van Gunnings verzameld werk. Deze digitale publicatie, waarvoor de uitgever zijn toestemming heeft gegeven, bevat geen scans van de originele drukken, maar een transcriptie van de hier geboden geschriften zonder spellingaanpassing, annotatie en inleidingen. Zij is bedoeld voor wetenschappelijke onderzoekers die Gunning willen raadplegen en citeren in de originele spelling. In deze internetpublicatie worden ook de bibliografische gegevens opgenomen die in de gedrukte versie wegens plaatsgebrek ontbreken. Verder worden daarin de handschriftelijke aantekeningen opgenomen, die Gunning in zijn eigen exemplaren heeft genoteerd. Van deze eigenhandige aantekeningen is in deze gedrukte versie op beperkte schaal gebruikt gemaakt. Terwille van de duidelijkheid heeft het stichtingsbestuur besloten alle door Gunning zelf in zijn teksten aangebrachte noten, die hij soms als voetnoten, soms als eindnoten of aantekeningen na de hoofdtekst had aangebracht, als eindnoten af te drukken. Zij worden aangeduid met (1) (2) etc. Achter deze eindnoten zijn in enkele gevallen, zoals bij Lijden en heerlijkheid, noten toegevoegd, waarin handschriftelijke aantekeningen van Gunning zijn opgenomen. Deze worden aangeduid met een asterisk 1* 2* etc. Alle voetnoten in deze uitgave zijn niet van Gunning zelf afkomstig. In deze noten zijn zoveel mogelijk de bronnen van zijn aanhalingen vermeld, bibliografische gegevens aangevuld en Griekse en Latijnse citaten vertaald. In de regel wordt verwezen naar de werken die Gunning zelf heeft geciteerd of gebruikt. Een uitzondering is gemaakt voor de werken van klassieke Griekse en Latijnse schrijvers, die worden geciteerd naar de vindplaatsen in Loeb Classical Library. Bovendien is er beknopte informatie over minder bekende personen en historische gebeurtenissen toegevoegd. Alle expliciete Bijbelcitaten zijn aangegeven, ook waar Gunning dat zelf niet heeft gedaan. Van een vermelden van zinspelingen op Bijbelse uitdrukkingen die Gunning zelf niet van aanhalingstekens voorzag, is afgezien. De oorspronkelijke paginering is aangegeven tussen haken in de hoofdtekst met vermelding van de betreffende bladzijde. Bij Gunnings eigen verwijzingen naar eerdere pagina’s in zijn werk zijn de oorspronkelijke paginanummers gehandhaafd. Ter oriëntatie van de lezer wordt elk geschrift van Gunning voorafgegaan door een korte introductie, waarin bibliografische gegevens, een beknopte aanduiding van de historische context, een korte weergave van de inhoud en enkele literatuurverwijzingen worden gegeven. Aan het begin van het eerste en tweede deel zijn biografische inleidingen over de betreffende periode van Gunnings leven toegevoegd. Aan het einde van elk deel is een naamregister opgenomen. Daarin zijn wegens de beperkte ruimte alleen de namen van personen die geschriften hebben geschreven of
INLEIDING
11
uitgegeven, en van historische personen uit de negentiende eeuw vermeld. Alle Bijbelse namen, persoonsnamen in literatuur, namen van uitgevers en de namen van historische personen die vóór 1800 hebben geleefd en géén geschriften hebben nagelaten, zijn weggelaten. Het initiatief voor deze uitgave is afkomstig van prof. dr. H.W. de Knijff, voormalig voorzitter van het stichtingsbestuur, die daartoe in 2006 een beroep heeft gedaan op dr. L. Mietus. De in 2008 nieuw aangetreden bestuursleden prof. dr. J. Muis (voorzitter), dr. N.W. den Bok (secretaris, penningmeester) en dr. L. Mietus hebben vervolgens de opzet en realisering van de uitgave ter hand genomen. De uitgave is bezorgd door dr. L. Mietus. Alle redactionele beslissingen zijn genomen door het stichtingsbestuur. Het project ‘Heruitgave verzameld werk Gunning’ is ingebed in het wetenschappelijke onderzoek van de Protestantse Theologische Universiteit. Het werk van dr. L. Mietus wordt mogelijk gemaakt door het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, waaraan hij als docent verbonden is. Het stichtingsbestuur dankt hen die hulp hebben geboden bij deze uitgave. Dhr. N. de Waal, directeur van uitgeverij Boekencentrum, gaf waardevolle adviezen en steunde de totstandkoming van een Gunningwebsite, waarop informatie over de heruitgave te vinden is. Een resonansgroep van deskundigen (dr. T.L. Hettema, dr. D. van Keulen, prof. dr. H.W. de Knijff, dr. A. de Lange en dr. R.H. Reeling Brouwer) heeft geadviseerd bij de verschillende redactionele beslissingen. Dr. T.L. Hettema heeft de teksten op spelling en taal zorgvuldig doorgenomen. Dr. A. de Lange, bij uitstek deskundig wat betreft leven en werk van Gunning, heeft belangrijke bijdragen geleverd aan de diverse inleidingen en de voetnoten nagezien. Dr. O.W. Dubois was bereid de laatste versie van de tekst te lezen. Ook de welwillende hulp van bibliotheekpersoneel – in het bijzonder dr. B. Jaski, conservator van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek, die het Gunningarchief beheert – past onze dank. Met deze heruitgave wil het stichtingsbestuur Gunnings werk weer onder de aandacht brengen van het theologische en kerkelijke publiek en van allen die belangstelling hebben voor teksten uit het culturele en wetenschappelijke erfgoed van de negentiende eeuw. Het bestuur koestert de hoop dat Gunnings theologie en werk ook voor de huidige generaties een bron van inspiratie zal zijn. Utrecht, najaar 2011 Het bestuur van de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie, Dr. N.W. den Bok Dr. L. Mietus Prof. dr. J. Muis
12
INLEIDING
Gunnings leven en werk tot 1878
Johannes Hermanus Gunning Jr. werd geboren te Vlaardingen op 20 mei 1829 als tweede zoon van Johannes Hermanus Gunning Sr. en Anne Elisabeth van Campen.10 Hij groeide op in Leeuwarden, waar zijn vader vanaf 1835 tot aan zijn emeritaat in 1866 hervormd predikant was. Gunning Sr. was een vertegenwoordiger van het gematigde Bijbels supranaturalisme, dat vasthield aan de harmonie van redelijke kennis en geloof aan de Bijbelse openbaring, en weerzin had tegen het opkomende rationalisme, dat de autoriteit van Bijbel en geloof in twijfel trok. Zijn vier zoons liet hij in Utrecht studeren, waar zij inwoonden bij hun oom, de arts J.B. Dompeling. De oudste zoon, Jan Willem Gunning, werd hoogleraar in de scheikunde aan de (Gemeentelijke) Universiteit van Amsterdam. Hij was getrouwd met Petronella Pierson, een zuster van Allard Pierson, en had door zijn huwelijk contacten in Réveilkringen. Hij was een tegenstander van A. Kuyper. De derde zoon, Willem Marius Gunning, werd hoogleraar in de oogheelkunde, eveneens aan de Universiteit van Amsterdam; hij was een aanhanger van de moderne theologie en behoorde tot de hervormden die in 1877 de Vrije Gemeente oprichtten, omdat zij ongelukkig waren over de opmars van de orthodoxie in de kerk ten gevolge van de invoering van het stemrecht in de lokale hervormde gemeenten sinds 1867. De jongste zoon, Edward Bernard Gunning, was een orthodox gezinde predikant in de Hervormde Kerk. Naar de gewoonte van die tijd deed Gunning, ter voorbereiding op de eigenlijke theologiestudie, eerst een letterenstudie (1846-1848) en volgde onder meer de colleges logica en metafysica van de filosoof C.W. Opzoomer, die grote indruk op hem maakten. Door Opzoomer, die toen nog aanhanger was van het Duitse monistische idealisme (pas in 1849 openbaarde hij zich als aanhanger van het wijsgerig empirisme), leerde Gunning de wijsbegeerte van Spinoza kennen. Diens stelsel was niet gebaseerd op de Bijbelse openbaring, maar op een redelijk godsbegrip (monisme). De zedelijkheid of humaniteit, die Spinoza in zijn Ethica beschreef, berustte op de rede. Gunning, die Spinoza’s Ethica met veel enthousiasme las, kon nu rede en geloof (openbaring) niet meer zo harmonieus naast elkaar laten staan als de generatie van zijn vader en kwam voor de keuze te staan: óf rede óf geloof. Zelf nam hij na enige tijd weer afstand van het stelsel van Spinoza, maar een terugkeer tot het Bijbels supranaturalisme was uitgesloten. Van 1848 tot 1851 volgde Gunnings theologische studie. Zijn Utrechtse hoogleraren H. Bouman, H.J. Royaards en H.E. Vinke lieten nauwelijks sporen bij hem na, omdat zij alle drie nog bevangen waren in het Bijbels supranaturalisme. Gunning werd evenwel niet ‘modern’ zoals vele andere leerlingen van Opzoomer. Waar-
10
Het biografische overzicht berust op A. de Lange, ‘Gunning Jr., Johannes Hermanus’, in: BLGNP 4 (Kampen: Kok, 1998), 165-172. Zie aldaar voor een uitvoerige bibliografie, 172v.
INLEIDING
13
schijnlijk vanwege een publicatie van de Utrechtse remonstrantse predikant A. des Amorie van der Hoeven Jr. leerde Gunning tijdens zijn theologische studie de theologie van F.D.E. Schleiermacher kennen en raakte hij ervan overtuigd dat een mens om zijn humaniteit te ontplooien niet door de wijsbegeerte van Spinoza kon worden geholpen, maar op de werking van Christus aangewezen is. Gunning poogde nu ‘modern’ te zijn, zonder de weg van Opzoomer en Spinoza te volgen. Het centrum van zijn theologie en leven zou niet langer het redelijk godsbegrip zijn, maar de ervaring van de wedergeboorte, die hij begreep als werking van Christus ‘in ons’ en daarom zocht hij aansluiting bij het Réveil. In 1851 werd Gunning lid van Eltheto, een zendingsvereniging die in 1846 was opgericht door studenten die zich verbonden voelden met het Réveil, zoals de uit Zuid-Afrika afkomstige broers A. en J. Murray. Niettemin bleef Gunning ook in contact met zijn ‘moderne’ studiegenoten, zoals L.W.E. Rauwenhoff en A. Pierson, die in Utrecht zijn beste studievriend was. Na zijn proponentsexamen in augustus 1851 duurde het vanwege het grote aantal proponenten drie jaar voordat Gunning in een gemeente beroepen werd. In die periode besteedde hij zijn tijd aan vertalingen, het leren van vreemde talen (o.a. Italiaans) en de studie van de literatuurgeschiedenis. Zijn grote voorbeeld was de Zwitserse theoloog en letterkundige A. Vinet. In 1852 werkte Gunning korte tijd als hulpprediker te Antwerpen en aan het einde van dat jaar liet hij zich opnieuw in Utrecht inschrijven als student in de letteren. Het was zijn bedoeling op een literair onderwerp te promoveren, maar dat kwam er niet van. In 1853 werd hij hulponderwijzer in Barneveld en in 1854 werd hij tot hervormde predikant beroepen in Blauwkapel. Op 6 januari 1854 trouwde hij met Johanna Jacoba Hoog, dochter van de Barneveldse predikant I.M.J. Hoog. Na 1855 richtte Gunning zich steeds meer op de theologie en redigeerde in 1856 de Referent voor de theologische wetenschap, een recensieblad, waarin hij en andere auteurs tal van theologische geschriften en artikelen van tijdgenoten kort bespraken. Deze toenemende belangstelling voor de theologie was mede te danken aan het feit dat hij in 1854 op voorstel van de Utrechtse predikant N. Beets opgenomen was in de predikantenvereniging ‘Ernst en Vrede’. In deze kring raakte hij betrokken bij het debat over het gezag van de drie Formulieren van enigheid, dat door de Groninger theologen ter discussie was gesteld. De Groningers accepteerden de belijdenisgeschriften alleen voor zover zij met de Bijbel overeenstemden. ‘Ernst en Vrede’ stelde zich op het zogenaamde ‘ethisch-irenische’ standpunt, een begrip dat gestempeld werd door de hervormde predikant D. Chantepie de la Saussaye, die het grootste deel van de artikelen die in het gelijknamige blad Ernst en Vrede verschenen, voor zijn rekening nam. Het gezag van de Formulieren van enigheid kon volgens La Saussaye niet, zoals confessionelen als G. Groen van Prinsterer dat wensten, door tuchtmaatregelen van de kant van de kerkelijke besturen, maar alleen door het opwekken van het godsdienstige leven in de gemeenten gehandhaafd worden. De gemeenten zouden dan zelf inzien, dat in de belijdenisgeschriften zaken werden geformuleerd, die geen abstracte waarheden waren, maar uitdrukking van het geloofsleven van vroegere generaties, die in de kern ook voor hun eigen geloof nog geldig
14
INLEIDING
waren. Gunning viel in de vergaderingen van ‘Ernst en Vrede’ op door zijn pleidooi voor vergaande leervrijheid. Later zou hij deze leervrijheid ook bij de strijd tegen de moderne theologie in de Haagse gemeente verdedigen. Daarachter stak zijn overtuiging, dat de leer alleen gelding kon krijgen wanneer de gemeente haar als waarheid voor het leven kan ervaren en begrijpen. Gunning stond in zijn Blauwkapelse periode nog aan het begin van zijn theologische ontwikkeling. In zijn discussie met La Saussaye, die hij had leren kennen in ‘Ernst en Vrede’, verdedigde hij een ‘dualisme’ tussen geloof en wetenschap. Enerzijds wilde hij met Opzoomer vasthouden aan het recht van de toepassing van de onbevooroordeelde, empirische methode op theologisch gebied, anderzijds voelde hij zich in de geest van het Réveil steeds meer gedrongen uit te gaan van het geloof in Jezus Christus, waaraan hij een centrale betekenis toekende voor alle gebieden van het menselijk leven, ook voor de theologie en alle andere wetenschappen. In 1857 werd Gunning predikant in Hilversum. Daar gaf hij zijn ‘dualisme’ op en werd het geloof uitgangspunt voor zijn theologie. Deze verandering was te danken aan La Saussaye, die hem wist te overtuigen van de onhoudbaarheid van de scheiding die hij maakte tussen geloof en wetenschap. Vanaf 1858 beschouwde Gunning zich als een leerling van La Saussaye, die in tegenstelling tot de zgn. confessionelen het Réveil niet wilde verengen tot een slaafse gehoorzaamheid aan de belijdenisgeschriften, maar de theologie van de Formulieren van enigheid opnieuw wilde doordenken in zijn zogenaamde ‘ethische theologie’. Gunning nam dat streven over en beschouwde zich na La Saussayes dood in 1874 als diens geestelijke erfgenaam. Gunning bewonderde in deze eerste jaren van hun vriendschap vooral de grondige theologische kritiek die La Saussaye oefende op de moderne theologie van J.H. Scholten. Samen bestudeerden zij de Institutie van Calvijn en Gunning las nu ook zelf met veel belangstelling werken van auteurs uit het Franse Réveil zoals A. Monod, A. de Gasparin en E. de Pressensé. In navolging van La Saussaye beschouwde Gunning de ethiek als de basis voor de theologie (vandaar de naam ‘ethische theologie’). Met het woord ‘ethisch’ doelde hij niet op een moraalleer, maar op de antropologie, de beschrijving van het wezen van de mens. Hij ging ervan uit dat het wezen, de eigenlijke aard van de mens alleen in Christus gekend kan worden. In feite gaat het hier om een eenheid van antropologie en christologie. Gunning was ervan overtuigd dat in Christus de humaniteit werkelijkheid is geworden en dat de mens zijn humaniteit alleen bereikt wanneer Christus hem van de zonde verlost en in hem woont. In de ethiek beschrijft en ontvouwt hij de betekenis van de begrippen zonde, verlossing, heiliging, wedergeboorte en vrijheid als fundamentele antropologische noties, die slechts uit de zelfmededeling van Christus in ons te verklaren en te begrijpen zijn. Daarom moet de dogmatiek (theologie) gebouwd worden op de ethiek (antropologie) en fundeert Gunning ook de triniteitsleer op het door Christus vernieuwde leven. Alleen zo, meende hij, kan de moderne mens duidelijk worden gemaakt, waarom deze leer door de Kerk steeds als waarheid is beleden.
INLEIDING
15
Een eerste toepassing van het ethische beginsel leverde Gunning in zijn indringend boekje Gordel en wijnkruik (1859, 18652), waarin hij de zonde en de daaruit noodzakelijk voortvloeiende ellende als een toestand van het menselijk leven beschrijft die alleen door de werking van Christus in ons kan worden doorbroken. In Beginsel en meningen (1860, 18802) onderscheidde hij kritisch tussen het ethische beginsel (= de levenswerkelijkheid van Christus in ons) en de leermeningen, waarin de theologie deze werkelijkheid begripsmatig poogt te verwoorden. Zijn pleidooi voor de leervrijheid fundeerde hij op deze voorrang van het leven boven de leer. Een dogmatische doordenking van de betekenis van de verlossing als herstel der humaniteit door Christus gaf hij in Het kruis des Verlossers (1861, 18622, 18643 (18703), 18814, 19045, 19266). In deze eerste drie belangrijke geschriften liet Gunning zien dat alles aankomt op de gelovige ervaring van het werk van Christus in ons. De conditio sine qua non voor het herstel van de humaniteit is Christus’ daad van verlossing, ofwel de daardoor gewerkte wedergeboorte van de mens. Daarom is de leer, ook de verzoeningsleer, secundair. Gunning verdedigde zoals andere aanhangers van het Réveil weliswaar de orthodoxe leerstellingen, maar alleen in zoverre deze zijns inziens de adequate beschrijving en verklaring van de nieuwe levenswerkelijkheid van de gelovigen, respectievelijk de gemeente zijn. Het eigene van Gunning bestaat daarin dat hij meer dan La Saussaye en andere geestverwanten de ‘zelfverloochening’ centraal stelde en in navolging van de door hem en La Saussaye bewonderde Rostockse theoloog M. Baumgarten sprak over een ‘herhaling van Golgota’ die de mens in zichzelf moet voltrekken. Alleen wanneer de mens zichzelf verloochent, begrijpt hij het werk van Christus. Tegelijk kan de mens alleen zichzelf verloochenen omdat Christus deze zelfopoffering in hem werkt (dialectiek). Met deze drie vroege geschriften kreeg Gunning een zekere bekendheid in kerkelijk Nederland en zij vormden het hoogtepunt van de eerste, ‘ethische’ fase van zijn theologische ontwikkelingsgang. Gunning hield zich in deze eerste fase van zijn ontwikkeling ook in toenemende mate met de ecclesiologie bezig. Onder ‘kerk’ verstond hij in deze periode voornamelijk de zichtbare vormen, de gestalten die het leven van de gemeente in de loop van de geschiedenis had voortgebracht: dogma’s en belijdenissen, kerkrechtelijke organisatie enz. Deze vormen, die hun ontstaan dankten aan de ‘geest’ of het leven van de gemeente, moesten daaraan ook dienstbaar blijven. Bij het Algemeen Reglement van de Hervormde Kerk was dat volgens hem niet het geval. Daarom streed hij voor een vernieuwing van de Kerk en wilde haar geestelijk karakter hersteld zien. In zijn ogen werd door de hiërarchische en reglementaire organisatie van de Hervormde Kerk het geestelijk leven van haar leden eerder belemmerd dan bevorderd. Gunning moest zich grondig bezinnen op zijn verhouding tot de Hervormde Kerk, toen hij in het begin van 1860 beroepen werd door de kleine Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam, die in 1856 was gesticht door de van oorsprong doopsgezinde predikant J. de Liefde. Het beroep stelde hem voor de vraag of hij in de vaderlandse kerk zou blijven of zich zou aansluiten bij een vrije kerk, zoals Vinet in Waadtland had gedaan. Uiteindelijk zag hij daarvan af en beriep zich op een ar-
16
INLEIDING
gument dat hij daartoe van La Saussaye overnam. Deze had gesteld, dat de persoonlijke wedergeboorte en de vrijwillige aaneensluiting van wedergeborenen in de gemeente geen radicale breuk eist met de bestaande ontwikkeling van een persoon of een volk, maar dat het geloof veeleer tot ontplooiing van de eigen persoonlijkheid leidt en dat zo ook de kerk de eigen ontwikkeling van het volkskarakter kan dienen. Tegenover het congregationalisme van De Liefde, die de vrije gemeente als de enige legitieme kerkvorm zag, hield Gunning vast aan het idee van een nationale kerk. In zijn Openbare brief aan de ouderlingen der Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam (1860) verantwoordde Gunning zich voor zijn bedanken en in De vrijheid der gemeente (1861) werkte hij zijn visie op de kerk verder uit. In 1861 werd Gunning predikant in Den Haag. Van beslissende betekenis voor zijn verdere ontwikkeling was, dat hij hier al spoedig in nauwer contact kwam met G. Groen van Prinsterer, in die tijd de politieke woordvoerder van het Réveil. Op het gebied van de inwendige zending (Vereniging voor christelijk nationaal schoolonderwijs, evangelisatiearbeid enz.) steunde hij Groen naar vermogen, maar hij kon zich niet verenigen met het juridisch-confessionele standpunt dat deze en zijn medestanders in de kerkelijke strijd innamen. Op aandringen van de confessionelen keerde de Haagse kerkenraad zich namelijk in 1864 tegen de moderne predikant J.C. Zaalberg, die de lichamelijke opstanding en hemelvaart van Christus ontkende. Gunning bestreed de juridische methode van Groen, die voorstander was van afzetting van Zaalberg door de kerkelijke besturen, want hij vond dat deze besturen niet over het geestelijke gezag beschikten om tucht te oefenen (Één doel, twee wegen, 1864). De aangewezen weg was volgens hem niet schorsing of andere tuchtmaatregelen, maar de versterking van het geestelijk leven van de gemeente, zodat de moderne predikanten op den duur vrijwillig zouden uittreden. Ondanks dit fundamentele verschil van mening bleven Groen en Gunning bevriend en waardeerden elkaar, zoals in het bijzonder blijkt uit Gunnings toespraak tot de adel (Adel in rang en hart, 1871). Ook bij andere gelegenheden distantieerde Gunning zich van de confessionelen (onder andere in Waarschuwing tegen verkeerde geestelijke bewegingen van onze tijd, 1869). Weliswaar steunde hij in 1868 het verzet van zijn kerkenraad tegen het ‘wederoptreden’ van Zaalberg, die zich eerder had teruggetrokken als predikant (Blus de Geest niet uit, 1868), maar hij wees de scherpe polemiek die de confessionelen in de kerk voerden af (Is er zaligheid buiten het geloof? 1865, 18702, 18703). De afstand van Gunning tot de confessionelen werd na 1864 nog versterkt door zijn sympathie voor de idealen van de zgn. irvingianen – de destijds gebruikelijke aanduiding voor de leden van de Katholiek Apostolische Kerk, ook wel apostolischen genoemd. Deze kerk werd omstreeks 1830 in Engeland gesticht door E. Irving en was sinds 1861 ook actief in Den Haag. De Haagse gemeente stond onder leiding van de Duitse evangelist M. von Pochhammer en betrok in 1867 een eigen kerkgebouw. De apostolischen geloofden dat de wederkomst van Christus nabij was. Christus had ter voorbereiding daarop in hun kerk het apostelambt hersteld en het was de taak van de apostelen de eenheid van het christendom voor zijn wederkomst te her-