VERZAMELD WERK
BEGELEIDINGSCOMMISSIE Prof. dr. W.J. van Asselt Prof. dr. G. van den Brink (voorzitter) Dr. P. van den Heuvel Drs. Ir. T. Jacobs Prof. dr. G.G. de Kruijf Dr. A.J. Plaisier Drs. J. Stelwagen
Dr. A.A. van Ruler
Verzameld Werk Deel 3 God, schepping, mens, zonde
bezorgd door Dr. D. van Keulen
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer
De uitgave van het Verzameld Werk van dr. A.A. van Ruler is mede mogelijk door: Maatschappij van Welstand Stichting Aanpakken Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds Stichting Van Eijkfonds Stichting Pro Religione et Libertate Stichting Zonneweelde Studiefonds Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland Vereeniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften
www.uitgeverijboekencentrum.nl www.pthu.nl www.aavanruler.nl Vormgeving omslag: Studio Anton Sinke, Nieuwerkerk a/d IJssel Vormgeving binnenwerk: Dirk van Keulen ISBN 978 90 239 2168 4 NUR 700 © 2009 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD Inleiding
9
1. GOD De aard van onze kennis van God
44
Bewijzen voor het bestaan van God
56
De God van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament
60
Het spreken van God
65
De leer van de drie-eenheid
69
De triniteit
73
Kunnen we zonder God?
78
De verborgenheid van God
82
2. SCHEPPING Vijf bepalingen over de hemel
90
De engelen
94
De verhouding van schepping en verlossing
97
De wonderlijkheid van het bestaan
102
Het woord existentie in tegengestelde zin
111
Hoe waardeert men de stof?
115
3. DE VOORZIENIGHEID GODS Gods voorzienigheid
130
Wij staan als christenen in een wereld in Gods hand
133
6 Orde en chaos
146
God heeft een plan met de wereld
148
De bedoeling van God met deze wereld
151
De ramp van 1953
155
God en de chaos
159
Het leed
173
Leiding
182
4. MENS De vraag naar de gemeenschap in deze tijd
186
’s Mensen verantwoordelijkheid en Gods leiding
203
Het geweten in verband met de geestelijke leiding van volwassenen
206
De ontmoeting van de mens met God
210
Het gezag
216
De mens in de spiegel van het Nederlandse geestesleven
222
Waarom ik geen personalist ben
229
De reformatorische visie op de mens
234
Het inhumane in het evangelie
257
Mondigheid – als vorm van de verenkeling
260
Hart en ding
268
Wat is er met de mens gebeurd? Het blijvende voor de kerk
271
God en de geschiedenis
283
De mens in de geschiedenis in bijbels en christelijk licht
293
De verandering
304
7 De mens, de zin van de geschiedenis
307
Ben ik er eigenlijk wel?
328
Is de mens de kroon van de schepping?
330
5. ZONDE Vlees en Geest volgens het Nieuwe Testament
340
De zonde in het besluit
344
Zonnigheden in de zonde
361
De mens als zondaar
364
6. HET AARDSE LEVEN Geloof en werkelijkheid
372
De zin van ons leven
377
De openheid voor de wereld van het christelijke geloof
393
De waardering van het aardse leven
406
Waarvoor leven wij?
425
De vreugde, in bijbels perspectief
430
De vreugde als wezenlijk christelijk levensgevoel
439
Zin vinden en zin krijgen
444
Het mysterie van het bestaan: onzin of schuld?
447
Is de vraag naar de zin van het leven zinvol?
451
Verticaal en horizontaal
454
7. THEMA’S UIT DE ACTUALITEIT De betekenis van het christelijk geloof in deze tijd
460
8 De dwaasheid gekroond
463
Het moederschap
472
Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt
477
Het huwelijk
480
Het gezin
486
Kerk en dierenbescherming
491
Ter begeleiding [bij Bijbel en dierenwereld]
492
Protestantisme en dierenbescherming
495
Zedelijke en godsdienstige vragen rondom de harttransplantatie
500
[De nieuwe Adam]
508
[De eerste maanlanding]
510
Afkortingen
514
Register van namen
519
INLEIDING Deze derde band van het Verzameld Werk van Van Ruler bevat teksten die zich thematisch bevinden tussen de coördinatiepunten: God, schepping, mens en zonde. De opbouw van het Verzameld Werk in zijn totaliteit volgt zo min of meer de traditionele orde van de klassieke dogmatiek. De eerste twee banden waren gewijd aan respectievelijk ‘De aard van de theologie’ en ‘Openbaring en Heilige Schrift’. Later zullen nog delen volgen over ‘Christus, de Geest en het heil’ (band 4), ‘De kerk, de sacramenten en de laatste dingen’ (band 5), ‘Cultuur, samenleving, onderwijs, politiek’ (band 6) en ‘Reformatie, oecumene en gesprek met anderen’ (band 7).1 Deze derde band is onderverdeeld in zeven clusters: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
God Schepping De voorzienigheid Gods Mens Zonde Het aardse leven Thema’s uit de actualiteit
In elk cluster zijn die teksten samengebracht die zich thematisch onder de titel van het cluster laten rangschikken. Met uitzondering van het eerste cluster zijn ze chronologisch gerangschikt. Dit maakt het mogelijk de ontwikkelingsgang van Van Rulers denken over bepaalde thema’s te volgen. 1. GOD Het eerste cluster opent met de tekst: ‘De aard van onze kennis van God’. Deze bestaat uit aantekeningen voor een lezing, gehouden op 22 oktober 1958 in het kader van het Studium Generale van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De door Van Ruler in het manuscript sterk puntsgewijs genoteerde aantekeningen zijn eerder gepubliceerd in deel zes van het Theologisch Werk.2 Op grond van de inhoud had de tekst ook in 1.
2.
De predestinatie wordt in de gereformeerde theologie dikwijls nauw verbonden met de godsleer. Omdat Van Ruler de predestinatieleer beschouwt als ‘een nadere bepaling van het heil in Christus’ (A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,134, pag. 139) en als ‘een hulpleer bij de leer van de genade’ (A.A. van Ruler, ‘De leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,161, pag. I,5) zullen zijn teksten over de predestinatie worden opgenomen in deel 4 van het Verzameld Werk. TW6, 61-66. Om twee redenen is in deze band teruggegrepen op het oorspronkelijke manuscript. De eerste reden is gelegen in de wijze waarop Van Ruler zijn aantekeningen heeft genoteerd. Ten behoeve van de uitgave in het Theologisch Werk heeft mevrouw Van Ruler de tekst op verschillende plaatsen ‘voorzichtig met enkele woorden of zinnen aangevuld’ (Notitie van mevrouw J.A. van RulerHamelink in een noot bij de tekst, TW6, 61). Als gevolg daarvan is de sterk puntsgewijze vorm van notitie van de aantekeningen niet langer zichtbaar. In deze band is getracht deze puntsgewijze vorm van notitie te behouden en typografisch zichtbaar te maken. Tevens heeft mevrouw Van Ruler hier en daar aantekeningen weggelaten. Deze zijn nu wel opgenomen.
10 deel 2 van het Verzameld Werk kunnen worden opgenomen bij de andere teksten over de epistemologie. Vanwege de nauwe samenhang – die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in de kruisverwijzingen in de annotatie – met vele andere teksten in deze band, is hij echter in deel 3 geplaatst. Van Ruler duidt in zijn aantekeningen vijf aspecten van de aard van de menselijke kennis van God aan. Deze is in de eerste plaats ‘fundamenteel en vanzelfsprekend’. Hij bedoelt daarmee dat de vraag naar God en het kennen van God het hele menselijke bestaan doordringt en alles bepaalt. De menselijke kennis van God is in de tweede plaats ‘ontoereikend’, dat wil zeggen: ‘gericht op mysterie’. Daarmee doelt hij op het hele complex aan vragen rond wat in de dogmatiek wordt aangeduid als de incomprehensibilitas Dei, de onbegrijpelijkheid van God. Kennis van God is in de derde plaats ‘praktisch’ van aard. Daarmee tracht hij iedere vorm van intellectualisme de pas af te snijden. God kennen doen we niet alleen met ons verstand, maar ‘met onze gehele persoon en met ons gehele leven’. We staan in een verhouding tot Hem. Het menselijk kennen van God is in de vierde plaats ‘kosmisch’ van aard. Dat wil zeggen dat we alleen over God kunnen denken en spreken, en ons tot Hem verhouden, binnen de vormen en de grenzen van de geschapen werkelijkheid. Ten slotte is ons menselijk kennen van God ‘traditioneel’ bepaald: ‘zij komt uit de gemeenschap en de geschiedenis tot de enkele mens’. Alle vijf aspecten worden kort uitgewerkt, waarbij Van Ruler nadrukkelijk teruggrijpt op wat de theologische traditie hem hierbij te bieden heeft. Deze aantekeningen over ‘De aard van onze kennis van God’ zijn fundamenteel voor Van Rulers theologie. Ze vormen de vooronderstellingen voor zijn denken en spreken over God in het algemeen en over de verhouding tussen enerzijds God en anderzijds de schepping en de mens in het bijzonder. Om die reden is de tekst van groot belang voor het verstaan van vele andere teksten in deze band van het Verzameld Werk. Hij biedt in feite het hermeneutisch kader waarbinnen die andere teksten zijn geschreven. Om die reden is ervoor gekozen deze tekst – hoewel hij chronologisch niet de oudste van het cluster is – aan alle andere teksten van deze band vooraf te laten gaan. Twee andere opstellen uit het eerste cluster, ‘Bewijzen voor het bestaan van God’ (1956) en het niet eerder gepubliceerde ‘Het spreken van God’ (1959) hangen nauw samen met ‘De aard van onze menselijke kennis van God’. Ze zijn te lezen als nadere uitwerkingen van gedachten daaruit. De eveneens niet eerder gepubliceerde tekst ‘De God van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament’ (1957) is meer op bijbels-theologische terrein gelegen. Van Ruler verzet zich tegen het tegen elkaar uitspelen van ‘trekken’ van het oudtestamentische en het nieuwtestamentische Godsbeeld. Ook liggen er verbindingen met grondgedachten uit zijn in deel 2 van het Verzameld Werk gepubliceerde teksten over het Oude Testament. Een goed voorbeeld daarvan is de stelling dat ‘In het Oude Testament alles aards is’. Van Ruler benadrukt dat ‘men deze trek van het Oude Testament niet hoog genoeg kan waarderen’.3 Hier liggen verbindingen met zijn nadruk op de schepping en het aardse leven.4 3. 4.
In deze band pag. 62. Vgl. VW2, 343, 388, 414v., 428-432, 435, 466, 473. Vgl. P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, in: Wapenveld 24/6 (december 1974), 180181.
11 Daarna volgen twee korte teksten over de triniteit. Ook dat is een voor Van Rulers theologie belangrijk thema. Zo zegt hij – zich verzettend tegen de christologische concentratie in de theologie van Karl Barth5 – in een interview, afgenomen door George Puchinger (1921-1999) op 7 juni 1969: ‘Wanneer ik nadenk over de ware structuur van de theologie, kom ik tot drie disparate gezichtspunten: de triniteit, het Rijk en de predestinatie’.6 De triniteit neemt dus een centrale rol in zijn denken in. Dit blijkt ook uit zijn eerder in deel 1 van het Verzameld Werk opgenomen opstel: ‘De noodzakelijkheid van een trinitarische theologie’.7 Hoewel hij daarin erkent nauwelijks te weten hoe een ten volle ontwikkelde trinitarische theologie eruit zou kunnen zien,8 pleit hij voor een voluit trinitarische opzet van de theologie. Meer dan eens heeft hij daadwerkelijk geprobeerd aanzetten tot zo’n trinitarische theologie te geven. Zo poneert hij bijvoorbeeld, dat het zijn een trinitarische grond ‘en dan ook een trinitarische structuur’ heeft.9 Daarom tracht hij in verschillende teksten naast een christologisch ook een pneumatologisch perspectief te ontwikkelen. Een goed voorbeeld daarvan zijn twee hoofdstukken uit zijn dissertatie: na eerst het thema ‘vervulling’ vanuit christologisch perspectief te hebben geanalyseerd, vervolgt hij met een veel uitvoeriger hoofdstuk waarin hij hetzelfde doet vanuit pneumatologisch gezichtspunt.10 Een tweede bekend voorbeeld is zijn opstel ‘Structuurverschillen tussen het christologische en het pneumatologische gezichtspunt’.11 Een derde voorbeeld is in deze band te vinden, in het opstel ‘De zonde in het besluit’ (1961). In dit opstel zet hij onder meer uiteen dat God ‘constitutief’ is voor de zonde. Dat wil zeggen, dat ‘God alléén de zonde, de schuld weet en ziet en uitspreekt’.12 Volgens Van Ruler kan het daar echter niet bij blijven. Evenzeer belangrijk is, dat wij mensen ook deel krijgen aan deze kennis. Daarvoor kan men volgens Van Ruler niet bij het christologisch gezichtspunt blijven staan, want ‘dan is de zonde weg voordat we haar hebben leren kennen; we leren haar alleen als verzoende (in de dramatische zin van: weggedane) zonden kennen’.13 Willen we deel krijgen aan de kennis van de zonde, dan is het pneumatologisch gezichtspunt onmisbaar: ‘Reeds om het kruis, het offer, de verzoening te zien, is het hele werk van de Heilige Geest nodig. Het heil, in Christus geschonken, is een zó grote zaak, dat om het te zien (en te willen!) deze nieuwe inzet van God zelf daarvoor 5.
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Zie over Van Rulers verhouding tot Karl Barth: Dirk van Keulen, ‘Van “His master’s voice” naar respectvolle kritiek. A.A. van Rulers verhouding tot de theologie van Karl Barth’, in: De reuzenzwaai, 94-111; E.P. Meijering, Een eeuw denken over christelijk geloven. Van Roessingh via Schilder tot Kuitert, Kampen 1999, 118-133; P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 179-180. G. Puchinger, Hervormd-gereformeerd, één of gescheiden?, Delft 1969, 356. Vgl. VW1, 378: ‘De triniteit, het rijk en de predestinatie zijn de wijdste en daarom de eigenlijke gezichtspunten van de systematische theologie’. Te vinden in: VW1, 262-280. VW1, 262. IG, 32. Respectievelijk VvdW, 72-117 en 118-262. Te vinden in: TW1, 175-190 (en op te nemen in VW, deel 4) In deze band pag. 350. In deze band pag. 350v.
12 nodig is. Maar de Geest leert ons ook die andere grote zaak kennen: het zondaar-zijn, de schuld (waarvan het heil de verlossing is). Daar gebruikt de Geest niet alleen het kruis van Christus voor’.14 Terecht benadrukt P.F.Th. Aalders daarom dat het Van Ruler erom te doen was ‘de trinitarische spreiding tot haar recht te brengen’.15 Vanwege deze nadruk op de trinitarische spreiding is het opmerkelijk dat Van Ruler weinig over de triniteit an sich heeft geschreven. Vergeleken met het thema van het Koninkrijk van God, dat veel aandacht krijgt in zijn dissertatie,16 komt de triniteit er bekaaid van af. Tot het verschijnen van deze band van het Verzameld Werk moesten we het naast enkele verspreide opmerkingen17 doen met slechts één opstel: ‘De leer van de drie-eenheid’, dat in 1956 voor het eerst werd gepubliceerd in Elseviers Weekblad en later ook werd opgenomen in de verzamelbundel Blij zijn als kinderen. Daar komt in deze band een tweede tekst bij. Deze bestaat uit aantekeningen voor een voordracht op de zogeheten ‘professorencatechisatie’. Wat deze professorencatechisatie precies was, is niet geheel duidelijk. Waarschijnlijk gaat het om bijeenkomsten van hoogleraren van de Utrechtse universiteit waarop gesproken werd over christelijke geloofsvragen.18 Van Ruler heeft in mei 1964 op zo’n bijeenkomst een uiteenzetting over de triniteit gegeven. De puntsgewijs genoteerde aantekeningen vormen een aanvulling op zijn opstel over de drie-eenheid uit 1956. Waarom Van Ruler zo weinig separaat over de triniteit heeft geschreven, terwijl het thema voor hem toch van zo groot belang was, is niet duidelijk. Was het thema voor hem, terwijl hij toch niet wars was van speculatie,19 misschien toch te speculatief?20 Elders in zijn werk benoemt hij de triniteit, evenals de incarnatie en de predestinatie, immers als een van de ‘mysteriën van het christendom’21 en stelt hij dat dit leerstuk ‘ons midden in de meest volkomen aporieën [brengt]’.22 Het cluster sluit af met twee teksten waarin de tijdgeest doorklinkt. Beide zijn al driemaal eerder gepubliceerd (in het Utrechtsch Nieuwsblad of de Leeuwarder Courant, in Blij zijn als kinderen en in Van schepping tot Koninkrijk). In ‘Kunnen we zonder God?’ (1966) keert Van Ruler zich tegen de zogeheten God-is-dood-theologie. Deze kwam op in de jaren zestig van de vorige eeuw en keerde zich – teruggrijpend op gedachtegoed van Nietzsche en geïnspireerd door Dietrich Bonhoeffer – tegen het theïsme en stelde dat het evangelie op een niet-religieuze manier moest worden verwoord, ontdaan van mythologische taal. Vragender14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
In deze band pag. 351. P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 179. A.A. van Ruler, VvdW, 29vv. Zie bijvoorbeeld IG, 25v. Navraag bij de kinderen van Van Ruler leverde geen nadere informatie op. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 310; voorts: VW1, 89, 142, 220, 313, 347; VW2, 184v.; TW1, 157. Vgl. zijn opmerking dat ‘in de oude kerk, naar het Oosten georiënteerd, bezig als ze was met de objectieve dogma’s, het dogma van de triniteit het allergemakkelijkst aanleiding kon geven tot wijsgerige speculatie, terwijl het juist bedóeld was als laatste afweer van alle speculatie’ (A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,134, pag. 196 [te publiceren in VW, deel 4]). 21. VW1, 211, vgl. 245. 22. A.A. van Ruler, ‘Leer van de uitverkiezing’, 182.
13 wijs brengt Van Ruler de gevolgen onder woorden van de stelling dat we moeten leven ‘alsof er geen God was’. Die gevolgen zijn volgens hem niet gering: ‘Alles eindigt dan in de nacht van het tragische. Maximaal kunnen wij in deze nacht heroïsch onze wanhoop uitschreeuwen’.23 De laatste tekst van het cluster, ‘De verborgenheid van God’ (1969), toont aan hoezeer Van Ruler de vraag naar het bestaan van God en de menselijke ervaring serieus neemt. Hij onderscheidt vijf verschillende manieren waarop over Gods verborgenheid kan worden gesproken. Men kan zeggen dat deze verborgenheid de enige ‘eigenschap’ van God is waaraan Van Ruler een afzonderlijke tekst heeft gewijd. Met de acht teksten van dit cluster – opvallend binnen het totale oeuvre van Van Ruler is dat vijf van de acht dateren uit de tweede helft van de jaren vijftig en drie omstreeks het midden van de jaren zestig zijn geschreven – is geenszins alles wat Van Ruler over God heeft geschreven, samengevat. In talloze teksten van zijn hand komen het wezen, de eigenschappen en het handelen van God in verband met andere thema’s aan de orde. Veel, zo niet alle teksten van deze band leggen daar getuigenis van af. Zo vinden we bijvoorbeeld elders in deze band tweemaal de gedachte dat het wezen van God vreugde is; vreugde over wat Hij gedaan heeft.24 Illustratief is ook dat Van den Brom op het in december 2008 gehouden congres ter gelegenheid van Van Rulers honderdste geboortedag een bijdrage kon leveren over Van Rulers Godsbegrip zonder ook maar een keer te refereren aan de in het cluster ‘God’ in deze band samengebrachte teksten.25 2. SCHEPPING In het tweede cluster van deze band zijn zes teksten samengebracht onder de titel ‘Schepping’. De eerste, die al tweemaal eerder werd gepubliceerd, is getiteld ‘Vijf bepalingen over de hemel’ (1956). Van Ruler benadrukt daarin onder meer, dat de hemel net als de aarde geschapen werkelijkheid is. De hemel is ook de plaats waar de opgestane Christus is en de woonplaats van de engelen. De tweede, niet eerder gepubliceerde tekst: ‘De engelen’ (1956) biedt een korte uitwerking van wat hij in de eerstgenoemde tekst over engelen schrijft. Ook de derde tekst is niet eerder in druk verschenen. Het betreft aantekeningen voor een lezing, gehouden op 5 november 1958 in het kader van het Studium Generale van de Utrechtse Universiteit. De aantekeningen, die sterk puntsgewijs van karakter zijn, zijn gewijd aan ‘De verhouding van schepping en verlossing’. Dat is een thema dat Van Ruler na aan het hart lag. Na een omschrijving van de vraagstelling onderscheidt hij vijf standpunten:
23. In deze band pag. 79; vgl. ook 328. 24. In deze band pag. 382 en 432. 25. Luco J. van den Brom, ‘Koninkrijk Gods in actie: Van Rulers actuele Godsbegrip’, in: De reuzenzwaai, 37-46.
14 1. De schepping is van een andere God dan de God van het evangelie. 2. De schepping is het enige werk van God en er is geen verlossing. 3. De verlossing komt in de plaats van de schepping (Van Rulers typering van de doperse positie). 4. De verlossing wordt aan de schepping toegevoegd (Van Rulers typering van de rooms-katholieke visie). 5. De verlossing is er opdat de schepping er zou kunnen blijven. Van Ruler verdedigt het laatstgenoemde standpunt. Daaruit wordt duidelijk dat de schepping een centrale plaats in zijn theologie inneemt. In een van de andere teksten in deze band duidt hij het artikel over de schepping zelfs aan als het (geloofs)artikel waarmee de kerk staat of valt (articulus stantis aut cadentis ecclesiae).26 ‘De schepping heeft een eigen zin, naast de verlossing’, schrijft hij elders in deze band.27 Van Rulers theologie is daarom door sommigen ook wel getypeerd als een ‘scheppingstheologie’.28 De verlossing is gericht op de schepping. Weliswaar draait alles, zoals hij dikwijls in zijn werk zegt, om de verzoening van de schuld van de zonde.29 Maar ten diepste gaat het om de verlossing van de schepping.30 Deze verlossing is, zoals hij in verschillende opstellen in deze band schrijft, niet te verstaan als een tweede schepping of als een voltooiing van de schepping, maar als herschepping, recreatio.31 In het eschaton wordt déze wereld vernieuwd. Er is daarom ‘een volstrekte identiteit tussen deze wereld en de toekomende wereld’.32 Het eschaton heeft echter wel een plus vergeleken met de schepping.33 26. Zie in deze band pag. 122. 27. In deze band pag. 314. 28. Velema typeert Van Rulers theologie bijvoorbeeld als ‘een in de eschatologie getransponeerde scheppingstheologie’ (W.H. Velema, Confrontatie, 105). Volgens Haitjema wil Van Ruler ‘principieel “van de schepping uit” […] denken’, (Theocratie en eschatologie. Een briefwisseling tussen Th.L. Haitjema en G.C. van Niftrik, Wageningen 1956, 10). Van Hoof schrijft: ‘De schepping heeft de prioriteit in zijn [Van Rulers] theologie’ (P. van Hoof, Intermezzo. Kontinuïteit en diskontinuïteit in de theologie van A.A. van Ruler. Eschatologie en kultuur, Amsterdam 1974, 5). Van den Brom typeert Van Ruler als ‘theoloog van de aardse werkelijkheid’ (L.J. van den Brom, ‘A.A. van Ruler, theoloog van de aardse werkelijkheid’, in: Aart de Groot en Otto J. de Jong (red.), Vier eeuwen theologie in Utrecht. Bijdragen tot de geschiedenis van de theologische faculteit aan de Universiteit Utrecht, Zoetermeer 2001, 277vv.). Anderen hebben bezwaar tegen de typering van Van Ruler als ‘scheppingstheoloog. Rebel geeft bijvoorbeeld de voorkeur aan ‘eschatologisch-trinitarische rijkstheologie’ (Jac.J. Rebel, Pastoraat, 37vv.). 29. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 117, 118, 384. 30. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 118; vgl. VW2, 458. Zie ook: E.P. Meijering, Een eeuw denken over christelijk geloven, 127v.; Jac.J. Rebel, Pastoraat, 52. 31. Zie in deze band pag. 118, 152, 315, 396; vgl. ook VvdW, 56; VW2, 242; TW1, 151, 168; 179; TW2, 222v.; TW6, 36; GCW, 33; A.A. van Ruler, ‘De wedergeboorte’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,593, pag. 2 (te publiceren in: VW, deel 4). Vgl. Chr. Lombard, Adama, Thora en dogma. Die samehang van aardse lewe, skrif en dogma in die teologie van A.A. van Ruler, s.l. 1996 (dissertatie Universiteit van Wes-Kaapland), 174-178; Allan J. Janssen, Kingdom, Office and Church. A Study of A.A. van Ruler’s Doctrine of Ecclesiastical Office, Grand Rapids/Cambridge 2006, 65-67. 32. In deze band pag. 317; vgl. ook 414, 460; VvdW, 54vv.; GCW, 39v.; Verw&Volt, 33; VW1, 114. Vgl. ‘Juist de eschatologische concentratie leidt bij hem [Van Ruler; DvK] tot het poneren van de schepping. Juist de verwachting van het rijk leert de aarde niet verachten maar trouw vasthouden’ (P.F.Th. Aalders, ‘De scheppingsnotie bij Van Ruler’, 180). 33. Zie bijvoorbeeld in deze band pag. 99, 317.
15 De volgende twee teksten dragen een wijsgerig stempel en weerspiegelen de geest van de tijd waarin zij zijn geschreven. In ‘De wonderlijkheid van het bestaan’ (1959) – oorspronkelijk een (onvoltooide)34 lezing voor de rooms-katholieke studentenvereniging ‘Veritas’ – zet Van Ruler in met de vraag naar het zijn om daar vervolgens enkele fundamentele gedachten aan te verbinden. Hij stelt bijvoorbeeld dat de Godsvraag analytisch volgt uit de zijnsvraag.35 Omdat de zijnsvraag zo centraal staat, moet de lezing, hoewel Van Ruler er nergens expliciet aan refereert, gelezen worden tegen de achtergrond van de toenmalige existentiefilosofie. Datzelfde geldt ook van het korte opstel ‘Het woord existentie in tegengestelde zin’ (1964). Van Ruler onderscheidt daarin twee betekenissen van het woord ‘existentie’. De – wat hij noemt – moderne betekenis luidt: ‘uit het bestaande, uit het gegevene uitschrijden de toekomst in’. Dat heeft een dynamische, revolutionaire klank. Van Ruler stelt echter vast: ‘Langzamerhand dringt het tot ons door, dat het ietwat bekrompen is, bij dit dynamische en revolutionaire te blijven staan. Als men uit het bestaande uitschrijdt, waar schrijdt men dan in? Werkelijk in de toekomst? In een nieuw bestaande? Wekt dat niet dezelfde verveling en walging?’ Zo zinspeelt hij impliciet op de existentiefilosofie. Hij stelt daar een christelijk gebruik van de term existentie tegenover, namelijk dat ‘het echte en volle existeren een uitschrijden, een uitgeschreden zijn uit het niets is, in het bestaande, dat het gegevene is, in’. Zo komt hij uit bij de schepping: ‘uit niets zijn we in het aanzijn geroepen, het bestaan is alleen maar goed, het bestaande wezen ook’. In ‘De wonderlijkheid van het bestaan’ schrijft Van Ruler ook: ‘De werkelijkheid die wij zijn en beleven, is niet God en niet goddelijk’.36 Deze gedachte, die op meer plaatsen in deze band te vinden is,37 is fundamenteel voor Van Rulers scheppingsleer. De schepping is, zoals hij ook in verscheidene teksten benadrukt, voor hem geen emanatie uit God.38 Scheppen is uit niets in het aanzijn roepen: creatio ex nihilo.39 Ook was er voor God geen enkele noodzakelijkheid om de wereld te scheppen. God had – zo legt Van Ruler een trinitarisch fundament onder de schepping – de wereld niet nodig:40 ‘We hadden er ook niet kunnen zijn’.41 De schepping is door Hem gewild: zij rust in Gods vrijmacht. Wij danken ons bestaan dus aan Gods goedheid. Kenmerkend voor Van Rulers scheppingsleer is daarom de gedachte dat God ook ons het plezier gunde van er te zijn.42 We zijn, zoals hij ook meermaals schrijft, ‘een grap van God’.43 34. De tekst bestaat uit negen stellingen, waarvan de eerste zeven kort worden uitgewerkt. De laatste twee stellingen, die in de uitgave in TW5 ontbreken, zijn niet meer uitgewerkt. 35. In deze band pag. 103; vgl. 44, 217; VW1, 258, 509; VW2, 197; A.A. van Ruler, ‘Religieus besef en christelijk geloof’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,453, pag. 4v.; id., ‘Vragen rondom art. 36’, in: Archief Van Ruler, inventarisnummer I,525, pag. 1. 36. In deze band pag. 104. 37. Zie in deze band pag. 56, 134, 152, 257, 320, 393, 410. 38. Zie in deze band pag. 65, 104, 380, 393, 411; R&P, 382. 39. Zie in deze band pag. 65, 112, 116, 230, 235, 257, 379, 380, 411. 40. Zie in deze band pag., 74, 104, 380, 411, 451. 41. Zie in deze band pag. 235, 380, 439; R&P, 382. 42. Zie in deze band pag. 99, 104, 316, 328, 380, 393, 410, 439, 440, 445; VW2, 133; BZAK, 122, IG, 33, 40. 43. Zie in deze band pag. 104, 163, 332, 410, 426, 440, 496.
16 Dit heeft belangrijke consequenties voor Van Rulers kijk op de materiële werkelijkheid.44 Dit werkt hij onder meer uit in zijn opstel ‘Hoe waardeert men de stof?’ (1968). Onze stoffelijke, zichtbare werkelijkheid, schrijft hij, is ‘de eigenlijke tegenpool van God’.45 Over haar heeft God de Schepper gezegd dat zij ‘zeer goed’ is (Genesis 1:31). Zij is daarom niet het kwade of de oorsprong van het kwade,46 niet van duivelse oorsprong,47 geen lagere of laagste trede van het zijn,48 geen ‘afzichtelijke cocon, waaruit de stralende vlinder van de geest zich moet ontpoppen’,49 geen schijn of sluier over de afgrond van het niets,50 maar zij is ‘de volle, eigenlijke en goede werkelijkheid’.51 Dit impliceert voor Van Ruler onder meer een verwerping van iedere geringschatting van het stoffelijke, bijvoorbeeld in de gedachte dat het in het menselijk leven uitsluitend om het hiernamaals zou gaan of, omgekeerd, in die opvatting van secularisatie waarin ‘men zich beperken wil tot de gegeven wereld – zonder alle poespas van ideologie, geloof, metafysica, God en kerk’ (want dan is men volgens hem ‘in wezen de stof kwijt’). Omdat het stoffelijke de tegenpool van God is, poneert Van Ruler: ‘de stof is heilig!’ Daarom is onze bestemming de vreugde en behoren we te genieten van al wat is.52 Omdat de herschepping van onze aarde zich in het eschaton ook uitstrekt over het stoffelijke, legt Van Ruler veel nadruk op het geloofsartikel over de opstanding van het vlees. Hij stelt zelfs ‘dat alle vragen en antwoorden van het christendom convergeren, zich samentrekken in dit ene artikel’.53
44. Zie in deze band pag. 115, 121, 123. Vgl. Jac.J. Rebel, Pastoraat, 52vv.; S.M. Roozenboom, Naar een bestaan volkomen. Dogmatische motieven in de fundering en verdediging van de dienst der genezing door theologen van de charismatische vernieuwing in Nederland en de omgang met deze motieven in de Nederlandse hervormde en gereformeerde theologie van de laatste honderdvijftig jaar, Nijkerk 2007, 266v. 45. Zie in deze band pag. 115, 121, 123. 46. In deze band pag. 116. 47. In deze band pag. 134. 48. Zie in deze band pag. 91, 99, 116, 245, 394. 49. In deze band pag. 384. 50. Zie in deze band pag. 116, 394, 409, 411, 444. 51. In deze band pag. 116. Vgl. Gerrit Immink, ‘Openbaring én existentie – De betekenis van A.A. van Ruler voor de theologiebeoefening in Utrecht’, in: Jurjen Beumer (red.), Zo de ouden zongen… Leraar en leerling zijn in de theologie-beoefening (tussen 1945 en 2000), Baarn 1996, 174-176. 52. Vgl. A. van de Beek, Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid, Baarn 1996, 201. Van Rulers opstel werd zonder enig commentaar samengevat door de kerkredactie van De Rotterdammer in het nummer van 24 februari 1968 (te vinden in: Archief Van Ruler, inventarisnummer VII, doos 3, plakboek 1, pag. 18). In een andere – in het plakboek in het Van Ruler archief (plakboek 1, pag. 24) helaas niet nader aangeduide – krant verscheen eveneens een samenvatting onder de titel: ‘Christelijk leven moet ook zijn: GENIETEN van deze wereld. Prof. dr. A.A. van Ruler schreef imponerend artikel’. De onbekende auteur concludeert aan het slot: ‘We geloven (en hopen) dat dit artikel van prof. Van Ruler opzien zal baren, misschien zelfs opschudding zal verwekken. Want in zijn stellingen is veel dat aanspreekt, dat enthousiasme geeft, dat vreugde brengt. Theologisch zal het een heel moeilijke kluif zijn, ook al omdat de kans op spraakverwarring zo bijzonder groot is. Een woord als “de wereld” bij voorbeeld kan men op zoveel manieren uitleggen. Maar het zijn stellingen die in ieder geval aandacht verdienen. Ze kunnen ons uittillen boven de sombere geest van deze tijd. Een tijdgeest die aan de kerk niet onopgemerkt voorbijgegaan is’. 53. In deze band pag. 505; vgl. 319v.; VW1, 502; VW2, 115, 338; TW1, 169; BZAK, 147; IG, 151v.