DE IVOREN TOREN
Ignaas Devisch
DE IVOREN TOREN Pleidooi voor een hardnekkige filosofie Een essay
KLEMENT | PELCKMANS
2008, Uitgeverij Klement, Kampen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Omslagontwerp: Rob Lucas Afbeelding op omslag: Jean-Léon Gérôme, Diogène, 1860, Walters Art Museum, Baltimore 978-90-8687-033-2 (Nederland) 978-90-289-5163-1 (België) D/2008/0055/168 ISBN ISBN
Inhoud
Woord vooraf 9 Metamorfose 11 Waarheid 15 ‘Je hals is als een ivoren toren’ 17 Reinheid en verlangen 20 Afzondering 23 Ironisch 26 Afscheid 28 Verwondering 30 Dienstmaagd 33 Filosoferen 35 Fundamenteel 38 Aporetisch 42 Valkuilen 47 De begeerte naar kennis 51 Voorlopig 54 Exact 57 Twijfel 60 Levensvragen 63 Eindigheid 69
Oneindig eindig 72 Oneindigheidslogica 76 ‘Il faut’ 80 Authenticiteit 82 De nuttelozen van de nacht 86 Overbodige en noodzakelijke luxe 89 Filosofie als praxis 93
“… il faut un moment de colère. C’est après tout un sentiment trop oublié dans son usage philosophique, au profit des douceurs éthiques et des suspens esthétiques” (Jean-Luc Nancy, La comparution, Bourgois, 1991, p. 58)
Woord vooraf Filosofie lijkt zich meer en meer op ‘de markt’ te begeven en ook vlotter mensen te bereiken. Terwijl die filosofie vaak het verwijt krijgt in een ivoren toren te leven of wereldvreemd te zijn, laat zowat iedereen zich in met een van haar grootste vraagstukken, dat van de waarheid. Streeft niet iedereen naar zijn waarheid? De ivoren toren is daarmee tegelijk een mikpunt van kritiek en een object van verlangen: niemand mag de waarheid van een ander bezitten, maar tegelijk streeft iedereen ernaar. Dat ook de filosofie is aangevuurd door een verlangen is daarbij een opvallende parallel. Zoals ‘iedereen’ begeert de filosofie de waarheid en de wijsheid, zij het zonder die ooit te bezitten. Maar indien zowel de filosofie als haar critici de ivoren toren van de waarheid niet bevolken, wie dan wel? En waarvoor stond en staat deze toren dan symbool? Rond deze en andere vragen cirkelt dit essay. Velen hebben, misschien zonder het te beseffen, bijgedragen tot het schrijven ervan. Vooreerst wil ik de Gentse Cultuurvereniging bedanken die mij in 2004 uitnodigde voor een lezing over dit thema. Ik maakte toen de aanwezigen nogal snel wijs dat ik er een boek over zou schrijven. Door andere academische bezigheden is het er pas veel later van gekomen. Verder past een woord van dank voor een jonge kerel die mij keer op keer aan de kassa van een grootwarenhuis verwarde met iemand van wie hij beweerde colleges filosofie te hebben gekregen. Na enkele pogingen om het misverstand op te helderen die steevast gevolgd werden door zijn grappig aan9
doende hardnekkigheid mijn opheldering te ontkennen, ging ik tenslotte voor de bijl en deed ik alsof ik zijn docent was geweest (terwijl hij waarschijnlijk deed alsof hij een student was geweest). De vragen die hij me zonder ophouden stelde ‘wat dit nu betekent, filosofie’ en ‘of we daar wel iets mee kunnen aanvangen’, hebben me geïnspireerd tot het schrijven van dit essay. Ook de vele vrienden met wie ik gesprekken en discussies heb gevoerd over filosofie, liggen mee aan de basis van deze tekst. Ik wil ze allen van harte bedanken, alsook uitgever Edo Klement voor zijn welgemeende interesse in dit essay. Omdat het nogal pretentieus is te stellen dat je voor het grote publiek schrijft – wie ben ik om in te schatten of veel mensen hier iets aan hebben? – hou ik het graag bij een essay ‘voor iemand’, een beetje in inspiratie op Nietzsche die zijn Zarathoestra voorzag van de subtitel ‘een boek voor allen en voor niemand’. Ik weet dat ik een risico neem door over filosofie te spreken, want de betekenis daarvan is immer voer voor vinnige discussies. Maar indien we niet uitgaan van een “au risque de penser”, zoals Jacques Julliard zijn inleiding op Georges Sorels Réflexions sur la violence omschreef, (Paris: Seuil, 1990, blz. I-XVI), dan is denken wat mij betreft volkomen oninteressant.
10