Tedere Majesteit

Page 1

TEDERE MAJESTEIT


Bij het omslag Š Anneke Kaai, Psalm 84 (serie Psalmen in Beeld)

Psalm 84:2, 3, 4 en 5 De dichter woont ver van Jeruzalem. Hij verlangt ernaar om naar de tempel in Jeruzalem te gaan om zo dicht bij God te zijn. Hij is zelfs jaloers op de vogels die rond de tempel vliegen en er nestelen. Op dit schilderij is Boaz te zien, een van de twee koperen zuilen die voor de tempelingang stonden. Deze pilaar (zie 1 Koningen 7:15 t/m 22) had een lelievormig kapiteel met een vlechtwerk van zeven gedraaide koperen snoeren daaromheen. Op dit vlechtwerk zijn nog in twee rijen granaatappelen aangebracht. Deze hoge plaats tussen het kapiteel in is als schuilplaats voor de mus en de zwaluw gekozen (dichter bij de tempel kan niet). Zij zijn vrij groot afgebeeld omdat zij een belangrijke plaats in de psalm innemen. Tegelijkertijd hebben ze een kleur die past in het geheel van de tempel en zo kunnen zij onopvallend dicht bij God leven, om zo niet alleen de jaloersheid van de dichter, maar ook die van ons op te wekken. www.annekekaai.nl


Dr. Jan Hoek

Tedere Majesteit Omgang met God in gereformeerde spiritualiteit

Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer


Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt.

www.uitgeverijboekencentrum.nl Boekverzorging: Studio Anton Sinke, www.antonsinke.nl Beeld omslag: Anneke Kaai ISBN 978 90 239 7033 0 NUR 703 © 2015 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


Inhoud 7

1. Ter inleiding

7 13 17

God als tedere Majesteit Wat is gereformeerde spiritualiteit? Via luisteroefeningen naar spreekoefeningen

21

2. God nabij en verheven in de Heidelbergse Catechismus

21 26 40

Waarom de Heidelberger? De Heidelberger over de omgang met God Samenvatting en vooruitblik

43

3. God nabij en verheven bij interpreten van de Heidelbergse Catechismus

43 57 67 75 89 103 114

Jeremias Bastingius (1551-1595) Gisbertus Voetius (1589-1676) Hero Sibersma (1644-1728) Bernardus Smytegelt (1665-1739) Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875) Karl Barth (1886-1968) Terugblik en conclusies

125

4. Theologisch gesprek over de nabije en verheven God

125

Andreas Beck, Gods liefdevolle nabijheid in Christus. Enkele klassiek-theologische reflecties Reactie Bram van de Beek, Over Gods zelfgenoegzaamheid en het kruis Reactie Henk van den Belt, Over de aanhef van de wet Reactie

132 136 141 146 151

5


155 161 166 171 174

203

Gijbert van den Brink, Het primaat van Gods nabijheid Reactie Theo van Campen, Bidden tussen vrees en hoop. Het gebed bij Maarten Luther Reactie Hans-Martin Kirn, Die Welt als “Maske Gottes” (larva Dei). Anmerkungen zur verborgenen Epiphanie des Göttlichen bei M. Luther Reactie Benno van den Toren, Gods tedere Majesteit in het gesprek met de islam Reactie Wim Verboom, God nabij en verheven in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels Reactie

211

5. Studenten over de nabije en verheven God

212 219 223 230

Gereformeerde studenten Evangelische studenten Studenten op de tweesprong van evangelisch en gereformeerd Beknopte analyse

233

6. Vandaag leven met de nabije en verheven God

234 246

God kennen en door Hem gekend zijn Toegewijd leven onder de hoede van de hoop

257

Literatuur

274

Noten

184 186 192 195

6


HOOFDSTUK 1

Ter inleiding 1.1

God als tedere Majesteit

Met de aanduiding ‘tedere Majesteit’ in de titel van dit boek is God bedoeld. Een boek met allerlei stellige uitspraken over God en over de omgang met Hem lijkt vandaag de dag in onze westerse cultuur een beetje uit de tijd. God is tot een vraag geworden.1 De keus om in God te geloven wordt gezien als een sprong in vertrouwen, een ‘leap of faith’. Deze onvanzelfsprekendheid van alle spreken over God zetten we in dit boek als het ware tussen haakjes. We komen er aan het slot van het boek op terug, maar gaan vooralsnog uit van de werkelijkheid van de levende God en de realiteit van de omgang met Hem. Dit boek is geschreven in de overtuiging dat de God van de Bijbel, de Vader van Jezus Christus, werkelijk leeft. En bovendien in de overtuiging dat het zo is dat wij mensen Hem kunnen kennen en met Hem mogen omgaan. Een persoonlijke (intersubjectieve) relatie met Hem is geen verbeelding, maar werkelijkheid. F.G. Immink heeft de kern hiervan helder aangegeven: geloven is een diepe relatie onderhouden met de levende God. In deze relatie is de mens met heel zijn wezen betrokken. Bij het nadenken over geloven-in-uitvoering komt dus heel de menselijke werkelijkheid in beeld: verstand, gevoel en wil, een vormgeving die door traditie en actuele context mede bepaald is, allerlei psychologische en sociologische kanten aan de zaak, enzovoorts. Het geloof is op velerlei wijze ingebed in de menselijke geest en in het alledaagse leven. Maar bij deze menselijke kant mogen we niet blijven staan alsof dit het een en het al was. Er is een ander in het spel, namelijk de God die zichzelf te kennen geeft als degene die ons roept en verlost. Dat er een geloofsrelatie mogelijk is, is te danken aan God die de goddeloze rechtvaardigt. Dat wil zeggen dat Hij een weg baant om met mensen die dit niet waard zijn in contact te komen en hen genadig, ondanks alle schuld aan hun kant, als zijn kinderen te aanvaarden. Geloven in God zou niet mogelijk zijn als Hij zich niet geopenbaard had. Deze heilsopenbaring van God heeft gestalte gekregen in de geschiedenis van Israël en in het leven, sterven en de opstanding van Christus. Geloven is antwoorden op het spreken van God, in vertrouwen reageren op zijn beloften. Met deze betrokkenheid op het heilshandelen en op het heilrijke Woord van God staat of valt het christelijk geloof. Door deze afhankelijke, vertrouwensvolle relatie tot God staat de gelovige op herkenbare wijze in de wereld: hij of zij gaat vol mededogen en in ootmoed met de naaste en met heel de schepping om.

ter inleiding

7


Geloven is niet alleen een bepaalde manier van handelen, maar in de eerste plaats een geesteshouding die vanuit de verbondenheid met God de handel en wandel van de gelovige stempelt.2 Volgens het bijbels getuigenis is God tegelijkertijd oneindig ver boven ons verheven én ons innig nabij. Gods tedere Majesteit wordt beleden en bezongen in de christelijke kerk. Dat kan bijvoorbeeld met woorden uit de oude berijming van Psalm 48 (1773): Wij, o verheven Majesteit, gedenken Uw weldadigheid in ’t midden van Uw heil’ge woning! Gelijk Uw naam is, grote Koning, bij ons terecht geprezen, zo is Uw roem gerezen en bij de volken zeer vermaard tot aan het uiterst’ eind der aard. Uw rechterhand die ’t kwaad niet duldt, is met gerechtigheid vervuld. Of met Gezang 323 uit het Liedboek voor de kerken: God is tegenwoordig, God is in ons midden, laat ons diep in ’t stof aanbidden. God is in ons midden, laat nu alles zwijgen, alles in ons voor Hem neigen. Wie de stem heft tot Hem sla de ogen neder, geve ’t hart Hem weder. Heer kom in mij wonen, zij mijn hart en leven U ten heiligdom gegeven. Gij die zo nabij zijt, wend mij toe uw wezen, dat Ge in mij uw beeld moogt lezen. Waar ik ga zit of sta, laat mij U aanschouwen, met een stil vertrouwen. Liturgisch is de thematiek voor de hand liggend. Wie de sprong van het geloof heeft mogen maken, weet dat de omgang met God een spannende zaak is. Hij is als de hoogste Majesteit onmetelijk ver boven ons verheven en tegelijkertijd is Hij ons oneindig teder nabij. In het geloof wordt God nu eens als verheven en dan weer als nabij ervaren. Christenen roepen Hem aan als ‘onze Vader die in de hemelen is’. In deze aanspraak die Christus zelf aan zijn leerlingen heeft geleerd, is de spanning tussen verhevenheid en nabijheid evident. Het is een spanning die door heel de Bijbel heen aan de orde is. ‘De relatie tussen God en mens vertoont een genadige asymmetrie.’3 8

tedere majesteit


In dit boek ga ik niet systematisch op de godsleer in. Het gaat mij om een tekening van gereformeerde spiritualiteit in verband met de godsleer. Wanneer ik over God spreek als ‘nabij en ver’, valt dat voor mij niet samen met het begrippenpaar immanent en transcendent. Met het klassieke belijden van de christelijke kerk zie ik God als immanent, aanwezig in onze menselijke werkelijkheid van tijd en ruimte, en tegelijkertijd als transcendent, onze werkelijkheid overschrijdend. Zowel ‘God nabij’ als ‘God veraf’ is deze zelfde immanente en transcendente God. Bij ‘God nabij’ denk ik aan Gods toewendingseigenschappen, zoals zijn genade, zijn barmhartigheid, zijn liefde. Bij ‘God veraf’ denk ik aan Gods hoogheidseigenschappen, zoals zijn soevereiniteit en almacht, alwetendheid en alomtegenwoordigheid. Over Gods hoogheidseigenschappen denk ik graag door in het licht van Gods toewendingseigenschappen en volg ik niet in eerste instantie de omgekeerde denkrichting. De genoemde spanning blijkt in ot en nt zelf meer dan eens tot kortsluiting te leiden. Een veelzeggende tekst in dit verband is Jeremia 23:23, waar de profeet in naam van God aan het volk de vraag voorlegt: ‘Ben Ik een God van nabij, spreekt de heere, en niet een God van verre?’4 Meer dan eens wordt gebeden: ‘Wees voor ons niet een God van verre, maar een God van nabij.’ Dat lijkt een zinvol gebed. Bedoeld is: ‘Laat ons niet aan onszelf over en blijft U niet op een afstand van ons.’ Toch kan in het licht van de woorden van Jeremia de ‘god van nabij’ een afgod blijken te zijn. Ons denken over God ontspoort blijkbaar wanneer wij God alleen als ‘een God van nabij’ beschouwen en niet tegelijkertijd als ‘de God van verre’. De profeet Jeremia zegt in scherpe oordeelsprediking zijn hoorders, het verbondsvolk van Israël en met name Juda in de zevende eeuw voor Christus, de wacht aan. Indringend maakt hij duidelijk dat ontrouwe mensen de zegen van het verbond mislopen. Zondigen tegen de heilige God is nooit goedkoop. Veel liever had Jeremia louter troostwoorden gesproken. Maar hij kon niet anders spreken dan zoals Gods Geest het hem ingaf. Gods Woord is geen zoetsappig verhaaltje, geen praatje voor de vaak. Wie het zwaard van de Geest stomp maakt, brengt de boodschap van ‘de nabije god’ die een afgod is. Jeremia doelt met ‘een god van nabij’ kennelijk op een bijziende god die niet verder kijkt dan de buitenkant van ons godsdienstige bestaan. Zo’n god is tevreden met een religieus vernis en ziet niet dat het hout onder dat vernis door en door verrot is. De ware God is de God van verre. Dat wil zeggen: Hij is niet bijziend, maar alwetend. We kunnen Hem nooit door schijn bedriegen. Het gaat Jeremia dus om de majesteit, de heiligheid en de heerlijkheid van God. Met deze God valt niet te spotten, Hij is de Soevereine die zich op de berg Sinaï heeft geopenbaard als een verterend vuur. De God van ver is zeker niet een afstandelijke of ongeïnteresseerde God. Dat God behalve nabij ook ver is, wil dus niet zeggen dat Hij zich niet of nauwelijks zou bemoeien met wat er op aarde gebeurt. Dat geldt wel voor afgoden in de heidense mythologie waarvan wordt verteld dat ze ver boven het menselijk gewoel hun eigen leven leiden op een godenberg, zoals de Olympus. Die goden hebben wel wat anders te doen dan zich met nietige mensenkinderen te bemoeien. Juist het tegenovergestelde wordt hier door Jeremia gepredikt. In Jeremia 23:24 staat nadrukkelijk dat God ons overal ziet en kent. Je kunt proberen voor Hem weg te schuilen in een of andere duistere spelonk, maar Hij ter inleiding

9


weet toch precies waar we zitten en wie we zijn. Vooral de leugenprofeten, tegenvoeters van Jeremia, moeten zich dat aantrekken. Ze kunnen de mensen wat op de mouw spelden, maar ze hebben hun zogenaamde profetische boodschappen uit hun eigen duim gezogen. In de verkondiging van de valse profeten schrompelt de heilige God ineen tot ‘de afgod van louter nabij’. Hij verwordt tot een soort huisknecht voor zijn aanhangers die moet zorgen dat het hun voor de wind gaat. Zo is God geen God meer, zonde geen zonde meer, genade geen genade meer. Alles wordt vlak en goedkoop. Er wordt niet meer uit de diepte tot God geroepen en de lofpsalmen klinken hol. De vrome woorden staan keurig in het gelid, maar zijn gedevalueerd, ze worden steeds leger en lichter, het leven vloeit eruit weg. De tempeldienst (wij zouden zeggen het kerkelijk bedrijf) draait op volle toeren, maar intussen is de tere ‘vreze des heeren’5 en de verborgen omgang met God in ootmoed en diep respect ver te zoeken. De Jeremia’s snoert men de mond omdat hun onaangepaste boodschap niet past in het straatje van de opinieleiders en van het politieke en religieuze establishment. Niet alleen in het boek Jeremia, maar door heel de Schrift heen blijkt de beleving van de verhouding tussen Gods nabijheid en zijn verhevenheid tot spannende discussies te leiden.6 De doorgaande verkondiging is echter dat God juist als de Heilige in het midden van zijn volk is (Hos.11:9), en als de Hoge en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is, woont Hij niet alleen in de hoge hemel en in het heilige, maar ook bij de verbrijzelde en nederige van geest, om levend te maken de geest van de nederigen, en om levend te maken het hart van de verbrijzelden (Jes. 57:15). De schijnbaar ongenaakbare God kan zich op het onverwachtste moment uiterst nabij tonen. En de schijnbaar weerloze God staat ineens op te midden van geestelijke ontluistering, zoals in 1 Samuël 1-7, waar God zijn heilige ark nota bene door de Filistijnen laat buitnemen, maar Dagon letterlijk en figuurlijk op zijn gezicht doet vallen. ‘This dialectic of obvious weakness and amazing power belongs to the nature of this God and of the life with this God’ (Walter Brueggemann).7 Nieuwtestamentisch culmineert deze boodschap in Christus, Immanuel, God met ons. Wat dit inhoudt, zien we exemplarisch in Johannes 18, waar de arrestatie van Jezus in de hof van Gethsemane wordt verhaald. Johannes legt zijn eigen accenten en vermeldt bijvoorbeeld Christus’ gebedsstrijd in de tuin niet. In enkele grote trekken schetst hij het hele gebeuren zo dat vooral de koninklijke macht en heerlijkheid van Christus uitkomen. Uitgerekend wanneer Hij als een schijnbaar machteloze gevangengenomen wordt, is zijn overgave vol overmacht en zijn overmacht vol overgave. De Zoon des mensen wordt verhoogd sub specie contraria, onder de schijn van het tegendeel. De stilte van de Olijvenhof wordt wreed verbroken door een rumoerige stoet met nota bene de discipel Judas voorop. Tempelpolitie, Romeinse soldaten, allen tot de tanden bewapend, klaar voor een stevig gevecht met misdadigers die zich niet zomaar zullen laten inrekenen. De lantaarns en fakkels die ze bij zich dragen zijn – bij volle maan – even overbodig als het wapentuig. Potsierlijk, belachelijk of juist om te wenen is dit machtsvertoon. Ziehier de onmacht van de macht en pal daartegenover de macht van de onmacht. Daar is Jezus, zich ten volle bewust van wat er gaat gebeuren. En Hij beheerst het veld. Hij 10

tedere majesteit


sluipt en kruipt niet weg, maar stelt zich juist midden in de lichtcirkel op. ‘Wie zoekt u?’ Totaal verrast roepen ze de naam die hun door hun superieuren is ingeprent: ‘Jezus de Nazarener!’ – de gehate en verachte die onschadelijk moet worden gemaakt. ‘En Jezus zei tot hen: Ik ben het.’ De Griekse woorden Egô eimi, ik ben, hebben zo’n effect dat ze allemaal beginnen te wankelen en, Judas incluis, ter aarde vallen. Het zijn er dan ook wel de woorden naar! In het Evangelie naar Johannes lezen we zesentwintig keer dat Jezus die woorden uitspreekt; zeven keer vult Hij nader in wie en wat Hij is: het brood des levens, het licht der wereld, de deur van de schapen, de goede herder, de opstanding en het leven, de weg, de waarheid en het leven, de ware wijnstok. Die zeven ‘Ik ben’-woorden geven diep inzicht in de betekenis van Christus’ persoon en werk. Maar machtiger, majesteitelijker nog is het als de Heere de woorden in absolute zin gebruikt: ik ben die ik ben. Hier vereenzelvigt Christus zich met de levende God, die zich bekendmaakte bij het brandende braambos van Exodus 3. De God die present is, die van niets en niemand afhankelijk is, die in zijn majesteit eenvoudig zichzelf is. Deze openbaring maakte indertijd op Mozes zo’n overweldigende indruk dat hij geen stap dichterbij kon komen en als aan de grond genageld bleef staan. Wanneer Jezus zegt: ‘Ik heb u gezegd dat ik “ik ben” ben’, slaan alle vijanden achterover vanwege de tegenwoordigheid Gods. Er is geen sprake van dat Jezus als een meelijwekkend slachtoffer wordt opgepakt en ingerekend. Hier spreekt alles van zijn majesteit. Is dit een typisch voorbeeld van na-paschale interpretatie door Johannes in het kader van een steeds verdergaande ophemeling van Jezus van Nazareth? Onmiskenbaar ziet Johannes de lijdensweg van de Kurios in Paaslicht. Wat in Gethsemane gebeurde, blijft voor de slechte verstaander altijd discutabel. Een toevallige aardbeving? Een ongelukkige valpartij? Een plotseling opstekende rukwind? De goede verstaander beziet het gebeuren in Paaslicht en weet: dit was Gods vinger. Tedere Majesteit. Immers, al deze soldaten en Judas voorop hadden op slag dood kunnen zijn en van de aardbodem zijn weggevaagd. Ze krijgen echter de gelegenheid weer op te krabbelen. Waarom? Omdat de jongste dag en het laatste oordeel nog niet aangebroken zijn. Eens zal de rechter van hemel en aarde de goddelozen doden met de adem van zijn lippen en ze teniet maken door de verschijning van zijn toekomst (2 Thess. 2:8). Wanneer de ongewapende Christus in de staat van zijn vernedering – als een lam gereed voor de slachting – met twee woorden zijn vijanden neerwerpt, ‘wat zal het dan zijn, als Hij komen zal, niet om door een mens geoordeeld te worden, maar als rechter van levenden en doden? Niet in die nederige en verachtelijke gestalte, maar in hemelse heerlijkheid met zijn engelen?’ (J. Calvijn). Tedere Majesteit... God laat zich gelden, maar houdt zich tegelijk in. Daarom is Gods machtige besturing te midden van het gebeuren alleen voor het geloofsoog zonneklaar. De verborgenheid Gods is de keerzijde van zijn lankmoedigheid en taai geduld. Majesteitelijke tederheid: ‘Ik heb u gezegd dat Ik het ben (dat Ik ik ben ben). Als u dan Mij zoekt, laat dezen weggaan’ (Joh. 18:8). Hier staat de goede Herder tegenover de bloeddorstige wolven. Hij breidt zijn armen beschermend uit voor de kudde, zijn schapen. Allen die bij Hem horen, krijgen een paspoort, een vrijgeleide. De vijanden mogen Hem binden, maar van de zijnen blijven ze af. ‘Opnieuw is het Jezus die de gang van zaken beter inleiding

11


paalt. Met dezelfde superioriteit waarmee Hij van zichzelf gesproken had, bedingt Hij nu de vrije aftocht voor de zijnen. De evangelist brengt dit moment naar voren ten bewijze van de waarheid, het ‘vervuld worden’ van het door Jezus eens gesproken woord: “Van degenen, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan”, vgl. 17:12; 6:37.’8 Niet met kracht en geweld, met slaande trom en schallende fanfare, maar in majesteitelijke tederheid geeft Hij zijn leven voor zijn schapen. Onze moeite met Gods voorzienigheid gaat er vaak op terug dat ons een andere vorm van bescherming voor ogen staat. De bescherming van het zwaard, het slachtmes waar Petrus onbesuisd naar greep. Geen aardse macht begeren wij... Ach, we begeren die maar al te vaak en lopen daarmee de Heiland voor de voeten. Majesteitelijk teder moest Petrus en moeten ook wij terechtgewezen worden: ‘Steek uw zwaard in de schede. De drinkbeker die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken?’ (Joh. 18:11). In navolging van Christus moeten we leren sterven aan onze theologia gloriae. In de leerschool van het kruis, de disciplina crucis, mag ik even blikken in de diepte van de beker die Christus tot op de bodem leegdronk. In de zonde der wereld ligt de bitterheid van de beker die Christus alleen drinken kon. Wanneer ik zie hoe ik zelf die beker mede heb gevuld, leer ik mijzelf verootmoedigen en verloochenen. Dan valt het zwaard van zelfverdediging en zelfverlossing mij uit handen. En ik leer Christus kennen in de gemeenschap met zijn lijden, doordat ik aan zijn dood gelijkvormig word (Filp. 3:10). Tedere Majesteit: ‘zij bonden Hem’. Op geen enkele wijze gedwongen, maar integendeel vrijwilliger en gewilliger dan eenmaal Izak strekt Hij de handen uit om zich te laten binden. Majesteitelijke tederheid: Hij werd gebonden, opdat Hij ons zou ontbinden. ‘Laten wij voorts bedenken dat het lichaam van Gods Zoon gebonden is, opdat onze zielen van de banden der zonde en des satans zouden bevrijd worden’ (J. Calvijn). Deze majesteitelijke tederheid en tedere Majesteit zien we in het laatste bijbelboek op adembenemende wijze terug. Johannes ontmoet op de dag des Heeren op Patmos de ten hemel gevaren Christus in zijn goddelijke majesteit. Als hij Hem ziet, valt hij als dood aan zijn voeten. ‘En Hij legde zijn rechterhand op mij en zei tegen mij: Wees niet bevreesd!’ (Op. 1:17). Door dat veelzeggende gebaar wordt de grootst mogelijke afstand overbrugd, die afstand tussen God en mens, tussen de Eeuwige en de sterveling, tussen de Heilige en de zondaar. Johannes kon die nooit overbruggen, in der eeuwigheid niet. Hij mag dan als een dode neervallen – maar daarmee lukt het hem niet om ook maar een millimeter van de kloof te overbruggen. Van de aarde naar de hemel leidt geen ladder van goede werken, van tranen en gebeden, van verzuchtingen en verootmoediging. De kloof overbruggen van beneden naar boven is onbegonnen werk. De kloof overbruggen van boven naar beneden is alleen maar het uitsteken van de rechterhand.9 Hier op aarde zijn we, waar we ons ook bevinden, voor Christus onder handbereik. Dat was de boodschap die Johannes mocht brengen aan de benarde, gediscrimineerde en vervolgde christelijke gemeenten in Asia. Zijn hand is vlakbij. Zijn armen reiken van oost tot west en van noord tot zuid. Zelfs in de gevangenis, zelfs in ballingschap, in de cel, in het concentratiekamp, op de brandstapel, op het schavot, zelfs al trekken ze je een oranje overall aan en een zak over je hoofd, waarna ze je gaan onthoofden... Christus’ handen vangen je op. 12

tedere majesteit


Johannes heeft het meegemaakt als een heel bijzondere ervaring. Maar hij geeft deze ervaring door als bemoediging voor iedereen, de kleinste en de grootste, de jongste en de oudste, de rijkste en de armste in de gemeente van Christus. ‘In de prediking strekt Hij Zijn hand uit. Hij wil Zijn handen wel aan u vuil maken. In de Doop legt Hij Zijn hand, gevuld met al de beloften Gods, op u. In het Avondmaal nemen Zijn handen het brood dat gebroken wordt voor uw ogen.’10 Woord en Geest zijn de beide handen van de verhoogde Heere die onder ons werkzaam zijn. Als Christus vanuit de hemelse heerlijkheid zijn Geest uitstort, legt Hij bemoedigend en versterkend zijn hand op de schouder van zijn bruidsgemeente. Als Christus de Geest van Pinksteren uitstort, steekt Hij vanuit de hemel de handen uit om hier op aarde, onder ons, voor Israël en de volkerenwereld, werkzaam te zijn tot behoud, ook dwars door alle pijn en moeite en verdrukking heen. Wat Johannes individueel mocht ervaren, dat ervaart de kerk als geheel op de Pinkstermorgen. ‘Hij legt zijn rechterhand op mij.’ Tedere Majesteit. 1.2 Wat is gereformeerde spiritualiteit?

‘Spiritualiteit’ is in onze tijd een populair begrip.11 We zouden kunnen zeggen dat spiritualiteit ‘in’ is.12 Kennelijk wordt zo een antwoord gezocht op de ervaren zinloosheid van het bestaan in een massacultuur. Tegelijkertijd is de inhoud van het begrip uiterst vaag; men kan er alle kanten mee uit. Robert Doornenbal tekent een spectrum waarin hij drie hoofdcategorieën onderscheidt: de niet-religieus georiënteerde spiritualiteit ‘van beneden’, de religieus georiënteerde spiritualiteit en in de derde plaats de belijnd religieuze spiritualiteit.13 De eerste categorie is zeer breed: van new age tot feministische ideeën, van Mariadevotie tot de mystiek van een boeddhistische kloosterbroeder – dat alles en nog veel meer is onder deze grote paraplu te vangen. ‘Wanneer men in het leven niet blijft steken in het zintuiglijk waarneembare, maar reikt naar de zich daarin onthullende, maar tevens daarachter verhullende zin, spreken we van spiritualiteit.’14 Bij spiritualiteit kunnen we denken aan verbondenheid die mensen bewust ervaren met hun eigen emoties of met de natuur. Elementen uit uiteenlopende geestelijke achtergronden worden gemakkelijk met elkaar verbonden als bij patchwork. De ervaring van verbondenheid met een persoonlijke God hoeft daarbij niet aan de orde te zijn. Hiernaast zien we een meer religieuze invulling, spiritualiteit waarin nadrukkelijk ruimte is voor het transcendente, het goddelijke. De ambivalentie in deze vormen van spiritualiteit is hierin gelegen dat men enerzijds zoekt naar contact met het goddelijke, dus met wat de mens overstijgt, maar dat anderzijds de eigen ervaring de maatstaf is van wat men als goddelijk erkent. Het is trouwens voor velen belangrijker of iets je veel dóét en op een dieper niveau aanspreekt dan of het wáár is... Onder de Nederlanders van achttien jaar en ouder zijn er naast de ruim vier miljoen kerkelijke gelovigen en ruim vijf miljoen personen zonder religieuze belangstelling, bijna twee miljoen die wel belang hechten aan spiritualiteit, maar geen binding hebben met een kerk of godsdienstige groep. ter inleiding

13


‘Een meerderheid van de bevolking beschouwt zich nog altijd als op zijn minst een enigszins religieus mens, een kleine minderheid bestempelt zich als uitgesproken ongelovig (...) terwijl oude bronnen worden verlaten, lijkt er tegelijkertijd sprake van een groeiende dorst (...) Tussen de afbrokkelende bastions van het oude, christelijke geloof en de verlichte voorposten van het ongeloof ligt een uitgestrekt niemandsland waarin zich een meerderheid van de bevolking lijkt op te houden.’15 Vaak blijft het godsbeeld in dit niemandsland uiterst vaag: er is meer tussen hemel en aarde, er is wel iets dat boven alles uitstijgt. Nadere invulling hangt samen met onze menselijke behoeften. Het gaat dan om goden naar onze projecties: een god als het geheim dat je vergezelt op je tocht door het leven of een god als een veilige vluchtheuvel in een wereld vol geweld. Maar niet een God die ‘gans anders’ is dan wij, oneindig boven ons kleine mensjes verheven. Veel mensen bij wie de vragen naar zingeving volop aan de orde zijn, voelen zich niet aangesproken door het evangelie van Jezus Christus, de klassieke boodschap van de christelijke kerk. De zoektocht naar een nieuwe geestelijke horizon is veeleer gericht op wat vanuit andere culturen als verlichtende ervaringen en verrijkende inzichten wordt aangereikt. Daarbij wordt het occulte veelal niet geschuwd. Een derde categorie omschrijft Doornenbal als ‘vormen van spiritualiteit die verweven zijn met omvattende godsdienstige stelsels’. Het gaat dan om de totale ervaring van het leven op basis van en binnen de context van een bepaalde religie, of dat nu christendom is of islam, jodendom, boeddhisme enzovoorts. Spiritualiteit betekent in dit verband de ‘binnenkant’ van het geloven, dus het persoonlijk en gemeenschappelijk beleven en cultiveren van de relatie met de beleden God of goden. Binnen dit derde veld zien we de specifiek christelijke invulling die, zoals bekend, ook weer een rijke variatie kent. Typerend voor christelijke spiritualiteit16 is dat God in Christus wordt gekend en dat door de Heilige Geest, Spiritus sanctus, een levensvernieuwende of transformerende relatie met God in Christus wordt gelegd. Als deze Spiritus de bron is van onze spiritualiteit, gaat het dus om het werk van de Heilige Geest in ons leven. Het gaat om het christenleven in de praktijk of de praktijk van het christenleven, waarvan het geloof de wortel is. ‘Spiritualiteit ziet dus op de Geest die inwerkt op onze geest en zo ons hele leven bepaalt. Spiritualiteit karakteriseert ons denken en ons doen, ons geloven en ons leven.’17 De Geest legt een heilzame band met Christus. De wijze waarop wij bij het heil betrokken worden en hoe we het heil beleven en eruit leven, dat is nu precies het terrein van de christelijke spiritualiteit. De betekenis van een begrip als ‘vroomheid’ ligt hier dicht tegen aan.18 Het gaat in dit boek dus over deze belijnde, christelijke spiritualiteit. Nog nader bepaald: om gereformeerde spiritualiteit. Wat moeten we echter onder dat laatste verstaan? Wat is specifiek of karakteristiek voor gereformeerde spiritualiteit?19 Kan deze vorm van geloofsbeleving met een herkenbaar signalement worden geschetst? Bij het onderscheiden van kernen van gereformeerde spiritualiteit grijp ik terug op een inzichtgevend artikel van Gijsbert van den Brink en Johan Smits.20 Zij doen een poging om aan te geven wat een bepaalde theologie nu typisch ‘gereformeerd’ maakt. Dat zit hem niet in een bepaald dogma als structurerend principe (Centraldogma of core idea) of ook een set dogma’s die dan spe-

14

tedere majesteit


cifiek gereformeerd zouden zijn. Ze kiezen voor het Engelse begrip stance, dat moeilijk in het Nederlands te vertalen is (standpunt, kijk op de dingen, bepaalde positie van waaruit men zaken benadert en waardeert, grondhouding). In het Engels heeft stance te maken met attittude, commitment, approach. Het gaat om specifieke aandachtspunten en accenten (commitments, maxims, inclinations, concerns) die onderlinge samenhang vertonen. Het zijn geen los naast elkaar staande eigenschappen, maar er is een interne samenhang. Sterke betrokkenheid op het ene gezichtspunt brengt als vanzelf een krachtig accent op het volgende met zich mee. Het voordeel van deze benadering is onder meer dat niet de pretentie behoeft te worden gevoerd dat bepaalde opvattingen exclusief gereformeerd zouden zijn, alsof ze niet ook in andere kerkelijke en theologische tradities zouden voorkomen. Het gaat echter om een intensivering (intensification) van bepaalde theologische inzichten en opvattingen die in hun onderlinge samenhang een specifieke positie, een eigen stance opleveren. Van den Brink en Smits vullen dit inhoudelijk nader in en nemen daarbij hun uitgangspunt in de uitspraak ecclesia reformata quia semper reformanda secundum verbum Dei (de kerk is gereformeerd om altijd weer gereformeerd te worden volgens het Woord van God).21 Deze bekende uitspraak vond en vindt veel bijval in gereformeerde kringen. Kennelijk wordt de harteklop van gereformeerde theologie erin herkend. Het gaat om het diepgewortelde verlangen om het Woord van God en dan ook alléén het Woord van God het geloof en leven van de kerk te doen bepalen. Vanuit dit cruciale commitment noemen Van den Brink en Smits een aantal katholiek-christelijke concerns die een eigen intensivering en accentuering ontvangen binnen de gereformeerde theologie. Op dezelfde wijze wil ik proberen de stance van gereformeerde spiritualiteit aan te geven aan de hand van enkele aspecten of kenmerken die samen, als intensiveringen van katholiek-christelijke spirituele noties, aan gereformeerde spiritualiteit een eigen herkenbaar profiel en gezicht geven. Het gaat ook hier niet om aspecten die op zichzelf genomen exclusief zouden zijn, maar wel om een unieke combinatie en samenstelling van aspecten. Het gereformeerde wil teruggrijpen op het voluit katholieke. Dat blijkt bijvoorbeeld bij Calvijn, die in zijn theologie polaire gezichtspunten met elkaar verbindt en zo extremen vermijdt. Hij betrekt de polen verkiezing en verantwoordelijkheid, Woord en Geest, rechtvaardiging en heiliging, vreemdelingschap en dienst op elkaar, en komt zo tot een theologisch ontwerp van katholieke allure.22 Wat typisch gereformeerd is, is in feite niets anders dan wat algemeen christelijk is of zou moeten zijn. A.A. van Ruler durft zelfs te stellen: ‘Het gereformeerde is de schoonste en rijkste vorm van het katholiekchristelijke.’23 In een bescheidener positiebepaling tekende ik eerder de gereformeerde tulp als een bijzondere en opvallende bloem op een veelkleurig veld.24 De grond waarin deze tulp wortelt, is het Woord van God, de stengel is het geloof en de kelk is het door de Geest vernieuwde leven. De stem van de gereformeerde spiritualiteit is een eigen partij in het koor van de kerk der eeuwen, en gereformeerden moeten erop letten stemvast te blijven, zonder de pretentie de waarheid exclusief in pacht te hebben of niet van medechristenen uit andere tradities te kunnen leren. Gereformeerde theologie en spiritualiteit kan naar mijn overtuiging raak worden getypeerd aan de hand van de zogenoemde vijf sola’s: sola gratia, sola fide, sola scriptura, solo ter inleiding

15


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.