herfst 20 15 - jaar gang 38
4
de eerste dag handreiking bij de jaar
orde
Herfsttijd
23 augustus 2015
alternatief
De mysterieuze komst van E Bij 1 Koningen 16,29-17,6 Salomo ging aan achter ‘Asjtoret (1 Kon. 11,5); wegrukken zal Hij Israël van deze goede rode grond (...) daarom dat zij ’asjeerim hebben gemaakt (14,15); en Juda (...) ook zij bouwden zich hoogten en opgerichte stenen en ’asjeerim op elke hoge heuvel en onder elke weelderige boom (14,22-23); en Achab, Omri’s zoon, gaat verder en dient de Ba‘al en onderwerpt zich aan hem (...) dan maakt Achab de ’asjeerah (...) (1 Kon. 16,31-33); Joram (...) koning van Juda ging de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed (...) en deed wat kwaad was in de ogen van de Eeuwige (2 Kon. 8,16-18).
1 Koningen 16,29-17,6
Het boek Koningen is in tegenstelling tot Kronieken geen verslag van militaire, politieke en economische prestaties van heersers. In het middelpunt staat of zij wel of niet doen wat goed is in de ogen van de Eeuwige. Van Saul en David wordt uitgebreid verhaald dat zij door God gekozen en ingezet zijn. In het vervolg worden dynastieën opgebouwd, tronen doorgegeven of veroverd, zonder dat God er invloed op uitoefent.
Vruchtbaarheidsgoden
■ Gedicht Een vraag rolt als een steen langs de flank van de mens en in plaats van in de leegte te vallen vindt hij een vallei die hem ondersteunt. Het gaat niet meer om mensen of goden. Wij staan niet meer op de plaats van de antwoorden. De eigen echo is veranderd in vallei. Misschien bestaat de verlossing van de mens eruit te rollen langs de eigen helling, met in zijn armen de steen van zijn allergrootste vraag.
Israël zei in de woestijn eensgezind ‘ja’ tegen de Eeuwige. Het was een ‘ja’ tegen ‘het beslag van de Eeuwige op het hele leven’, zoals Martin Buber het uitdrukt. De woestijntijd bood de mogelijkheid dat ‘beslag’ langzaam te laten groeien. Met vallen en opstaan werd het vertrouwen groter en de Eeuwige ‘tot levende God in hun midden’ (Joz. 3,10). Maar nu in het land hebben zij het nomadenbestaan achter zich gelaten en proberen het geheim van de vruchtbare aarde te ontdekken. Verbaasd staan de migranten voor de zegeningen van de vermenigvuldiging van het gewas, die minder begrijpelijk is dan het vertrouwde paren van hun kuddedieren en onzichtbaar in de aarde gebeurt. Volgens het landelijke geloof paren daar de mannelijke en vrouwelijke macht: de ba‘al en ba‘alat, bezitter en bezitster; de watervloed bevrucht de aardbodem die rijke wasdom eruit laat opgroeien. De mens is daarbij geen passieve getuige, maar hij en zij kunnen zich door gewijde gemeenschap met de goden vereenzelvigen en daardoor de goddelijke bevruchting rechtstreeks bevorderen. De binnenkomende Hebreeuwse nomaden treffen de ba‘alim niet alleen aan in de verbeelding van de inheemse bevolking, maar ook heel concreet. Men mag geen goed resultaat van de eigen inspanning op de akker verwachten als men de ba‘alim niet dient.1 Deze tastbaarheid oefent een ongelooflijke aantrekkingskracht uit. De Eeuwige raakt daardoor generaties lang bij de gesettelde boeren op de achtergrond. Zelfs het geweldige, radicale optreden van Elia kan de Baälcultus niet voorgoed aan banden leggen.
Roberto Juarroz
Achab Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu. Uit: Verticale poëzie. Poëziecentrum, Gent, 2003. (RB) 6
Een koning heeft met de primitieve, plaatselijke ba‘alim niets te maken. Achab werpt zich voor Baäl neer, de grote weergod van de West-Semieten (16,30) en maakt het erger dan zijn voor-
de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 6
08-05-15 09:34
van Elia
■ Met de kinderen
Profetenmantel gangers. Hij trouwt met Izebel, een Fenicische prinses die Baäl en Asjera, een vruchtbaarheids- en moedergodin, meebrengt. Izebel heeft ‘in deze koninklijke familie heel duidelijk het heft in handen. Zij beheerst haar man en daarmee ook het volk. Aan haar handen kleeft bloed’2 (1 Kon. 18,4; 21,8). Daarin verschilt Achabs verhaal van dat van de andere.
Voor de eer van God In deze situatie komt Elia als een bliksem uit de hemel het verhaal binnenvallen. Er wordt over hem alleen verteld dat hij een ‘Tisjbiet’ is en zich zonder veel woorden tegenover Achab posteert als dienaar van de Eeuwige, de God van Israël. Dat is een duidelijke waarschuwing. Om die te onderstrepen kondigt hij een droogteperiode af en luidt daarmee de confrontatie in, waaruit het volk eens en voorgoed zou moeten begrijpen dat de Eeuwige werkelijk álle aspecten van het leven doordesemt en zij met hun landbouwproblemen naar Hem toe kunnen komen – waaruit moet blijken dat de machtige weergod Baäl niets is en seks niets met de vruchtbaarheid van het land te maken heeft. Elia ijvert voor zijn God. Volgens de midrasj zijn er drie soorten profeten: ‘Een soort verdedigde de eer van de vader en de zoon, dat wil zeggen de eer van de Allerhoogste én van Israël. Een tweede soort verdedigde alleen de eer van de vader en een derde soort verdedigde alleen de eer van de zoon. Jeremia zette zich voor de eer van God én die van Israël in (Klaagl. 3,42). Elia verdedigde alleen de eer van God: “Ik heb geijverd voor de Heer” (1 Kon. 19,10) en Jona verdedigde alleen de eer van Israël (Jona 1,3)’ (Mechilta Jithro).
Hij komt onverwacht Elia verdedigt de eer van God vooral tegenover heersers en zonder compromis. Hij slacht de Baäl-profeten met eigen handen af, maar jubelt niet over de overwinning en trekt zich diep depressief terug. Hij is vriendelijk tegenover eenvoudige mensen en helpt de gevolgen van de hongersnood te verzachten. Elia reist en vlucht veel. Hij loopt van de woestijn naar de zee, vandaar naar de berg Karmel, daarna in veertig dagen en nachten naar de berg Horeb in het zuiden en weer terug naar het noorden en Achab. Zijn opduiken en verdwijnen culmineert in zijn grandioze tenhemelopname. In de joodse traditie wordt Elia tot boodschapper van God, die zieken troost en geneest, hij wordt leider en leraar. Bij besnijdenissen krijgt hij een plek naast de peetoom. Hij zal op een dag komen als begeleider van de Messias en alle problemen en conflicten oplossen. Maleachi ziet in hem al een messiaanse figuur (Mal. 3,23-24). Bij Pesach, het bevrijdingsfeest, wordt een extra bord voor Elia neergezet, voor het geval dat hij komt. Elia speelt in de verhalen vaak een onbekende die op het juiste ogenblik opduikt en daarna net zo mysterieus weer verdwijnt. (KR)
Bij 1 Koningen 16,29-17,6 Monoloog Voorganger slaat een mantel, cape of grote sjaal om zich heen. Dit is alles wat ik heb. Deze mantel. Het is een profetenmantel. Hij beschermt me tegen van alles. Ook tegen de vele muggen bij deze half droogstaande beek. Ik zal me even voorstellen: ik ben Elia. Ik ben profeet, een profeet van de God van Israël. Laat dat laatste duidelijk zijn, want er zijn tegenwoordig ook profeten die de Baäl dienen. Dat komt zo: onze nieuwe koning Achab trouwde met Izebel. Zij vereert de Baäl en nu heeft koning Achab zelfs een tempel vol met Baälbeelden laten bouwen. Hoe durft hij onze eigen God van Israël zo te beledigen! En hij doet nog veel meer dingen die slecht zijn in de ogen van onze God. Dat kan niet goed gaan. Ik protesteerde tegen koning Achab en zei dat er de komende jaren geen regen zou vallen. En geen regen betekent geen graan op het veld en dus geen brood op de plank. Honger en armoede zal er komen, ook in het paleis. Dat ik dat tegen koning Achab durfde te zeggen, verbaast me nog steeds. De koning tegenspreken is gevaarlijk. Misschien stuurde God me daarom wel weg bij Achab. Maar wat ik niet begrijp, is dat God me naar deze kale woestijn stuurt. Hier is nog geen droog brood te vinden. Nog even en ik ga alsnog dood, maar dan van de honger... (Schuilt in z’n mantel.) Maar wacht eens, wat hoor ik? Water in de beek? Krassende zwarte raven? Wat laten ze daar vallen uit hun bek? Brood! En vlees! Het lijkt wel een sprookje! (Houdt z’n mantel op om het brood en vlees op te vangen.) O God, ik weet niet hoe ik U danken moet!
Gesprek over een mantel Wanneer trek je een jas aan? Wanneer doe je een dekentje om je heen? Het kan dienen als bescherming tegen kou en regen, maar je kunt er ook in wegkruipen. Met een dekentje voor de televisie zitten. Je kunt er ook in wegvluchten. Geef kinderen gelegenheid om te zeggen waarvoor zij een jas of dekentje gebruiken (hoeft niet, mag wel). Misschien wel als doelpalen bij het voetballen...
Gebed Goede God, als wij het koud hebben of als wij verdrietig zijn, sla dan uw mantel om ons heen en verwarm ons met uw liefde. (AH) ▼
1. M. Buber, Der Glaube der Propheten, Heidelberg 1984, 103-104. 2. E. Wiesel, Von Gott gepackt. Prophetische Gestalten, Freiburg 1983, 49. de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 7
7
08-05-15 09:34
30 augustus 2015
Zijn handen op de blinde ple Bij Marcus 8,22-26 Waarom zoekt Jezus de afzondering als Hij mensen wil genezen? Is het vanwege de concentratie die Hij hierbij nodig heeft? Of moet de genezing in een zekere intimiteit gebeuren? In elk geval past het in de lijn die in het Evangelie van Marcus te bespeuren valt: dat Jezus zijn wonderen graag verborgen houdt voor het oog van de menigte.
Marcus 8,22-26
11e van de zomer
■ Bij deze dag
kleur: groen
Psalm 34 is mooi gekozen bij de evangelietekst van vandaag. In deze psalm komt het hele scala van menselijke emoties aan de orde, ook alle zintuigen: zien, horen, proeven, spreken, voelen. De dichter van dit lied is blij met God. Die vreugde draagt hij in zich in goede en kwade dagen. Hij neuriet als het ware steeds een lofzang voor God. Terecht doet deze dichter aan Jezus denken: je ziet Hem haast door de psalm wandelen op zijn tocht door het leven, te midden van de mensen die Hij op de goede weg zette, heelde en liefhad. Marcus 8 vertelt dat in de vorm van het verhaal van de genezing van een blinde (!). Elia komen we ook vandaag tegen. In zijn schuilplaats is geen water en voedsel meer en hij zoekt zijn heil in het buitenland, niet ver van waar zijn vijand koningin Izebel vandaan kwam (Tyrus). Wanneer Elia dat stadje Sarefat binnenkomt, ziet hij een vrouw bezig hout te sprokkelen. Het gaat om leven en dood, vernemen we, want de vrouw heeft niets meer. Elia trouwens ook niet. Ze leven op de grens, hier verbeeld door de stadspoort. Hier gaat het leven in en uit. (JD)
ot: Zacharia 8,4-8. 20-23 ap: Psalm 34,12-23 (ep: Efeziërs 6,10-20) ev: Marcus 8,22-26 Alternatief ot: 1 Koningen 17,7-24 Uit het Liedboek int: 710d + 139 ot: 34:5-9, 678, 770 ap: 126a, 126b ep: 727, 912 ev: 534, 839, 909 alt: 30, 856 lvdw: 839
8
Jezus heeft iemand die doof was en gebrekkig sprak genezen, door hem apart te nemen van de menigte, zijn vingers in de oren van de man te steken en met speeksel zijn tong aan te raken (Marc. 7,33). Vervolgens vindt er een wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging plaats en geeft Jezus de menigte met zeven broden en een paar kleine vissen te eten. Als de leerlingen kort daarna zich alweer zorgen maken over brood, verwijt Hij hun: ‘Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? (…) Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet?’ (8,17-18). Kort daarop vindt alweer een genezing plaats: deze keer is het een blinde man die bij Jezus wordt gebracht. Net als bij degene die doof was, neemt Jezus ook deze man apart, Hij brengt hem buiten het dorp (8,23).
Een intiem gebaar Ook bij de blinde man gebruikt Jezus speeksel: ‘Hij deed wat speeksel op zijn ogen, legde er zijn handen op en vroeg: “Ziet u iets?”’ (8,23 – NBV). Opmerkelijk, want er wordt bij genezingen maar zelden over speeksel gesproken. Alleen in het Evangelie van Johannes geneest Jezus ook een blinde met speeksel, namelijk door op de grond te spuwen, slijk te maken met speeksel en dit slijk op de ogen te smeren (Joh. 9,6). Speeksel gebruiken, zeker op het gezicht van een ander, is een intiem gebaar. Je doet het over het algemeen alleen bij jezelf of bij een kind of geliefde. Het past bij de afzondering die Jezus zoekt en het lijkt haast alsof Hij met dit speeksel iets wil schoonmaken, iets wil wegpoetsen. Jezus legt de vinger op de zere plek met als doel die te helen. Vervolgens legt Jezus de handen op de ogen van de blinde en daarna vraagt Hij: ‘Ziet u iets?’ De enige die kan controleren of de genezing een feit is, is de blinde man zelf: het gaat erom wat híj ziet! De man ziet mensen die lijken op bomen, maar ze lopen rond. Blijkbaar is de man niet blind geboren, want hoe weet hij anders hoe bomen eruitzien? Mensen die lijken op bomen, is nader beschouwd een mooie vergelijking: mensen, die zich net als bomen tussen hemel en aarde bevinden, met – als het goed is – voelsprieten naar de hemel en tegelijkertijd geworteld in het aardse bestaan.
Leren (in)zien Waar de meeste bijbelse genezingen in één keer plaatsvinden, gebeurt deze opmerkelijk genoeg in twee stappen. Op zich een troostrijk gegeven, dat zelfs in het evangelie met Jezus in de buurt niet alles in één keer lukt! Pas na de tweede handopleg-
de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 8
08-05-15 09:34
de plek
■ Met de kinderen
Blindemannetje ging ziet de man alles helder (Marc. 8,25). Het doet denken aan de leerlingen van Jezus, die ook niet alles in één keer doorzagen. Er zijn (minstens) twee wonderbaarlijke broodvermenigvuldigingen nodig om hen tot inzicht te brengen. ‘Jullie hebben ogen, maar zien niet?’ Het lijkt erop dat het voor Jezus gemakkelijker is om een blinde man te genezen, dan om zijn leerlingen te laten groeien in inzicht. Want dat is ten slotte waar het Jezus om te doen is: dat zij de werkelijkheid leren zien in Gods licht. Dat zij niet enkel focussen op de uiterlijke werkelijkheid, maar daardoorheen en daarachter de Geest leren waarnemen. Tot slot stuurt Jezus de man naar huis met de waarschuwing: ‘Ga het dorp niet in!’ (8,26). Waarschijnlijk is dat een lastige opdracht, aangezien de mensen de man ongetwijfeld nieuwsgierig staan op te wachten. Ook hier weer de terughoudendheid van Jezus om het wonder aan de menigte te tonen. Vanwaar toch die terughoudendheid? Is Jezus bang dat Hij al te snel achtervolgd zal worden door autoriteiten en zijn missie te snel zal worden afgebroken? Of is Hij bang dat Hij overladen zal worden met andere verzoeken om genezing? Volgens Van den Brink en Van der Kooi is de achterliggende reden dat Jezus de aandacht niet op zichzelf wil vestigen, maar op God: ‘Kortom, alles wat Jezus zei en deed, was erop gericht dat wij God de plaats zouden geven die Hem toekomt’1. Blijkbaar wil Jezus niet dat wij ons blind staren op Hem, maar dat wij Gods hand achter de wonderen blijven zien.
Genezing van blinde vlekken Jezus legt zijn handen op de zere plek en geneest zowel iemand die doof is, als iemand die blind is. Zo kun je je voorstellen dat Hij (of: God door Hem) ook vandaag de dag nog zijn handen legt op plekken waar het pijn doet in ons leven, zowel in ons persoonlijke leven, als ook in de wereld. God legt zijn handen op de plekken waar wij liever onze ogen voor sluiten: op onze blinde vlekken, op ons onvermogen, op die plekken waar we in ons leven vastgelopen zijn. Hij legt zijn handen op brandhaarden in de wereld en op plekken waar haat heerst. Om zo heel te maken en te genezen, om onze ogen te openen en ons nieuw inzicht te geven, om een heldere kijk te geven op ons leven en op de wereld. Zo worden woorden waar, die al door Jesaja gesproken werden: ‘Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten’ (Jes. 35,5). Daar waar mensen daadwerkelijk gaan zien en horen. (MvT)
Bij Marcus 8,22-26 Verhaal ‘Laten we blindemannetje spelen, op het plein,’ zeggen de kinderen. ‘Bartje is ’m.’ Bartje krijgt een doek om z’n hoofd. Hij wordt drie keer rondgedraaid. En dan moet hij de kring rond om te raden wie hij heeft beetgepakt. Ze lachen hem uit, want Bartje kan het niet raden. Hij loopt maar wat rond. Hij kan niemand vinden. Waar zijn ze allemaal? Opeens hoort hij een stem die zegt: ‘Wat zoek je?’ ‘Ik kan die blinddoek niet afkrijgen,’ zegt Bartje. ‘Kom maar hier,’ zegt de stem. ‘Ik help je.’ Opeens kan Bartje weer zien. Het plein is leeg. De stem blijkt van een oude mevrouw met een rollator. ‘Zo,’ zegt ze, ‘nu zie je weer wat.’ ‘Maar ik zie niemand,’ zegt Bartje. ‘Ik zie alleen maar bomen, geen kinderen.’ Maar als hij goed kijkt heeft een boom een arm, en daar een boom een been. En daar een paardenstaart. Twee bomen giechelen. Bartje loopt zachtjes naar de boom met de paardenstaart toe en trekt er eens flink aan. ‘Au,’ zegt de boom. Het is Elsje die erachter zit. ‘Waar waren jullie?’ roept Bartje. ‘Jullie hadden je verstopt. Dat mag niet bij blindemannetje. Je moet de blinde altijd een beetje helpen.’ Daar is de mevrouw met de rollator weer. Ze moet naar de dokter. De kinderen lopen mee. ‘Mevrouw, mevrouw, is het vervelend om met zo’n karretje te lopen?’ ‘Nou,’ zegt ze, ‘dat is niet altijd zo leuk.’ ‘Speelt u weleens?’ vragen ze dan. ‘Altijd,’ antwoordt ze. ‘Ik speel dat ik een zielig oud dametje ben, maar eigenlijk ben ik een prinses. Ja, en dit is mijn koets. Jullie zien dat niet, want jullie hebben geen sprookjesogen.’ ‘O, ik zie het,’ roept Elsje. ‘Ik ook,’ roept Marcel. Ik zie niks, denkt Bartje, maar dat zal wel aan mij liggen. Daar gaan ze, naar de dokter. ‘O, o,’ zegt de mevrouw, ‘wat een toestand, de dokter zal me zien aankomen.’ Ze heeft mij geholpen, denkt Bartje. Ze is een goed mens, misschien is ze echt wel een prinses. Wie weet. Maar hij zegt het tegen niemand.
Gedicht Voor een gedicht om met de kinderen te lezen naar aanleiding van het evangelie, zie pagina 10. (JDr)
▼
1. G. van den Brink, C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek, 20134, 90.
de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 9
9
08-05-15 09:34
4 november 2015
Het wonder van groei en vruchtbaarheid Bij Spreuken 6, Psalm 67 en Marcus 4,26-34 Vanouds wordt de Dankdag gestempeld door het einde van het oogstseizoen, en is deze traditie sterk aan landbouw en visserij gekoppeld. Inmiddels werken verreweg de meeste mensen in andere sectoren, die niet of minder door het seizoen worden bepaald. Dat maakt dat de focus is verbreed. Ook andere thema’s, die te maken hebben met (vrijwilligers)werk, inkomen of met de economie in bredere zin, komen aan de orde. Bid- en Dankdag zijn goede aanleidingen om het in het midden van de gemeente over deze onderwerpen te hebben.
Dankdag voor gewas en arbeid kleur: groen ot: Spreuken 6 ap: Psalm 67 ev: Marcus 4,26-34 Uit het Liedboek ot: 67, 67a, 717, 845 ap: 67b, 85a, 85b ev: 181, 923, 765 ov: 365, 712, 715 t/m 720, 880, 929, 981
■ Bij deze dag De lezingen zijn wat vreemd getimed: het is herfst, de tijd van zaaien is voorbij, de mieren onzichtbaar onder de tegels verdwenen, en dan stellen we deze voorjaars- en zomerverschijnselen in de liturgie voor – alsof het wéér Biddag is. Maar het is Dankdag! Danken kent verschillende elementen. Terugblikken hoort erbij: verwondering, blijdschap, vreugde, opluchting soms ook. De lichaamstaal van open handen, lachende ogen, een lijf in rust; ontvangend. In de bijbelteksten wordt dat vooral opgeroepen door het woordje automatè, in Marcus, ‘uit zichzelf’. Dankbaarheid baseer je niet op een verdienste, maar op een gave. Psalm 67 geeft daar het meest duidelijk uiting aan. In onze samenleving is de les van de mieren (Spr. 6,6-8) op vele niveaus getrokken. Waterkeringen en bedrijfshulpverleningssystemen, pensioenplannen en installaties die in verkeerstunnels tig verschillende risico’s in de gaten houden. Je wordt er soms wat gestoord van. Al die systemen kunnen elkaar ook weer tegenwerken. Zou op een Dankdag niet beter de les van de krekel een plek kunnen krijgen? Geniet van de zonnestralen, en vertrouw op een veilige schuilplaats in de winter? (RB)
God zegene ons De aangegeven psalm kan uiteraard gelezen worden, maar ook op een andere manier in het geheel van de liturgie een plaats krijgen. Het Liedboek biedt niet alleen de bekende berijmde versie, maar ook twee alternatieve melodieën, waarbij een van de antifonen nadrukkelijk voor de oogstdienst is gemaakt (LB 67b). De evangelielezing over het zaad dat ontkiemt en opschiet zonder dat de mens weet hoe, lijkt een voor de hand liggende keuze voor de preek. Het accent ligt op de mens die geduld moet oefenen en de juiste tijd moet afwachten. Het graan geeft zelf wel aan wanneer het tijd is om te oogsten.
Ga tot de mier, jij luiaard De lezing uit Spreuken kan daarbij een mooi tegenwicht bieden, waarbij het raadzaam lijkt de lezing te beperken tot bijvoorbeeld de verzen 6 tot en met 11. Daarin wordt de bekende vergelijking gemaakt met de mieren. Hun vlijt wordt de luiaard tot voorbeeld gesteld, maar ook de manier waarop deze diertjes, zonder leider of aanvoerder, de wijsheid hebben om in de zomer en in de oogsttijd een voorraad aan te leggen. Een kwestie van actief vooruitzien en plannen dus, tegenover de kennelijke passiviteit van de mens die het zaad ziet groeien, maar daar zelf niets aan kan bijdragen. Is dit een tegenstelling, of vult het ene perspectief het andere aan? Hier liggen mogelijkheden om in de preek verder over te mediteren. Ten aanzien van veel zaken op het vlak van arbeid, economie en participatie in de samenleving heerst grote onzekerheid. de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 51
▼
Marcus 4,26-34
Anders dan in de reguliere zondagsdienst, waarin de voortgaande lezingen centraal staan, komen mensen samen vanwege een concreet thema, dat daarom de keuze van lezingen beïnvloedt. Als de dienst gehouden wordt op de traditionele eerste woensdag van november, geldt nog sterker dat de gelegenheid de prediking kleurt. Maar ook als er op de zondag vooraf of aansluitend aan Dankdag aandacht is voor dit thema, bepaalt dat de keuze voor de lezingen en daarmee de insteek van de prediking.
51
08-05-15 09:35
4 november 2015
Dank Bij Spreuken 6 en Marcus 4,26-34 Gebed Kind: Goede God, wij danken U voor het leven dat we van U gekregen hebben. We danken U voor de warmte van de zon, voor de koele regen, die ervoor zorgt dat struiken, bomen en bloemen kunnen groeien. We danken U voor de dieren en voor de mensen die ervoor zorgen dat wij te eten krijgen. Voorganger: We verwonderen ons er niet meer over dat alles altijd te koop is tegen een redelijke prijs. We vergeten dat we het van U ontvingen. Leer ons zorgvuldig omgaan met ons eten, ons leven en dat van anderen. Wij danken U, Heer, voor al het goede dat wij in ons leven van U en van elkaar mogen ondervinden. Kind: We bidden voor de mensen die zorgen dat arme mensen te eten krijgen. We bidden dat mensen die op de vlucht zijn te eten krijgen. We bidden voor mensen in landen waar hongersnood heerst. We bidden voor mensen die ziek zijn. Voorganger: Eeuwige God, geef ons lef om onze mond open te doen als dingen niet deugen. Geef ons moed om risico’s te nemen, om ons te verzetten tegen onrecht. (naar Spreuken 6:) Jongere: U heeft een hekel aan ogen die hooghartig kijken, aan een tong die liegt, aan handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat kwaad wil, aan voeten die op weg zijn naar verkeerde dingen, aan mensen die halve waarheden verkondigen. Laat ons niet wanhopig worden als alles tegenzit. Zet ons op de weg van Jezus.
Verhaaltip De tuin, uit Alle verhalen van Kikker en Pad van Arnold Lobel (p. 58). Ploegsma, Amsterdam, 9e druk 2008.
Liedsuggesties
Mensen kunnen gemakkelijk het gevoel krijgen dat de ontwikkelingen zich voltrekken buiten hun controle om. Dat leidt tot gevoelens van apathie en lijdzaamheid. Je kunt je ook laten inspireren tot een houding waarin actief wordt ingespeeld op veranderende omstandigheden, door je aan te passen en te zoeken naar mogelijkheden om aan te haken of te veranderen. Zoals de mieren dat doen, is tekenend. Ze reageren niet door druk van buiten, maar op eigen initiatief (al dan niet instinctmatig bepaald). Hoe meer mensen zelf de regie over hun leven kunnen nemen, des te groter het eigen geestelijk welbevinden. Binnen de beperkingen van de omstandigheden zijn er altijd openingen en mogelijkheden te vinden om zelf te handelen. Een preek op Dankdag kan de hoorders daartoe uitdagen en bemoedigen. We zijn dankbaar voor ontvangen mogelijkheden en geboden kansen, en vertrouwen op Gods goedheid die ons steeds weer nieuwe wegen wijst.
▼
■ Met de kinderen
Oefen geduld Er kan ook gekozen worden om naar aanleiding van de evangelielezing andere accenten te leggen. Het tekstfragment bevat twee gelijkenissen. De eerste gaat over de mens die het zaad uitstrooit op de aarde en vervolgens af moet wachten, terwijl de aarde ‘uit zichzelf vrucht voortbrengt’. Het lijkt erop alsof de gelijkenis ons een oefening in geduld wil leren. Zodra ‘het graan het toelaat’ is het tijd voor de oogst, niet eerder. De daarop aansluitende gelijkenis over het mosterdzaad benadrukt dat ‘het kleinste van alle zaden’ uitgroeit tot ‘de grootste van alle planten’. Of de hoveniers dit zullen beamen, is de vraag. Maar het beeld spreekt een eigen taal. Uit iets kleins en onooglijks kan iets groots en heilzaams voortkomen. ‘De vogels van de hemel nestelen in zijn schaduw’ (Marc. 4,32). Een rijk beeld dat herinnert aan andere bijbelse beelden, waarin verschillende aspecten samenkomen: de ruimte die wordt geboden (vogels van diverse pluimage), een plek om te wonen (nestelen) en beschutting die wordt geboden (de schaduw). Opnieuw spreekt er een soort verwondering uit, vergelijkbaar met die over het zaad dat zijn eigen weg vindt en zijn eigen tijd bepaalt. Daarop aansluitend kan het accent in de preek vallen op de belofte die als het ware in de structuur van de schepping zit ingebouwd. Het wonder van de groei en de vruchtbaarheid, die buiten ons om werken, maar ons wel ten goede komen. Ook de mens heeft door zijn schepselmatigheid deel aan dit innerlijke groeipotentieel. Wij participeren in Gods toekomst. Let wel: het gaat hier om gelijkenissen van het Koninkrijk van God. Zo zal het er aan toegaan in Gods nieuwe wereld (Bijbel in Gewone Taal). Wij bouwen dat Rijk niet, maar het groeit om ons en in ons. In de prediking op Dankdag mogen we daarnaar uitzien en ons daardoor laten inspireren. Ds. Bert Altena is predikant van de Protestantse Gemeente Vries en missionair predikant van de Protestantse Gemeente Assen. Zie p. 53.
LB 216, 218, 219, 225, 226, 235 en 716. (AvW)
52
de eerste dag – herfst 2015
Ded-najaar-2015.indd 52
08-05-15 09:35
Oecumenisch Leesrooster
•
herfst 2015
23 aug. 2015
10e van de zomer
27 sept. 2015
2e van de herfst
1 nov. 2015
7e van de herfst
alternatief
2 Koningen 4,42-44 Psalm 78,17-29 (Efeziërs 6,1-9) Marcus 8,1-21 1 Koningen 16,29-17,6
alternatief
Numeri 11,24-29 Psalm 19,8-15 (Jakobus 4,11-17) Marcus 9,38-50 2 Koningen 2,1-18
Job 19,23-27a Psalm 119,1-8 (Hebreeën 7,23-28) Marcus 12,18-27
4 nov. 2015
Dankdag
Spreuken 6 Psalm 67 Marcus 4,26-34
30 aug. 2015
11e van de zomer
4 okt. 2015
3e van de herfst
alternatief
Zacharia 8,4-8.20-23 Psalm 34,12-23 (Efeziërs 6,10-20) Marcus 8,22-26 1 Koningen 17,7-24
Maleachi 2,10-16 Psalm 8 (Psalm 128) (Hebreeën 3,1-6) Marcus 10,1-16
11 okt. 2015
4e van de herfst
Deuteronomium 15,1-11 Psalm 119,121-128 (Hebreeën 3,7-14) Marcus 10,17-31
18 okt. 2015
5e van de herfst
Jesaja 29,18-24 Psalm 124 (Hebreeën 4,12-16) Marcus 10,32-45
6 sept. 2015
12e van de zomer
alternatief
Deuteronomium 4,1-2,9-20 Psalm 54 (Jakobus 1,17-27) Marcus 8,27-9,1 1 Koningen 18,20-40
13 sept. 2015
13e van de zomer
alternatief
Jesaja 45,20-25 Psalm 116,1-9 (Jakobus 2,1-18) Marcus 9,14-29 1 Koningen 19,1-21
20 sept. 2015
1e van de herfst
alternatief
Deuteronomium 13,2-6 Psalm 139,13-24 (Jakobus 3,16-4,6) Marcus 9,30-37 1 Koningen 21,(1)20-29
Ded-najaar 2015-omslag.indd 4
25 okt. 2015
6e van de herfst
Jesaja 59,9-19 Psalm 13 (Hebreeën 6,9-12) Marcus 10,46-52
1 nov. 2015
Allerheiligen
Jesaja 60,1-11.17-22 Psalm 138 (Psalm 24) Openbaring 7,2-4.9-17 Matteüs 5,1-12
8 nov. 2015
8e van de herfst
Leviticus 19,1-2.9-18 Psalm 146 (Hebreeën 9,11-14) Marcus 12,28-34
15 nov. 2015
9e van de herfst
Exodus 30,11-16 Psalm 16 (Hebreeën 10,19-25) Marcus 12,38-13,2
22 nov. 2015
10e van de herfst
Sefanja 1,14-2,3 Psalm 93 Openbaring 1,1-8 Marcus 13,14-27
08-05-15 09:33