Filosofie in een tijd van terreur

Page 1

FILOSOFIE IN EEN TIJD VAN TERREUR


Reeks FILOSOFIE IN DIALOOG Onder redactie van Jacques De Visscher


J端rgen Habermas & Jacques Derrida

FILOSOFIE IN EEN TIJD VAN TERREUR Gesprekken met

Giovanna Borradori

Derde druk

UITGEVERIJ KLEMENT / KAMPEN UITGEVERIJ PELCKMANS / KAPELLEN


Tweede druk 2005 Derde druk 2006 Oorspronkelijke titel: Philosophy in a time of terror – Dialogues with Jürgen Habermas and Jacques Derrida © 2003 by The University of Chicago Press Vertaling: Leon Otto de Vries © Nederlandse uitgave, 2004, Uitgeverij Klement, Kampen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Omslagontwerp: Rob Lucas ISBN 978 90 77070 48 2 (Nederland) ISBN 978 90 289 3481 8 (België)

D/2004/0055/138


INHOUD

VOORWOORD Filosofie in een tijd van terreur 7 VERANTWOORDING 14 INLEIDING Het terrorisme en de erfenis van de Verlichting – Habermas en Derrida 16 DEEL 1 Fundamentalisme en terreur – Een gesprek met Jürgen Habermas 43 Het terrorisme gereconstrueerd – Habermas 64 DEEL 2 Auto-immuniteit: werkelijke en symbolische suïcide – Een gesprek met Jacques Derrida 109 Het terrorisme gedeconstrueerd – Derrida 170 Noten 212 Register 237

5



VOORWOORD Filosofie in een tijd van terreur Filosofische boeken komen zelden tot stand naar aanleiding van een welbepaald moment in de tijd of in verband met een specifieke plaats. Kant overpeinsde gedurende elf jaar lang zijn Kritik der reinen Vernunft: hij noemde die periode ‘het stille decennium’. Spinoza werkte bijna zijn hele leven aan de Ethica, die postuum werd uitgegeven. Socrates heeft nooit een letter aan het papier toevertrouwd. Met dit boek is het anders gesteld, want de idee ertoe ontstond in een tijdsbestek van maar enkele uren, in New York, op de ochtend van 11 september 2001. Ik beleefde die 11de september uit de eerste hand: ik was gescheiden van mijn kinderen, die vast zaten op hun scholen aan de andere kant van de stad, en van mijn man, een verslaggever, die moest rennen voor zijn leven tijdens zijn reportage van de aanslag op de Twin Towers. Wat ik vanuit mijn gezichtspunt beleefde was dat een prachtige late zomermorgen plotseling, als bij een donderslag bij helder hemel, doorbroken werd door het ondenkbare, wat zich voortzette in iets van bijna apocalyptische omvang. Alle verbindingen waren op slag verbroken: telefoon en internet begaven het, het openbaar vervoer lag stil, luchthavens waren gesloten evenals spoorwegstations en bruggen. Net als de rest van de wereld zag ik op de televisie hoe de tragedie zich ontvouwde; anders dan de rest van de wereld wist ik dat zo’n vijftig huizenblokken van mij vandaan vele tientallen mensen vanaf de negentigste verdieping hun dood tegemoet sprongen, sommigen hand in hand, anderen in hun eentje. Toen het World Trade Center in elkaar stortte, leek er geen eind meer te komen aan de escalatie van gebeurtenissen: de president vliegend van de ene plek naar de andere, de vice-president verborgen op een geheime locatie, het Witte Huis geëvacueerd, en berichten van een explosie in het Capitol met als gevolg dat senatoren en congresleden massaal op de vlucht sloegen. Tot het moment waarop bevestigd werd dat het vierde gekaapte vliegtuig in Pennsylvania was neergestort, was ik er zoals zovelen van overtuigd dat het allerergste nog moest komen. 7


Hoewel de mate van persoonlijke betrokkenheid natuurlijk van geval tot geval verschilt, weten praktisch alle New Yorkers zich tot in detail te herinneren waarmee ze bezig waren toen ze hoorden dat twee verkeersvliegtuigen, vol met passagiers en met brandstof, zich door de hoogste gebouwen van de Manhattan Skyline hadden geboord. Wall Street-advocaten en taxichauffeurs, winkeliers en Broadway-acteurs, portiers en wetenschappers – allen hebben ze een verhaal te vertellen. Zelfs kinderen hebben hun eigen bijzondere verhalen, meestal doortrokken van gevoelens van ongeloof, angst en eenzaamheid. Dat van mij is het verhaal van een filosoof in een tijd van terreur. Zoals elk ander verhaal is het op een unieke manier verweven met het leven van z’n verteller. Zo heeft mijn verhaal onvermijdelijk betrekking op Europa en de Europese filosofische traditie, waarvan Jürgen Habermas en Jacques Derrida waarschijnlijk de twee meest prominente levende vertegenwoordigers zijn. Ik herinner me dat ik, zo alleen in mijn flat aan de East Side en verdoofd door de talloze sirenes van voorbijrazende politie- en brandweerauto’s, me probeerde te concentreren op de realiteit van mijn bestaan, voorbij aan het onmiddellijke hier en nu. Terwijl ik orde probeerde te scheppen in de chaos van gedachten die zo naar boven kwamen, schoot het me ineens te binnen dat over slechts enkele weken zowel Habermas als Derrida naar New York zouden komen, onafhankelijk van elkaar en op basis van geheel verschillende uitnodigingen. Ik vroeg me af: zal dat bezoek in deze situatie nog doorgaan? wat zullen zij denken van deze tragedie? zal ik ooit nog een gelegenheid krijgen ze dat te vragen? Habermas en Derrida kwamen inderdaad volgens plan naar New York en ik had het voorrecht hun reacties te mogen peilen op de meest verwoestende terreurdaad in de geschiedenis: die reacties vormen de kern van Filosofie in een tijd van terreur. Hoewel veelvuldig wordt verwezen naar actuele gebeurtenissen, gaat het er in deze dialogen vooral om de meest urgente vragen met betrekking tot terreur en terrorisme aan een filosofische analyse te onderwerpen. Is het klassieke volkenrecht obsoleet geworden nu we geconfronteerd worden met deze nieuwe sub- en transnationale dreigingen? Wie is soeverein over wie? Is het zinvol om de globalisering te evalueren door middel van de noties van kosmopolitisme en wereldburgerschap? Is de politieke en filosofische idee van de dialoog, die zo cruciaal is voor iedere 8


diplomatieke strategie, een universeel instrument van communicatie? Of is de dialoog een cultuurspecifieke praktijk, die in bepaalde situaties gewoon ondeugdelijk is? En ten slotte: onder welke voorwaarden is de dialoog een bruikbare optie? Tot de expliciete ideologie van de terroristen die verantwoordelijk zijn voor de aanslagen van 11 september behoort de volstrekte afwijzing van moderniteit en secularisatie. Aangezien deze begrippen voor het eerst werden gearticuleerd door de denkers van de Verlichting is de filosofie te wapen geroepen, want het is duidelijk dat zij een unieke bijdrage kan leveren met betrekking tot deze delicate geopolitieke kwestie. In mijn inleidend essay ‘Het terrorisme en de erfenis van de Verlichting: Habermas en Derrida’ verdedig ik deze stelling op basis van de zeer verschillende lezingen die Habermas en Derrida van de Verlichting geven. Ik ga ook in op de relatie tussen filosofie en geschiedenis en onderscheid verschillende typen van politieke betrokkenheid. Dit maakt het de lezer mogelijk om de uiteenzettingen van Habermas en Derrida in een bredere context te plaatsen. De dialogen brengen niet alleen de unieke denkstijlen van Habermas en Derrida tot uitdrukking, maar geven zicht op datgene wat de kern van beider filosofieën uitmaakt. Elke dialoog wordt begeleid door een kritisch essay waarin ik hun belangrijkste opvattingen omtrent terreur en terrorisme, die zij bij deze gelegenheid te berde hebben gebracht, naar voren haal en eveneens laat zien hoe die passen in de bredere context van hun respectievelijk filosofisch denkkader. Het is hier voor het eerst dat Habermas en Derrida erin hebben toegestemd gezamenlijk naar voren te treden en zij aan zij op eenzelfde reeks van vragen te reageren. Ik stel het op hoge prijs dat zij bereid waren dit te doen met betrekking tot het thema ‘11 september’ en de dreiging van mondiaal terrorisme. Op 11 september 2001 bevond Habermas zich in zijn huis in Stamberg, Zuid-Duitsland, waar hij al vele jaren woonde. Derrida was in Sjanghai, China, voor een reeks lezingen. Het nieuws bereikte hem toen hij in een café met een vriend zat te praten. Dit boek vertelt ook hun verhalen. In hun beider dialoog met mij verhalen ze uitgebreid wat het voor hen betekende om zo kort na de ramp van 11 september in New York te zijn, een stad waarvan ze allebei houden. Beiden waren diep onder de indruk van de paniek die er heerste als gevolg van de aanslagen met antrax, en van de emotionele verwoesting die je 9


gewaar werd door alleen maar over straat te lopen. Voor hen is het echter ook het verhaal van wat het hen, als filosofen, kostte om hun denken gesteld te zien voor de moeilijkste van alle taken: het evalueren van één bijzondere historische gebeurtenis. Omdat die taak een hoge mate aan zelfverzekerdheid vereist èn tegelijk een groot risico met zich meebrengt, gaat het hier voor een filosoof onvermijdelijk om een zeer persoonlijk verhaal. Deze confrontatie met wellicht de meest destructieve dag uit hun hele leven leverde zowel bij Habermas als Derrida zeer authentieke antwoorden op, dat wil zeggen antwoorden die een directe weerspiegeling vormen van de buitengewoon originele wijze waarop ieder van hen ideeën ontwikkelt, vorm geeft en combineert. Habermas’ dialoog is geserreerd, uiterst compact en op elegante wijze traditioneel. Met zijn welhaast Spartaanse gebruik van taal ontwikkelt zijn denken zich als het ware van begrip naar begrip, in een gestage en lucide gang die zo kenmerkend is voor de klassieke Duitse filosofie. Derrida’s dialoog, daarentegen, neemt de lezer mee op een veel langer en kronkelig pad dat geheel onverwacht nu eens uitzicht biedt op een weids landschap, dan weer de blik richt op een smal ravijn, waarvan sommige zo diep zijn dat de bodem onzichtbaar blijft. Zijn extreme gevoeligheid voor de subtiliteiten van de taal maakt dat Derrida’s denken praktisch niet te scheiden is van de woorden waarin het wordt uitgedrukt. Het betoverende van deze dialoog bestaat hierin dat deze, op even toegankelijke als geconcentreerde wijze, blijk geeft van Derrida’s onovertroffen talent om vindingrijkheid en intellectuele strengheid, omtrekkende bewegingen en directe antwoorden te combineren. Een andere grote Franse filosoof, Blaise Pascal, sprak over deze dichotomieën als de twee registers van de filosofie: esprit de finesse en esprit de géométrie. Ondanks de uitdrukkelijke verschillen in hun benadering, beschouwen beiden het terrorisme als een nogal ongrijpbare, moeilijk te definiëren zaak die voor de wereldwijde politieke arena zowel een voortdurend dreigend gevaar als een permanente uitdaging vormt. Het is bijvoorbeeld onduidelijk op welke gronden het terrorisme op politieke beweegredenen aanspraak kan maken en zich aldus onderscheidt van iedere gewone criminele activiteit. Ook is het een open vraag of er zoiets als staatsterrorisme kan bestaan, of terrorisme zich 10


scherp van oorlog laat onderscheiden, en tenslotte of een staat of een coalitie van staten de oorlog kan verklaren aan iets anders dan een politieke entiteit. Deze ongrijpbaarheid wordt al te vaak over het hoofd gezien door de westerse media en het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken, die de term terrorisme als iets eenduidigs bezigen. Habermas reconstrueert het politieke gehalte van terrorisme als een functie van het realisme van zijn doelstellingen, zodat het terrorisme pas achteraf, in retrospectief, een politieke lading krijgt. Bij nationale bevrijdingsbewegingen komt het veel voor dat zij die werden beschouwd – en mogelijk zelfs veroordeeld – als terroristen, bij een plotselinge wending der gebeurtenissen de nieuwe politieke leiders worden. Aangezien het type terrorisme dat door 11 september in het nieuws kwam geen realistische politieke doelstellingen lijkt te hebben, diskwalificeert Habermas de politieke lading van dit soort terreur. Vandaar dat de beslissing om het terrorisme de oorlog te verklaren, en het daarmee dus een politieke legitimatie te verschaffen, hem nogal heeft verontrust. Ook maakt hij zich zorgen over het potentiële legitimiteitsverlies aan de kant van de liberaal-democratische regeringen, die zo stelselmatig gevaar lopen overmatig te reageren op een onbekende vijand. Dit is een aanzienlijk probleem, zowel nationaal, waar de militarisering van het alledaagse leven de werking van de constitutionele staat zou kunnen ondermijnen en de mogelijkheden van democratische participatie te zeer kan beperken, als internationaal, waar de inzet van militaire middelen al gauw onevenredig of ineffectief kan blijken te zijn. Derrida stelt dat het deconstrueren van het begrip terrorisme de enige politiek verantwoordelijke handelwijze is aangezien het publieke gebruik van deze term, namelijk als ging het om een volstrekt eenduidig begrip, juist als in een perverse omkering de terroristische zaak dient. Zo’n deconstructie bestaat hierin dat aangetoond wordt dat de verzamelingen van kenmerken op grond waarvan wij ons een begrip vormen van de betekenis van de term terrorisme door en door problematisch zijn. Volgens hem brengt oorlog enerzijds een zekere intimidatie van burgers en dus elementen van terrorisme met zich mee, anderzijds is het niet mogelijk een strikte scheiding te maken tussen verschillende soorten terrorisme, zoals nationaal en internationaal, lokaal en wereldwijd terrorisme. Door het verwerpen van de mogelijkheid om ook maar enig predikaat aan het veronderstelde wezen van het 11


terrorisme te verbinden, ontkennen we nadrukkelijk dat het terrorisme een vaste betekenis, agenda en politieke lading heeft. Daarbij spoort Derrida ons aan waakzaam te zijn ten aanzien van de relatie tussen terrorisme en wereldwijde communicatiesystemen. Sinds de aanslagen van 11 september hebben de media de wereld overstelpt met beelden en verhalen over terrorisme. Dit roept volgens Derrida om kritische reflectie. Door bij de traumatische herinnering te verwijlen proberen slachtoffers zichzelf als het ware gerust te stellen, namelijk dat ze de schok van hetgeen zich mogelijk zal herhalen kunnen weerstaan. Sinds 11 september zijn we allemaal gedwongen onszelf gerust te stellen, met als gevolg dat de terreur eerder verschijnt als een toekomstige mogelijkheid, dan als een gebeurtenis uit het verleden. Derrida is onthutst over de naïviteit waarmee de media hebben meegewerkt aan het vermenigvuldigen van de kracht van deze traumatische ervaring. Maar hij is er zich tegelijkertijd pijnlijk van bewust hoe reëel het gevaar is dat het terrorisme beslag zal weten te leggen op de technologische en informationele netwerken. Ondanks alle verschrikkingen die we hebben meegemaakt, zo zei hij me, is het niet onwaarschijnlijk dat we eens op 11 september zullen terugzien als het laatste voorbeeld van een koppeling tussen terreur en territorium, als de laatste eruptie van een archaïsch geweldstheater, bedoeld om de verbeelding te tarten. Want toekomstige aanslagen – met bijvoorbeeld chemische en biologische wapens, of eenvoudig de ontwrichting van belangrijke communicatiesystemen – zouden wel eens geheel in stilte, onzichtbaar en uiteindelijk op volstrekt onvoorstelbare wijze kunnen plaatsvinden. Met het oog op deze enorme gevaren pleiten Habermas en Derrida voor een wereldwijde aanpak die de overgang behelst van het klassieke internationaal recht, dat nog altijd berust op het negentiende-eeuwse model van de natiestaat, naar een nieuwe kosmopolitische orde waarin multilaterale instituties en continentale bondgenootschappen de voornaamste politieke actoren zouden worden. In de praktijk vooronderstelt deze overgang waarschijnlijk het creëren van nieuwe instituties. De eerste stap zal echter zonder twijfel moeten zijn dat de bestaande instellingen worden verstevigd, dat hun politieke reikwijdte wordt vergroot en hun beraadslagingen worden gerespecteerd. Aan de theoretische kant vraagt het autoriseren van de internationale instituties om een kritisch herijken van de betekenis 12


van soevereiniteit. In dit opzicht bevestigt zowel Habermas als Derrida de waarde van de Verlichtingsidealen van wereldburgerschap en kosmopolitisch recht. Om met Kant te spreken gaat het hier om de toestand van een universele gemeenschap waarvan alle leden het recht hebben ‘zichzelf aan een gemeenschap aan te bieden op grond van het recht van het gemeenschappelijk bezit van het aardoppervlak’.1 Zodra van zulk een gemeenschap sprake is, zal een schending van deze rechten in een bepaald deel van de wereld ook overal elders gevoeld worden. ‘Slechts onder deze voorwaarden’, aldus Kant, ‘kunnen we ons vleien met de gedachte dat we steeds dichter naderen tot (het ideaal van) een eeuwige vrede’.2

13


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.