Humaniteit

Page 1

Humaniteit



Koo van der Wal

Humaniteit Uitdagingen en perspectieven voor een eigentijds humanisme

Klement | Pelckmans


© 2008, Uitgeverij Klement, Kampen Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Omslagontwerp: Rob Lucas Omslagillustratie: Arthur Harshman, Humanism, gebrandschilderd glaspaneel, Unitarian Universalist Church of Muncie, VS isbn 978-90-8687-035-6 (Nederland) isbn 978-90-289-5159-4 (België)

d/2008/0055/122


Inhoud

Inleiding

7

1. Mens en natuur: vreemden of verwanten? Over de mogelijkheid van een natuurvriendelijk humanisme

13

2. Autonomie met een menselijk gezicht Pleidooi voor een relationeel vrijheidsbegrip

33

3. De ontzinning van de wereld Over de moderne zinproblematiek

45

4. Religieus humanisme Een filosofische beschouwing

63

5. Levensbeschouwing en politiek

79

Noten

85

5



Inleiding

Wat voor individuele personen geldt, als het goed is tenminste, dat hun leven gelezen kan worden als een proces van voortgaande geestelijke verdieping en rijping, dat geldt mutatis mutandis ook voor geestesbewegingen. Alle zijn zij geboren uit een inspirerende idee, vertegenwoordigen zij een nieuwe manier om de wereld, de samenleving en ons mensen zelf te zien en begrijpen. Daardoor krijgen allerlei diffuse ervaringen en intu誰ties die er op de een of andere wijze wel waren maar stemloos gebleven waren, nu een gezicht, worden zij herkenbaar, ontstaat er een idioom met eigen beelden en metaforen waarmee die onbestemde intu誰ties hanteerbaar worden. Steeds opnieuw zien we bij het optreden van de groten op het gebied van de religie, de filosofie, het staatkundig en maatschappelijk leven, van de wetenschap en de kunst hetzelfde gebeuren, namelijk dat de wereld een ander aanzien krijgt, dat de mensen in de ban raken van een nieuwe idee die hen hun ervaringen op een nieuwe, maar toch een aha-erlebnis oproepende manier leert spellen en die hen met een nieuw elan en een nieuwe levensinstelling bezielt. Tegelijk kan het niet anders dan dat die nieuwe visie wordt ingekleed in een idioom en metaforen die ontleend zijn aan de sociaal-culturele omgeving waarin zij opkwam. Deze aan de situatie gebonden uitdrukkingsmiddelen maken het aan de ene kant 端berhaupt mogelijk die visie te articuleren en mededeelbaar te maken. Aan de andere kant wordt tegelijk daarmee het betekenisspectrum van de oorspronkelijke idee beperkt tot de mogelijkheden maar vooral ook grenzen van die expressiemiddelen. Dat maakt 7


het mogelijk dat richtingwijzende ideeën zich, vooral onder veranderde omstandigheden, voor verdiepende interpretatie lenen, waardoor tot nu toe onzichtbaar gebleven implicaties aan het licht komen en die ideeën in die zin zelfs beter begrepen worden dan voor hun oorspronkelijke auteurs mogelijk was. De hele geschiedenis van religie en wijsbegeerte, van literatuur en kunst is één aaneenschakeling van creatieve interpretaties waardoor men dieper in de latente betekenislagen van zulke ideeën doordringt. En niet alleen dat fundamentele ideeën zich voor zo’n verdiepende interpretatie lenen, deze is ook noodzakelijk om hen te behoeden voor fixatie op uitdrukkingsvormen die aan bepaalde historische situaties gebonden zijn. Het is een tragische trek van de geestesgeschiedenis dat die vereenzelviging van grote richtingwijzende ideeën met een bepaalde situatiegebonden inkleding toch steeds weer plaats vindt. Daardoor raakt echter het inspirerend en oriënterend potentieel van zulke ideeën onder nieuwe omstandigheden geblokkeerd. De geschiedenis van het christendom, van het boeddhisme of van de islam, maar niet minder die van het marxisme, de psychoanalyse of van de ideeën van democratie en mensenrechten levert daarvoor uitvoerig illustratiemateriaal. Hoe staat het in dit opzicht nu met het humanisme? Om te beginnen is het uiteraard nogal precair om over het humanisme te spreken omdat het een geestesbeweging met een lange en rijke geschiedenis is. Toch denk ik dat er wel degelijk enkele constanten aan te geven zijn die typerend zijn voor het humanistische gedachtegoed in al zijn verscheidenheid. Ik noem er zonder enige pretentie van volledigheid twee – ik kom er later in deze bundel nog op terug. Ten eerste dat centraal de notie van het humanum staat, de idee van wat kenmerkend is voor de menselijke zijnswijze, en dat bij de bepaling daarvan de eigen ervaring van de mens het uitgangspunt vormt. En daarnaast dat dat (èchte) menszijn niet eenvoudig gegeven is, maar dat het een potentie is die ontwikkeld moet worden, kortom dat menszijn een opgave is waar8


aan door geestelijke vorming en verdieping gewerkt moet worden. Wanneer wij nu naar het humanisme van na de Tweede Wereldoorlog kijken, met name in zijn organisatorische gestalte – ik heb het dan allereerst over de Nederlandse situatie –, dan spiegelt dat humanisme duidelijk de culturele situatie waarbinnen het functioneerde. Het vormt een wereldbeschouwelijke zuil naast de rooms-katholieke en protestantse kerken en hun aanverwante organisaties, is dus gedacht als een geestelijk thuis voor al diegenen die het in de kerken niet meer kunnen vinden en zo in geestelijk opzicht dakloos geworden zijn. Daarmee neemt dit humanisme heel bepaalde trekken aan: uitgesproken anti-confessioneel en antireligieus, secularistisch ook in die zin dat men de religie als privézaak uit het publieke domein wil weren. Als kind van de Verlichting plaatst het zichzelf als bewust moderne stroming tegenover de confessionele groeperingen die niet of hooguit gedeeltelijk door de moderniteit zijn aangeraakt, onder meer blijkend uit hun moeizame verhouding tot de moderne wetenschap en hun bereidheid zich door gezag en traditie te laten bepalen. Daartegenover legt dit humanisme grote nadruk op individuele autonomie en mondigheid, accepteert het dan ook hoogstens een minimale moraal enkel voor de publieke ruimte. Maar wanneer autonomie of vrijheid tot criterium van moraliteit worden, dan impliceert dat een mensbeeld van onafhankelijke zelfredzame personen die regisseur van eigen bestaan zijn en die elkaar ook als zodanig, als zelfstandige handelingsbekwame personen tegemoet treden. Tussenmenselijke relaties zijn dan allereerst uiterlijke afstandelijke relaties tussen personen die soeverein in eigen bestaan zijn, eenlingen die ieder voor zich hun levensplan trekken en hun identiteit kiezen. Pas in tweede instantie laten zij de bruggen naar elkaar neer en stichten zij uit welbegrepen eigenbelang de gemeenschap – de bekende theorie van het sociaal verdrag, die het basismodel van de moderne sociale en politieke filosofie levert en laat zien dat de tussenmenselijke verhoudingen primair als contractuele relaties begrepen worden. 9


Wat in dit tableau ontbreekt is het grondfeit van de menselijke afhankelijkheid, van elkaar en van de omstandigheden, het grondfeit dus dat mensen maar zeer ten dele regisseurs van eigen bestaan en in hoge mate op elkaar aangewezen zijn. En wat hier ontbreekt, nog fundamenteler dan het feit van de onderlinge menselijke afhankelijkheid, is de positieve onderlinge verwevenheid van menselijke levens, zich uitend in fenomenen als zorg, vriendschap en liefde. De Franse Revolutie honoreerde deze feiten door als basisprincipe van een humane samenleving naast vrijheid en gelijkheid (die voor het aspect van zelfredzaamheid staan) de broederschap of tussenmenselijke solidariteit te plaatsen. Maar in de dominante sociale en politieke theorie van de laatste eeuwen heeft dat beginsel altijd een muurbloempjesbestaan geleid of is het ronduit genegeerd, zoals door Kant die goed liberaal het principe van de broederschap uit de zinspreuk van de Franse Revolutie door dat van de zelfstandigheid verving. In rechtstreeks verband daarmee werd het domein van de moraal zo goed als beperkt tot het koude deel ervan (vrijheid, gelijkheid, gerechtigheid e.d.) waarbij het om afstandelijke relaties tussen mensen gaat. Daartegenover verdween de warme kant van het morele spectrum, waarbij het om meer persoonlijke en intieme verhoudingen gaat (naast de al genoemde solidariteit, zorg, vriendschap en liefde kan men denken aan vertrouwen, loyaliteit, trouw, tact, oprechtheid e.d.) goeddeels uit het blikveld. Het moderne denken dat gezichtsbepalend geweest is voor het georganiseerde humanisme kan nog met enkele verdere trefwoorden getypeerd worden: mechanisering van het wereldbeeld, activisme en antropocentrisme. Het eerste betekent dat de natuur niet langer, zoals in het v贸贸rmoderne denken, als een bezield verband gezien kan worden waarvan ook de mens deel uitmaakt, maar als een aggregaat van dode, inerte dingen zonder binnenkant, waarde en betekenis. Daartegenover ontwerpt de mens nu het zelfbeeld van een door zelfbewustzijn, inzicht, wil en gevoel gekenmerkt 10


wezen, het enige ook in het universum dat over die eigenschappen beschikt en daarom totaal van de natuur onderscheiden is. In deze visie is de mens de enige bron van betekenis, waarde en zin en bezit hij uit hoofde daarvan een intrinsieke waarde of waardigheid. Daarom ook mag hij zichzelf als centrum en doel van het bestaande beschouwen en alles dienstbaar maken aan zijn welzijn en ontplooiing als mens. En het is kenmerkend voor het zelfbeeld van de moderne mens, het werd al aangestipt, dat hij tegenover de passieve natuur de actieve doener is die onafgebroken ontdekkend, grensverleggend en innoverend bezig is en vooral ook eigen bestaan ontwerpt en organiseert, tot het geluk toe. Al deze kenmerken hebben, dat is dan de stelling, tot een bepaalde inkleuring van het humanisme onder moderne omstandigheden geleid. Tot een inkleuring die niet noodzakelijk in de grondidee van het humanisme opgesloten ligt en die ook zienderogen problematischer wordt. Ik denk namelijk dat er (tenminste) drie grote maatschappelijke vraagstukken zijn waardoor de moderne samenleving geplaagd wordt, namelijk het milieu-, het gemeenschaps- en het spirituele probleem, respectievelijk dus het probleem van onze verstoorde relatie tot de natuur, van de verkilling en verharding van de tussenmenselijke verhoudingen in de moderne samenleving en van de spirituele armoede en de verduistering van de zindimensie in het moderne bestaan. Naar mijn oordeel zijn deze problemen voorgeprogrammeerd in het boven kort geschetste referentiekader dat kenmerkend is voor de moderne cultuur en dat het denken en handelen van de moderne mens, zowel individueel als vooral ook in collectief institutioneel verband, aanstuurt. Als dan verder, zoals in het bovenstaande opgesloten ligt, het humanisme in zijn gangbare vorm deel van dit verhaal uitmaakt, dan vormen de genoemde problemen eveneens een grote uitdaging aan het adres van dat humanisme. Wij zitten daarmee in de situatie dat wij in de moderne tijd nauwelijks nog anders kunnen dan humanisten te zijn in die zin 11


dat onschokbare waarheden die op gezag aangenomen moeten worden hun geloofwaardigheid verloren hebben en wij dus bij de duiding van onze situatie op onze eigen ervaring en ons eigen menselijk inzicht aangewezen zijn. Maar wij kunnen evenmin nog humanisten in de gangbare moderne zin zijn, omdat wij die positie als eenogig en blind voor belangrijke aspecten van het bestaan onderkend hebben. Wij moeten dan, om de draad van het begin van deze inleiding weer op te nemen, terugvragen naar het inspirerend potentieel van de humaniteitsidee en ons afvragen of de inkleding die zij onder moderne omstandigheden, vooral die van het midden van de vorige eeuw, gekregen heeft in onze huidige situatie nog adequaat is. Dan wel of daarmee toch ook een vorm van fixatie opgetreden is die belangrijke betekenismomenten van die idee aan het zicht onttrokken heeft, waardoor wij dreigen met het oog op dringende problemen van onze situatie ‘sprakeloos’ te zijn. Het is mijn vaste overtuiging dat de oude idee van het humanum, mits herijkt, nog steeds belangrijke oriënterende ressources bezit. De volgende beschouwingen zijn als bijdrage aan zo’n herijking bedoeld. Ik probeer contouren van een humanisme te schetsen dat gekenmerkt wordt door een notie van humaniteit die een positieve relatie tot de natuur inhoudt (hoofdstuk 1), getekend is door een sociaal ingekleurde autonomie met een menselijk gezicht (hoofdstuk 2), en die een ander venster op de zinproblematiek opent door het menselijk zoeken naar zin in te bedden in een breder, zelfs religieus te noemen kader (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt er dan nader op ingegaan hoe een religieus ingekleurde idee van humaniteit begrepen kan worden of, anders gezegd, wat onder een humanistische religiositeit of spiritualiteit verstaan kan worden. In een laatste korte beschouwing komt de vraag aan de orde of er voor levensbeschouwelijke visies, in dit geval dus het humanisme, een rol weggelegd is bij politieke discussies (Hoofdstuk 5).

12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.