Geloven als antidepressivum omslag:Geloven als antidepressivum
Massa’s mensen slikken antidepressiva of hebben een abonnement op de therapeut. Hoewel deze middelen vaak effectief zijn, gaat het om symptoombestrijding. Wanneer we zoeken naar de diepere oorzaken komt als vanzelf religie in beeld.
www.uitgeverijboekencentrum.nl
15:54
Pagina 1
S. Ypma (1962) studeerde theologie in Tilburg en Groningen en promoveerde in 2001 in de godsdienstpsychologie op het onderzoek Tussen God en gekte. Een studie over zekerheid en symbolisering in psychose en geloven. Momenteel is hij predikant van de hervormde gemeente Oost-Terschelling.
* Sytze Ypma Geloven als antidepressivum
In Geloven als antidepressivum werkt de auteur dit als volgt uit: in een manische samenleving wacht na de roes de depressie of het depressieve. Naast deze twee uitersten wijst religie een derde weg: die van het enthousiasme. Enthousiasme betekent letterlijk vervuld zijn van het goddelijke. Deze levenshouding reikt religie ons aan via symbolen, rituelen en verhalen. Wanneer wij ons hiervoor openstellen, geeft religie ons een besef van eenheid, oorsprong, eeuwigheid en eenvoud. Om te laten zien hoe religie zo een antidepressivum kan zijn, beschrijft de auteur in dit boek eerst uitvoerig wat een depressie is en wat het depressieve inhoudt. Daarna legt hij uit hoe religie, in het bijzonder het bijbelse verhaal, tot therapie kan zijn voor het depressief gestemde gemoed.
18-03-2008
b o e k e n c e n t r u m
e s s a y
Sytze Ypma Geloven als antidepressivum *
Boekencentrum Essay In een Boekencentrum Essay wordt een wetenschappelijk thema voor een breder geïnteresseerd publiek behandeld. De auteur presenteert daarbij een persoonlijk standpunt onder een positieve en creatieve benadering van de traditie. Reeds verschenen: Geurt Henk van Kooten, Paulus en de kosmos. Het vroege christendom te midden van de andere Grieks-Romeinse filosofieën (2002), 268 pag. John van Eck, Uw partner in godsdienst. Leven met de islam (2003), 80 pag. Hendrik Vreekamp, Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora (20033), 345 pag. Gijsbert van den Brink, Een publieke zaak. Theologie tussen geloof en wetenschap (2004), 377 pag. Bernhard Reitsma, Wie is onze God? Arabische christenen, Israël en de aard van God (2006), 293 pag. Sam Janse, De tegenstem van Jezus. Over geweld in het Nieuwe Testament (2006), 212 pag. Stefan Paas, Vrede stichten. Politieke meditaties (2007), 436 pag. Gerard den Hertog, De passie van de hoop. Over de verhouding van eschatologie en ethiek (2007), 137 pag.
Sytze Ypma
Geloven als antidepressivum Boekencentrum Essay
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer
www.uitgeverijboekencentrum.nl
Ontwerp omslag: Mulder van Meurs, Amsterdam Illustratie omslag: De icoon van de Verlosser, uit Zvenigorod, begin 15 e eeuw, toegeschreven aan Andrej Roebljov. ISBN 978 90 239 2204 9 NUR 700 Š 2008 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieÍn, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
Inleiding
9
1. Het verschijnsel depressie
13
Inleiding Wat is een stemming? Stemmingen, driften en emoties Gelaagde affectiviteit Stemming als inscriptie De tweeling in de stemmingsstoornissen: depressie en manie Depressie nader bekeken Depressie als existentiĂŤle leegte Depressie als verlies aan levenskracht (lusteloosheid) Diepere oorzaken: een psychoanalytische beschouwing van depressie Depressie als diepe stoornis in het ik Het lege oog en het verlies Het lege en het gevulde oog Depressie: positie en passage Nogmaals hulpeloosheid: een zelfpsychologische lezing Depressie en taal Samenvattend
13 14 16 18 19 20 22 24 25 28 29 30 33 35 38 42 43
2. De categorie van het depressieve
45
Inleiding De categorie van het depressieve De kikker Johannes De melancholie Leegte en zorg versus genieten
45 46 48 49 52
De narcistische kwetsuur Falen als bron van schaamte Het onbehagen Een manische cultuur De verveling Het absurde De vervreemding De dood
60 64 65 71 78 80 81 84
3. Geloven als enthousiasme en therapie
86
Inleiding De leveranciers van geloven Etymologisch op zoek Geloven als kunst Geloven als voedster van de ziel Het gelovig tegoed Gelovig-transitionele ruimte Het religieus enthousiasme als derde term Wedergeboorte uit het enthousiasme Waar het enthousiasme huis Een verworden geloofscultuur Geloven als therapie
86 88 90 92 93 94 97 98 101 104 106 109
4. Het medicijn bijbel
112
Inleiding Over de geheime lagen van de godsnaam ‘Van elders’ als aanduiding voor het Andere Hebreeuwse woorden hebben hun geheim De buiten- en binnenkant Getallen over de grondstructuren van ons leven Heilige taal Ballingschap in Egypte Saul en David Het offer en het depressieve Menselijk tekort en christelijk tegoed Een overzicht
112 112 116 118 119 121 126 131 134 152 164 178
5. Therapievormen
181
Inleiding De heilige ruimte van de liturgie Het bidden als therapie Lectio divina De biecht als therapie
181 184 192 197 200
Van vacare depressio naar vacare Deo
203
Geraadpleegde literatuur
206
Inleiding
In een tijd waarin beeld het woord overschaduwt, wil dit essay een ode zijn aan het woord. Weliswaar niet aan het woord in de meer algemene zin, maar aan een verzameling woorden die van grote invloed zijn geweest op de Westerse beschaving en dat mogelijk nog zullen zijn: het bijbels woord en verhaal. Daarin liggen antwoorden en wegen te wachten op de vragen en dwaalwegen van de huidige tijd. Een van de problemen van de Westerse wereld van de eenentwintigste eeuw is het verschijnsel depressie. Statistieken kondigen epidemische aantallen aan. Op dinsdag 14 oktober 2003 bericht Nova dat er in Nederland zo’n 40.000 jongeren antidepressiva slikken, en dat dit aantal per jaar met 10% groeit. Inmiddels zijn we vier jaar verder en is het aantal, als de statistieken kloppen, gestegen tot 56.000 jongeren. Wat is er met een samenleving aan de hand waarin zoveel jongeren hun toevlucht moeten nemen tot antidepressiva, maar ook andere oppeppende middelen, om hun levensvreugde enigszins te herwinnen? Zijn ze angstig of eenzaam? Verkillen ze in een snelle, hyperactieve en interactieve leefwereld die ook nog eens geseculariseerd en gefragmenteerd is? Laten zij met hun depressie zien hoe verlammend een prestatiecultuur kan zijn? De these van dit essay is dat mensen in een manische cultuur wel móeten reageren met depressieve klachten, omdat de mens is opgebouwd uit een bipolaire structuur, waarvan de manisch-depressieve pool er een is. Meestal zijn er twee oplossingen voor de behandeling van de depressieve klachten. Ofwel gaat men in therapie, ofwel gaat men aan de antidepressiva. Niet zelden worden beide behandelingsmethoden gecombineerd. In een geseculariseerde wereld zijn dit doorgaans de beide opties die mensen ter beschikking staan. Daarnaast zoekt een bepaalde groep mensen zijn heil in het circuit van alternatieve geneeswijzen, therapieën of zingevingsvormen, of in hardlopen. Dit essay gaat uit van een vergeten en verwaarloosde optie, die van het geloven. Met dat in de Westerse wereld van na de Verlich
ting het ‘hemels baldakijn’ is verdwenen, is ook godsdienst als bron van geloven buiten het blikveld van de behandelaars van depressieve patiënten geraakt. Begrijpelijk, maar ten onrechte. In feite bevat godsdienst, in dit geval de christelijke, taalwegen en rites de passage die mensen een ankerpunt aanreiken dat op het diepere niveau van hun ziel genezend werkt. Dat ankerpunt is terug te vinden in de bijbel als bron van geestelijke beschaving. Op de vraag ‘hoe kan de depressieve mens anders dan door therapie en antidepressiva ontsnappen aan een manische cultuur?’ luidt het antwoord, ‘door zich te bekeren tot het geloof’. Deze simpele oplossing steekt schril af tegen de ingewikkeldheid van het vraagstuk. Want hoe kan geloven dan als een antidepressivum werken? In geval van een zware depressie is dit uiteraard onmogelijk en de veronderstelling absurd, wreed en hoogmoedig. Bij diepe depressie is op de eerste plaats een deskundige en professionele therapie en medicatie vereist, en daarnaast zijn geduldige, liefdevolle en veerkrachtige medemensen geboden. Maar de groep depressieve mensen is veel omvangrijker dan de ernstig pathologische gevallen alleen. Het betreft hier een maatschappelijk fenomeen, een eigentijdse ziekte, die mogelijk juist mede veroorzaakt wordt door het verlies aan godsdienstige ankerpunten die mensen terugvoeren naar en verbinden met de diepere vragen, lagen en antwoorden van het leven. Het eerste hoofdstuk gaat over depressie als stemmingsstoornis. Het begint met de vraag wat een stemming is en waarin die zich onderscheidt van emoties. Daarna wordt depressie als stemmingsstoornis behandeld. Om te weten wat depressie is, heb ik mensen op Terschelling gesproken die zelf aan een depressie hebben geleden. Ik heb zo’n twintig mensen geïnterviewd. Wat mij opviel in veel van hun verhalen, was dat hun depressies vrijwel allemaal verband hielden met (jeugd-)ervaringen van diep lijden en grote tekorten aan liefde. Flarden van die gesprekken keren terug in het eerste en tweede hoofdstuk. Na in het eerste hoofdstuk op zoek te zijn gegaan naar de diepere oorzaken achter depressie, zal in het tweede hoofdstuk depressie in de niet-pathologische zin van het woord beschreven worden. Het derde hoofdstuk tast de betekenis van geloven af, in het bijzonder van geloven als antidepressivum. Daarna zal in het vierde hoofdstuk worden besproken hoe de bijbel medicinaal potentieel bevat voor behandeling van het depressieve. Daarin beperk ik mij tot een paar accenten: ballingschap, Saul en David, het offer en Jezus Christus als 10
icoon van God. Het slothoofdstuk gaat over godsdienstig geloven als therapeutische praktijk. Dit boek pretendeert niet meer dan een essay te zijn. Dit door Montaigne (1533-1592) uitgevonden genre der ‘essais’ beschouwt haar schrijven vooral als poging en een proeve. Letterlijk wil een essay zijn wat het betekent: een probeersel. ‘Ik breng hier denkbeelden naar voren die nog niet helder uitgekristalliseerd zijn, discussiepunten, zoals iemand vragen aan het publiek voorlegt waar geen eenduidig antwoord op is [...] niet om vast te stellen wat waarheid is, maar om ernaar te zoeken’ (Montaigne, 2001). Ik schrijf ook vanuit het frappante. Dat wil zeggen, dat het me steeds weer verrast hoe geloof vitaal blijft als ik met het bijbels woord in aanraking kom. Dan niet zozeer de woorden in hun uiterlijke vorm zoals ze in de bijbel staan, maar als daarnaast de diepe samenhang, verborgen betekenissen en getalssymboliek zich openbaren. Dan overkomt mij telkens weer dat frappante, in de mate waarin de woorden uit de bijbel hun diepte, kracht, waarheid en geheim tonen. Zij veranderen mijn innerlijke gestemdheid. Zij verdrijven de stemmingen van het depressieve. Ik vermeld dit hier niet om te koketteren, maar te vertellen dat die ervaring een belangrijke inspiratiebron voor het schrijven van dit boek is geweest. Terschelling-Midsland, voorjaar 2008, Sytze Ypma
11
1. Het verschijnsel depressie
Inleiding In haar handboek Verkenningen in de psychiatrie. Een holistische benadering omschrijft Annejet Rümke depressie als een voortdurende toestand van somberheid die niet met de levenssituatie overeenkomt. Het is de meest voorkomende psychiatrische ziekte in de Westerse wereld (Rümke, 2004, 229). Depressie laat zien dat welvaart en welzijn niet automatisch in elkaars verlengde liggen. Dat een goed gestemd mens nog iets anders nodig heeft dan materiële welstand. Dat mogelijk juist veel welvaart het evenwicht in de stemmingen ontregelt. Hoewel onze behoeften kortstondig of langer bevredigd worden, gebeurt er tegelijkertijd iets met ons gemoed. Er regeren dan kennelijk krachten en machten over ons, die ons weliswaar kortstondig bevredigen en gelukkig maken, maar op de lange duur diepgaand ontstemmen. Laat het bevredigen van materiële behoefte ons soms een geestelijke kou ervaren die zich collectief vertaalt in toenemende depressiviteit? In ieder geval moeten we constateren dat depressie statistisch gezien zorgwekkend toeneemt in de Westerse wereld. En dat dit zich vertaalt in diep en voor langere tijd ontstemde mensen. Waar wijst die ontstemdheid op? Wat zegt het ons dat zoveel mensen lijden aan emotionele pijn? Is een depressie, op het niveau van de stemming, niet dikwijls de keerzijde van een manische Westerse wereld die mensen verleidt tot consumptief en materieel geluk, maar die ons geestelijk ontredderd en in leegte achterlaat? Is depressie niet een teken dat de mensheid in een op drift geraakte wereld haar bestemming misloopt? En is dat niet zonde? Als zonde in wezen het mislopen van je bestemming betekent, toont het epidemische vormen aannemen van depressie ons dan niet dat we collectief lijden aan iets wat religies zonde noemen? Dat dit zonde is, blijkt uit de stemming waarin de depressieve mens dikwijls verkeert. Zij of hij wordt terneergedrukt door een stemming. Het is deze stemming die regeert. 13
Hoewel de oorzaak van depressie in de hersenen kan liggen en de farmacie en biologische psychiatrie van die gedachte uitgaan – depressie zou het gevolg zijn van het gemis van een stofje, een neurotransmitter – wordt zij in de psychiatrische handboeken en classificatiesystemen over het algemeen als een stemmingsstoornis beschreven. Depressie wordt daarmee benaderd vanuit een van haar belangrijkste symptomen. Zo is de neerslachtige stemming mogelijk een teken van depressie als deze zich langere tijd voordoet en de mens er zelf niet of nauwelijks meer invloed op kan uitoefenen. Bij depressie raakt de stemmingshuishouding ontregeld en wordt iemand geleefd door dominante negatieve gemoedstoestanden als wanhoop, hulpeloosheid, gevoelens van waardeloosheid en nietigheid. Men kan zich daar dan niet van losmaken en lijdt eronder. Om twee redenen begint dit hoofdstuk over depressie met de vraag wat een stemming is: ten eerste omdat depressie wordt ervaren als een stemmingspijn en omdat ze in de literatuur vaak als stemmingsstoornis wordt beschreven. Ten tweede omdat dit essay toewerkt naar geloven als antidepressivum, waarbij ervan uitgegaan wordt dat ook geloven stemmingsgerelateerd is. In wezen gaat het in geloven om taal die ons naar onze bestemming voert. In geloofstaal kun je zeggen dat depressie als stemmingsstoornis in wezen een bestemmingsstoornis is. Geloven kan mensen een weg naar die bestemming wijzen, zoals verderop zal blijken. Zo reikt godsdienst haar antidepressiva aan. Wat is een stemming? Het antwoord op deze vraag is niet zo eenvoudig. Want naast een stemming onderscheidt men ook nog de drift, het gevoel en de emotie. Wat is precies het verschil tussen al deze termen? Zijn er eigenlijk wel verschillen? Gaat het niet enkel om verschil in gradatie, heftigheid en duur? Kortom, wat is het eigene van een stemming? Volgens Martin Heidegger is ons zijn een gestemd er zijn. De relatie tot onszelf, de anderen en de werkelijkheid om ons heen beleven en kleuren we vanuit ons gestemd zijn. ‘Dat stemmingen bedorven worden en kunnen omslaan, zegt alleen maar dat het erzijn hoe dan ook altijd al is gestemd’ (Heidegger, 1998/1927, 179). Stemmingen bepalen hoe we ons verhouden tot de werkelijkheid. Als we opgewekt zijn, staan we meer open voor mensen en dingen om ons heen dan wanneer we somber zijn. Onze perceptie van het leven hangt, 14
meer dan we doorgaans beseffen, af van hoe we gestemd zijn. ‘De stemming openbaart hoe het met iemand is en gaat’, aldus Heidegger (idem). Onze stemmingen vormen de fundamentele bouwstenen van onze identiteit. Stemmingen horen bij ons leven als ademen, eten, liefhebben en zien. Een ander woord voor stemming is het oude begrip ‘bevindelijkheid’. Ook Heidegger spreekt ervan. Het gaat hier om een antropologische categorie. De mens is gestemd voorafgaand aan alle spreken. Dat wil zeggen dat we ons in de wereld bevinden als gestemde wezens. Het bestaan ontsluit zich voor ons in ons gestemd zijn. Ons zijn is een gestemd bevinden. ‘Stemmingen komen niet van binnen, maar ook niet van buiten; wij raken in een bepaalde stemming. De stemming heerst als een atmosfeer’ (Prins, 2007, 161). Heidegger zegt dat we in een stemming raken en erdoor geraakt worden. In zijn indrukwekkende autobiografie Demonen van de middag die veel meer dan dat is, schrijft Andrew Solomon over stemmingen dat het gaat om een ‘aanhoudende emotionele toestand die van invloed is op gevoelsreacties. Stemming bestaat uit emotie die een eigen leven is gaan leiden, buiten haar onmiddellijke oorzaken om’ (Solomon, 2002/2001, 438). Stemming is dus een emotie die een eigen leven is gaan leiden, los van het aanvankelijk object dat de emotie opriep. Solomon schrijft verder: ‘Als emotie een meer subtiele aangelegenheid lijkt dan gevoel, dan is stemming een nog subtieler denkbeeld’ (idem). Onze stemmingen zijn de nauwelijks hoorbare grondtonen in ons gemoed. Ze zijn de basso continuo onder de melodie van gevoelens, emoties en gedachten. Ze hebben een stuwende en sturende invloed op ons willen, denken en voelen, en daarmee op ons handelen en onze keuzen. Ze gaan terug op onze oude bronnen van levenskracht en gevoelsleven. Op de context waarin onze voorvaders en -moeders leefden, alsook op de bredere verbanden van nu. Er zitten sporen in die genetisch bij onze soort horen. Dat alles heet stemming en resulteert in een gevoel van welbevinden of onwel-bevinden, verbonden met duidelijke omstandigheden, maar ook niet zelden los van de situatie waarin men zich bevindt. Stemmingen kunnen gelaagd zijn als de jaarringen van een boom: er zijn oudere en jongere lagen. Zonder stemmingen zouden we innerlijk dood zijn. Het is daar waar depressie in de buurt komt, dat een stemming zich laat typeren als vlak of mat. Tijdens depressieve episoden voelen mensen zich vaak emotioneel dood. Nadere omschrijving van wat een stemming is, brengt ons bij de tijdsduur. Een stemming duurt namelijk doorgaans langer dan een 15
emotie of gevoel. Ze is te omschrijven als een langdurige gemoedstoestand die kleur geeft aan de waarneming van de betreffende persoon. In meteorologische termen zou men, waar emoties staan voor ‘het weer’ van de dag, de stemming ‘het klimaat’ kunnen noemen (Hodiamont, 1999, 31). Het woordenboek omschrijft een klimaat als een gemiddelde en samengevatte natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een landstreek. Als we ons innerlijk als een landstreek beschouwen en de emoties als het weer, dan kunnen we in het klimaat van die regio stemmingen herkennen die regelmatig terugkeren. Zo zijn er mensen die op het gebied van de stemmingen de constanten van het landklimaat aan de dag leggen, maar ook die wisselvallig zijn als het zeeklimaat – daar wisselen hoge en lage druk in stemming elkaar regelmatig af. En net als bij het weer zit er vaak een zekere onvoorspelbaarheid in die stemmingsgesteldheden. Zoals het weer ondergaan wij ze, en baden erin als in de oerelementen aarde, lucht, vuur en water. Stemmingen kleuren een karakter. Iemand is vaak somber gestemd, of juist opgewekt. Er zijn in stemmingen bepaalde constante patronen en structuren aan te geven. Stemmingen laten per gezin, familie, streek, volk en cultuur van die als het ware klimatologische constanten zien. En zoals een klimaat zich langzaam heeft gevormd en langzaam door allerlei invloeden weer kan veranderen, zo wijzigen ook stemmingen zich langzaam. De eerste eigenheid van een stemming is zodoende een bepaalde gemoedstoestand van langere duur. Stemmingen, driften en emoties De aanduidingen ‘stemmingen’, ‘emoties’ of ‘gevoelens’ worden in het alledaagse spreken vaak door elkaar gebruikt. In de vakliteratuur echter wordt onderscheid aangebracht tussen het begrip ‘stemming’ en het begrip ‘emotie’. Peter W. Whybrow kwalificeert stemming als een ‘consistente uitbreiding van een emotie in de tijd. Een emotie is meestal van voorbijgaande aard en wordt beïnvloed door de gedachten, activiteiten en sociale situaties van het moment. Stemmingen daarentegen kunnen uren, dagen, of, in het geval van bepaalde depressies, zelfs maanden duren’ (Whybrow, 1998/1997, 42). Een ander verschil tussen stemmingen en emoties lezen we bij Martha Nussbaum in haar epos over de eigensoortige intelligentie van emoties, Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties 16
(Nussbaum, 2001). Daarin omschrijft zij emoties als ‘een vorm van intense aandacht en betrokkenheid, waarin de wereld wordt beoordeeld met betrekking tot het zelf’ (idem, 99). Stemmingen zijn de archetypische vormen van emoties die in de menselijke genetische aanleg opgeslagen liggen. Nussbaum zet stemmingen af tegen driften en emoties. In tegenstelling tot een stemming verhouden zowel driften als emoties zich volgens haar altijd tot een bepaald object. Driften hebben vaste objecten, terwijl emoties zich meer flexibel tot hun object verhouden. Een drift vertegenwoordigt een vaste en specifieke behoefte van het lichaam. Zo wil het lichaam bij dorst drinken en in geval van honger eten. Ook een klein kind kent driften: het verlangt op driftmatige wijze warmte en geborgenheid van de ouders. Dat vertaalt zich in een onbuigzame wil of in hartstochtelijk huilen. Driften zijn dus basale lichaamssignalen om de voortgang van het leven te waarborgen. Een emotie daarentegen ten opzichte van iets of iemand is minder basaal en absoluut. Ze kan zich verplaatsen van object naar object, kan zich verdichten, of vervliegt. Als ik bang ben voor onweer en ik zie een lichtflits, dan is onweer het object dat mij bang maakt. Ben ik bang voor ziekte, dan is dat het object van mijn angst. Stemmingen laten zich niet tot een object herleiden. Stemmingen zoals somberheid, opgewektheid, prikkelbaarheid of vreugde missen een dergelijk verband. Als de hechting aan een object er toch blijkt te zijn, dan is het geen stemming, maar een emotie. Stemmingen staan op zichzelf. Wel merkt Nussbaum op dat het onderscheid tussen stemming en emotie zich moeilijk laat maken, zowel in de praktijk als in theorie. Het object waarmee een emotie verbonden is, toont zich namelijk dikwijls niet, of slechts ten dele, of laat zich pas na lang onderzoek vinden. Het aan een stemming gebonden object verkeerde dan in het onbewuste. Zo leert de psychoanalyse dat we in de vroege kindertijd allemaal indrukken of objecten in onze psyche opnemen, zowel goede als kwade, waarvan we ons niet bewust zijn. We herinneren ons die niet, omdat ze niet in ons talig geheugen opgeslagen konden worden. Evenals Nussbaum onderscheidt ook Nico H. Frijda stemming van emotie in haar niet-gerelateerd-zijn aan een object of een gebeurtenis. Hij voegt eraan toe dat een emotie dikwijls van kortere duur is dan een stemming. Stemmingen zullen daarentegen door hun uitgestrektheid vaak minder hevig zijn dan emoties.
Het woord ‘emotie’ komt uit het Latijn. Het werkwoord ‘emovere’ betekent letterlijk ‘verstoren’. Daarin zit het instinctieve reageren op een actie die de homeostase (zelfregulering) in de mens verstoort.
17
Frijda definieert een stemming formeel als: ‘het effect dat iemands activiteitenconfiguratie heeft op de persoon zelf’ (Frijda, 1988/2005, 70). Onder activiteitenconfiguratie verstaat hij de basale patronen die ‘het algemeen functioneren en de algemene gerichtheid van het individu bepalen’ (idem). Deze bepalen hoe iemand zich voelt, beweegt, concentreert of verhoudt tot anderen en zichzelf. Ze bepalen ook de gemoedstoestand en de omgang met tegenslagen en successen. Frijda noemt de stemming de grondslag van onze activiteitenconfiguratie. Dat wil zeggen dat ze de stuwende kracht vormt achter ons handelen. Net als Nussbaum meent Frijda dat stemmingen van emoties verschillen in hun duur en het niet-objectgerelateerd zijn. Ook Frijda acht het onderscheid tussen stemming en emotie vaak moeilijk te maken. Gelaagde affectiviteit Verhelderend voor het onderscheid tussen stemming en emotie is de theorie van de gelaagde affectiviteit. Affectiviteit is de parapluterm waaronder naast emoties ook stemmingen en driften vallen. Wessel Stoker maakt van deze theorie gebruik als hij de redelijkheid van geloven wil verantwoorden. De term gelaagde affectiviteit duidt op een indeling in niveaus: in de oudste laag van de affectiviteit gaat het om stemmingen. Die eerste laag noemt Stoker pre-intentioneel. Het pre-intentionele hecht zich niet aan een object, sterker nog, is er zelfs niet op gericht. Het woord ‘stemming’ verwijst dus naar iets wat op zichzelf bestaat. De tweede laag daarentegen is intentioneel: ze wordt opgewekt door een object en is daar ook op gericht. Hierin volgen pas de emoties. Zowel stemmingen als emoties zijn van invloed op ons doen en laten, ons denken en handelen. ‘Is de stemming in de pre-intentionele laag een onbepaald beleven, zo is ze in de intentionele laag als gestemd-zijn de voedingsbodem voor een intentioneel beleven zoals de emotie. Stemmingen geven de grondtoon aan, terwijl gevoelens zoals emoties de wisselende melodie zijn’, aldus Stoker (Stoker, 2004, 198). In de laag van onze stemmingen vallen ik- en wereldgevoel samen. Het pre-intentionele wijst erop, dat stemmingen uit de vroege kindertijd stammen, uit de tijd dat de egogrenzen nog niet vastlagen. Er zit een pretalige dimensie in de stemming. Die verklaart het vervloeien van wereld-en-ikbeleving. Zodra een mens ik kan zeggen, leert hij ook onderscheid aan te brengen tussen zichzelf 18
en het andere buiten zich. In de volwassenheid blijft iets van die verbondenheid tussen het ik en de wereld als kwaliteit bestaan, ondanks het bewustzijn van binnen en buiten. Onze stemming stemt ons in de wereld zijn. Wel wordt in deze fase de stemming gedomineerd door ratio en wil, en de daarmee gepaard gaande intentionele emoties. Stemmingen staan niet los van emoties. Zo kan een stemming van ongenoegen emoties van boosheid oproepen, maar is een omgekeerde werking ook mogelijk. Als mensen zich in een goede of ruime stemming bevinden, reageren ze flexibeler op problemen dan wanneer ze somber of droevig zijn. Zo beïnvloeden stemming en emotie elkaar wederkerig. ‘Niet alleen bepalen stemmingen emoties, maar ook het omgekeerde is het geval: emoties kunnen onze stemming bepalen. Hetgeen we beleven slaat neer in de vorm van een stemming. Stemmingen komen niet zomaar uit de lucht vallen, maar hangen met heel het doorleefde bestaan samen dat affectief gezien uit verschillende lagen bestaat’ (idem). Wat een stemming precies is, blijft diffuus. Voorbeelden als somberheid, blijdschap, lusteloosheid, angst en vertrouwen klinken herkenbaar. Maar wat zorgt ervoor dat er in ons innerlijk een stemmingszee is, met haar eigen getijden van eb en vloed? Bestaat er een psychogenese van onze stemmingen? Hoe komen onze stemmingen in ons tot stand? Heidegger schrijft dat een psychologie van de stemmingen nog volledig braakligt. En het is de vraag hoeveel verder we inmiddels zijn. Feit is dat stemmingen opkomen uit de archaïsche lagen van de ziel. Ze drukken in essentie uit dat we tot de wereld behoren. Dankzij onze stemmingen zijn we met de wereld verbonden. Dankzij de stemming ontsluit de wereld zich voor ons. En daardoor ontstaat er een ruimte waarin wij ons verhouden tot de werkelijkheid. En vervolgens richten wij onze buiten- en binnenwereld in. Stemming als inscriptie Volgens Julia Kristeva formeren stemmingen zich via archaïsche inscripties in het gemoed van de mens. Deze inscripties zijn de neerslag van innerlijke en uiterlijke ervaringen. Ze beschouwt een stemming als de oudste psychische representatie van een energieverschuiving of sublimatie. Tot die stelling komt ze in haar boek Black Sun. Depression and melancholia (Kristeva, 1989/1987). De stemming laat zich volgens haar niet herleiden tot een verbale uitingsvorm, maar 19
gaat daaraan vooraf. Daarmee wil ze zeggen dat de stemmingen staan voor een van de primitiefste taalvormen, die voorafgaat aan tekens en spreektaal. Als voorbeeld noemt Kristeva dat droefheid het gevolg kan zijn van de eerste onbewuste breukervaringen, variërend van het doorknippen van de navelstreng tot het niet bevredigd worden van de oerbehoeften aan voedsel en warmte. De ervaringen zelf worden niet herinnerd, maar de emoties waarmee die gepaard gingen blijven als inscripties achter in het pre-talige kind. Die energie of inscripties zijn niet betekenisloos, maar geladen met de aard van de emotionele ervaring van angst, vreugde of pijn. Deze oerervaringen resulteren en evolueren vervolgens tot stemmingen. Later, als de mens de taal beheerst, kan hij deze oerervaringen of stemmingen leren benoemen en herkennen. De tweeling in de stemmingsstoornissen: depressie en manie Nu de wereld van de stemming verkend is en enigszins duidelijk wordt waar het woord ‘stemming’ voor staat, komen we toe aan de vraag wat er gebeurt als er een stemmingsstoornis ontstaat waarbij mensen depressief worden. Ons goed gestemd zijn spreekt niet vanzelf. Onze stemmingshuishouding lijkt op een weegschaal waarvan de schalen met stemmingen een meer of minder wankel evenwicht bewaren. Dit evenwicht is het gevolg van een complex aan factoren, en gaat grotendeels buiten onze macht om. Met de metafoor van de weegschaal kan duidelijk gemaakt worden dat stemmingen een polaire structuur vertonen, in die zin dat ze polen zijn die een tegenpool kennen, zoals liefde en haat, blijdschap en droefheid. En dat brengt ons bij wat tot nu toe buiten beschouwing bleef: het polaire karakter van stemmingen. Stemmingen, zo lijkt het, danken hun bestaan aan hun tegenpool. Zo is daar de polariteit van depressie en manie. Want hoewel depressie ook een op zichzelf staande stemmingsstoornis is, komt ze vaak voor in samenhang met een periode van ziekelijke, dwangmatige euforie, met verhoogde prikkelbaarheid (Stroeken, 2000, 127). Men spreekt dan van een manisch-depressieve bipolaire stoornis. Deze polariteit is in afgezwakte vorm bij veel mensen herkenbaar, maar wordt een psychiatrisch ziektebeeld wanneer mensen zich niet langer vrij en soepel tot hun stemmingen kunnen verhouden en er op dwangmatige wijze door worden gedomineerd. 20
In het psychiatrisch classificatiesysteem dsm-iv wordt onderscheid gemaakt tussen vier verschillende episoden van stemmingsstoornissen, waaronder ook de depressieve en manische. Over een manie spreken we als er sprake is van een abnormale, voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming gedurende minstens een week. Het waarnemen en denken van de manische mens heeft veel weg van een opgejaagd dier dat al sprekend en denkend door de dag trekt, van prikkel naar prikkel. Naasten van iemand die lijdt aan manie kunnen deze vaak niet of nauwelijks volgen in gedrag en gedachten. In de manische toestand is de mens meer dan gewoonlijk gericht op de buitenwereld, en vaak druk doende met meerdere dingen tegelijk. Plannen en activiteiten wisselen elkaar met buitengewone snelheid af. Tijdens een manie beschikken mensen over een extreem grote hoeveelheid vitaliteit en energie. Er bestaat verhoogde libidineuze actie en verminderde slaapbehoefte. De ongeremdheid neemt toe en het kritisch vermogen neemt af. Het gedrag wordt niet meer gedragen door een schouwend oog of een bedachtzaam hart: iemand die manisch is, leeft in een roes. Als mensen door een manie bevangen zijn, kunnen ze niet werken en lijdt hun sociaal leven er onder (R端mke, 2004, 251). De huidige onrust en de veelheid aan mogelijkheden en prikkels om ons heen scheppen een werkelijkheid die ons gemakkelijk in de buurt brengt van de symptomenreeks van manie. Denk aan de voetbalrellen, de sire-reclame met het korte lontje of de verruwing van de omgangsvormen in het algemeen en in het verkeer in het bijzonder. Dit alles is nog niet pathologisch, maar kan wel zomaar dergelijke vormen aannemen. R端mke geeft het voorbeeld van een man die op Schiphol op het vliegtuig wil stappen zonder paspoort en kaartje. Als hem de toegang geweigerd wordt, slaan bij hem de stoppen door. Hij grijpt een brandslang om de boel eens flink onder te spuiten. Inmiddels is er een psychiater bij geroepen. Als deze komt, loopt de man er halfnaakt en uitdagend bij. Hij praat snel en deels onnavolgbaar, met veel associaties en woordspelingen. Als de psychiater over opname begint, wordt de man woedend en dreigt de boel te verbouwen. Uiteindelijk wordt hij door vier mannen afgevoerd en in de separeercel gezet (idem, 244). Als de manische episode voorbij is, valt de manische mens vaak in het diepe en zwarte gat van een depressie, wat dan niet zelden gepaard gaat met gevoelens van schaamte en spijt (idem).
21