Het mysterie van de hersenstam

Page 1

ls we de fysiologische basis van ons leven uit het oog verliezen, worden we schijnheilig en arrogant. Dan ontgaat ons de zin van alles. Ons verstand, gezeteld in de hersenschors, kan die zin wel blijven zoeken, maar steunend op eigen kracht zal ze die nooit kunnen vinden. Alleen onze instincten, gezeteld in de hersenstam, zouden die zin kunnen vinden, maar zullen die nooit bewust zoeken. Wijsheid is de onbewuste signalen van de hersenstam bewust weten te integreren in de hersenschors. Dat wil in dit boek onder meer zeggen, dat we aandacht moeten hebben voor onze basisfuncties zoals: slapen en dromen, eten en drinken, vrijen en ademhalen. Daar ligt niet alleen de ingang voor psychosomatisch gezond leven maar ook voor een (nieuwe vorm van) spiritueel leven. Vele levensbeschouwingen hebben dit steeds geweten en daadwerkelijk tot uitdrukking gebracht; alleen het westerse christendom heeft daar de laatste eeuwen grote moeite mee. Het heeft ofwel een grote onderwaardering voor deze functies (zoals bijvoorbeeld ademen en dromen) ofwel ze verdringt ze (zoals bijvoorbeeld vrijen). Het verrassende in dit boek is dat eeuwenoude levenswijsheden juist meer inzichtelijk en reëler worden wanneer we ze bezien vanuit de werking van ons meest archaïsche brein, de hersenstam, die 500 miljoen jaren oud is. In de oorspronkelijke synthese brengt de auteur soms zeer uiteenlopende disciplines bijeen. Hij heeft een uitdagend maar ook een uitnodigend boek geschreven.

Tjeu van den Berk werkte aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. Hij houdt zich in zijn vakgebied bezig met ‘initiatie’, ‘actuele stromingen en theologie’ en ‘religie en kunst’. Bij Meinema verschenen ook Mystagogie. Inwijding in het symbolisch bewustzijn (Zoetermeer 2003, 4e druk) en Die Zauberflöte, een alchemistische allegorie (Zoetermeer 2004, 5e druk) en Het numineuze (2005).

M e i n e ma - p e l c k ma n s

Tjeu van den Berk • Het mysterie van de hersenstam

A

Tjeu van den Berk

Het mysterie van de hersenstam Over basisfuncties, psychosomatiek en spiritualiteit

M e i n e ma - p e l c k ma n s



Tjeu van den Berk

Het mysterie van de hersenstam Over basisfuncties, psychosomatiek & spiritualiteit

Derde druk

Uitgeverij Meinema, Zoetermeer


ʻEen mysterie is niet een waarheid die ons te boven gaat, maar een waarheid die ons omvat … Het is verleidelijk het mysterie in een probleem te doen overgaan.ʼ (Gabriel Marcel)

www.uitgeverijmeinema.nl www.pelckmans.be Ontwerp omslag: Toni Mulder, Amsterdam Illustratie omslag: David Macaulay, uit: Robert Ornstein & Richard F. Thompson, The Amazing Brain, Boston (Houghton Mifflin)1984. ʻOp de afbeelding staat het deel van de hersenen afgebeeld dat in dit boek “hersenstam” wordt genoemd. De “vleugels” van deze hersenstam zijn de kleine hersenen.ʼ Derde druk 2005 ISBN 90 211 3858 1 (Nederland) ISBN 90 289 2977 0 (België) NUR 700 D/2001/0055/134 © 2001 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974 St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.


Inhoud

1. Drie ʻlosseʼ overwegingen Op een bank in Fourvière Friedrich Nietzsches bezwering Sigmund Freuds geniale intuïtie Eugen Drewermanns ontdekking van de tussenhersenen Een nieuw soort bewustzijn Een tot op het bot versleten driedeling

9 9 11 14 20 22 25

2. Hersenstam en hersenschors, twee werelden apart Een bewonderenswaardig toetsingsinstrument Hersenschors en hersenstam Voorbeelden van hoe cortex en hersenstam op elkaar afgestemd zijn Het hert en de luipaard De man uit het stenen tijdperk en de wolf – de man in de dierentuin en de leeuw Opgeschrikt worden door het plotseling naderen van een gierende auto De man die zijn oude vriendin weer ontmoet De innige samenhang tussen psychische en lichamelijke energie Een psychosomatisch kernmechanisme De spirituele dimensie van de basisfuncties Enkele fundamentele opmerkingen over de relatie tussen de hersenen en het bewustzijn

31 31 35

3. ʻIm Atemholen sind zweierlei Gnadenʼ (Goethe) Het appelverhaal Polaire krachten Ademstoornissen Ademhalingsoefening

61 61 62 67 71

4. ʻThe season of all natures, sleepʼ (Lady Macbeth) Macbeth en zijn vrouw vermoorden de slaap Slapen en dromen, basisfuncties bij uitnemendheid

75 75 77

41 41 42 43 46 46 49 51 54


6

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

Een voor velen obscure werkelijkheid De koninklijke weg van de droom Slaapstoornissen Een Nasroedinparabel

80 82 87 91

5. Eten en gegeten worden Het wonder van de stofwisseling De psychosomatiek van de spijsvertering Een polair gebeuren bij uitstek Twee typen eters die overdrijven Enkele basisregels

92 92 93 97 101 102

6. Seksualiteit heeft niets om het lijf Abélard en Héloïse Een oerkracht Seksualiteit niet ondergeschikt aan de voortplanting Censurering van de seksualiteit Seksualiteit en spiritualiteit Een spel

106 106 109 113 116 120 121

7. En hij antwoordde vriendelijk: ʻaandacht is aandachtʼ De bewustzijnsdrempel verlagen Voorbeelden van een aandachtsvolle houding Een houding van onthaasting Het karakter van een interface Weerstandsloos gewaarzijn Recht in de dingen kijken Op vakantie gaan Kan men zich oefenen in aandacht?

123 123 127 127 128 132 135 138 139

8. Natura artis magistra De mens is bij zijn geboorte reeds miljoenen jaren oud Het oorspronkelijk visioen Het levende weefsel Panische radeloosheid Als in één enkele druif Het kippenhok Spontaneïteit Paradijs, zondeval en verlossing

146 146 150 151 153 153 154 155 158


Inhoud

7

9. ʻDe arts is slechts de assistent van de natuurʼ (Galenus) Genezing vindt plaats in een mythisch universum Genezing ontstaat bij de gratie van anamnese, dit is: her-innering Socrates, een ʻsjamaanʼ in Athene Samenvatting van het socratisch genezingsproces Angst, dé ziek makende factor De amandelkern Angst heeft invloed op het immuunsysteem Vier vormen van angst, vier vormen van neurosen De vormen van angst in relatie tot de basisfuncties Slotbeschouwing

165 165

Bibliografie

191

167 168 175 177 178 180 183 187 190



1. Drie ʻlosseʼ overwegingen ʻDe onwetendheid in physiologicis – dat verdomde ʻidealismeʼ –, dat is het noodlottige element in mijn leven, het overbodige en onintelligente moment.ʼ (Friedrich Nietzsche)

Op een bank in Fourvière Aan dit boek liggen een drietal overwegingen ten grondslag die mij jarenlang hebben beziggehouden. In het begin zag ik ze als los staand van elkaar, maar naarmate ze meer en meer onontkoombaar werden, intrigeerde mij steeds sterker hun paradoxale samenhang. Ze groeiden uit tot overtuigingen maar van hun onderling verband was ik nog geenszins overtuigd. Toen ik na verloop van jaren antwoorden op het spoor kwam, verbaasden mij die zeer. Ze stonden haaks op vrijwel alles wat ik tot dan toe als levensbeschouwelijk belangrijk had te horen gekregen. Laat ik beginnen met ze zo weer te geven dat ze voor de lezer waarschijnlijk hetzelfde ietwat verwarrende conglomeraat van overtuigingen zullen vormen als dat voor mij in eerste instantie het geval was. Daar is om te beginnen de opmerkelijke vaststelling dat onze meest fundamentele functies, in dit boek basisfuncties genoemd, bij een mens vrijwel geheel op onbewust niveau en op autonome wijze functioneren. Anders gezegd, op onze meest fundamentele energievoorzieningen (zoals ademen, slapen, dromen, vrijen, eten en drinken) en op de emoties die daarmee gepaard gaan, hebben we met ons bewuste verstand en onze wil vrijwel geen greep. Op het moment dat ik deze zinnen zit te schrijven, gaat bijvoorbeeld mijn ademhaling gewoon door. Het is toch op zijn minst vreemd dat waar de mens toch specifiek als een redelijk wezen wordt beschreven, in situaties waar het letterlijk gaat om ʻzijn of niet zijnʼ, de rede het heft niet in handen heeft (of hoeft te hebben) en een mens hier blijkbaar fundamenteel niet verschilt van de dieren. De tweede constatering betrof mijn verbazing dat psychische spanningen zich bij een mens juist afzetten op deze basisfuncties. Stress


10

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

bijvoorbeeld heeft steeds op een of andere wijze zijn repercussies op onze wijze van ademen, op onze spijsvertering, brengt slaapstoornissen teweeg of seksuele remmingen. Hoe komt het toch, vroeg ik me af, dat ʻde natuurʼ zo onwijs is dat ze, uitgerekend wanneer een mens ziek wordt, deze basisfuncties laat aantasten (of misschien zelfs zélf aantast?), hetgeen de energie van een mens, die toch al ziek is, nog zwakker maakt? Als je ziek wordt, probeer je toch, zeker onbewust, je adem op peil te houden want die heb je dan toch juist het hardste nodig? Ik was niet in staat de ʻonredelijkheidʼ van een dergelijke vraag in te zien. Wat me tenslotte opviel, was dat vrijwel alle grote spirituele levensbeschouwingen juist onze basisfuncties op een of andere wijze centraal stellen, waarbij het westerse christendom van de laatste eeuwen een notoire uitzondering aan het worden is. In vele levensbeschouwingen staan ademhalingsoefeningen centraal, kent men tal van vormen van maaltijd houden, is men uiterst gevoelig voor hetgeen er in de slaap en tijdens de droom gebeurt en zijn seksuele relaties bronnen van een spirituele bewustwording. Waarom grepen de in mijn ogen toch bij uitstek op de bovennatuur gerichte ideologische stelsels steeds weer terug naar onze dierlijke basis? Zou de crisis waarin het christelijke westen verkeert, te maken kunnen hebben met een sterke veronachtzaming van de basisfuncties van de mens? De belangrijkste kwestie werd echter: bestaat er een intrinsieke relatie tussen deze drie voor mij steeds belangrijker wordende inzichten? Maar welke dan? En steeds bleef natuurlijk de vraag wat mijn verstandelijke capaciteiten, toch ook een vrucht van een miljoenen jaren durende evolutie, met dit alles van doen hadden. Tot ik me op een dag realiseerde dat ik volstrekt onkundig was van de werking van de menselijke hersenen! Toen ik me daarin begon te verdiepen, besefte ik pas hoe aanmatigend met name de westerse mens zijn brein gebruikt. Bepaalde functies ervan waardeert hij buiten proportie en andere behandelt hij voor een groot deel stiefmoederlijk (vgl. Simeons, Het aanmatigende brein). Dat besef brak echter pas laat door. Ik had lange tijd geen oog voor signalen op dit vlak, zozeer was ik geconditioneerd door deze westerse eigendunk. Ik moet hierbij denken aan een voorval uit mijn studententijd toen ik, achteraf gezien, voor de eerste keer met deze thematiek in aanraking


Drie ʻlosseʼ overwegingen

11

kwam. Ik woonde toen in Lyon en moest op een middag in het stadsdeel Fourvière, op de helling van de Saône, een docent bezoeken. Bij zijn huis aangekomen, vertelde men mij dat het nog wel een half uur kon duren voor hij thuis kwam. Ik besloot de heuvel verder op te klimmen om nog even te genieten van het prachtige uitzicht over de stad, achter de basiliek. Ik ging op een bank zitten, naast een man die me verder niet opviel. Ik had een boek bij me dat de verheven titel droeg Hoe moet ik leven in deze wereld? Toen ik het uit mijn tas wilde pakken, maakte ik een wat onhandige beweging en het viel op de grond. De man raapte het op, zag de titel, glimlachte en terwijl hij mij het boek teruggaf, zei hij, op de titel wijzend: ʻWeet u dat dan niet?ʼ Ik antwoordde wat onnozel dat het een theologisch boek was. ʻIk begrijp hetʼ, zei hij, ʻmet name theologen stellen zulke vragen. Maar iedereen weet eigenlijk het antwoord al lang.ʼ Toen ik hem vragend aankeek, vervolgde hij: ʻIedereen weet toch hoe hij moet leven. Om te leven moet je ademen, je moet je voeden, je voortplanten en van tijd tot tijd bewegen, uitrusten, slapen en dromen. Wat is daar nog aan toe te voegen? Het zijn juist de mensen die dat niet begrepen hebben die in de zorgen zitten. Zij maken in hun gedachten problemen over het leven en dat gaat zo ver dat ze vergeten te leven.ʼ ʻJa maarʼ, probeerde ik, ʻwe leven toch niet enkel om te ademen en ons te voeden?ʼ Hij antwoordde: ʻAdemen is leven, slapen is leven; weet u wat ademen is?ʼ ʻDat weet ik welʼ, zei ik, me toen niet realiserend hoe volledig misplaatst dat antwoord was, ʻmaar het gaat toch juist om gééstelijke waarden in het leven?ʼ ʻIndien u werkelijk wist wat ademen was, zou u er zo niet over sprekenʼ, zei hij. ʻAdemen is een basisfunctie en in vergelijking daarmee is denken iets oppervlakkigs; denken gaat altijd over denken. Je moet je denken weten stop te zetten.ʼ Ik begreep er hoegenaamd niets van en vond het eigenlijk een beetje onzin. Ik mompelde een excuus, zei dat een docent op me wachtte, stopte het boek in mijn tas en nam gehaast afscheid.

Friedrich Nietzsches bezwering Toen ik enkele jaren later voor het eerst Ecce homo van Friedrich Nietzsche (1844-1900) las, kwam bij een bepaalde passage dit voorval in Fourvière weer in mijn herinnering. Op zijn eigen gloedvolle wijze schrijft Nietzsche dat hij er pas op het einde van zijn leven


12

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

achter gekomen is dat het belangrijkste probleem voor een mens het vraagstuk van de voeding is. Het ʻheil der mensheidʼ is daar eerder van afhankelijk dan van de eerste de beste curiositeit van theologen. Indien je bepaalde basisfuncties in je leven niet behartigt, schrijft hij, valt het ruïneus uiteen. Je mag hier voor geen prijs een misgreep doen. Hoe voed je je, wat voor lucht adem je, wat voor soort ontspanning beoefen je, kortom, hoe verzorg je je stofwisseling? ʻHet tempo van iemands stofwisseling staat in zeer nauwe betrekking tot de beweeglijkheid dan wel lamheid van zijn geestelijke voeten; de ʻgeestʼ is in zichzelf immers niet meer dan een speciale variant van deze stofwisselingʼ (Nietzsche, Ecce homo, 37). Toen ik dit las, drongen de woorden van de man in Fourvière pas werkelijk tot me door. Nietzsche stelt dat al die kleine en volgens de traditionele waardering onbelangrijke dingen, zoals voeding, milieu, klimaat en ontspanning, onmetelijk veel belangrijker zijn dan alles wat men tot nu toe voor belangrijk gehouden heeft. ʻJuist op dit punt dient er een begin gemaakt te worden met omscholing. Datgene, waar de mensheid tot nu toe ernstig over nagedacht heeft, dat zijn niet eens realiteiten, niets dan illusies, of strenger uitgedrukt, leugens voortvloeiend uit slechte instincten, die werkzaam zijn in zieke, in laatste instantie schadelijke naturen – al die begrippen ʻGodʼ, ʻzielʼ, ʻdeugdʼ, ʻzondeʼ, ʻhiernamaalsʼ, ʻwaarheidʼ, ʻeeuwig levenʼ ... Zodoende zijn alle vraagstellingen op het gebied van de politiek, de maatschappelijke orde, de opvoeding vervalst tot in de grondʼ (idem, 52, 53). Dit is gespierde taal die niet misverstaan wil worden. Nietzsche legt hier op zijn manier een rechtstreeks verband tussen een bepaalde manier van theologiseren en de materiële basis van ons leven. Nietzsches profeet, Zarathoestra, spreekt over de goddelijkheid van het aardse. ʻIk bezweer u, mijn broeders, blijft de aarde trouw en gelooft niet degenen, die u van bovenaardse verwachtingen spreken! Giftmengers zijn zij, of zij het weten of niet. Levensverachters zijn zij, afstervenden en zelf vergiftigden, die de aarde moede is: dat zij heengaan!ʼ (Nietzsche, Aldus sprak Zarathoestra, 27). Men heeft weinig van Nietzsche begrepen als men hem afschildert als een atheïst in de gebruikelijke zin van het woord. Zeker, ʻgod is doodʼ, het zijn zijn eigen woorden, maar wie nauwlettend leest, merkt op dat slechts een bepaald type god mordicus dood is, namelijk de god die als een bleke geest ontsproten is aan een verbleekte menselijke geest. Men kan Nietzsche blijven citeren. ʻHet christelijk godsbegrip – god als ziekengod, god als fantast, god als geest – is een van de meest cor-


Drie ʻlosseʼ overwegingen

13

rupte godsbegrippen waartoe men het op aarde gebracht heeft; wellicht vertegenwoordigt het zelfs het dieptepunt van de neerwaartse ontwikkeling van het godentype. God gedegenereerd tot tegenspraak van het leven, in plaats dat hij de verheerlijking daarvan en het eeuwige ja is!ʼ (Nietzsche, De antichrist, 27). ʻWaarom dolf het leven, het fysiologisch goed gelukte overal het onderspit? Waarom was er geen religie van het ja?ʼ (Nietzsche, Herwaardering van alle waarden, 515). Volgens Nietzsche bestaat er niet één god maar bestaan er vele goden, en hij weet die goden aanwezig in zijn instincten! ʻAan mijzelf, in wie het religieuze, dit is godvormende instinct soms op een ongelegen moment tot leven komt: hoe anders, hoe verschillend heeft het goddelijke zich telkens aan mij geopenbaard!… Ik zou alleen aan een god geloven die kon dansenʼ (Nietzsche, Herwaardering van alle waarden, 757-758). Nietzsche weet precies waar de oorzaak ligt van deze westerse decadentie; in het feit namelijk dat de christelijke Europeaan zich schromelijk overschat heeft in de overtuiging dat hij een bewust willend wezen is. Hij meent, dat, omdat hij denkt, hij dus bestaat. ʻIn de ontzaglijke veelheid van het gebeuren binnen een organisme is het ons bewust wordende deel louter een middel. … De animale functies zijn immers principieel miljoenen malen belangrijker dan alle mooie toestanden en bewustzijnsniveaus: de laatste zijn een surplus, voorzover ze geen werktuigen hoeven te zijn voor die animale functiesʼ (Nietzsche, Herwaardering van alle waarden, 280-281). Het bewustzijn is een werktuig, geen maatstaf! Wat hier boudweg beweerd wordt, zo lijkt het althans, mede ook vanwege het feit dat vele gedachten van Nietzsche als losse notities in een aforistische stijl opgeschreven zijn, zal ik in dit boek toelichten, uitwerken, toepassen, ʻbewijzenʼ zo men wil. Wat Nietzsche hier namelijk visionair stelt, voorspelt eigenlijk, is na zijn dood op vele wetenschappelijke gebieden aangetoond. Uit de wijze waarop psychologen en neurologen in de afgelopen eeuw ʻinstinctenʼ en ʻgeestʼ in kaart wisten te brengen, wordt zonder meer inzichtelijk waarom juist de moderne mens typische ziektekenmerken heeft. De psychosomatiek is een gerespecteerde tak van wetenschap geworden. En in de laatste decennia van deze eeuw zien we zelfs theologen die op een ʻdierlijk instinctieveʼ wijze theologiseren.


14

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

Nietzsche leefde in een tijd waarin de euforie van de moderniteit in de exacte wetenschappen nog hoogtij vierde en waarin kerkelijke instanties nog volledig onbewust waren van het feit dat zij bezig waren het graf te onderhouden van een dode god. Maar ook al is er steeds meer een toenadering gegroeid tussen ʻreligie en moderniteitʼ, de ʻomscholingʼ waar Nietzsche op doelde, is bij lange na nog geen feit. Zo vinden velen een godvormend instinct wel een mooie metafoor, maar religie blijft voor hen toch nog in de eerste plaats een godvormende gedachte! Een geniale tijdgenoot van Nietzsche heeft de samenhang tussen al deze aardse, onbewuste basiskwesties (waaromheen, dat is duidelijk, mijn drie overwegingen cirkelen) een stuk inzichtelijker gemaakt en zo meer tot een oplossing gebracht. Hij heeft voor het eerst in de moderne cultuurgeschiedenis de psychosomatiek een empirische basis gegeven. Ik bedoel hier Sigmund Freud (1856-1939), de grondlegger van de dieptepsychologie. Hij zal in 1886 zijn Sternstunde beleven. Nietzsche zelf zijn dan nog maar enkele lucide jaren beschoren. Hij wordt in 1888 op vierenveertigjarige leeftijd krankzinnig en sterft in 1900.

Sigmund Freuds geniale intuïtie Toen Sigmund Freud negentwintig jaar was, dat was dus in 1885, kreeg hij een kleine beurs die hem in staat stelde om bij Charcot, de wereldberoemde Parijse neuroloog, enkele maanden te gaan studeren. Het zou een cruciale periode in zijn leven worden, want in Parijs kreeg hij zijn eerste geniale intuïtie die baanbrekend zou blijken te zijn in de westerse geesteswetenschappen. Niets wees er overigens op dát dat zou gebeuren. Tot dan toe kende de carrière van Freud meer mislukkingen dan successen. Waarom ging Freud naar Parijs? Hij had het opzienbarende nieuws gehoord dat Charcot door middel van hypnose mensen van hysterie kon genezen. Volgens de traditionele opvattingen kon dit gewoon niet. Hysterie werd gezien als een vrouwenziekte, die ofwel te maken had met irritaties aan de vrouwelijke geslachtsorganen ofwel louter voortkwam uit vrouwelijke theatraliteit. De ziekte ging vaak gepaard met verlammingsverschijnselen, alsook soms met verlies van spraak, met gevoelloosheid, hallucinaties en slaapwandelen.


Drie ʻlosseʼ overwegingen

15

Voor al deze kwalen wist men vreemd genoeg geen fysieke oorzaken aan te wijzen. Charcot nu wees zijn studenten op de opvallende overeenkomsten tussen hysterie en hypnose. Hij wist via hypnotische suggestie hysterische symptomen op te roepen, zowel bij mannen als vrouwen, maar wat nog meer verbazing wekte, via hypnose wist hij ook hysterische verlammingen op te heffen. Toen Freud dat zag, kwam de vraag bij hem op: zou het kunnen zijn dat Charcot lichamelijke verschijnselen oproept door de psyche te beïnvloeden? Een dergelijke gedachte was in die dagen echter volstrekte ketterij. Charcot zelf meende dat hysterie te maken had met een overgeërfde degeneratie van de hersenen. Hij was en bleef een zuivere negentiende-eeuwse materialist en ontmoedigde Freud steeds weer als deze allerlei psychologische vragen begon te stellen. Voor Charcot was Freud een dromer. Laten we eens een voorbeeld geven van zoʼn hypnose-sessie, één waarin het overigens niet gaat om een hysterisch persoon. Charcot is omringd door een groep studenten, waaronder Freud, en één van hen is onder hypnose gebracht. Charcot zegt tegen hem dat hij straks, als hij uit de hypnose is ontwaakt, gewoon weer mee moet doen met de andere studenten, net alsof er niets aan de hand is. ʻMaarʼ, zegt Charcot, ʻwanneer ik op een bepaald moment zeg: ʻWat is het warm hierʼ, moet jij naar het raam lopen en dat open maken.ʼ Nu was het op dat moment hartje winter. Eigenlijk ben je dus niet goed bij je hoofd als je dan een raam open maakt. Op een bepaald moment zegt Charcot dus dat het warm is. De student staat op en wil het raam open maken. Meteen wordt hij echter daarvan weerhouden (dat was vooraf afgesproken) en men zegt hem: ʻWie maakt er nu een raam open terwijl het vriest dat het kraakt?ʼ De student realiseert zich maar al te goed dat het eigenlijk ook belachelijk is, maar hij meent toch het raam open te moeten maken. ʻMaar waarom dan?ʼ Nu is het belangrijk ons met Freud te realiseren dat de student zich echter volstrekt niet bewust is waarom hij dat raam open wil maken. Hij kan geen enkele plausibele reden daarvoor geven, sterker nog, hij vindt het eigenlijk zelf ook dom om nu dat raam open te maken. Maar, merkt Freud op, onbewust weet hij het wel. Blijkbaar wordt een mens dus gedreven door onbewuste drijfveren, die wel degelijk zinnig zijn en een doel nastreven, drijfveren waar de student zich volstrekt niet van bewust is. Je kunt zelfs stellen dat die onbewuste krachten zijn bewustzijn in hun greep hebben! De student, die niet de kans krijgt bij het raam


16

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

te komen, begint nu allerlei redenen voor te wenden: dat het hier ongezond warm is, dat ze hem zeker niet mogen, dat hij van jongsaf aan zwakke longen heeft enzovoort. Men houdt hem nog steeds tegen en Freud merkt op dat hij begint te transpireren, gaat trillen met zijn handen, agressief wordt en angstig. Freud ontdekt de werkelijkheid van de onbewuste psyche. Hij vermoedt dat er psychische krachten zijn die onder de drempel van het bewustzijn in staat zijn om lichamelijke processen zo te beïnvloeden dat ze in hun functioneren verstoord kunnen worden, tot verlammingen kunnen leiden bijvoorbeeld, en dat die krachten ons in ons denken allerlei vooroordelen doen formuleren, en projecties te voorschijn roepen. Hij concludeert ten aanzien van de hysterische patiënten, en dit geheel in tegenstelling met Charcot, dat de verlammende krachten die tijdens de bewuste toestand greep hadden op het lichaam van de patiënt, zich tijdens de hypnose niet meer lieten gelden omdat de hypnotiseur klaarblijkelijk toegang had tot die onbewuste psyche en die krachten kon ʻtoesprekenʼ. Dit was in die tijd een volslagen onzinnige gedachte. Het zou overigens ook nog jaren duren voordat Freud op dit punt enige erkenning kreeg van de officiële wetenschappers. Freud redeneerde echter onverstoorbaar door. Blijkbaar moeten dus soms bepaalde voorstellingen, gevoelens en wensen buiten het bewustzijn gehouden worden. Het bewustzijn laat die niet toe, en moet daar dus redenen voor hebben. Waarschijnlijk omdat ze te maken hebben met pijnlijke herinneringen. Maar als je die kunt wegdrukken uit het bewustzijn, veronderstelt dat het bestaan van een verdringingsmechanisme. Ze verdwijnen dus niet echt maar blijven op een onbewust niveau actief en kunnen ziekteverwekkend zijn. Gevoelens laten zich blijkbaar niet goedschiks verdringen en duiken weer op in lichamelijke handicaps. Er vindt zo een omzetting plaats van psychische in fysieke factoren. Freud noemde dat ʻconversieʼ. Wil er volgens hem nu sprake kunnen zijn van genezing, dan moet dat verdrongen gevoel weer bevrijd worden. Dit betekent dat op een of andere wijze de patiënt weer bij dat verdrongen gevoel moet zien te komen. Deze grondintuïties bevatten de kern van de hele latere psychosomatische geneeskunde. Vrijwel elke psychotherapeut heeft zich deze grondvisie eigen gemaakt, ook zij die bij Freuds persoonlijke inter-


Drie ʻlosseʼ overwegingen

17

pretatie van dit mechanisme de grootste vraagtekens zetten, bijvoorbeeld bij zijn theorie over de libido sexualis of zijn overtuiging dat er alleen maar een persoonlijk onbewuste bestaat, te zien als een soort vuilnisvat dat gezuiverd dient te worden. Men kan stellen dat de vele stromingen die ontstaan zijn alleen maar verschillen in de methoden die ontwikkeld zijn om bij die ʻonaangename herinneringʼ te komen. Zo liet Freud zelf al vlug de hypnose vallen, niet alleen omdat hij zelf een slecht hypnotiseur was, maar ook omdat hij merkte dat hypnose geen afdoend effect had. De ziektesymptomen keerden meestal terug na de behandeling. En verder was het natuurlijk ook zo dat niet iedereen gehypnotiseerd kon worden. Na wat geëxperimenteer sloeg Freud een weg in die, achteraf gezien, weer een wonderlijk schot in de roos bleek te zijn. Hij begon zijn patiënten te behandelen via het interpreteren van hun dromen. Hij vermoedde dat de slaap een vrijwillige hypnose was, en dat de droom de poort was naar de verborgen belevingswereld. Hij zag de dromer als zijn eigen hypnotiseur die alleen maar authentiek materiaal kan voortbrengen. Via de droom kon hij komen bij de psychische oorzaak van de ziekte en zo een diagnose formuleren voor de genezing. Eeuwenoude wijsheid rond een basisfunctie, die geheel in diskrediet was geraakt tijdens de Verlichting, werd weer hoogst relevant. Zijn boek Traumdeutung, dat in 1900 uitkwam, kan als een mijlpaal beschouwd worden in de moderniteit. Dit had in officiële kringen niets meer met empirisch onderzoek van doen. ʻHypnoseʼ was een kermisattractie, ʻdromenʼ waren bedrog en wat ʻhet psychischeʼ ook was, zeker niet een realiteit. Want onder realiteit verstond men datgene wat alleen empirisch te verifiëren was. Was het toeval dat men in diezelfde tijd, juist in de natuurwetenschappen, fundamenteel anders begon te denken over empirie? In december van datzelfde jaar 1900 presenteert de fysicus Max Planck aan de wereld een theorie over de materiële werkelijkheid, die van de quantummechanica, die in één klap afrekent met de idee dat er überhaupt nog langer sprake kan zijn van een ʻhardeʼ materiële werkelijkheid, die los van de mens zou bestaan, en die in die zin objectief onderzocht zou kunnen worden. ʻMaterieʼ zal vanaf die tijd nog enkel ʻsoftʼ omschreven worden, bijvoorbeeld als een ʻveld van energieʼ. ʻGeïsoleerde materiële deeltjes zijn abstractiesʼ (Niels Bohr). Ik kom op deze bewustwordingsrevolutie direct nog terug maar hier kan al gesteld worden dat de psyche voorstellen als een ʻveld van energieʼ in het geheel niet misplaatst is.


18

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

In het licht van mijn drie overwegingen, is het nu van belang vast te stellen, dat waar Freud (weer) weet door te dringen in de psyche, hij terecht komt in het gebied waar, zoals Nietzsche dat formuleert, de ʻdierlijke instinctenʼ heersen, en dat hij vaststelt dat dit onbewuste gebied van groot belang is voor de geestelijke gezondheid van een mens. Het ontgaat ons in dit verband ook niet dat hij als ingang een basisfunctie gebruikt, namelijk de droom. Zeker, Freud denkt volstrekt anders over religiositeit dan Nietzsche, in feite zal hij eenzijdig vasthouden aan Nietzsches ʻgod-is-doodʼ-theorie en weinig of geen oog hebben voor ʻandereʼ, ʻnieuweʼ, eventueel ʻdansendeʼ goden, maar iemand als Carl Gustav Jung (1875-1961), zonder meer een fervent aanhanger van Freuds intuïties, heel zijn leven lang, zal juist via de Weense zenuwarts op het spoor komen van een vernieuwd religieus bewustzijn, overigens zeer tot Freuds ergernis en droefheid. Freud meende dat Jung op het religieuze vlak onterechte gevolgtrekkingen trok uit zijn ideeën net zoals Charcot dat bij Freud deed! Freud zag overigens wel degelijk een directe relatie tussen de werking van de onbewuste psyche en de religieuze ervaringen, maar verwees deze laatste naar het rijk van de illusies, symptomen van een zieke psyche.1 Freud bouwde consequent zijn droomtheorie uit, en vond ook een aangepaste techniek uit om de niet-bewuste boodschap van de droom te kunnen ontcijferen. Die techniek bestond er in feite uit om in half wakende toestand, ʻvrij associërendʼ, verder te dromen. ʻGelijkmatig zwevende aandachtʼ noemde Freud dat. Ook hier betreft het een techniek die eeuwenoud is, en bijvoorbeeld door de Grieken in hun droomtempels al werd toegepast. Freud begeleidde zijn patiënten met hun dromen en invallen zoals de priesters van Epidaurus de zieken uitnodigden hun dromen mee te delen en op te schrijven. Maar ook in de kloosters hebben monniken en monialen eeuwenlang vormen van mediatie beoefend die veel overeenkomst hadden met deze ʻgelijkmatig zwevende aandacht.ʼ Ook hier veranderen voortdurend de methoden, maar is de kern steeds dezelfde: wil een mens bij zijn onbewuste strevingen komen dan moet 1

De Britse psychiater Winnicott zal later aantonen dat Freuds analyse van religie als ʻillusieʼ weliswaar correct was, maar dat Freud dit begrip ten onrechte afkeurde. Illusies zijn volgens Winnicott de grote motors van wetenschap, religie en kunst. Zij liggen aan de basis van wat hij noemt een ʻtransitioneel bewustijnʼ, onderscheiden van een empirisch en rationeel bewustzijn (vgl. Winnicott, Playing and Reality & Van den Berk, Mystagogie, 126-130).


Drie ʻlosseʼ overwegingen

19

hij op een of andere manier zijn bewustzijnsdrempel weten te verlagen. ʻAbaissement du niveau mentalʼ noemde Pierre Janet (18591947) het, een leerling van Charcot, bij wie Jung weer op bezoek ging in Parijs. Ik zal in dit boek een centraal hoofdstuk besteden aan ʻaandachtʼ, iets anders dan ʻconcentratieʼ. Bij dit laatste overheerst het bewustzijn, bij het eerste juist niet. Ik wil nog op twee voor ons belangrijke vondsten van Freud wijzen. Het zijn weer inzichten die voor vriend en vijand nog steeds welhaast als a-prioriʼs gelden. De eerste heeft betrekking op de hierboven vermelde verdringende factor. Naarmate zijn ervaring met de analyse van de psyche toenam, stelde Freud vast dat het in laatste instantie steeds weer een en dezelfde factor is die veroorzaakt dat de psychische inhouden buiten het bewustzijn worden gehouden: namelijk de angst! Aanvankelijk meende hij nog dat die angst voortkomt uit de verdringing van bepaalde driften en affecten, bijvoorbeeld van seksuele aard (want hij zag heel goed dat zoʼn verdrongen drift ook een voortdurende bron van angst vormt), maar de omgekeerde conclusie gold volgens hem nog veel meer: namelijk dat het de angst zelf is die bepaalde verdringingen afdwingt. Freud zag in dat genezing ten diepste betekent: de overwinning van die angst, of wat hetzelfde is: een zich ontwikkelend vertrouwen in zichzelf en de ander. In de behandeling die Freud voorstelde, richt de patiënt zich tot de arts in het vertrouwen dat deze zijn angsten zal wegnemen. En hier komt de tweede vondst om de hoek kijken, namelijk het fameuze fenomeen van de overdracht. De patiënt, letterlijk bij Freud op een divan liggend, voelt zich bij de arts veilig en aanvaard. De therapeut is er zich tijdens de behandeling goed van bewust dat dit vertrouwen in wezen niet op hem gebaseerd is, maar dat het een projectie van de patiënt is. De therapeut gaat er echter van uit dat de patiënt zelf alle vertrouwen waard is, omdat de hele waarheid en alle genezende krachten al in hem aanwezig zijn, en alleen nog maar door toedoen van het therapeutische gesprek behoeven te worden geactiveerd. In een goede therapie merkt ook de patiënt steeds meer dat hij zijn genezing niet zozeer te danken heeft aan de therapeut, maar uiteindelijk aan zichzelf. Samen met de therapeut heeft de patiënt een gemeenschappelijk vertrouwen gesteld in de verborgen juistheid van de spontane gevoelens en laat hij zich meer en meer leiden door datgene wat hij in zichzelf als onbewust streven vermag waar te nemen. Daar Freud in het algemeen als een meer afstandelijke, niet warme,


20

HET MYSTERIE VAN DE HERSENSTAM

rationele man wordt afgeschilderd, zeker als hij vergeleken wordt met Jung, is een passage uit een brief van Freud aan Jung op 6 december 1906 hier zeker op zijn plaats. ʻDeze overdracht verschaft de drijfkracht voor het begrijpen en vertalen van het onbewuste… Het is in wezen een genezing door liefde. In de overdracht schuilt dan ook het krachtigste, enig onaantastbare bewijs dat de neurosen gedetermineerd worden door het liefdelevenʼ (Freud-Jung, Brieven, 45; gecursiveerd door mij, TvdB).

Eugen Drewermanns ontdekking van de tussenhersenen De theoloog Drewermann, zelf overigens veel meer een Jungiaan dan een Freudiaan, omschrijft de grote betekenis van Freud op een wijze die het hart zal vormen van de thematiek van dit boek. ʻDe Weense zenuwarts ontdekte inderdaad een psychologie ʻdiepʼ onder de activiteit van de grote hersenen. Hersenorganisch kan men in plaats van over het ʻonbewusteʼ eenvoudigweg over de functies van de tussenhersenen spreken, en alle discussies over het hypothetische karakter van de leer van Freud vinden daarmee hun einde. Als wij ons de wereld van de symbolische beleving op dit niveau duidelijk willen maken, dan is er inderdaad geen beter middel dan zich volgens het voorbeeld van Freud de droombeelden van de afgelopen nacht in herinnering te roepen. Hiertoe is het voldoende als het bewustzijn, dat is veroorzaakt door het waak-slaap-ritme van de vegetatieve centra, waarmee wij sinds honderden miljoenen jaren zijn verbonden, enkele uren daalt. Reeds dan begint de merkwaardige ʻlogicaʼ van de tussenhersenen haar werking te ontplooien. Alles wat wij dan te zien krijgen is radicaal ʻgecentreerd op het subjectʼ, volledig symbolisch en altijd verbonden met sterke affecten en wensen en angsten. Het is een belevingsvorm, die wij delen met de dieren, en men neemt aan dat de hoger ontwikkelden sinds zeventig miljoen jaar evenals wij mensen elke nacht door droombeelden worden bezochtʼ (Drewermann, Geloven in vrijheid, 170-171; gecursiveerd door mij, TvdB). In dit citaat liggen vele themaʼs samengebald, waarvan ik er verschillende zal uitwerken. Eerst is daar om zo te zeggen de lokalisering van het onbewuste, en wel in de tussenhersenen, dé plaats waar onze driften en angsten geworteld zijn. In het volgende hoofdstuk ga ik daar uitvoerig op in. Men heeft vanaf het begin Freud en de zijnen


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.