Bedrogen door de elite?
Jelle Zeedijk & Paulus Van Bortel (red.)
Bedrogen door de elite? Kritische beschouwingen bij Theodore Dalrymples cultuuranalyse
Uitgeverij Pelckmans • kapellen Uitgeverij Klement • kampen
Voor meer info: www.pelckmans.be © 2008, Uitgeverij Pelckmans, Kapelsestraat 222, 2950 Kapellen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever. Informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot de reproductie vindt u op www.reprobel.be. All rights reserved. No part of this book may be reproduced, stored or made public by any means whatsoever, whether electronic or mechanical, without prior permission in writing from the publisher. Omslag en typografie: Studio Uitgeverij Pelckmans © Coverillustratie: James Gillray (British, 1757–1815) The Gout, t 1799 Etching and soft ground etching with hand colouring 23,7x32,9 cm (sheet) Fine Arts Museums of San Francisco, Museum purchase, Achenbach Foundation for Graphic Arts Endowment Fund, 1995.85 D/2008/0055/132 ISBN: 978 90 289 4716 0 (België) ISBN: 978 90 8687 037 0 (Nederland) NUR R 736
Inhoud
Inleiding Dalrymple en de ideologie van de elite Paulus Van Bortel en Jelle Zeedijk
7
Deel 1 Betekenissen van cultuur en beschaving Bedrogen door de elite. Over de betekenis van het onderscheid tussen hoge en lage cultuur Theodore Dalrymple
18
Drie overwegingen bij ‘Bedrogen door de elite’ Erik Schokkaert
33
Een ongemakkelijke halve waarheid. Een morele beschouwing over Dalrymples overzichtelijke wereldbeeld Hans Boutellier
42
Een links beschavingsoffensief. Deugden en competenties voor een pluralistische, dynamische samenleving Tsjalling Swierstra en Evelien Tonkens
57
Deel 2 Sociaal werk en de cultuur van de onderklasse Empowerment. Een antwoord op het pleidooi voor verantwoordelijkheid Jef Peeters
72
5
Verantwoordelijkheid en autonomie in de 83 hulpverlening. Meervoudig reflexieve strategieën Bernadette Houdart Generatiearmoede en het Dalrymple-syndroom. 100 Een psychologisch perspectief Jozef Corveleyn, Cathérine Maes en Greet Geenen Deel 3 Conservatisme en beschaving Onder het plaveisel, het moeras. Theodore Dalrymple en het conservatisme Thomas Nys
122
Hoe beschaafd zijn we nog? Over klassieke moraal en de actuele egalitair-liberale verstandhouding Bart Pattyn
144
Populaire cultuur als norm. Dalrymple en 158 Bourdieu: twee manieren om cultuurconservatief te zijn Jelle Zeedijk en Tim Smits Uitleiding Dalrymples beschavingsmetafysica. Over ideële betekenissen, kwade trouw en de keerzijde van de vrijheid Paulus Van Bortel
6
184
literatuur
199
Over de auteurs
207
Leerstoel Louis Meerts Herman De Dijn en Flora Carrijn
210
Inleiding
Dalrymple en de ideologie van de elite Paulus Van Bortel en Jelle Zeedijk
De Britse psychiater Theodore Dalrymple verwierf in Nederland bekendheid met zijn spraakmakende kritieken op de Britse samenleving en de dominante opvattingen over cultuur en beschaving die daarin leven. Sinds 2004 publiceren Trouw, NRC Handelsblad, De Volkskrant en andere dag- en weekbladen zijn columns en werden er al vijf van zijn boeken in Nederlandse vertaling uitgegeven. Stilaan krijgt zijn werk ook in Vlaanderen weerklank. Zo bekleedde Dalrymple in 2007 de leerstoel Louis Meerts aan Lessius in Antwerpen, gaf hij een expertseminar aan de Katholieke Universiteit Leuven en werd hij door Jean-Pierre Rondas geïnterviewd op Radio 1. Ook Vlaamse politici lezen en becommentariëren Dalrymple en sociale wetenschappers beschouwen hem als een belangrijk criticus van het sociaal werk. Dalrymple dankt zijn doorbraak in het Nederlandse taalgebied aan Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse instandhoudtt (Dalrymple, 2004). Daarin formuleert hij scherpe kritiek op het slachtoffermodel dat in het sociaal werk veelal van kracht is. Dit model gaat ervan uit dat de mens sociaal gedetermineerd is; zijn huidige gedrag en levenswijze worden bepaald door de omstandigheden waarin hij is opgegroeid, de jeugd die hij gehad heeft en de ontplooiingskansen die hij heeft gekregen. Het sociaal werk in achterstandswijken richt zich in de eerste plaats dan ook op de verbetering van de materiële leefomstandigheden. Men verwacht dat gunstigere omstandigheden automatisch tot aangepast gedrag en minder overlast zullen leiden. Dalrymple betwist deze visie en vraagt om een strengere aanpak die de leden van de onderklasse ertoe aanzet zich verantwoordelijker te gedragen. De huidige omgang met de onderklassenproblematiek heeft volgens Dalrymple zwaar te lijden onder de 7
heersende mening van de elite dat elke beïnvloeding van een levenswijze hoe dan ook neerkomt op een ongewenste bemoeienis in iemands privéaangelegenheden. Hierin spelen egalitarisme en cultuurrelativisme een doorslaggevende rol. Culturen zouden immers in hun waarde moeten worden gelaten, omdat het van een ongehoorde pretentie getuigt andere culturen, hoe laag en primitief die ons ook mogen toeschijnen, te willen bijsturen. In zijn kritiek put Dalrymple uit de rijke professionele ervaring die hij opdeed als gevangenisarts en psychiater in een ziekenhuis in de achterstandswijken van Birmingham. Daar zag hij hoe patiënten zich steeds weer verontschuldigden voor hun wangedrag en de ellendige omstandigheden waarin ze leefden. Zelf wezen ze erop dat zij het slachtoffer waren van een moeilijke jeugd of van kansarme condities – een redenering hun niet zelden ingefluisterd door de hulpverlening waar ze vanaf hun vroegste jeugd vertrouwd mee zijn. Omdat ze zichzelf als slachtoffer bestempelen en omdat ze niet op hun verantwoordelijkheden worden gewezen, zullen de leden van de onderklasse zich daaruit niet of nauwelijks kunnen of willen verheffen. Zo houdt de hulpverlening de onderklasse in stand. In andere publicaties richt Dalrymple zijn kritiek op uiteenlopende maatschappelijke domeinen, maar telkens klinkt er een gelijksoortige gedachte uit op. Intellectuelen en politici, kortom de elite van onze samenleving, propageren een egalitarisme maar leven er zelf niet naar. Voor de elite staat het chic om zich in de media met ‘het volk’ te associëren, vlotte of zelfs ruige omgangsvormen over te nemen, de jongerencultuur te verheerlijken en de populaire cultuur te subsidiëren, terwijl ze privé naar andere, verfijndere en hoogstaandere standaarden leeft. Hoewel ze het anders wil laten uitschijnen bevestigt ze juist daarmee het klassenverschil. Met deze schijnvoorstelling bedriegt de elite niet alleen zichzelf, door normverlaging te stimuleren, maar vooral de onderklasse die in haar eigen wereld gevangen blijft. In Beschaving, of wat ervan over is (Dalrymple, 2005b) zet Dalrymple deze gedachtelijn verder en bekritiseert hij de heersende opvattingen over kunst, literatuur en samenleving. Op het vlak van de kunst moet hij vaststellen dat extreme vulgariteit troef is. Wie vandaag de dag voor kunstenaar wil doorgaan, kiest voor 8
het doorbreken van conventies en taboes en distantieert zich van elk raffinement. Vulgariteit is de enige manier om mensen nog naar een tentoonstelling te lokken. Dit wil zeggen, zo concludeert Dalrymple, dat het vulgaire het meest wezenlijke kenmerk van de moderne Britse cultuur is geworden. Opnieuw pleit hij de elite daarvoor schuldig. Want volgens de nieuwe kunstpausen is kunst niet moreel of immoreel; ze moet alleen maar goed gemaakt zijn (Dalrymple merkt hierbij sarcastisch op dat Mein Kampff dus prijzenswaardig zou zijn als het beter geschreven was). Kunstenaars moeten nieuwe gronden blijven verkennen en taboes blijven doorbreken, zegt de intellectueel. Maar gelooft hij wel wat hij zegt? Hoe zou zo’n intellectueel reageren op een video-installatie die – natuurlijk in slow motion – een groep jonge hooligans toont die zijn zuster aanranden? Dalrymple gispt in Drugs. De mythes en de leugens (Dalrymple, 2006a) het vigerende beleid rond opiatenverslaving dat gebaseerd is op een medicalisering van de verslaving. Het huidige methadonbeleid wordt gelegitimeerd door verslaving als een ziekte te beschouwen. Zo vertelt Dalrymple dat hij al snel ontdekte dat afk ickcentra een bureaucratische houding tegenover de verslaafde en zijn problemen aannamen en dat ze zich alleen op de fysiologische aspecten van de opiatenverslaving richtten. Het argument dat hij hiertegen aanvoert klinkt eenvoudig maar lijkt wel steekhoudend. Het is niet omdat drugsverslaving medische gevolgen heeft, hoe vreselijk ook, dat ze ook een ziekte is. Heel wat bergbeklimmers breken hun benen of lopen bevriezingen op, maar bergbeklimmen is geen ziekte. Verder heeft hij van dichtbij kunnen zien hoe onbeduidend de ontwenningsverschijnselen van opiaten zijn. Het idee dat dergelijke verschijnselen vreselijk en levensbedreigend zijn werd ons volgens Dalrymple aangepraat door een literaire traditie die ons generaties lang heeft misleid met verhalen van schrijvers over hun eigen verslaving. Maar het zijn leugens! Hoogstens leidt ontwenning van opiaten tot ontstemming en humeurigheid; koortsaanvallen, hallucinaties en delirium doen zich niet voor. Dit wil zeggen dat ontwenning van andere drugs veel zwaarder is dan ontwenning van opiaten. De schromelijke overdrijving van de ontwenningsverschijnselen, de medicalisering van verslaving en een bureaucratie die zichzelf 9
in leven houdt, vormen voor Dalrymple de belangrijkste redenen om zich tegen het gevoerde beleid te verzetten. Het morele probleem is dat de elite op deze manier belet dat verslaafden werkelijk ontwennen en een nieuw leven kunnen beginnen. De filantroop. Testament van een seriemoordenaarr (Dalrymple, 2007) is een prozaverhaal waarin Dalrymple de moderne verstandhouding nogmaals op de korrel neemt. De ideeĂŤn uit zijn essays worden hier op een luchtige manier bijeengebracht. Een seriemoordenaar gebruikt de meest gangbare, progressieve argumenten om aan te tonen dat een moordenaar eigenlijk een weldoener is en dat uiteindelijk hij het echte slachtoffer is. Leve het vooroordeel! De noodzaak van vooropgezette ideeĂŤn (Dalrymle, 2008) is Dalrymples recentste vertaalde werk. Hierin rekent hij af met het intellectuele vooroordeel dat we niet bevooroordeeld mogen zijn. Wie meent zonder vooroordelen de wereld in te kunnen trekken ondervindt algauw hoe hulpeloos hij is. Andermaal moet de progressieve intellectueel die vooroordelen gelijkschakelt met vastgeroeste meningen het ontgelden, want blijkbaar ziet hij de tegenspraak niet tussen wat hij verkondigt en wat hij in feite doet. Een constante in Dalrymples werk is het zichtbaar maken van deze blindheid van de elite. Wat hem frappeert is de halsstarrigheid waarmee intellectuelen zich vastklampen aan hun egalitaire ideologie. Zij proclameren een verbod op het maken van onderscheid, want in essentie zou dat discriminerend zijn. Iemand met onderscheidingsvermogen zal niet zeggen dat het ene inherent beter is dan het andere. Zo menen ze bijvoorbeeld dat er geen verschil is tussen hoge en lage cultuur; beide zijn anders en evenwaardig. Volgens Dalrymple beweert de elite dit alles in naam van de ruimdenkendheid, waar ze vooral zichzelf op wil laten voorstaan. Hoe diepgeworteld haar ideologie wel is, illustreert hij vaak met de verontwaardigde reacties die hij krijgt. Zo krijgt Dalrymple naar eigen zeggen te horen dat zijn standpunten onbeleefd, ondiplomatiek, ondemocratisch of soms zelfs dat ze misdadig zijn; dat hij uitspraken doet die politiek niet correct zijn, dat hij zich als een vijand van het volk opstelt en zichzelf buiten de massa plaatst. Alleen al het verlangen of de bereidheid om dat te doen is volgens deze elite laakbaar. 10
Dalrymples analyses zijn helder en scherp. Hij brengt ze met Brits flegma en met de zelfrelativerende geestigheid van een gentleman. Zijn schrijfstijl is verhalend en rijkelijk voorzien van voorbeelden en anekdotes – mede dankzij deze stijl en toon heeft hij naam gemaakt. De bewijslast die hij voor zijn analyses aanvoert beperkt zich echter grotendeels daartoe. Hij noteert wat hij zelf heeft waargenomen – en dat klinkt overtuigend. Daartegenover staat echter dat casuïstiek te fragmentarisch, te particulier en te geïsoleerd is om alleen op basis daarvan algemene uitspraken te doen. Verder munten de remedies die hij voorstelt vaak uit in eenvoud – volgens sommigen zijn ze juist daarom overtuigend. Zo bijvoorbeeld in Leven aan de onderkant,t waar hij een vrouw, die met een gebroken kaakbeen op zijn spreekuur komt, vraagt waarom ze nog bij haar man blijft. Dat hij haar met die vraag wil laten nadenken over het leven dat ze leidt, is onbetwistbaar een waardevolle zet in de richting van een remedie. Maar, of Dalrymple op die manier erin slaagt om partnergeweld verder te voorkomen, komen we niet te weten – zover reikt zijn vraagstelling niet. Bovendien wekt hij daarmee de indrukt als zou hij onze levenskeuzes al te gemakkelijk gelijkstellen met meer alledaagse beslissingen als die over het beleg op onze boterham of de jas die we straks zullen aantrekken. Dalrymple laat zich naar eigen zeggen niet in met de discussie tussen rechts en links. Toch kan hij er niet omheen dat hij bij een rechts georiënteerd publiek de meeste bijval oogst. In deze discussie ogen zijn standpunten dan ook eerder conservatief. Wanneer hij ingaat tegen de heersende ideologie van het cultuurrelativisme, de politieke correctheid, het ostentatief doorbreken van taboes in moderne kunst, de gangbare misvattingen in de hulpverlening en de vermeende ruimdenkendheid van de elite, dan doet hij dat in de hoop dat de klassieke humanistische beschavingsidealen opnieuw het verschil zullen maken. Daarmee is nog niet gezegd dat hij een conservatieff pur sangg is off per see de tijd wil terugdraaien. Het hangt er ook van af welke betekenissen aan het begrip ‘conservatisme’ worden gegeven. Het uitgangspunt van de bijdragen in Bedrogen door de elite? ligt in de poging om zich aan deze controverse te onttrekken en geen partij te kiezen. Dat levert een ander standpunt op dat 11
Dalrymple kritisch in een ander licht plaatst en vragen stelt bij het bedrog van de elite. Onder de titel Betekenissen van cultuur en beschavingg opent het eerste deel met de Nederlandse vertaling van Betrayed by the Elite, een niet eerder gepubliceerde tekst, waarin Dalrymple dieper ingaat op het onvermijdelijke onderscheid tussen hoge en lage cultuur. Zijn bekende gedachtegangen en standpunten licht hij ditmaal toe aan de hand van twee kortverhalen van schrijvers die in een eenvoudige schrijfstijl erin slagen een verheven werkelijkheid op te roepen. Dalrymple wil hiermee aantonen dat eenvoud en toegankelijkheid niet de prerogatieven van de populaire cultuur zijn. Ook kunst en literatuur kunnen mensen langs die weg en bovendien diepgaand raken. Voor wie nog niet met Dalrymple vertrouwd is, vormt ‘Bedrogen door de elite’ een geschikte eerste kennismaking. Erik Schokkaert levert meteen een kritisch commentaar op ‘Bedrogen door de elite’. Hij is het met Dalrymple eens wat het belang van onderwijs betreft, en met het feit dat mensen moet worden geleerd om hoge cultuur te appreciëren. Ook erkent hij de noodzaak om de welvaartsstaat te hervormen, zodat persoonlijke verantwoordelijkheid er een belangrijkere plaats in krijgt. Toch is hij geen medestander van Dalrymple en niet alleen omdat hij zichzelf beschouwt als een ‘liberale intellectueel’. Hij evalueert Dalrymples aanpak als te simplistisch hetgeen duidelijk wordt als hij verder ingaat op Dalrymples visie op cultuur en onderwijs en de spanning toont tussen verantwoordelijkheid en mededogen. De beschouwingen van Hans Boutellier vertrekken eveneens van de vaststelling dat Dalrymple een te eenvoudig beeld schetst van onze hedendaagse samenleving. Hij plaatst Dalrymple in het gezelschap van al degenen die om het verlies van de traditionele cultuur treuren. En die treurnis is irrelevant voor de wereld waarin we leven, zegt Boutellier, omdat ze met de steeds veranderende samenleving geen rekening houdt. Dalrymple schetst het perspectief van het verleden, terwijl Boutellier naar de contouren van sociale verhoudingen zoekt die onder nieuwe condities verschijnen. In die zin markeert de netwerksamenleving voor Boutellier niet het einde, maar het begin van een nieuwe beschaving. 12
Daarbij aansluitend bieden Tsjalling Swierstra en Evelien Tonkens een toekomstperspectief dat gericht is op de ontwikkeling van deugden en competenties. Eerst geven ze een kritische doorlichting van zowel het rechtse als het linkse antipaternalisme, dat volgens Dalrymple schuldig zou zijn aan de teloorgang van de beschaving. Grotendeels stemmen ze in met Dalrymples diagnose maar in zijn remedie schiet hij volgens hen te kort. De tot dusver geformuleerde beschavingsoffensieven dragen echter nog te veel het stempel van het antipaternalisme en ze zijn om die reden nog te vrijblijvend. Daarom doen de auteurs zelf een voorstel met duidelijke accenten. Die leggen ze op deugden en competenties, op de publieke én de privésfeer en op het aanleren van een kritische zin. Dalrymples beeld van het sociaal werk en de onderklasse is zeker niet volledig en waarschijnlijk nog te schatplichtig aan zijn ervaringen in het Verenigd Koninkrijk. In het tweede deel van dit boek worden onder de titel Sociaal werk en de cultuur van de onderklassee dan ook kritische commentaren verzameld die Dalrymples visie op het sociaal werk doorlichten, evalueren en amenderen. Jef Peeters refereert aan het recente hulpverleningsmodel van empowerment,t dat zich toespitst op de versterking van het handelingsvermogen van individuen en groepen. Sociaal werk is in deze benadering in de eerste plaats gericht op het ontwikkelen van competenties en verantwoordelijkheidszin. Hiermee ontkracht hij Dalrymples kritiek op het sociaal werk, als zou het de slachtoffercultuur in de hand werken. In twee gevalsstudies werkt Bernadette Houdart het empowerment-model t verder uit. Deze studies verduidelijken hoe sociaal werkers casussen benaderen en daarin voortdurend op zoek gaan naar een juiste balans tussen interventie en respect voor autonomie. Dat houdt in dat het sociaal werk ook tot autonomiebeperkende interventies kan overgaan, weliswaar onder strikt afgebakende voorwaarden. De ideologie van het egalitarisme die stelt dat elke externe inmenging inbreuk pleegt op de private levenssfeer verliest op die manier haar absolute geldigheid. Jozef Corveleyn, Cathérine Maes en Greet Geenen verdiepen zich in de problematiek van de generatiearmoede. Zij noemen het slachtoffermodel in de hulpverlening expliciet het ‘Dalrym13
ple-syndroom’ en wijten het aan een vals schuldgevoel bij linkse intellectuelen. De auteurs zijn echter van mening dat er nood is aan een fundamentele kritiek die verder gaat dan Dalrymples oppervlakkige en grofmazige benadering. Ze benaderen de generatiearmoede vanuit de psychologie. Ze beklemtonen dat kinderen die in armoede worden geboren kwetsbaar zijn en een groot risico lopen om in hun vroegste ontwikkelingsmogelijkheden te worden beperkt. Ze wijzen op de precaire condities waarin kinderen in generatiearmoede opgroeien, condities die ze ook aan de volgende generatie zullen doorgeven. Hierdoor wordt een genuanceerder beeld van armoede geschetst dan dat wat Dalrymple ons voorhield. In deel drie, Conservatisme en beschaving, g plaatst Thomas Nys Dalrymples werk aangaande de onderklasse en de moderne kunst in elkaars verlengde. Dalrymples conservatisme blijkt onder meer uit de moralisering van bepaalde moderne kunstuitingen. Hij ondervraagt kunst niet zozeer vanuit een esthetisch maar eerder vanuit een ethisch standpunt. Moderne kunst wil in de eerste plaats morele conventies doorbreken en om die reden uit ze zich in wansmakelijkheid en vulgariteit. Nys stelt dat conservatieven zich het felst roeren in tijden waarin het vertrouwen in oude waarden tanende is. Terecht kaarten ze de problemen aan maar ze brengen geen daadwerkelijke oplossingen. Daarvoor zouden ze een archimedisch punt moeten vinden dat deze waarden een dwingend karakter kan geven. En dat is er niet. Moraal – élke moraal – is zonder grond. Wat het conservatisme tegen heeft, is dat het moraal en traditie hard wil maken en daardoor de indruk wekt ze te kunnen of te willen funderen, terwijl die grondeloosheid niet uitsluitend het probleem van het conservatisme is maar van iedereen die zich nog om ethiek bekommert. In ‘Hoe beschaafd zijn we nog?’ beschrijft Bart Pattyn de actuele egalitair-liberale verstandhouding en weegt die af tegen de klassieke moraal. De actuele verstandhouding leidt tot een levensstijl waarin op publiek niveau abstractie wordt gemaakt van morele deugden door te hameren op de sacraliteit van vrijheidsrechten. Pattyn volgt Dalrymple in diens analyse van het menselijk verlangen. Iedereen verlangt naar geluk en dat verlangen wordt vandaag vertaald in het zoeken naar de minste 14
weerstand. Als Dalrymple tot die vaststelling komt wil hij nog niet beweren dat we het menselijk verlangen dan beter negeren. Integendeel, hij constateert dat de huidige cultuur waarin iedereen zoveel mogelijk met rust wordt gelaten in feite vertrekt van de ontkenning van verlangens, althans van de schadelijke en gênante verlangens. Die vrijblijvendheid wordt op prijs gesteld omdat ze ons van morele druk vrijstelt. Het betreft een soort collectieve zelfcensuur. De cultivering van de argeloze vrijheid en de extreme verdediging van individuele vrijheidsrechten zijn zelf echter niet vrijblijvend. Ze maken deel uit van een collectieve strategie om aan het probleem van de rechtvaardiging, nu de klassieke moraal problematisch is geworden, het hoofd te bieden. Daarvoor is evenwel een versmalling van het mensbeeld nodig die de feitelijke verschillen toedekt. Volgens Pattyn is Dalrymples positie in deze discussie dubbelzinnig. Aan de ene kant pleit hij voor deugdzaamheid, maar aan de andere kant verdedigt hij de vrije markt als de ideale omgeving waarin mensen tot ontplooiing kunnen komen. Schijnbaar gaat hij ervan uit dat mensen op elk moment en in elke situatie kunnen kiezen voor een interessant, goed en deugdzaam leven. Dat is echter niet het geval. Er bestaan verschillende manieren om conservatief te zijn. Om daar een beter inzicht in te krijgen vergelijken Jelle Zeedijk en Tim Smits Dalrymples conservatisme met dat van de Franse socioloog-fi losoof Pierre Bourdieu. Bourdieus vraagstelling is gericht op de mogelijkheidsvoorwaarden van het smaakoordeel. Daarin verschilt hij sterkt van Dalrymple die eerder van een common sensee benadering uitgaat. Hoge en lage cultuur zijn voor Bourdieu geen op zichzelf staande categorieën, maar krijgen hun symbolische waarde slechts door de wijze waarop ze zich tot elkaar verhouden. Dit betekent ook dat hun betekenis kan verschuiven. In een genivelleerde samenleving zoals de onze zijn het eerder de kleine verschillen die ertoe doen. Wanneer we oog hebben voor die kleine(re) verschillen, dan zien we dat de sociale en symbolische ruimte nog steeds op een vergelijkbare manier georganiseerd is als in de door Dalrymple geïdealiseerde jaren vijftig. Dalrymples cultuurconservatisme sluit verrassend genoeg dicht aan bij de ideeën van een ‘linkse intellectueel’ als Bourdieu. Maar tegen Bourdieus analyse van en aandacht voor 15
de mogelijkheidsvoorwaarden voor ‘hoge cultuur’ steekt Dalrymples klacht enigszins gratuit af. In de uitleiding onderzoekt Paulus Van Bortel Dalrymples beschavingsmetafysica. Na de voorafgaande kritische beschouwingen waarin met Dalrymple werd gediscussieerd, wordt hier de grond bevraagd waarop Dalrymple zijn standpunten bouwt. Het betreft een conceptuele benadering van zijn denkkader, die onderliggende structuren zichtbaar wil maken. Dalrymples opvattingen over cultuur en de kwade trouw van de elite worden in verband gebracht met een vooronderstelde traditionele metafysica en met Sartres existentialisme en vrijheidsidee. Op deze twee elkaar uitsluitende pijlers blijkt Dalrymples oeuvre gebouwd te zijn. Dit boek wil de lezer een ruimere context bieden met andere dan de meest gangbare stemmen om Theodore Dalrymples ideeen een plaats te geven. Anders zouden zijn ideeën beperkt blijven tot de eyeopeners waar hij om geprezen wordt en zou zijn kritiek van de hedendaagse beschaving misschien niet meer voorstellen dan een vermanende vingerwijzing.
16