transparant
Rechtvaardige oorlog
tijdschrift van de Vereniging van Christen-Historici
ďż˝
jaargang 20 - februari - nr:
Colofon Transparant is het tijdschrift van de Vereniging van Christen-Historici en verschijnt viermaal per jaar. Redactieadres Redactieadres: drs. A.A. van der Schans, Spoorstraat 38, 2411 EG Bodegraven, (0172) 61 73 37 tschans@solcon.nl Redactieleden Drs. A.A. van der Schans (hoofdredacteur) Drs. L.J. van Damme Dr. D.M.L. Onnekink Drs. A.E. Schimmel Mw. J.L. Vos-Arwert (eindredacteur) issn 0928-1282 Grondslag en doel VCH De VCH heeft als grondslag de Bijbel, het geinspireerde Woord van God en de gereformeerde belijdenis. De vereniging heeft ten doel op basis van haar grondslag de bezinning op de geschiedenis en haar beoefening en overdracht in Nederland te bevorderen en aan te moedigen, alsmede de belangen van haar leden, voorzover deze samenhangen met de beoefening van de geschiedenis, waar mogelijk te behartigen. Bestuur Dr. B.A. Jansen-de Graaf (voorzitter) Drs. G.C. Hennink (secretaris/penningmeester) Drs. J.C. Snel (algemeen adjunct) Drs. E. van Vlastuin MA (ledenwerving en pr) Comite van aanbeveling Prof.dr. A.Th. van Deursen Dr. W.J. op ’t Hof Prof.dr. A. de Reuver Prof.dr. G.J. Schutte Prof.dr. W. van ’t Spijker Drs. N.C. van Velzen Dr. J.R. Wolffe Erelid Mw. drs. J.L. van Essen VCH-secretariaat Werf 4, 2871 GV Schoonhoven Gironummer 2664113 t.n.v. Penningmeester VCH, Nijkerk Abonnementen Boekencentrum Uitgevers, Postbus 29, 2700 AH Zoetermeer; telefoon 079 - 3 628 628. E-mail abonnementen@boekencentrum.nl Een abonnement kan op ieder gewenst moment ingaan. Een abonnee is automatisch lid van de VCH, tenzij hij of zij schriftelijk aangeeft dat niet te wensen. Leden krijgen korting bij de evenementen die de VCH organiseert. Een abonnement kan worden worden aangevraagd bij de administratie van Boekencentrum Uitgevers (zie hiervoor) en kost € 27,50 per jaar; studenten sturen een kopie van hun studenkaart en betalen dan € 13,75; het studententarief geldt voor een periode van maximaal 5 jaar. De uitgever stuurt u een acceptgiro waarmee u uw abonnementsgeld kunt voldoen. Een los nummer kost € 7,00, inclusief verzendkosten. Opzegging schriftelijk en uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het abonnementsjaar. Bladmanager: Steven Schenk (Boekencentrum Uitgevers; schenk@boekencentrum.nl) Basisvormgeving en layout: Oblong, Jet Frenken, Echten (Fr.) Advertenties Adtel, Willem Swart Hofakkers 55, 9468 ED Annen Telefoon: 0592 - 272609, Mobiel: 06 - 43256919 E-mail: swart@adtel.nl Illustratiemateriaal Wie meent rechten te kunnen doen gelden op een of meer illustraties, kan zich in verbinding stellen met de redactie.
Inhoud Artikelen
4 Openingswoord Conferentie Vereniging voor Christenhistorici door Beatrice de Graaf
6 De hedendaagse betekenis van het begrip
rechtvaardige oorlog voor de militaire praktijk door Eimert van Middelkoop
12 De rechtvaardige oorlog in historisch perspectief: de ontwikkeling van concept en praktijk door Jan Hoffenaar
18 Rechtvaardige oorlog traditie vanuit kerkelijk perspectief door Koos van der Bruggen
24 Christenen en de wapens door Pieter Post Rubrieken
28 Vitrine
Door Gerard Raven
29 Recensies 34 Verslag Leeskring Utrecht
1
Stelt u zich een reiziger voor die over een verlaten weg loopt. Hij draagt een wapen bij zich ter bescherming tegen de wilde dieren. Als christen zal hij dat wapen echter niet gebruiken tegen struikrovers, omdat hij gelooft dat hij in dat geval de andere wang moet toekeren. Bovendien zou hij het gebod om zijn naaste lief te hebben overtreden. Maar stel nu, dat de reiziger getuige is van een overval op een andere reiziger, wat moet hij dan doen? Als hij niet ingrijpt, overtreedt hij immers ook het gebod om zijn naaste, de andere reiziger, lief te hebben. Deze netelige vragen werden gesteld door Ambrosius, bisschop van Milaan (339-397). Ambrosius kwam tot de conclusie dat de reiziger moest ingrijpen. Deed hij dat niet, dan was hij even verantwoordelijk voor het kwaad dat ging geschieden als de struikrover. Het gebod om de andere wang toe te keren was niet op deze situatie van toepassing, omdat de reiziger immers zelf niet bedreigd werd. Ambrosius voegde er aan toe dat de reiziger zo weinig mogelijk geweld zou moeten gebruiken om de struikrover te verjagen. Op deze wijze kerstende de Kerkvader de Romeinse theorie van de rechtvaardige oorlog: er moet een rechtvaardige reden zijn, de intentie van de belligerent moet juist zijn, en de oorlog moet gevochten worden door een legitieme authoriteit. Deze voorwaarden om een oorlog te beginnen staan bekend als het ius ad bellum. Bovendien gaf Ambrosius met zijn pleidooi tot het intomen van geweld een aanzet tot oorlogsrecht, het ius in bello, dat proportionaliteit en onderscheid tussen combatanten en non-combatanten voorschrijft. Deze theorie zou via Augustinus en Thomas van Aquino deel gaan uitmaken van de christelijke ethiek, die ook door de Reformatoren werd overgenomen. De theorie vormt een kader om vanuit christelijk perspectief na te denken over de soms gespannen verhoudingen tussen verantwoordelijkheid, naastenliefde en streven naar vrede, maar verschaft geen pasklare antwoorden. Zo vond in 2003 een topontmoeting plaats tussen vertegenwoordigers van het Witte Huis en het Vaticaan over de invasie in Irak, die de paus had afgekeurd. Beide partijen verdedigden hun standpunt op basis van diezelfde theorie van de rechtvaardige oorlog. Dat de eeuwenoude theorie nog springlevend is, blijkt ook uit andere recente ontwikkelingen. Zo is gepleit voor het opnemen van het ius post bellum als nieuw element in de theorie: de situatie na de oorlog zou ook in beschouwing moeten worden genomen. Michael Waltzer introduceerde bovendien de term ius ad vim (rechtvaardiging van het gebruik van geweld) in verband met de Amerikaanse beslissing ‘no-fly zones’ in Irak af te dwingen in de jaren 1990. Hoewel de theorie van de rechtvaardige oorlog paradigmatisch is geweest in de christelijke ethiek, mogen we niet vergeten dat er ook altijd alternatieven zijn geweest. De theorie problematiseert het gebruik van geweld, maar er zijn ook tijden geweest dat het geweld juist verheerlijkt werd (de kruistochten) of principieel werd afgewezen (christelijk pacifisme). De artikelen die u in dit nummer van Transparant vindt, zijn gebaseerd op lezingen gehouden tijdens een conferentie van de VCH op 9 juni 2008, in samenwerking met het het Instituut Geschiedenis (Universiteit Utrecht) en het Centre for Terrorism and Counterterrorism (Universiteit Leiden, Campus Den Haag). Na de openingsrede van VCH-bestuursvoorzitter Beatrice de Graaf vindt u het artikel van Minister van Defensie Eimert van Middelkoop, dat ingaat op de betekenis van de theorie van de rechtvaardige oorlog in de huidige militaire praktijk, met name de rol van Nederland in Afghanistan. Jan Hoffenaar analyseert de historische achtergrond van de theorie en overweegt of die nog steeds actuele waarde heeft. Koos van der Bruggen kijkt naar de positie en discussie binnen kerken ten aanzien van de theorie. Pieter Post, ten slotte, overweegt vanuit een doperse zienswijze het alternatief van het pacifisme. David Onnekink
transparant / februari 2009
S
Redactioneel
Conferentie over de rechtvaardige oorlog 9 juni 2008
Openingswoord Conferentie Ve - door Beatrice de Graaf Geachte dames en heren, excellentie, Deze conferentie over de rechtvaardige oorlog is georganiseerd op initiatief van de Vereniging voor Christenhistorici, samen met het Instituut Geschiedenis Utrecht en het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme Campus Den Haag.
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
4
T
Theorie van de rechtvaardige oorlog na 9/11 is een hachelijke zaak. In het kader van de ‘War on Terror’ zijn veel ethische principes, die nog wel voor reguliere oorlogsvoering tussen nationale staten golden, overboord gezet. Referenties aan de ethische standaarden die vervuld moeten zijn voordat je een oorlog begint, of tijdens de oorlogsvoering, worden weggewimpeld als niet langer relevant in de lelijke strijd tegen terrorisme, dat immers als nieuwe dreiging niet te vergelijken is met reguliere staten. Amerikaanse bisschoppen die de regering-Bush wezen op zijn gebrek aan morele ‘rechtvaardiging’ van de ‘War on Terrorism’ werden meteen als ‘cryptopacifisten’ of, in Amerika gebruikelijk ‘left wing Christian extremists’ weggezet. Waarom is terrorisme zo’n uitdaging voor de leer van rechtvaardige oorlog, en wat kan die theorie vandaag de dag nog betekenen? Ik wil twee uitdagingen schetsen, die te maken hebben met de ‘just authority’ en de ‘just cause’. Ik ga hier niet uitvoerig op in, maar wil kort even de problematiek uitleggen, die het voor ons noodzakelijk maakte om vandaag de oude theorie nog eens langs de lat van reflectie te leggen. De rechtvaardige oorlog gaat uit van een soevereine publieke autoriteit die oorlog uitroept en voert. In het geval van terrorisme is die authoriteit er vanzelfsprekend niet; het is juist een inherent kenmerk van terrorisme dat het een groepje enkelingen betreft die een asymmetrisch en niet publiek gesteund conflict beginnen (als ze die steun wel hadden was het geen terrorisme, maar guerrilla warfare, oppositie of burgeroorlog). Terrorisme is dus geen echte oorlog, terroristen zijn geen legitieme strijders die onder het oorlogsrecht vallen, en het verschil tussen combattants en non-combattants speelt al helemaal geen rol bij de aanslagen van terroristen. Dat gemis van een tegenstander ‘op ooghoogte’ heeft al snel
het gevolg dat de staat vervolgens ook gaat denken dat er voor hem andere principes gelden dan in een normale oorlog, dat normale kenmerken van oorlogsrecht, behandeling van gevangenen, handhaving van internationale conventies niet langer gelden, en dat publieke steun, noodzakelijk om als ‘legitieme autoriteit’ te gelden, evenmin nodig is. ‘War against
Terrorisme is dus geen echte oorlog, terroristen zijn geen legitieme strijders die onder het oorlogsrecht vallen terrorism’ wordt voor de meeste burgers een virtuele oorlog, ze krijgen er niets van mee, worden af en toe opgeschrikt door onthullingen over ontvoeringen, en vinden het verder ook wel prima dat hun staat op deze manier bijna een privéoorlog tegen de terroristen aan het voeren is, waarbij de notie van efficiënte in de bestrijding zwaarder weegt dan accountability, proportionaliteit en rechtmatigheid. Op die manier ondermijnt de strijd tegen terrorisme eerder de ‘just authority’ dan dat ze
Vereniging voor Christenhistorici
Aandacht in de zaal
Vooraf aan de conferentie haar sterkt. Ook het onderwerp van de strijd, de ‘just cause’ is reden voor zorg. Anders dan in ‘staatsoorlogen’ de ‘cause’ van terroristen is per definitie niet ‘just’, want het betreft een zaak van enkelen (anders zouden ze in staat zijn de bevolking achter zich te krijgen en een ‘eerlijke oorlog te voeren). Op grond van hun motieven, ideologisch, ethisch en fundamentalistisch religieus, zijn ook de doelen niet langer meer helder omlijnd. Er is geen manier om aan te geven hoe of wanneer terroristen tevreden zullen zijn – anders dan met ETA of IRA (hoewel) zijn hun doelen vaak onbegrensd en onhaalbaar. Het is juist de hele bedoeling van terroristen om op die manier de bestaande orde, vrede en rechtsstaat te ondermijnen en de authoriteit van de staat als zodanig aan te vallen. Dus hoewel staten juist daarom de plicht hebben om die politieke orde te bewaken en te herstellen, is het voor de overheid eveneens heel lastig om vast te stellen wanneer hun doel is behaald of bereikt. Wanneer is terrorisme uitgeschakeld? Als de terroristen gepakt zijn, als de sympathisanten van terroristen aangepakt zijn, als de ‘root causes’ van terrorisme zijn weggenomen, of als de radicalisering is gestopt? De verleiding ligt op de loer om de strijd eindeloos te rekken. Zelfs al wordt
We willen vandaag de ontwikkeling van de leer in de geschiedenis, de toepassing in de Koude Oorlog, de doordenking ervan in de kerken, de weerlegging ervan door pacifisten, en zometeen allereerst de politieke relevantie ervan in de actualiteit bespreken. We zijn heel blij met de samenwerking tussen het Instituut voor Geschiedenis, de Vereniging voor Christenhistorici en het Centrum voor Christenhistorici die precies die drie aspecten (historie, christelijke ethiek en terrorismeonderzoek) hebben kunnen samenbrengen. Omdat het initiatief van de conferentie van de VCH kwam, durf ik het aan om een wijs woord over de oorsprong van oorlog en de remedie daartegen voor te lezen, en wel uit een heel oud ethisch handboek, de Bijbel:
Jacobus 4:1-4, en 17: “Waar komt al die strijd, waar komen al die conflicten bij u toch uit voort? Is het niet uit de hartstochten die strijd leveren in uw binnenste?U verlangt naar iets, maar krijgt het niet. U bent jaloers en moordlustig, maar bereikt uw doel niet. U bekvecht en twist met elkaar. U krijgt niets omdat u niet bidt. En als u bidt ontvangt u niets, omdat u verkeerd bidt: u wilt alleen uw eigen hartstochten bevredigen. Als iemand weet hoe het hoort maar er niet naar handelt, dan zondigt hij.”
transparant
5
jaargang 20, nr 1 – 09
in Europa niet meer over de ‘War on Terror’ gesproken, landen participeren in de oorlog tegen Afghanistan, maar ook in het eigen land is het voor terrorismebestrijders buitengewoon lastig om te zeggen tegen wie of wat nu precies de strijd gevoerd wordt, en wanneer die gestaakt moet worden. Kortom, Minister Van Middelkoop gaf het zelf ruim een jaar geleden al aan in een lezing, afgedrukt in het NRC. Misschien moet de hele leer van de rechtvaardige oorlog wel aangevuld worden met een doctrine over de rechtvaardige beëindiging van de oorlog.
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant Toespraak Minister van Defensie
6
De hedendaagse betekenis voor de militaire praktijk van het begrip rechtvaardige oorlog Welke betekenis heeft het begrip ‘rechtvaardige oorlog’ voor de hedendaagse internationale operaties. Dat is ook voor Nederland een bijzonder relevante vraag nu we in Afghanistan geconfronteerd worden met een tegenstander die nietsontziende methoden gebruikt om de overwinning te behalen. Er wordt wel beweerd dat de missie van de NAVO en Nederland in Afghanistan kansloos is als we niet dezelfde strijdwijze gebruiken als de tegenstander. Onlangs werd dat nog betoogd in het Historisch Nieuwsblad. Is dat zo? Moeten we het idee van de rechtvaardige oorlog bij dit soort conflicten maar uit ons hoofd zetten en vuile handen maken? Of toch niet.
- door Eimert van Middelkoop -
Zeker, het eigenlijke werk van een overheid is gericht op vrede en recht, maar dat doet niet af van de legitimiteit van de inzet van die macht als bijkomende activiteit macht à la Luther als Gods werk ter linkerhand. Zeker, het eigenlijke werk van een overheid is gericht op vrede en recht, maar dat doet niet af van de legitimiteit van de inzet van die macht als bijkomende activiteit. Daarom weet ik mij ambtelijk verplicht tot het najagen van recht, in dit geval het humanitaire oorlogsrecht.
Rechtvaardige oorlog Uit welke voorschiften bestaat het gedachtegoed van de ‘rechtvaardige oorlog’ die het ius ad bellum (de voorwaarden voor het beginnen van een oorlog) sterk heeft beïnvloed? De historische kern van de doctrine van de rechtvaardige oorlog kan worden samengevat in drie normen:
transparant
merkt – is voor mij recent ook bepalend geweest bij het formuleren van een standpunt ter zake van het vraagstuk van de clustermunitie. Ik wil nog wijzen op de theologische vooronderstelling, die mijn benaderingswijze mede fundeert. Ik geloof niet dat het gebruik van geweld, hoe in tegenspraak ook met het ethos van de Bergrede, vreemd is aan het werk van God met en in deze wereld. Evenmin beschouw ik de inzet van de zwaard-
jaargang 20, nr 1 – 09
O
Op die vraag zal ik aan het eind van mijn betoog een antwoord geven. Daartoe zal ik achtereenvolgens het gedachtegoed van de rechtvaardige oorlog behandelen, het karakter van hedendaagse binnenstatelijke conflicten schetsen en – ten slotte – enkele conclusies trekken over de hedendaagse relevantie van het oorlogsrecht. Vooraf maak ik echter twee kanttekeningen om mijn positie af te bakenen. Ten eerste gaat achter de notie van de ‘rechtvaardige oorlog’ de overtuiging schuil dat geweldgebruik klaarblijkelijk gerechtvaardigd hoort te worden. Afzien van geweldgebruik is de regel, toepassing van geweld de uitzondering die legitimatie behoeft. De Amerikaanse filosoof Michael Walzer, bekend van zijn boek Rechtvaardige en onrechtvaardigen oorlogen, noemt als redengeving voor het schrijven van zijn boek “dat een van de dingen, die de meeste mensen verlangen, zelfs tijdens een oorlog, is om ethisch te handelen of in elk geval de schijn te wekken”. Ten tweede is voor mij bij vraagstukken die het oorlogsrecht betreffen ook mijn christelijke levens- en wereldvisie belangrijk. Zo voerden de Israëlieten na de uittocht uit Egypte veel oorlogen. Maar zelfs in die tijd legde Mozes al beperkingen op aan de strijd: “Als u een stad langdurig moet belegeren, mag u haar boomgaarden niet vernietigen. Laat de bijl rusten en laat de bomen staan, (…)” (Deut.20). Beperkingen in de oorlogvoering werden ook toen klaarblijkelijk al nodig gevonden om duurzaam leven (zoals we dat tegenwoordig zouden noemen) mogelijk te maken. Het gebruik van geweld kan gerechtvaardigd zijn, daarna moet het ‘gewone’ leven zich weer snel kunnen voortzetten. Deze notie – het zij terzijde opge-
7
Toespraak Minister van Defensie
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
8
• Rechtvaardige zaak (causa iusta). De oorlog moet om een goede reden gevoerd worden (zoals herstel van de status quo) en niet bijvoorbeeld om het prestige van een leider te vergroten. • Juiste bedoeling (recta intentio). De oorlog moet resulteren in een betere en duurzamer vrede dan die welke zou hebben bestaan zonder het toepassen van gewapend geweld. Alleen verwijdering van een gehate tegenstander is bijvoorbeeld niet een voldoende grond. • Juiste autoriteit. De beslissing om een oorlog te beginnen mag alleen door een persoon of orgaan met het vereiste gezag genomen worden. In het verleden was dit doorgaans de regering van een soevereine staat, thans berust deze bevoegdheid vooral bij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, al kan militair optreden onder meer ook plaatshebben op uitnodiging van een staat zelf, zoals in het geval van Macedonië in 2001. Over het recht van een regionale organisatie (bijv. de NAVO) om militair op te treden als de beslissing in de Veiligheidsraad is geblokkeerd, vindt een intensieve discussie plaats, maar hierover bestaat geen overeenstemming. In geval van Kosovo was het antwoord bevestigend. Als aanvullende voorwaarden die deel uitmaken van de doctrine het ius ad bellum worden onder meer vaak genoemd: • Redelijke kans op het bereiken van het beoogde effect (effectiviteit). Men moet niet de offers van de oorlogsvoering brengen, waaronder groot menselijk leed, als die oorlog een uitzichtloos is. • Laatste redmiddel. Voordat geweld gebruikt wordt, dienen eerst andere middelen (diplomatie, economische sancties) te zijn aangewend. Deze voorwaarde kan overigens in strijd komen met die van effectiviteit aangezien het dikwijls gemakkelijker is een conflict in de kiem te smoren dan in een conflict te interveniëren nadat reeds veel bloed is vergoten en haat gezaaid. De kern van het ius ad bellum is in de huidige veiligheidsstructuur vervat in het Handvest van de Verenigde Naties. Artikel 2 lid 4 van dit Handvest stelt dat het gebruik van gewapend geweld in de internationale betrekkingen niet is toegestaan, tenzij een uitzondering van toepassing is. Er zijn een aantal rechtsgrondslagen die zo´n uitzondering vormen. Een eerste rechtsgrondslag is het reeds genoemde recht op individuele of collectieve zelfverdediging. Een tweede rechtsgrondslag voor het gebruik van geweld is een autorisatie van de Veiligheidsraad om de internationale vrede en veiligheid te handhaven of te herstellen. Beide rechtsgrondslagen maken deel uit van hoofdstuk Vll van het Handvest, waarin het nemen van dwangmaatregelen is vastgelegd. De actualiteit van het ius ad bellum wordt geïllustreerd door een passage in het coalitie-akkoord “Samen Werken, Samen Leven” van 7 februari 2007. Na de aankondiging dat Nederland zich richt op vredesmissies, op bestrijding van terrorisme, op conflictpreventie en op wederopbouw stelde de regering: “Een adequaat volkenrechtelijk mandaat is vereist bij
deelname aan missies met inzet van Nederlandse militairen. Het Toetsingskader is leidraad bij de besluitvorming, waarbij parlementaire instemming is verzekerd”. Na debatten in de Eerste en Tweede Kamer heeft de regering op 22 juni 2007 een Notitie over de rechtsgrondslag en het mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden naar het parlement gestuurd, waarin de geciteerde passage uit het co-
De kern van het ius ad bellum is in de huidige veiligheidsstructuur vervat in het Handvest van de Verenigde Naties alitieakkoord nader is ingevuld. Hierin wordt nog eens bevestigd dat uitzending van Nederlandse militairen in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht. In ieder afzonderlijk geval zal moeten worden vastgesteld of sprake is van overeenstemming met het internationale recht en of een duidelijk mandaat van de voorgenomen uitzending is verzekerd. Die noodzakelijke toetsing van ieder geval afzonderlijk is onder meer een gevolg van het feit dat het internationale recht evolueert. Een goed voorbeeld hiervan is het beginsel van de ‘Responsibility to Protect’, dat is opgenomen in het slotdocument van de VN – top van september 2005. Dit beginsel benadrukt in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van regeringen om hun eigen bevolking te beschermen tegen genocide, oorlogsmisdrijven, etnische zuivering en misdrijven tegen de menselijkheid. Op basis van het beginsel ‘Responsibility to Protect’ kan worden geconcludeerd dat de internationale gemeenschap in het geval van dit type zeer ernstige misdrijven gelegitimeerd kan zijn om te interveniëren. Dit beginsel maakt het in principe mogelijk de soevereiniteit van een land te passeren als de bevolking ernstig lijdt als gevolg van een burgeroorlog, opstand, onderdrukking of wetteloosheid, en de overheid dit geen halt kan of wil toeroepen dan wel dit niet kan afwenden. Volgens de regeringsnotitie over de rechtsgrondslag bestaat de verantwoordelijkheid te beschermen uit drie elementen. • Trachten te voorkomen dat de bevolking wordt bedreigd. • Reageren en wel in het uiterste geval met militaire middelen als de burgerbevolking ernstig in de problemen komt. • Bijdragen aan wederopbouw en verzoening. Mede in het kader van de ´Responsibility to Protect´ is ook de vraag opgeworpen of aan het ius ad bellum nog een ius post bellum zou moeten worden toegevoegd. Dienen staten die deelnemen aan een stabilisatie- en wederopbouwoperatie niet verantwoordelijk te worden gemaakt voor een overgang naar duurzame vrede via een ´responsibility to rebuild?’ In een artikel in het Jaarboek Vrede en Veiligheid voor het jaar 2007 heeft de Nederlandse internationaal-jurist Gelijn Molier hiertegen ingebracht dat deze gedachten weinig toevoegen aan
Vandaag richt ik mij op het ius in bello tijdens primair binnenstatelijke conflicten. Hieraan nemen “non-state” actoren deel, waarvan de strijders zich vaak met opzet schuil houden tussen de burgerbevolking. De Britse generaal b.d. Rupert Smith heeft in zijn boek The Utility Of Force zelfs gesproken van een paradigmaverschuiving van “Industrial War” naar “War Amongst the People”. Binnenstatelijke oorlogen zijn tegenwoordig het overheersende conflicttype, maar als krijgsmacht moeten we uiteraard ook altijd voorbereid zijn op het voeren van tussenstatelijke oorlogen. Binnenstatelijke conflicten kenmerken zich door: • confrontatie van onbepaalde duur; • staatsvorming als politiek doel; • de aard van de militaire strijd
Confrontatie van onbepaalde duur In de klassieke oorlog tussen staten was de grens tussen oorlog en vrede in de tijd scherp afgebakend: het was hetzij oorlog hetzij vrede. Thans worden perioden van relatieve rust afgewisseld met intensieve gevechten. Ook verschilt de situatie sterk per regio in een land. Het zuiden van Afghanistan is onrustiger dan het noorden en het westen. Oorlog was een instrument waarmee staten volgens het gedachtegoed van Von Clausewitz een beperkt politiek doel trachtten te bereiken. De afloop van de oorlog werd tijdens vredesonderhandelingen bezegeld. Daarentegen treden in hedendaagse binnenstatelijke conflicten vaak religieuze of etnisch geïnspireerde groeperingen op. Sommigen trekken daarbij zelfs de vergelijking met de Dertigjarige Oorlog. De tegenstanders proberen de strijd te rekken en zijn erop uit zoveel mogelijk slachtoffers onder de westerse strijdmachten te maken, ook als dit grote aantallen doden in eigen gelederen tot gevolg heeft. Dit conflicteert met de zo beheerst mogelijke toepassing van geweld
Maarten Luther
door westerse krijgsmachten. Die zijn erop uit geen slachtoffers te maken onder onschuldige burgers.
Staatsvorming als politiek doel In oorlogen tussen staten probeert de ene partij iets van de regering van de andere staat gedaan te krijgen (bijvoorbeeld afstand doen van een deel van het grondgebied). Bij binnenstatelijke oorlogen gaat het er echter om de regering van het land waarin de interventie plaats heeft, weer op de been te helpen zodat die zelf in de behoefte aan veiligheid kan voorzien. Een goed voorbeeld is de ‘International Security Assistance Force’ (ISAF) in Afghanistan, waaraan ook de Nederlandse krijgsmacht een substantiële bijdrage levert. In Afghanistan opereert geen andere staat als conflictpartij waaraan eisen kunnen worden gesteld. Neen, het doel is juist het de Afghaanse regering zelf mogelijk te maken de orde in eigen land te herstellen (“security first”). Om die reden leiden wij ook het Afghaanse leger en de Afghaanse politie op, zodat die de veiligheidssector zo snel mogelijk zelf kunnen overnemen. Smith definieert het politieke doel van operaties als het creëren van de voorwaarden voor het politieke proces in de fragiele staat. Doel is inderdaad dat de betrokken partijen door deelname aan het proces van staatsvorming de geweldsoptie opgeven.
jaargang 20, nr 1 – 09
de beginselen die toch al worden toegepast bij vredesopbouw. Molier waarschuwt zelfs dat de juridificering van de wederopbouwfase “averechts zou kunnen werken, aangezien staten zich zouden kunnen gaan bedenken om überhaupt nog te interveniëren voor humanitaire doeleinden met het oog op allerlei juridische verplichtingen die in de post interventie-fase op hen rusten”. Wel zinnig is het onderscheid tussen het ius ad bellum (het recht een oorlog te beginnen en het ius in bello (de normen waaraan men zich moet houden tijdens de oorlogvoering). Als Minister van Defensie heb ik vooral te maken met dat tweede: het ius in bello. Twee kernwaarden van dat recht die vastleggen hoe men dient te vechten zijn: discriminatie en proportionaliteit. Het beginsel van discriminatie beoogt aanvallen op onschuldige burgers (non-combattanten) zoveel mogelijk te voorkomen om op die manier onnodig lijden tegen te gaan. Hiertoe behoren ook het goed behandelen van krijgsgevangenen en het mogelijk maken van de behandeling van gewonden. Het beginsel van proportionaliteit schrijft voor dat niet méér geweld mag worden gebruikt dan nodig is om het doel te bereiken.
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
10 Bunker te St Aubin sur Mer, Normandië Binnen die context moet het optreden van onze militairen in Afghanistan worden beoordeeld.
Aard van de militaire krachtmeting Doel van de operaties is het verkrijgen van steun van de burgers (het veroveren van hun “hearts and minds”). Hiervoor is het niet altijd noodzakelijk een militaire overwinning te boeken. Dat is trouwens ook lastig, omdat de tegenstander in regelrechte militaire krachtmetingen zwakker is en om die reden het directe gevecht uit de weg zal gaan. Hij richt zich tegen onschuldige derden om via intimidatie of moord de burgers aan zijn kant te krijgen (terrorisme) of hij voert ‘hit and run’ acties uit tegen onze strijdkrachten, om zich na een kortstondige aanval weer terug te trekken. Door zich te mengen met burgers of deze als schild te gebruiken kan de tegenstander zelfs beogen dat er onder de non-combattanten slachtoffers vallen, waardoor de steun aan ISAF vermindert. Het gevaar bestaat dat het Westen in counterinsurgency-campagnes de methoden van de tegenstander overneemt, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij toepassen van onaanvaardbare verhoormethoden. Dit verschijnsel is bekend uit de militaire geschiedenis, onder meer tijdens oorlogen in de koloniën en tijdens de Algerijnse oorlog. Sommigen beweren zelfs dat de counter insurgency operaties alleen effectief kunnen zijn als men zich zelf niet aan de regels van het oorlogsrecht gebonden acht. Voor die verleiding mogen wij echter nooit be-
zwijken en dat doen onze militairen dan ook niet. De verleiding is een oude: inter arma silent leges, in tijd van oorlog zwijgen de wetten. Echter, wat vroeger immoreel was, is het nu ook. Het kan geen kwaad in dit verband nog eens op een evidentie te wijzen, en dat is dat in Afghanistan de Taliban en medestanders de primaire verantwoordelijken zijn voor alle geweld en slachtoffers, ook die het gevolg zijn van ons han-
Het doel is juist het de Afghaanse regering zelf mogelijk te maken de orde in eigen land te herstellen delen. Die constatering vloeit voort uit het oordeel dat het geweldgebruik van de Taliban door niets en niemand wordt gerechtvaardigd. Ik citeer nogmaals Michael Walzer: “Geen enkele oorlog, zo verklaarden al middeleeuwse theologen, kan van beide zijden gerechtvaardigd zijn”. Het is duidelijk dat in een binnenstatelijk conflict als in Afghanistan de regels van het humanitaire oorlogsrecht van de kant van de niet-statelijke tegenstander welbewust geschonden worden. Wat moet het antwoord zijn op deze irreguliere strijdmethodes? Kunnen we winnen en zo ja hoe? Ik stel voorop dat een overwinning geen militaire overwinning is. We hebben ge-
Personalia Drs E. van Middelkoop is minister van Defensie
transparant
11
jaargang 20, nr 1 – 09
wonnen als de Afghaanse overheid in staat is zelf het land te besturen. Wij hoeven de laatste IED (“improves explose device”, red.) niet onschadelijk te maken. Dat doen de Afghanen straks zelf wel. Om dat te bereiken passen we zowel nationaal als internationaal een geïntegreerd beleid toe. Dat noemen we in Nederland 3D (“Diplomacy, Defence and Development”). En dat alles lukt nooit als Westerse strijdmachten het ius in bello ook maar aan hun laars lappen. Om twee auteurs van de recente publicatie Iust War (Charles Guthrie en Michael Quinlan) te citeren: “two wrongs do not make a right,” meer huiselijk geformuleerd: het vuil van de een wast de ander nog niet schoon. Integendeel, de dagelijkse praktijk die zich bij uitzendingen voordoet, laat zien dat Nederland de regels van het humanitaire oorlogsrecht zo gewetensvol mogelijk probeert toe te passen. Gaan wij militair op expeditie dan gaat de rechtsstaat mee! Een eerste voorbeeld is de zorg die besteed wordt aan de behandeling van Afghaanse gevangenen. Een tweede is het voorkomen van slachtoffers onder de Afghaanse burgerbevolking tijdens militaire acties. Het westerse militair optreden vereist een maximum aan precisie, dat op zijn beurt de capaciteit tot accurate waarneming vergt. Om deze reden wordt onze inlichtingscapaciteit uitgebreid. Ook wordt de tegenstander bestreden door zelf kleinere eenheden (onder meer “special forces”) in te zetten en door het toepassen van netwerktechnologie die “real time situational awareness” en communicatie mogelijk maakt (“Network Enabling Capabilities” ofwel NEC). Ook leidt de doelstelling zoveel mogelijk levens te sparen aan eigen zijde tot een nadruk op de bescherming van eigen troepen “force protection”. Deze maatregelen betreffen zowel bescherming van de individuele soldaat, bescherming van militaire voertuigen (bijvoorbeeld tegen IED´s) als de bescherming van “compounds” (bijvoorbeeld tegen mortieraanvallen). Deze voorbeelden zijn illustratief voor de waarde die de regering toekent aan het oorlogsrecht. Ook worden onze militairen onder meer via dilemmatraining voorbereid op de ethische dilemma´s die voortvloeien uit het humanitaire oorlogsrecht. En ten slotte kan ik U verzekeren dat het parlement er wel voor zal waken dat onze aandacht voor de rechtvaardige oorlog niet verslapt. Duidelijk is in ieder geval dat een beroep op de doctrine van de rechtvaardige oorlog ons er altijd toe zal verplichten het ius in bello toe te passen.
Rechtvaardige oorlog vroeger en nu
De rechtvaardige oorlog in historisch perspectief:
De ontwikkeling van concep
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
12
De term ‘rechtvaardige oorlog’ roept dikwijls gemengde reacties op. ‘Rechtvaardig’ en ‘oorlog’ zijn woorden die wij in onze tijd niet meer gemakkelijk met elkaar in verband brengen. Wapengeweld brengt toch alleen maar ellende met zich mee? Degenen die iets meer notie van het concept hebben, reageren vooral cynisch: het zijn allemaal mooie woorden, waarmee de partijen hun werkelijke motieven en doeleinden verhullen en vergoelijken. Een enkeling herinnert ons aan een uitspraak van Karl von Clausewitz: “De agressor is altijd vredelievend; hij wil ons land het liefst zonder tegenstand innemen.” Hoewel ik het cynisme begrijp, deel ik het niet. Gewapende conflicten zijn inherent aan het menselijk samenleven gebleken. Of wij nu willen of niet, we moeten er iets van vinden. Michael Walzer, de dean van de hedendaagse theoretici van de rechtvaardige oorlog, spreekt in dit verband over “the moral reality of war”. Daarom moeten we ons blijvend bezinnen over de morele kant van het wapengeweld. Ook al kan dat tot grote teleurstellingen leiden. De cynicus plaatst zichzelf comfortabel aan de zijlijn. Hoe vaak hij ook zijn opvatting bevestigd zal zien, hij ontloopt zijn verantwoordelijkheid.
- door Jan Hoffenaar -
V
Verschillende visies In de loop der tijd zijn er zeer verschillende visies op het verschijnsel oorlog geweest. Dit hing samen met hoe men aankeek tegen de intrinsieke, natuurlijke staat van de wereldgemeenschap. Is zij ‘van nature’ vreedzaam of oorlogzuchtig? Is zij een afspiegeling van een hogere wereld of niet? De traditie van de rechtvaardige oorlog had en heeft enkele geduchte concurrenten. Meestal worden in dit verband het pacifisme en het realisme genoemd. Christen-Pacifisten – er bestaan meer pacifistische stromingen – keuren a priori iedere vorm van geweldgebruik af en treden daarmee in de voetsporen van Jezus van Nazareth, die onder meer heeft gezegd: “Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen” en “Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe” en “Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen”.1 Maar, zo wordt hun tegengeworpen, kan de Bergrede de leidraad vormen voor het staatsbestuur? Realisten staan zeer sceptisch tegenover morele concepten. Zij beschouwen de internationale arena, door het ontbreken van een overkoepelend soeverein gezag, als een anarchie, waarin macht voor recht gaat en alles draait om de verdediging van de nationale belangen, zonodig met gewelddadige middelen. Tot deze traditie worden gerekend bekende namen als Thucydides, Nicolò Machiavelli, Thomas Hobbes, Hans Morgenthau, George Kennan, Henry Kissinger en Kenneth Waltz. Typerend voor dit ‘realistische’ denken zijn de volgende woorden van George Kennan in 1948: “Wij [de Verenigde Staten] hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking […] Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen dat ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven […] We moeten ophouden te spreken over vage en […] imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard en democratisering […] Hoe minder we […] worden gehinderd door idealistische slogans, des te beter het is.”2 Een stroming die in het debat over oorlog en vrede tegenwoordig bijna verdwenen lijkt, is die van de oorlogsverheerlijking. Deze lange traditie had vooral aan het eind van de negentiende eeuw en aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog veel aanhang, maar zeker ook daarna. De oorlog
pt en praktijk kosmische strijd. Het zijn allemaal gedachteconstructies die een beroep doen op onderbuikgevoelens die bij ieder mens naar boven kunnen worden gehaald.
Aan velen schatplichtig De traditie van de rechtvaardige oorlog had en heeft, zoals gezegd, geduchte concurrenten, zoveel is wel duidelijk. De traditie kenmerkt zich door het systematisch doordenken van de voorwaarden waaronder het opnemen van de wapenen gerechtvaardigd is, het zogenoemde jus ad bellum, en van de regels waaraan oorlogvoerenden zich tijdens de strijd moeten houden, het jus in bello. De opvattingen die binnen deze tradi-
Beeld van Aristoteles. als de “supreme test of man”, de oorlog als zuiveraar van de decadente, zelfgenoegzame samenleving, de oorlog als moment waarin de staat zichzelf volledig kan verwezenlijken (“Die kriegführende Staat ist der Staat in der höchsten Aktualiteit seines Daseins”), de oorlog als middel van sociaal-darwinistische selectie, de oorlog als ‘agent of progress’ (bijvoorbeeld in de klassenstrijd, op weg naar de stichting van de heilstaat op aarde), de oorlog als esthetisch hoogtepunt (‘der frische und fröhliche Krieg’), maar ook: de oorlog als uitdrukking van de
transparant
tie vorm hebben gekregen, zijn nog altijd zeer actueel. Ik wijs hier op het in 2004 in opdracht van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties opgestelde rapport van het High-Level Panel on Threats, Challenges en Change. De vijf basiscriteria voor het uitoefenen van geweld die in dit rapport worden genoemd, zijn geheel in lijn met het gedachtegoed van de rechtvaardige oorlog. Dit gedachtegoed heeft in de loop van vele eeuwen vorm gekregen en is aan velen schatplichtig. De Griekse filosoof Aristoteles is, in de vierde eeuw voor Christus, de eerste ons bekende denker die, in zijn Politica, de term ‘rechtvaardige oorlog’ gebruikte. Oorlog achtte hij onder meer gerechtvaardigd tegen niet-Grieken, die in zijn gedachtegang van nature niet tot besturen in staat waren. Hier stuiten wij meteen op een aspect van het rechtvaardige-oorlogdenken dat het tot begin twintigste eeuw zou kenmerken, namelijk dat het gold binnen de eigen cultuurkring en dat in contacten met culturen en volken daarbuiten geheel andere – of beter: geen – regels golden. Denk aan de kruistochten, denk aan het moderne imperialisme. De Romeinse advocaat en wijsgeer Marcus Tullius Cicero, levend in de eerste eeuw voor Christus, ging in zijn De republica en De officiis uitgebreid in op de justum bellum, de rechtvaardige oorlog. Hij achtte een oorlog rechtvaardig als deze offici-
13
jaargang 20, nr 1 – 09
De Griekse filosoof Aristoteles is, in de vierde eeuw voor Christus, de eerste ons bekende denker die, in zijn Politica, de term ‘rechtvaardige oorlog’ gebruikte
de justum bellum toe. Door erop te wijzen dat men slechts uit liefde mocht handelen, bijvoorbeeld om anderen te beschermen, haalde hij het gedachtegoed van de rechtvaardige oorlog in de sfeer van de ethiek. Hij wees er verder op dat alleen Gods oordeel over goed en kwaad absoluut is en dat de menselijke vermogens slechts relatief zijn. Dit noopt de christen tot grote terughoudendheid in de strijd. In de woorden van de bekendste historicus van de rechtvaardige oorlog, James Turner Johnson: “The Christian warrior must feel a hand on his shoulder and a cautioning voice in his ear, even though he believes he is right to have taken up arms […].”4 Na Augustinus duurde het nog enkele eeuwen voordat steppevolken en Noormannen Europa definitief met rust lieten.
Zo moest het kwaad van de oorlog, vooral het verlies aan mensenlevens, in verhouding staan tot het onrecht dat door de oorlog werd afgewend of hersteld.
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
14 Hugo de Groot eel was verklaard, door de juiste autoriteit én als deze werd gevoerd om zich te wreken of zich te verdedigen. Ook hij beschouwde zijn eigen volk, de Romeinen, als superieur. De naam die het meest aan de rechtvaardige oorlog wordt gekoppeld is die van de Noord-Afrikaanse kerkvader Augustinus, die leefde in de onstuimige periode rond 400 na Christus. Sinds keizer Constantijn de Grote in 312 het christendom had aanvaard, had de christelijke kerk zich tot steunpilaar van de staat ontwikkeld. In 393 maakte keizer Theodosius het christendom zelfs tot staatsgodsdienst. Toen echter korte tijd later, in 410, na enkele decennia met vele buitenlandse invasies, Rome viel, raakten vele christenen in een diepe geloofscrisis. Augustinus bood hun in deze beroerde situatie een nieuw en hoopvol perspectief. In zijn bekende werk De civitate dei stelde hij de civitas dei, het hemelse rijk, op aarde vertegenwoordigd door de kerk, diametraal tegenover de civitas terrena, die alle heidense aardse rijken omvatte. Een christen was volgens Augustinus burger van beide staten. Hij had, levend in de schaduw van de zondeval, weet van “een andere wereld die lonkt, één zoals hij is bedoeld”, zoals de christelijk ethicus Theo Boer het eens heeft uitgedrukt.3 Binnen dit kader verschafte Augustinus een morele rechtvaardiging voor christenen om, zo nodig, de wapens op te nemen. Voortbordurend op de geschriften van Cicero voegde hij naast de criteria van de juiste autoriteit en de rechtvaardige zaak het criterium van de juiste intentie aan het concept van
Het continent viel uiteen in een lappendeken van kleine en grotere rijkjes. Dat gaf de paus de ruimte zijn positie als wegbereider van Gods rijk op aarde te verstevigen. Hij kreeg in zaken van oorlog en vrede het laatste woord. Hij verordonneerde de kruistochten, de heilige oorlogen tegen de islam en ter bevrijding van het Heilige Land. De ridders die aan deze wrede, niet aan regels gebonden oorlogen deelnamen, voerden in eigen land meestal slechts kortstondige oorlogjes, op kleine schaal en steeds meer gebonden aan strikte codes. Ook binnen de kerk trad een zekere verstarring in. Scholastici probeerden een ordening te ontwerpen waarin alles zijn vaste plaats en betekenis kreeg. De meest invloedrijke van hen was Thomas van Aquino, die in de dertiende eeuw leefde. Hij bouwde in zijn Summa Theologica voort op de ideeën van onder meer Aristoteles en Augustinus. Hij maakte een onderscheid tussen het eeuwige recht, dat ongeveer gelijk staat met de goddelijke rede, het goddelijk recht, dat de mensen door Gods genade wordt geopenbaard, het natuurrecht, de reflectie van de goddelijke rede (Gods plan) op aarde, zoals die onder meer tot uiting komt in de zoektocht naar het goede en het vermijden van het kwade, en, tot slot, het menselijke recht, dat uit de rede voortkomt. Binnen dit kader gaf hij de opvattingen van Augustinus een plaats en werkte hij deze systematisch uit.
Volkenrecht De grote betekenis Thomas van Aquino kwam pas in de zestiende eeuw, toen zowel katholieken als protestanten naar zijn geschriften grepen om hun positie te bepalen in de inmiddels sterk veranderde wereld. Behalve op de scheuring van de christelijke eenheid doel ik hier op het ontstaan van sterke staten en de ontdekking en kolonisering van nieuwe werelden. En tevens op het veranderende karakter van de oorlogvoering door de invoering van nieuwe wapentechnieken, zoals kanonnen en geweren, en de daarmee gepaard gaande
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
15
heid van de kerk. Het werd algemeen geaccepteerd dat staten het recht hadden de wapens op te nemen om bepaalde concrete doelen te bereiken. Des te meer aandacht kreeg, zoals gezegd, het jus in bello. Het voeren van een oorlog met militaire professionals was duur en daardoor aan financiële grenzen gebonden. Daarnaast vereiste het optreden met grote groepen een grote mate van discipline, wat ook haar grenzen stelde. Datzelfde gold voor de toenemende logistieke eisen. Tevens was iedereen erbij gebaat de schade van de oorlog beperkt te houden. Al deze zaken leidden tot de behoefte de oorlogvoering aan bepaalde regels te binden. Hugo de Groot komt de eer toe deze regels tot één geheel te hebben samengevoegd. In 1625 legde hij in zijn De iure belli ac pacis de basis voor het moderne volkenrecht. De belangrijkste beginselen voor het ius in bello waren discriminatie, dat wil zeggen het onderscheiden van combattanten en non-combattanten, en proportionaliteit. Het discriminatiebeginsel had zijn wortels rechtstreeks in de Middeleeuwen en wel in de riddercodes en in de Pax Dei, volgens welke eveneens tegen bepaalde groepen geen geweld mocht worden gebruikt. Vanaf Hugo de Groot was het denken over de rechtvaardige oorlog gedurende ruim tweeëneenhalve eeuw vooral een aangelegenheid voor juristen.
Totale oorlogen
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
16 Amerikaanse soldaten als krijgsgevangenen in de Eerste Wereldoorlog opkomst van niet-ridderlijke krijgers en de toename van de letaliteit. Onder invloed van deze ontwikkelingen formuleerden de theoloog-filosofen Franciscus de Victoria en Francisco Suárez enkele aanvullende voorwaarden aan het concept van de rechtvaardige oorlog. Zo moest het kwaad van de oorlog, vooral het verlies aan mensenlevens, in verhouding staan tot het onrecht dat door de oorlog werd afgewend of hersteld. Verder moesten alle vreedzame middelen om het onrecht te voorkomen of te herstellen zijn uitgeput, alvorens de wapens op te nemen. Ten slotte moest de oorlog van tevoren een redelijke kans op succes hebben, zodat het leiden niet voor niets zou zijn. Aldus waren de beginselen van het jus ad bellum zoals we die vandaag nog kennen, aan het begin van de zeventiende eeuw vastgelegd. Spoedig verdwenen zij echter naar de achtergrond en werd alle aandacht gericht op het jus in bello. Dit was de periode waarin de soevereiniteit van staten tot ontwikkeling kwam. De ‘ideologische’ basis voor het gedachtegoed van de rechtvaardige oorlog verschoof van het goddelijk recht naar het natuurrecht. Dat laatste ging uit van de idee dat er concepten zijn, inclusief morele richtlijnen voor individueel en sociaal gedrag, die iedereen met gebruik van de rede kan ontdekken en daarom voor iedereen geldig zijn. Het was zo mogelijk soeverein te regeren, zonder directe betrokken-
In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er verandering in deze relatief stabiele situatie. Dat had te maken met de enorme technologische vernieuwingen in het kielzog van de industriële revolutie, met de vergroting van de legers als gevolg van de invoering van de dienstplicht en, tot slot, met de opkomst van het nationalisme. Een rampzalige mix, zo bleek al spoedig. De internationale afspraken in de vorm van de Conventies van Genève en van Den Haag, over ius in bello zaken als de behandeling van zieken, gewonden en krijgsgevangenen, moeten worden gezien als een teken dat de oorlog haar beperkte karakter aan het verliezen was. Oorlogen vonden niet meer uitsluitend op het gevechtsveld plaats. Meer en meer raakte de gehele bevolking erbij betrokken, als opgeroepen dienstplichtige, als arbeider in de fabrieken en, tot slot, ook als slachtoffer. De scheiding tussen combattanten en non-combattanten vervaagde. Oorlogen gingen om niets minder dan het voortbestaan van de eigen natiestaat. Het werden heilige oorlogen. De ogen van de wereld gingen open in de Eerste Wereldoorlog, toen het geweld van kanonnen, machinegeweren, gifgas en spoedig ook tanks en vliegtuigen delen van Europa verwoest en verweest achterliet. Het ius ad bellum werd opnieuw onderwerp van studie en discussie. Dat gebeurde in versterkte mate na afloop van de Tweede Wereldoorlog, die in zijn gevolgen, zeker ook voor de burgerbevolking, nog vele malen erger was, alle conventies ten spijt. Voor het eerst in de geschiedenis werd het, althans op het geduldige papier van het Handvest van de Verenigde Naties, staten expliciet verboden uit zichzelf een aanvalsoorlog te beginnen. Dat mocht uitsluitend na toestemming van de Veiligheidsraad. De urgentie van dit verbod nam toe met de nucleaire wapenwedloop, die er-
hem concreet dat de zogenoemde coutervalue strategy, waarbij de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie elkaars steden ‘onder schot’ hielden, moreel ontoelaatbaar was. De bekendste intellectueel in de traditie van de rechtvaardige oorlog van de laatste decennia is de Amerikaanse politiek-filosoof Michael Walzer.5 Meer dan iemand anders heeft hij het morele element weer teruggebracht op de plaats waar het mijns inziens hoort: in het centrum van de discussie over oorlog en rechtvaardigheid. Naar zijn mening verschaft alleen vijandelijke agressie óf, en dat is een belangrijke toevoeging, de onmiddellijke dreiging ervan een staat het recht de wapens op te nemen. Hij relateert de ethische afweging het liefst aan concrete situaties. Daarbij schuwt hij niet zijn hoofd boven het maaiveld uit te steken. Zo verdedigde hij vorig jaar in de Thomas More Lezing in de Radboud Universiteit in Nijmegen niet alleen de stelling dat Israël volledig in zijn recht stond Hezbollah in Libanon aan te vallen (het werd immers vanuit Libanon beschoten), maar tevens hield hij niet Israël maar Hezbollah, die zijn raketinstallaties te midden van de burgerbevolking verborgen hield, primair verantwoordelijk voor de burgerdoden bij de Israëlische aanvallen op deze raketinstallaties.
Personalia Jan Hoffenaar is hoofd van de Afdeling Wetenschappelijk Onderzoek van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht
In de huidige tijd Dit brengt mij tot enkele opmerkingen over de betekenis van het concept van de rechtvaardige oorlog in de huidige tijd, sinds het einde van de Koude Oorlog en sinds 9/11. Als wij afgaan op de vele publicaties over dit onderwerp in de afgelopen jaren, kan zonder meer worden gesteld dat deze betekenis bijzonder groot is. En dat hoeft ons niet te verwonderen. De overzichtelijkheid van de Koude Oorlog is verdwenen en, belangrijker nog, de inzet van het geweldsinstrument is een gecompliceerdere aangelegenheid geworden. Het is niet meer uitsluitend een zaak van staten tegenover staten of een strijd van een regering tegen een binnenlandse verzetsbeweging. Tegenwoordig moet eveneens het internationale terrorisme een halt worden toegeroepen en lijkt de ‘responsibility to protect’ de soevereiniteit van staten verder aan te tasten. ‘Human security’ wordt relatief belangrijker ten opzichte van ‘state security’. In deze nieuwe, snel veranderende constellatie dienen de verschillende criteria van zowel het ius ad bellum als het ius in bello steeds per geval opnieuw te worden
Noten
Dit artikel is een bewerking van een lezing die de auteur heeft gehouden op de conferentie “De rechtvaardige oorlog, toen en nu”, georganiseerd door de Vereniging van Christen-Historici, i.s.m. het Instituut Geschiedenis (Universiteit Utrecht) en het Center for Terrorism and Counterterrorism studies (Campus Den Haag, Universiteit Leiden), 9 juni 2008, Akademiegebouw Universiteit Utrecht. 1 2
3
4
5
6
Resp. Matteüs 26:52, 5:39 en 5: 44. Aangehaald in: Cees den Heyer, “Een (ge)weldadige God”, Studiedag Ker en Vrede, 2002, http://www.kerkenvrede.nl/oud/studag04.htm. Th.A. Boer, “De rechtvaardige oorlog: zoeken naar de zin van een eeuwenoud concept”, Nederlands Theologisch Tijdschrift, 67, nr. 2 (april 2003) 101. James T. Johnson, “Threats, Value and Defense” in: Jean Bethke Elshtain, ed., Just War Theory (Oxford, 1992) 60. Michael Walzer, Just and Unjust Wars: A Moral Argument with Historical Illustrations (New York, 3e dr., 2000). Brian Oriend, “Justice After War”, Ethics & International Affairs (2004) 43-56.
17 transparant
Oorlogen vonden niet meer uitsluitend op het gevechtsveld plaats. Meer en meer raakte de gehele bevolking erbij betrokken
gewogen. Daarnaast verdient het nieuwe twijgje aan de stam van de traditie van de rechtvaardige oorlog, het zogenoemde jus post bellum, een serieuze kans om uit te groeien tot een volwaardige tak. Ik doel hier niet in de eerste plaats op de volkenrechtelijke, maar op de ethische kant van de zaak. Onredelijke vredesregelingen hebben, zoals wij allen weten, in het verleden al vaak tot grote narigheid geleid. Tegenwoordig is een militaire interventie meestal gericht op het herstellen of creëren van een duurzame vrede. Dat vergt niet alleen een comprehensive approach of een zogenoemde 3D-benadering (diplomacy, developement en defence), maar ook een gewetensvolle, op de langere termijn georiënteerde afwikkeling van het eventueel forse militaire ingrijpen. Brian Oriend, die zich sterk maakt voor een jus post bellum, noemt de volgende criteria: proportionaliteit, openheid, discriminatie tussen leiders, militairen en burgers, herstel van geschonden rechten, bestraffing van de besluitvormers, bestraffen van oorlogsmisdaden en compensatie en rehabilitatie. Hij pleit ervoor de drie onderdelen van het concept van de rechtvaardige oorlog – voor, tijdens en na afloop van het militaire conflict – van te voren tezamen te bezien. Ze horen bij elkaar.6 Dat lijkt mij een juiste zienswijze. Hoeveel dilemma’s de criteria van de rechtvaardige oorlog ook met zich meebrengen, hoe flexibel ze ook geïnterpreteerd kunnen worden en hoe gemakkelijk de terminologie van het concept ook werd en wordt misbruikt om volstrekt onrechtvaardig optreden te rechtvaardigen – allemaal dingen waarop ik in dit artikel niet ben ingegaan – we kunnen niet zonder de traditie van de rechtvaardige oorlog. We zijn immers verplicht ons een moreel oordeel te vormen over de inzet van het militaire geweldsinstrument.
jaargang 20, nr 1 – 09
voor zorgde dat een oorlog kon uitlopen op de totale vernietiging van de mensheid. Hoe moest een mens, hoe moest een christen zich in deze overweldigende omgeving opstellen? De Amerikaanse protestantse ethicus Paul Ramsay gaf op deze vraag gedeeltelijk een antwoord door te pleiten voor discriminatie als absoluut beginsel. Dat betekende volgens
De Rooms-katholieke Kerk en oorlog
Traditie rechtvaardige oorlog In deze bijdrage zal ik een aantal opmerkingen maken over de rechtvaardige oorlog traditie vanuit kerkelijk – meer in het bijzonder roomskatholiek - perspectief. Ik zal me daarbij toespitsen op een aantal meer recente thema’s en debatten.
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
18
I
- door Koos van der Bruggen -
Ik begin met een citaat uit het Reformatorisch Dagblad. Deze krant publiceerde rond het begin van de nog steeds voorturende Irak-oorlog van 2003 een aantal interviews en achtergrondverhalen. In die reeks deed Roel Kuiper (momenteel onder meer Eerste Kamerlid voor de ChristenUnie) de volgende uitspraak over de rechtvaardige oorlog:1 De theorie van de rechtvaardige oorlog stelt de vraag of er een gerechtvaardigde reden is, een juist motief en een bevoegde autoriteit. Ook stelt het begrenzingen aan het gebruik van geweld (alleen indien noodzakelijk). Deze theorie verwerpt oorlogen uit machtshonger of wraak, het verwerpt lichtvaardige oorlogen uit behoefte aan wapengekletter, het verwerpt oorlogen anders dan door wettige overheden. Binnen deze kaders voeren de VS een gerechtvaardigde oorlog tegen Irak. Het probleem is wel dat men deze criteria verschillend kan interpreteren. Ik heb hier in de VS al discussies meegemaakt van voor- en tegenstanders van de oorlog die zich beiden beriepen op de theorie van de rechtvaardige oorlog. Met deze praktijk van uiteenlopende interpretaties werd ook de Amerikaanse auteur George Weigel geconfronteerd.2 Deze Weigel moet aan het begin van de Irak-oorlog van 2003 een getormenteerd mens zijn geweest. Hij was een vurig aanhanger van de toenmalige paus, Johannes Paulus II. Hij bewonderde zijn theologische opvattingen en zeker ook de rol die deze paus gespeeld had bij het beëindigen van de Koude Oorlog. Maar deze zelfde paus ontpopte zich in de aanloop naar de Irak-oorlog als een van de felste tegenstanders van de Amerikaanse en Britse interventie. En de paus beriep zich daarbij ook nog eens op de traditie van de rechtvaardige oorlog. En dat terwijl Weigel juist een voorstander was van het Amerikaanse optreden. Weigel verklaart deze zijns inziens
verkeerde opstelling van de paus met het argument dat de rooms-katholieke kerk haar eigen leer de afgelopen veertig jaar vergeten is. De traditie van de rechtvaardige oorlog wordt vaak sterk geassocieerd met de Rooms-katholieke kerk. Dit is niet zo vreemd als we zien welke bijdrage katholieke theologen aan de ontwikkeling van de traditie hebben geleverd. Deze bijdrage is uitvoerig beschreven in het in 1934 verschenen standaardwerk van de Nijmeegse hoogleraar Robert Regout. Het is de tragiek van de geschiedenis dat deze professor Regout tijdens de oorlog in een Duits concentratiekamp is overleden.3 Weigel spreekt zelfs van een katholieke leer van de internationale betrekkingen die valt te herleiden tot de kerkvaders Augustinus (354-430) in De Civitate Dei (de Stad Gods) en Thomas van Aquino (1225-1274) onder meer in Summa Theologiae. De theorie is vervolgens nader uitgewerkt en verfijnd door Spaanse theologen als Francisco de Vitoria (ca 1485-1546) en Francisco Suarez (1548-1617). Dan slaat Weigel opnieuw een paar eeuwen over om te concluderen dat de pausen Pius XII (1939-1958) en Johannes XXIII (1958-1963) de theorie verder ontwikkeld hebben. En daarna – aldus Weigel - zou de theorie dus vergeten zijn! Weigel stelt dat volgens de katholieke traditie de politiek een arena is waar rationaliteit en morele verantwoordelijkheid een rol (behoren te) spelen. Daarmee onderscheidt hij de katholieke leer van opvattingen die stellen dat de wereldpoli-
De traditie van de rechtvaardige oorlog wordt vaak sterk geassocieerd met de roomskatholieke kerk tiek een amorele of zelfs immorele aangelegenheid is. In dit kader wordt vaak verwezen naar de opvattingen van Hobbes of Machiavelli of in onze tijd de school van het Politiek Realisme, waartoe bijvoorbeeld iemand als Henry Kissinger gerekend wordt. Een tweede aspect is macht. Macht wordt niet gezien als iets slechts, maar als iets dat ook ten goede kan worden aangewend. Regeren zonder macht is onmogelijk. En – belangrijk – macht kan worden aangewend om vrede te bewerkstelligen. Het derde aspect is het katholieke vredesbegrip. Daarmee
g vanuit kerkelijk perspectief
Weigel gaat ervan uit dat de natiestaat ook in de 21e eeuw een belangrijke rol blijft spelen in de internationale betrekkingen. Maar daarnaast zijn er nieuwe actoren: financiële en economische instituties en tal van niet-gouvernementele organisaties. En dan is er natuurlijk de Verenigde Naties. En daar zit de pijn voor Weigel: de Verenigde Naties is naar zijn mening niet in staat geweest om een van zijn belangrijkste doelstellingen (“save humanity from the scourge of war”) te realiseren. Ook schiet de VN tekort in het oplossen van tal van regionale oorlogen en conflicten en dan ook nog eens bij de bestrijding van ziektes als SARS en AIDS. Verder laakt hij de structuur van de VN als een land als Libië daarbinnen voorzitter kan worden van de Mensenrechten Commissie. Kortom: de katholieke leer van de internationale betrekkingen moet het morele en politieke falen van de VN erkennen. Daarnaast, want Weigel is nog niet aan het einde van wat bijna een requisitoir is, moet ook rekening gehouden worden met anti-democratische tendensen in de Europese Unie en met “a new and dangerous form of judicial activism in international legal institutions”.4 De katholieke wereld
Military chapman
moet begrijpen dat realisering van haar waarden niet dichterbij komt door “the tyranny of unelected judges”. Waarheen moet dit alles de katholieke theorie van de internationale betrekking leiden. Weigel komt tot de volgende prioriteiten: 1. Verheldering van het onderscheid tussen soft power en hard power, waarbij de keuze voor hard power niet bij voorbaat moet worden afgewezen; 2. Erkenning dat ook het eerste gebruik van geweld moreel gerechtvaardigd kan zijn; 3. Relativering van de steun aan de rol van de VN en de Veiligheidsraad5; 4. Bezinning op de vraag of de standpunten van de kerk nog wel in de lijn van de rechtvaardige oorlog traditie staan, als elke keer de conclusie is dat een oorlog niet gerechtvaardigd is.
Natuurrechtelijke ordening als leidend principe Waarom zoveel aandacht voor deze in een aantal opzichten toch tamelijk discutabele en – laten we eerlijk zijn – nogal vanuit Amerikaans perspectief ingegeven visie van George
transparant
19
jaargang 20, nr 1 – 09
wordt niet bedoeld de innerlijke vrede die iemand uit de relatie met God kan putten en evenmin de eschatologische interpretatie van een conflictvrije wereld. Neen, vrede betreft hier het bereiken van een toestand in de politieke gemeenschap waarbij orde, wet, vrijheid en rechtvaardige structuren bijdragen aan het gemeenschappelijke belang van een samenleving. Tranquillitas ordinis is de leidraad voor de katholieke leer der internationale politiek. Deze visie bereikte een hoogtepunt, maar volgens Weigel tevens een voorlopig eindpunt in 1963 met de encycliek Pacem in Terris van paus Johannes XXIII. Zeker gedurende het meer dan 25-jarige pontificaat van paus Johannes Paulus II kwamen steeds meer de mensenrechten op de eerste plaats. De persoonlijke ervaringen van de paus in het communistische Polen hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. De stelling van Weigel is dat dit optreden van de vorige paus noodzakelijk en uitermate zinvol is geweest, maar dat de kerk nu ook “de tekenen des tijds” moet verstaan. We leven niet langer in een bipolaire wereld, maar in een wereld waarin de Verenigde Staten de heersende macht is op militair, economisch en cultureel terrein. De invloed van West Europa is afgenomen, terwijl nieuwe machten als India, China en Japan in opkomst zijn.
belang van de kerkvaders Augustinus en Thomas van Aquino onomstreden, en dat zeker niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats op het terrein van de internationale betrekkingen. Het zijn ook enkele kernbegrippen uit hun geschriften die doorwerken in kerkelijke uitspraken over internationale betrekkingen. Rust, orde en waarheid zijn begrippen die direct voortvloeien uit de natuurrechtelijke traditie waarop de kerk zich baseert, niet alleen in internationaal politiek opzicht, maar bijvoorbeeld ook bij de beoordeling van medisch-ethische kwesties. De afwijzing van anticonceptie in de encycliek Humanae Vitae van paus Paulus VI (1968) is hierop direct terug te voeren. Wie kerkelijke documenten leest zal zien dat genoemde begrippen als een rode draad door deze documenten loopt.6 En dan is het opvallend dat de Rooms-katholieke
En dan is het opvallend dat de Roomskatholieke kerk in de jaren sinds de Tweede wereld oorlog de realisering van de tranqullitas ordinis vooral belichaamd ziet in de Verenigde Naties
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
20
Toespraak Paus Paulus VI over zijn encycliek Humanae Vitae
Weigel? Want is er inderdaad zoiets als een katholieke leer van de internationale betrekkingen. Als dat al het geval is heeft die theorie een bredere basis dan de bronnen waarop Weigel zich beroept. Wat hij met een groot woord katholieke theorie van de internationale betrekkingen noemt, heeft eigenlijk vooral zijn neerslag gevonden in de traditie van de rechtvaardige oorlog. Want genoemde auteurs hebben vooral uitspraken gedaan over al dan niet gerechtvaardigde redenen om oorlog te voeren en over de morele aard van oorlogshandelingen (respectievelijk ius ad bellum en ius in bello). Zeker in de tijd van Augustinus en in die van Thomas bestonden er nog geen internationale betrekkingen zoals wij die nu kennen. En de geschriften van deze beide Spaanse theologen Vitoria en Suarez waren toch vooral bedoeld als ondersteuning van en (soms) kritisch commentaar op het optreden van de Spanjaarden bij de koloniale verovering van Amerika. De invloed en het belang van deze auteurs op de rechtvaardige oorlog traditie (die overigens ook wortels buiten de Roomskatholieke kerk heeft) mag geenszins onderschat worden, maar het voert te ver om te stellen dat zij nu de dragers zijn van een katholieke leer der internationale betrekkingen. Theologisch gezien is binnen de Rooms-katholieke kerk het
kerk in de jaren sinds de Tweede wereld oorlog de realisering van de tranquillitas ordinis vooral belichaamd ziet in de Verenigde Naties! Die visie is het meest pregnant verwoord in de encycliek Pacem in Terris van paus Joannes XXIII uit 1963. In Pacem in Terris maakt de Rooms-katholieke kerk zich sterk voor een openbaar gezag op internationaal niveau. Concreet werd dit vertaald in een pleidooi voor een versterking van de rol van de Verenigde Naties. Begin jaren zestig werd de VN nog verlamd door de Koude Oorlog die toen – met onder meer de Cuba-crisis – zo ongeveer op zijn diepste vriespunt was. Maar Pacem in Terris zag lichtpunten. Vrede diende gebaseerd te zijn op eerbiediging van de mensenrechten, zoals die onder meer verwoord waren in de Universele Verklaring van de Rechten van de mens, En deze Verklaring vormt weer een van de grondslagen van de Verenigde Naties. Daarmee ontzegt de kerk soevereine staten niet het recht om zich eventueel gewapenderhand te verdedigen tegen agressie. De aloude traditie van de rechtvaardige oorlog blijft ook in Pacem in Terris gehandhaafd. Veelzeggend is ook de uitspraak van paus Paulus VI in 1965 tijdens een toespraak voor de VN: “Wij zouden geneigd zijn te zeggen, dat gij [Verenigde Naties, kvdb] als het ware in de tijdelijke orde zijt, wat onze Katholieke Kerk in de geestelijke orde wil zijn, namelijk uniek en universeel. Voor de ideologische verheffing van de mensheid is er op natuurlijk niveau niets hogers denkbaar, want gij zijt geroepen om niet slechts enkele, maar alle volken als broeders te verenigen.”7 Dit citaat – dat met tal van vergelijkbare citaten van de latere pausen Johannes Paulus II en Benedictus XVI is aan te vullen - laat zien dat, anders dan Weigel stelt, de kerk haar eigen leer zeker niet is vergeten. Die leer is echter niet specifiek een katholieke leer van de internationale betrekkingen, maar een
Augustinus, bisschop van Hippo, 350-430 alomvattend natuurechtelijk geïnspireerde theologische en filosofische visie, die consequent en consistent wordt toegepast of het nu de anticonceptie betreft of de internationale rechtsorde. Die consistentie heeft onder meer tot gevolg dat de visie van de kerk over een bepaald issue zeer voorspelbaar en weinig aan verandering onderhevig is. Het standpunt van de kerk over het gebruik van anticonceptiemiddelen, zoals de pil en het condoom, is daarvan een ook binnen de kerkgemeenschap omstreden voorbeeld. Waar
Want daarnaast neem het Vaticaans ook deel aan het dagelijkse internationaal-politieke spel. Het Vaticaan is immers ook een staat met eigen grondgebied, een eigen staatshoofd en een eigen diplomatieke diens
het gaat om vraagstukken van internationale ordening en vrede en veiligheid kiest de Rooms-katholieke kerk voor een versterking van de internationale rechtsorde, zoals die onder meer door de VN wordt vorm gegeven Daarmee bevindt de kerk zich tegenwoordig vaak juist in het meer progressieve kamp van vredesbewegingen en internationalisten. Maar die officiële uitspraken zijn maar een kant van de kerkelijke betrokkenheid. Want daarnaast neem het Vaticaan ook deel aan het dagelijkse internationaal-politieke spel. Het Vaticaan is immers ook een staat met eigen grondgebied, een eigen staatshoofd en een eigen diplomatieke dienst. Volgens de katholieke traditie moet deze ministaat eerst en vooral de geestelijke vrijheid van de paus garanderen: hij is van geen enkele wereldse heerser afhankelijk. Die meer diplomatieke insteek blijkt onder meer uit de morele beoordeling van de kernbewapening door de katholieke kerk.
Rooms-katholieke Kerk en Kernwapens De katholieke kerk heeft een opvallende rol gespeeld tijdens de kernwapendebatten van de jaren tachtig. Tal van bis-
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
21
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
22
Boedapest 1956, even een gevoel van bevrijding schoppenconferenties hebben zich – daartoe vaak uitgenodigd door hun gelovigen – gemengd in die discussie over de morele (on)aanvaardbaarheid van kernwapens. Dat leidde tot soms tamelijk uiteenlopende uitspraken. Het Vaticaan was allerminst gelukkig met deze diversiteit aan standpunten en visies. Paus Johannes Paulus heeft daarom in 1982 de grenzen aangegeven waarbinnen de discussie zich diende af te spelen door de volgende uitspraak te doen over de nucleaire afschrikking: “In de huidige omstandigheden kan afschrikking, gebaseerd op evenwicht nog als moreel aanvaardbaar worden beschouwd, zeker niet als doel op zich, maar als een stap op weg naar een voortgaande ontwapening”. 8 Aan die uitspraak hebben de verschillende bisschoppenconferenties zich ook gehouden. Dit kon de verschillen die er waren evenwel niet verhelen. De Franse bisschoppen9 leken nauwelijks problemen te hebben met hun “force de frappe”, terwijl hun Amerikaanse collega’s de nucleaire afschrikking juist sterk bekritiseerden in een brief die soms een bijna pacifistische ondertoon had.10 En de Nederlandse bisschoppen zaten daar weer tussenin.11 Die moesten in hun stellingname laveren tussen de visie van de legerbisschop mgr. Ph. Bär en de voorzitter van de vredesbeweging Pax Christi mgr. H. Ernst. Conclusie van deze kerkelijke interventie in het kernwapendebat mag zijn dat daarin de “realistische” en prudente diplomatieke benadering sterker is geweest dan de “idealistische” leerstellige grondslagen van de kerkelijke visie.12
Herontdekking van de rechtvaardige oorlog traditie In de afgelopen twee decennia hebben de kerken de traditie van de rechtvaardige oorlog herontdekt als bron om tot een
morele afweging te komen over de vele dilemma’s die oorlogvoering oproept. Herontdekt, mede ook omdat in de periode van de Koude Oorlog elk denken over een rechtvaardige oorlog absurd leek vanwege de mogelijkheid van massale vernietiging door kernwapens. Hoezeer ook de mensenrechten werden geschonden in het communistische blok, zelfs na de meest afgrijselijke gebeurtenissen zoals de invallen in Hongarije (1956) en Tsjecho-Slowakije (1968) is geen moment serieus overwogen om hieraan met oorlogsgeweld een einde te maken. Die herontdekking is juist ook bevorderd vanwege de noodzaak tot een oordeelsvorming te komen over het gebruik van oorlogsgeweld om naleving van de mensenrechten te waarborgen of te herstellen, bijvoorbeeld in voormalig Joegoslavië. Zowel in het volkenrecht als in de ethiek hebben de discussies zich geconcentreerd op de vraag onder welke omstandigheden het gebruik van militair geweld geoorloofd zou kunnen zijn. Het feit dat daarvoor een beroep werd gedaan op de traditie van de rechtvaardige oorlog heeft in meer pacifistisch georiënteerde kerkelijke kringen weerstand opgeroepen, omdat daar de criteria voor een rechtvaardige oorlog werden gezien als verkapte instrumenten om vrijwel elke oorlog te legitimeren. Opvallend genoeg keert Weigel13 – toch nog even hij – zich in een recent artikel juist tegen degenen die de rechtvaardige oorlog traditie classificeren als een “presumption against war”, een neen, tenzij tegen de oorlog. Zijns inziens is de traditie eerst en vooral een “theory of statecraft” een staatsleer.
Mede op basis van de morele criteria van de rechtvaardige oorlog dienen staten tot een oordeelsvorming te komen over hun handelen ter bescherming van hun burgers. En dat betekent geenszins dat oorlogvoering daarmee bij voorbaat uitgesloten is. Hij ziet ontwikkelingen in kerkelijke interpretaties die de rechtvaardige oorlog traditie - in zijn woorden - tot een functioneel pacifisme hebben gemaakt. De drempels worden zo hoog gelegd dat uiteindelijk de morele afweging altijd tot een afwijzing leidt. Dat gebeurt bijvoorbeeld doordat overwegingen uit het ius in bello, zoals het non-combattantenbeginsel worden gebruikt als argumentatie voor het ius ad bellum. Als we deze oorlog gaan voeren, dan wordt dat beginsel zeker geschonden, dus moeten we die oorlog maar niet gaan voeren.
oorlog (of afschrikking) en ethiek iets met elkaar te maken hebben. Als we het debat daarover serieus voeren zal de traditie noch een vorm van verkapt pacifisme blijken te zijn, noch een te gemakkelijk instrument om alle oorlogen rechtvaardig te verklaren.
Personalia Dr. Koos van der Bruggen (1951) is als wetenschappelijk onderzoeker
kerkelijk Vredesberaad stelde dat de kerken vrede belangrijker zijn gaan vinden dan mensenrechten. De traditie van de rechtvaardige oorlog zou het vehikel zijn voor een nieuw kerkelijk pacifisme. Het lijkt erop dat Mient Jan Faber vooral tot dit oordeel is gekomen omdat hij uiterst ongelukkig is met de afwijzende houding van de meeste kerken tegenover de Kosovo-oorlog en de Irak-oorlog, die hij beide wel gerechtvaardigde achtte. Hij illustreert dat met enkele voorbeelden die inderdaad niet al te fraai zijn (zoals de houding van de Wereldraad van Kerken tijdens de Kosovo-crisis). Maar dat betekent nog niet dat daarmee de rechtvaardige oorlog criteria onafwendbaar zouden leiden tot een nee tegen elke oorlog en dus tot een verkapt pacifisme! Dat is even ongenuanceerd als de omgekeerde – en in 1981 onder verantwoordelijkheid van Faber gepubliceerde stelling - dat “de kerk zich te lang bezondigd heeft aan de leer van de rechtvaardige oorlog”.
verbonden aan de campus Den Haag van de Universiteit Leiden.
Noten 1. 2
3
4 5
6
7
8
Slot Waar Weigel – en in zijn voetspoor Faber – terecht aandacht voor vraagt is de neiging om de rechtvaardige oorlog traditie te beschouwen als een lijstje van criteria die ‘even’ afgevinkt moeten worden om tot een oordeel te komen over de gerechtvaardigdheid van een oorlog. Er mag geen sprake zijn van een optel- en aftreksommetje van morele criteria. Overigens geldt dat natuurlijk evenzeer voor degenen die op grond van dezelfde criteria wellicht te snel tot een rechtvaardiging van oorlog en oorlogshandelingen komen. Natuurlijk valt er altijd te twisten over de vraag of en hoe de verschillende criteria hebben meegewogen in de morele oordeelsvorming. Maar wat ook de afweging is, het belang van de rechtvaardige oorlog traditie is en blijft om te erkennen dat
9
10
11
12
13
www.refdag.nl. Dossier rechtvaardige oorlog George Weigel, “World Order: What Catholics Forgot”, in: First Things 143 (May 2004), pp. 31-38. Hier is gebruik gemaakt van een publicatie op de website: <http://print.firstthings.com/ftissues/ ft0405/articles/weigel.html> Robert Regout, La doctrine de la guerre juste de Saint Augustin a nos jours: d’apres les theologiens et les canonistes catholique /. Paris:Pedone, 1934. -342 p George Weigel, a.w. In dit verband stelt Weigel onder meer de vraag hoe drie staten die puur vanuit een amorele Realpolitik handelen (Frankrijk, Rusland, China) tot een moreel aanvaardbaar standpunt kunnen komen. De hier aangehaalde Nederlandstalige citaten uit de verschillende pauselijke encyclieken zijn ontleend aan de website www.rkdocumenten.nl. PausPaulus VI, Toespraak tot de 20e Algemene vergadering van de Verenigde Naties, 4 oktober 1965 Paus Johannes Paulus II, “Boodschap ter gelegenheid van de Tweede Speciale Zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over ontwapening”, in: Archief van de Kerken 38 (1983), nr. 7, p. 3. Gagner la paix: déclaration de l’Assemblée plénière de l’épiscopat français (Documents d’Eglise). Parijs, Le Centurion, 1983, The Challenge of Peace. God’s Promise and Our Response. The US Bishops’ Pastoral Letter on War and Peace in The Nuclear Age. Londen, SPCK, 1983. Vrede en gerechtigheid. Brief van de Nederlandse bisschoppenconferentie over de kernbewapening. Utrecht 1983. Bovenstaande passage is deels ontleend aan: Koos van der Bruggen, “Idealisme, realisme en prudentie. Het Vaticaan en de internationale politiek”, in: Vrede en veiligheid 35 (2006), nr. 1, p. 46-56. George Weigel, “The development of Just War Thinking in the PostCold War World: an American Perspective”, in: Charles Reed and David Ryall, The Price of Peace. Just War in the Twenty-First century. Cambridge University press 2007, p. 19-36.
23 transparant
De traditie van de rechtvaardige oorlog zou het vehikel zijn voor een nieuw kerkelijk pacifisme
Hongerwinter
jaargang 20, nr 1 – 09
Eenzelfde geluid als dat van Weigel horen we overigens ook in de Nederlandse debatten over de rechtvaardige oorlog traditie. Mient Jan Faber, de voormalige leidsman van het Inter-
Rechtvaardige oorlog vanuit doperse opvatting
Christenen en de wapens - door Pieter Post -
I
Inleiding
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
24
De kwestie of het een christen geoorloofd is wapens te dragen, heeft het doperdom en andere historische vredeskerken niet in overeenstemming geacht met de weg van Christus en dus ontkennend beantwoord.1 Vanuit deze vredestraditie deed ikzelf in de eind jaren ’70 een beroep op de Wet Gewetensbezwaarden Militaire Dienst waarvoor ik werd erkend. Van huis uit had ik de verschrikkelijke ervaringen van mijn vader zaliger meegekregen, die als 19-jarige jongen in de oorlogsdagen van mei 1940 had meegevochten tegen de inval van de Duitsers. Die ervaring was voor hem een omslagpunt in zijn leven geworden waardoor hij een overtuigd pacifist was geworden. Vrede en verzoening konden volgens hem alleen worden bereikt wanneer de navolging van Christus daadwerkelijk serieus werd genomen, hetgeen voor hem betekende een volstrekt afzien van geweldsdeelname. Waren hij, was ik en al die andere dienstweigeraars in binnen- en buitenland naïevelingen die gemakkelijk achterover leunend anderen voor ons de kastanjes uit het vuur lieten halen? Waren wij dan niet blij met de geallieerden? Het zijn deze en zoveel andere vragen die de grote verdeeldheid onder medechristenen aanto-
Pieter Post
nen, omdat vanuit verschillende percepties wordt aangekeken tegen de zaak van de gerechtigheid en de vrede. Vanuit het christelijke pacifisme zal ik thans de perceptie van de gerechtigheid en de vrede toelichten. Een christenpacifist is een vredestichter (van het pax facere) die zich welbewust is van het feit dat de verantwoordelijkheid om te beschermen iedereen aangaat daarbij aannemend dat de weerloze weg van Jezus normatief is. Een pacifist is zich eveneens bewust van de spanning tussen idealisme en realisme. Graag wil ik binnen de mij toegemeten ruimte in grote lijnen nagaan waarop de anabaptistische/doperse argumentatie voor pacifisme gebaseerd is. Daarbij neem ik u mee langs de inhoud van de doperse vredestheologie, enkele vragen rond de rechtvaardige oorlog, de verhouding van christenen tegenover de overheid en de spanning tussen idealisme en realisme die dit met zich meebrengt.
Vredestheologie In de doperse opvatting over de kerk is de christelijke gemeente een verzameling van gelovigen die zich heeft verbonden aan het eschatologische perspectief van de Nieuwe Tijd. Daarmee is de gemeente een teken van hoop in deze bestaande, oude wereld. Belangrijk is daarbij de gelovigendoop als een teken van persoonlijk geloof en bekering waarmee het onderscheid tussen deze oude wereld en de toekomstige nieuwe wereld zichtbaar wordt gemarkeerd. De gedoopte laat de oude wereld achter zich en staat op in de Nieuwe Tijd; in Christus is hij op dat moment naar het woord van de apostel Paulus ‘een nieuwe schepping’: “het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden” (2 Kor. 5:17). De gemeente drukt hiermee haar geloof uit in God die op aarde een duurzame Nieuwe Tijd van recht en vrede wil en niet van vernietiging. De gedoopte gemeente bekleedt in feite de status van eerstelingen van de Nieuwe Tijd die zich ‘niet door kracht noch door geweld’ manifesteert, “maar door Gods Geest” (Zacharia 4:6, sv). Vanuit deze roeping kan zij zich dan ook niet anders voordoen dan vredesgemeente te zijn. Het is nu zaak dat de gemeente zó in de Nieuwe Tijd staat dat zij de wereld laat zien waar die Tijd op uitloopt, namelijk op een gemeenschap van gerechtigheid en vrede. Op die manier legt zij getuigenis af van haar geloof dat Jezus Heer is over de geschiedenis. In de praktijk betekent dit dat de gemeente in de wereld afziet van macht en geweld, maar ook dat zij zich geconfronteerd ziet met de wereldse machten en krachten.
Rechtvaardige oorlog In aansluiting hierop plaatst de Amerikaanse doopsgezinde historicus John D. Roth in zijn boek Choosing against War: A Christian View (2002) enkele kritische kanttekeningen bij het leerstuk van de rechtvaardige oorlog.5 Het leert weliswaar zoveel mogelijk het geweld te beteugelen en te minimaliseren, maar dat laat onverlet dat er nog veel vragen onbeantwoord overblijven. Ten eerste zijn er in de geschiedenis geen gevallen bekend waarin naties zich neerlegden bij het bezwaar van de christenen in hun regeringen of legers, dat een conflict niet beantwoordde aan de criteria van een rechtvaardige oorlog. Vanuit het perspectief van de natiestaat is welke oorlog dan ook rechtvaardig. Ten tweede creëert het leerstuk de mogelijkheid dat christenen van beide partijen elkaar onder
vijandelijke omstandigheden doden op grond van hetzelfde motief van de rechtvaardigheid. Het ‘God met ons’ op de riemen van soldaten van zowel Duitse als geallieerde zijden be-
De gedoopte gemeente bekleedt in feite de status van eerstelingen van de Nieuwe Tijd die zich ‘niet door kracht noch door geweld’ manifesteert, ‘maar door Gods Geest’ vestigt de absurditeit van deze claim op rechtvaardiging. Ten derde verklaart Roth dat de regel om zoweinig mogelijk burgerslachtoffers te maken meermalen met voeten getreden is, getuige de Amerikaanse bombardementen op Dresden, Hiroshima, Nagasaki en Vietnam – Amerika die de principes van de rechtvaardige oorlog formeel in hun militair beleid heeft opgenomen. Volgens de gegevens van Church and Peace van juni 2007 zijn 95% van de oorlogsslachtoffers in gewapende conflicten burgers.6 Aan een ‘rechtvaardige oorlog’ kleeft daarom het gevaar dat deze vroeg of laat kan escaleren in een
25 transparant
Nationaal Museum van Ravenna (It). Muntje uit de tijd van keizer Valentinianus III (5e eeuw), waarop hij zijn wereldse heerschappij rechtvaardigde op grond van het christelijk geloof. Hij identificeerde zich met Psalm 91:13, waar de slang zal worden vertrapt (en de leeuw, maar die wordt niet hierop afgebeeld, wel elders in mozaïeken). De slang staat waarschijnlijk voor het antitrinitarische arianisme, dat uitgeroeid moest worden. Links houdt de keizer de kruisstaf en rechts de wereldbol vast, symbolen van totale overwinning. Het woord ‘victorie’ staat aan de rand. Een tastbaar bewijs van de verbintenis tussen kerk en staat. Foto: P. Post
jaargang 20, nr 1 – 09
Niettemin is het haar bijbelse opdracht om de God van de gerechtigheid te allen tijde te blijven eren en altijd bereid te zijn om verantwoording af te leggen naar het woord van de apostel Petrus van de hoop die in haar is “met zachtmoedigheid, vreze en met een goed geweten” (1 Petrus 3:15-16). Sedert het constantijnse tijdperk begon het besef te groeien dat een gemeente die zich enkel zou concentreren op de vredes- en verzoeningspraktijk van Jezus tekort schoot in haar verantwoordelijkheid voor de wereld. De maatschappij als corpus christianum dwong de christenen zonodig met het zwaard het kwade te beteugelen en in te dammen. Hieronder ligt dan ook de wortel van het besef dat een christen onder bepaalde condities aan gewelddadige gezagshandhaving en oorlogsvoering behoort mee te doen. In een publicatie van de Nederlandse historische vredeskerken (1988) beoordeelt men het leerstuk van de rechtvaardige oorlog als een restant van de eeuwenoude corpus-christianum ontwikkeling.2 Het is volgens oudtestamenticus dr. Kees van Duin van belang bewust te zijn van deze constructie die in de kunst tot uiting is gekomen door Jezus het uiterlijk en gedrag van de keizer te geven; Christus gekleed in battledress.3 Deze vereenzelviging van wereldse en geestelijke macht verdraagt zich niet met het antwoord van Jezus wanneer hij tegenover Pilatus staat: “Mijn koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld was geweest, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier” (Johannes 18:36 - nbg).4 De constantinisering van het christendom verdient dan ook te worden gedeconstrueerd, aldus Van Duin.
Rechtvaardige oorlog vanuit doperse opvatting heroïsche overwinning op basis van eigenbelang, waarbij wie er gedood worden van minder belang is. Als vierde punt tenslotte is er volgens Roth niets unieks aan dit leerstuk, omdat het dichterbij de natuurwet van Cicero aanschurkt dan dat het gebaseerd is op het evangelie dat de vijandliefde leert als derde weg tussen passiviteit en geweld. Deze weg impliceert de vraag van Jezus: “Indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone?” (Mattheus 5:47).
Christenen en de overheid: spanning tussen idealisme en realisme
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
26
De historische vredeskerken blijven dan ook kritisch staan tegenover overheden en gezagsinstanties die het woord ‘rechtvaardig’ in de mond nemen. Er bestaat echter onder christenen nogal verschil van mening over Romeinen 13, het eren van de overheid. Iedereen zal het eens zijn dat christenen en niet-christenen zich aan de overheden en autoriteiten dienen te onderwerpen, echter wel met het onderscheidende vermogen te letten op wat die overheid aan hen opdraagt.7 Ook al draagt de overheid het zwaard, nergens blijkt in dit stuk om daarmee geweld toe te passen laat staan te doden; in de eerste plaats wordt ermee gezegd dat de overheid bevoegd is om recht te spreken over mensen die slecht doen.8 Het geheel staat in het licht van Romeinen 12 waarin in een lange reeks van vermaningen aan de christenen van Rome wordt opgeroepen tot liefdebetoon. Vanuit deze context kunnen we concreet worden. Church and Peace (waarin Europese protestantse, anglicaanse en katholieke kerken vertegenwoordigd zijn) organiseerde in juli 2008 in Engeland een conferentie over de oproep van de VN (2001) aan de internationale gemeenschap met de titel Responsibility to Protect om genocide te voorkomen. De Wereldraad van Kerken heeft dit bevestigd op voorwaarde dat allereerst prioriteit gegeven dient te worden aan de preventie van conflicten, maar heeft de voorwaarden voor gewapend verzet als laatste redmiddel onuitgewerkt gelaten. In hoeverre is het bijvoorbeeld mogelijk dat ‘beschermende troepen’ kunnen voorkomen dat in conflictgebieden aan
beide zijden slachtoffers vallen? Hoe kan worden vermeden dat de ene groep de andere groep demoniseert met alle gevolgen van dien? Dat, zoals aan het begin werd gezegd, christenpacifisten anderen de kastanjes uit het vuur laten halen, is een beeldvorming over het christenpacifisme die inmiddels is achterhaald; Christian Peacemakerteams in de Verenigde Staten leiden onder meer mensen op om in conflictgebieden verzoening te leren bewerkstelligen; Mennonite Economics Development Associates (MEDA) is een organisatie van ondernemers die kredieten verstrekt aan armen, business- en marketingtrainingen geeft en beginnende ondernemers helpen in negen landen met 3800 microprojecten; in Nederland dichtbij huis verleent Mediation Service vanuit de doopsgezinde broederschap diensten aan kerk en samenleving op het gebied
Vanuit het perspectief van de natiestaat is welke oorlog dan ook rechtvaardig van mediation, coaching en pre-mediation, en stelt zich ten doel een bijdrage te leveren aan het creëren van een cultuur van vrede en geweldloosheid.
Tot besluit Deze voorbeelden illustreren, tenslotte, het pleidooi van de initiator van het thema van de Wereldraad van Kerken om te komen tot een ‘decade tot overcome violence’ (2001-2010), de Duitse mennonitische vredestheoloog dr. Fernando Enns, dat de weerloosheid en geweldloosheid an sich weinig opleveren, ténzij actief wordt ingezet op verzoeningspraktijken die de tegenstellingen tussen landen, bevolkingsgroepen en op kleiner schaal op het werk en thuis overbruggen of sterker zelfs tot opheffing weten te brengen in navolging van de weerloze weg van Christus.9 Dat hoop een kwestie van de lange adem is, zal niemand verbazen. Politieke en sociale veranderingen nemen nu eenmaal tijd. De vraag is, zullen christenpacifisten en
Overlevenden van de atoombom op Hirosjima, 1945
Nederland bevrijd
Drs. Pieter Post (1958) was vanaf 1985 tot 2001 in functie als doopsgezind predikant. Tot voor kort was hij verbonden aan het Doopsgezind
5
6
Seminarium als docent voor de praktische theologie. Momenteel werkt hij aan de afronding van een proefschrift over het doopsgezinde
7
kerklied.
Noten 1
2
3
4
Een uitzondering hierop vormden de eind achttiende-eeuwse en de negentiende-eeuwse doopsgezinden die de weerloosheid niet meer leerden door hun deelname aan de patriottistische en militante vrijkorpsen in het verzet tegen het oranjegezinde bewind van de met de gereformeerde kerk sympathiserende overheid en vanwege het opkomende nationalisme. In de twintigste eeuw herleefde niettemin de weerloosheid door toedoen van antimilitaristische groepen en vredesbewegingen. Bas van den Berg/Kees Nieuwerth, Gods vrede wint de strijd. Een bijdrage aan het Conciliair Proces. Uitgave van het Religieus Genootschap der Vrienden (quakers) en de Algemene Doopsgezinde Sociëteit (Amsterdam 1988), p. 18. Kees van Duin, ‘Het bijbelse ongeloof. Proeve van een constructieve deconstructie naar aanleiding van Psalm 9:13’, in: Herbronning van de geloofstraditie over reductie en re-constructie. Afscheidscolleges van dr. Kees van Duin, dr. Alle Hoekema en prof. dr. Sjouke Voolstra met medewerking van prof. dr. Karel Deurloo, drs. Ineke Bakker en dr. Robbert Veen (Amsterdam 2003), pp. 6-20. Dit beeld van Christus is te bezien in Ravenna, Italië. Hoe verhouden zich hiermee andere opmerkingen van Jezus wanneer hij bij zijn gevangenneming wordt verdedigd door een van de leerlingen die een tegenstander een oor afslaat: ‘Laat het hierbij’; en verder ‘Als een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken’? Hierin kan niet worden gelezen dat Jezus verwacht had dat hij door zijn leerlingen of door anderen verdedigd zou worden. Waarom zou het bloed der martelaren het zaad der kerk zijn
8
9
10
27 transparant
Personalia
geworden? Wat te denken van de ‘Doops-gesinde of Weereloose Christenen, de slachtschaepkens Christi, die de stemme haers ’s Herders Jesu Christi getrouwelijck gehoorsaem zijn ghweest tot der doodt toe’? Of toch om de ergste tijd de doorstaan…? J.T. Nielsen, Het Evangelie naar Lucas (II), serie De Prediking van het Nieuwe Testament (Nijkerk 1990), pp. 204-205. John D. Roth, Choosing Against War. A Christian View (Intercourse 2002), p. 48. Church and Peace/IFOR, Suffer for Christ. A response to the WCC paper concerning the Responsibility to Protect (R2P). Gedateerd op 17 november 2007 te Arnoldshain. A.F.N. Lekkerkerker, De Brief van Paulus aan de Romeinen (Nijkerk 1965), pp. 135-136. De Deutsche Kirche die op de hand van Hitler was, stond voor hem te eerbiedigen op basis van een ‘demonistische’ interpretatie van Romeinen 13:1! De aardse overheid kan demonisch worden; vandaar dat Romeinen 13 dicht tegen Openbaring 13 aanligt. Een redactionele vraag is het of Romeinen 13:1-7 wel van Paulus is, gezien zijn stijl. Het spreekt in het algemeen over God, niet over Jezus en zou voor Jood en Stoïcijn goed te aanvaarden zijn. Bovendien ligt hierin voor monarchische bisschoppen uit de 2e eeuw de kiem voor de zegening van het imperialisme van de romeinse keizers en het latere constantinisme. Lekkerkerker (1965), p. 140. Een mooi voorbeeld van Wirkungsgeschichte is wel dat de regel ‘Zij draagt het zwaard niet tevergeefs’ geïnterpreteerd werd als het ‘zwaard van de overheid’ en het ‘atoomzwaard’, waarbij het ‘zwaard’ dus een nationale een internationale betekenis kreeg. Zou de apostel daaraan gedacht hebben in een wereld die eigenlijk slechts één imperium kende? Alsof de apostel al toe was aan een kritische doordenking van het oorlogsvraagstuk! In Kolossenzen 3:15 staat geschreven dat Jezus ‘de overheden en machten ontwapend heeft en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd’. Zie ook Ef. 1:21; 1 P. 3:22. 1 Kor. 2:8 – geen van de ‘heersers dezer eeuw’ heeft van de wijsheid Gods geweten, indien wel, dán ‘zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben’. ‘Mennonieten moeten oecumenischer worden’, in: Algemeen Doopsgezind Weekblad 35/58 (30 augustus 2003). Rede van Fernando Enns gehouden tijdens het Doopsgezind Wereldcongres in Bulawayo, Zimbabwe (2003). Afgezien van het feit dat deze stromingen al eerder in het Interkerkelijk Vredesberaad samenkwamen.
jaargang 20, nr 1 – 09
niet-christenpacifisten elkaar ooit ergens, wie weet wanneer, op die weerloze, wapenloze weg van hun Heer weten te vinden?10
Vitrine
- door Gerard RavenDe tentoonstellingen zijn gesorteerd op einddatum.
t/m 22 februari (verlengd)
25 feb-13 april
16 mei-23 augustus
Allemaal engelen. Zie Aangelicht in de twee vorige nummers. Museum Catharijneconvent, Lange Nieuwstraat 38, Utrecht, (030) 231 72 96, rondleidingen 231 38 25 (930-1230), www.catharijneconvent.nl, di-vr 10-17, za-zo-feestd. 11-17.
Quadragesima & resurrectio. Werken van Erzsébet Baerveldt. Kunstwerken van jonge Nederlandse (1968) rond Vasten en Pasen. Bijbels Museum, Herengracht 366, Amsterdam, (020) 624 24 36 en 624 83 55, www.bijbelsmuseum.nl, ma-za 10-17, zo-chr.feestd. 13-17.
Beeldschone Boeken. De Middeleeuwen in goud en inkt. Museum Catharijneconvent, als boven.
t/m 22 februari
6 maart-21 juni
Gekleurde beelden. Palestina gefotografeerd door The American Colony Photographers 1898-1931. Joods Historisch Museum, Jonas Daniël Meijerplein 2-4, Amsterdam, (020) 531 03 10, www.jhm.nl, dagelijks 11-17.
Lach ... en vergeet! Liedjes van joodse artiesten. Nederland 1890-1960. Joods Historisch Museum, als boven.
23 april-20 september De joden van Marokko. Foto´s rond 1960 (vóór de massa-emigratie naar Israël) en nu. Met filmfragmenten en klein aantal voorwerpen. Joods Historisch Museum, als boven.
t/m 1 maart
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
28
Iconen van de Moeder Gods. Uit eigen collectie, met catalogus. Museum voor Religieuze Kunst, Vorstenburg 1, Uden (NB), (0413) 26 34 31, www.museumvoorreligieuzekunst.nl, di-vr 10-17, za-zo-feestd. 13-17.
t/m 15 maart Religie & humor. Nederland anno 2008. Over thema’s als woede en geweld, hebzucht en bijgeloof. En wanneer is humor beledigend? Museumpark Orientalis, Profetenlaan 2, Heilig-Landstichting, (024) 382 31 10, www.museumparkorientalis.nl, di-zo 10-17.
t/m 5 april Foto: Bert Nienhuis. Overzichtstentoonstelling met bekende personen, volksbuurten, dagelijks leven joden. Met monografie. Joods Historisch Museum, als boven.
t/m 19 april Heilig Vuur. Religie en spiritualiteit in de moderne kunst. Keuze uit de collectie van het Stedelijk museum over de verschillende religieuze beleving van moderne kunstenaars, van Mondriaan en Chagall tot Marlene Dumas en Gilbert & George. De Nieuwe Kerk, Dam, Amsterdam, (020) 638 6909, www.nieuwekerk.nl, zo-za 10-18, do 10-22.
Aangelicht Museum Catharijneconvent opent naar verwachting eind maart twee nieuwe vaste zalen over Utrecht als cultuurhoofdstad van de Middeleeuwen. Dankzij vermogende geestelijken en rijke burgers steeg de welvaart. Zij bestelden schilderijen, beeldhouwwerken, handschriften en liturgische kleding, wat tot een bloeiperiode van de kunsten leidde. Zo is er werk te zien van topkunstenaars als Jan van Scorel, Adriaan van Wesel en Jacob van Malborch. In de ‘zwevende bakken’ boven de tafel zijn maquettes te zien van Utrechtse kerken. In en op de tafel worden kunstobjecten en animaties getoond worden en wordt het mogelijk op digitale wijze door middeleeuwse manuscripten te bladeren. Het nieuwe Museum Ons’ Lieve Heer op Solder (1888) wordt straks tweemaal zo groot. Naast het Oude Huis met zijn 17de-eeuwse interieur en huiskerk komt het Nieuwe Huis ingericht. De gebouwen zijn gescheiden door een steeg en worden door een grote passage onder de grond met elkaar verbonden. In het Nieuwe Huis wordt de geschiedenis van het monument verbonden met de actualiteit en is er ruimte voor entree, museumwinkel, horeca, tijdelijke tentoonstellingen en educatie. Het Oude Huis wordt in 2009 en 2010 gerestaureerd en teruggebracht tot zijn kern: een historisch huis waarin mensen woonden, werkten en hun geloof beleden. Het nieuwe museum opent naar verwachting zijn deuren medio 2011. Tijdens de werkzaamheden blijft het museum open voor het publiek. Museum Ons’ Lieve Heer op Solder, Oudezijds Voorburgwal 40, 1012 GE Amsterdam, 020 624 6604, www.opsolder.nl, ma-za 10-17, zo-feestd. 13-17.
Soldaten van God
Harry Knipschild, Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen op missie in China in de negentiende eeuw (Amsterdam: Bert Bakker, 2008. 351 blz., € 25,-.)
29 ele uitleg over politieke verhoudingen in China, de verhoudingen binnen de katholieke kerk in Europa én China en over de verhoudingen binnen de congregatie van Scheut zelf. Knipschild heeft veel aandacht voor geld en macht: idealen moesten immers gefinancierd worden. Bij zijn verklaringen trekt hij nadrukkelijk paralellen naar de huidige tijd en stelt daarbij veel (retorische) vragen. Een vraag stellen is daarbij niet altijd hetzelfde als haar beantwoorden. Knipschild legt een grote achterdocht voor “vrome gevoelens” aan de dag. Soms ogen zijn verklaringen wat al te functioneel of onvermijdelijk. Dat neemt niet weg dat Knipschild met deze analyse verfrissende helderheid aan de dag legt waar het gaat om de minder fraaie, maar zeker zo wezenlijke aspecten van de missie die in traditionele ordesgeschiedenissen maar al te vaak onder het tapijt geschoven zijn. Men kan niet anders dan concluderen dat Knipschild in zijn opzet geslaagd is de missie van Scheut onder de aandacht te brengen van een groter publiek. En voor wie er nog geen genoeg van heeft is er zijn proefschrift. Kirsten Hulsker
transparant
hij de oningevoerde lezer mee naar het katholieke leven van de negentiende eeuw. Hoewel de titel een algemeen verhaal over de missie in China doet vermoeden, gaat het boek voornamelijk over de Belgische en Nederlandse leden van de missiecongregatie van Scheut (Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria) met als rode draad de Nederlandse Scheutist Ferdinand Hamer (1840-1900). De Scheutisten missioneerden onder Chinezen ten noorden van Peking in Mongolië tegen de achtergrond van interne instabiliteit in het Chinese keizerrijk en de voortschrijdende onderwerping van China door Europese mogendheden. Missionarissen en zendelingen konden zich onder bescherming van Europese mogendheden veel permitteren, ondermijnden daarmee de lokale machthebbers en werden door de gewone niet-christelijke bevolking ook met (de kwade invloeden van) het imperialisme geassocieerd. Naarmate het boek vordert, stapelen de argumenten van Chinese aversie tegen westerlingen en westerse missionarissen zich op: het móest bijna wel tot een climax komen. Knipschild beschrijft het ontstaan van de missiecongregatie van Scheut in 1862 en de plaats van de congregatie in het kerkelijk spectrum met gevoel voor de kerkelijk-politieke verhoudingen van die tijd. De Scheutisten namen het missiegebied in Mongolië van de Lazaristen over en vertrokken tamelijk haastig en zonder adequate voorkennis en voorbereiding naar het dorpje Xiwanzi in het zuiden van Mongolië. Doordat Knipschild de lezer over de schouders van de missionarissen laat meekijken, ziet men dezen uitgroeien van naïeve, onvoorbereide idealistische jonge priesters tot gehaaide, opportunistische bestuurders van landbouwkoloniëen, waar arme Chinese vluchtelingen – met name in tijden van hongersnood en veroveringen door moslims – bestaansmiddelen geboden werden in ruil voor aanvaarding van de christelijke leer. Ondanks het specifieke onderwerp – de missionarissen van Scheut – voorziet Knipschild adequaat van contextu-
jaargang 20, nr 1 – 09
Knipschilds boek Soldaten van God is een populaire bewerking van zijn proefschrift Ferdinand Hamer 1840-1900, missiepionier en martelaar in China: een nieuwe kijk op de missiemethode van de Scheutisten in het noorden van China, en de reactie daarop van de Chinezen (dissertatie Universiteit Leiden, 2005, 409 blz.). Voor de wetenschappelijke bewijsvoering wordt dan ook naar het proefschrift verwezen, maar de popularisering is meer geweest dan het schrappen van het notenapparaat en heeft een succesvol op zichzelf staand werk opgeleverd. Niet alleen heeft hij met Soldaten van God de schappen van de reguliere boekwinkels weten te veroveren, ook is hij genomineerd voor de Grote Geschiedenisprijs. Gezien Knipschilds achtergrond als ‘ontdekker’ van grote namen in de popmuziek is dit niet verwonderlijk. Ook zijn boek leest als een ontdekkingstocht. In zijn aantrekkelijke schrijfstijl neemt
Recensies
Conrad Busken Huet: geniaal, vlijmscherp en kleinzielig
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
30
De Nederlandse predikant, literatuurcriticus, cultuurhistoricus en romanschrijver Conrad Busken Huet leefde van 1826 tot 1886. De negentiende eeuw was zijn eeuw. En ook weer niet. Busken Huet voelde zich namelijk niet werkelijk op zijn gemak in deze negentiende eeuw, vooral niet in het Nederland van de christelijke orthodoxie enerzijds en de liberale politiek anderzijds. Het was deel van Busken Huets natuur om de verzenen tegen de prikkels te slaan. Dat hij zijn wrevel over geloof en literatuur niet verdoezelde, is in het kerkelijk en letterkundig Nederland van toen niet onopgemerkt gebleven. Dat hij zelfs het onderwerp van spotprenten in toenmalige tijdschriften als Uilenspiegel werd en zich als criticus de bijnaam “De Haarlemsche beul” moest laten welgevallen, spreekt boekdelen over zijn bijzondere reputatie. Meerdere voorbeelden van deze venijnige prenten zijn te vinden in de biografie waarmee de Leidse neerlandicus Olf Praamstra zijn talrijke studies over Conrad Busken Huet heeft bekroond. Deze biografie klinkt als een klok. De jaren van Busken Huets leven worden uiterst gedetailleerd beschreven. Maar details op zich garanderen nog geen kwaliteit. Praamstra weet van al die duizenden bijzonderheden een lopend en boeiend verhaal te maken. Boven dit levensverhaal hangt als het zwaard van Damokles de spannende en verontrustende vraag: zal deze geniale, eigenwijze, vileine en kwetsbare Conrad Busken Huet in staat zijn om zijn menselijke beperkingen te overwinnen en tot een wijze en wijsgerige Goethe uitgroeien of zal hij als een Heinrich Heine blijven steken in ironie en bijtende kritiek? Praamstra heeft een bepaald beeld van Busken Huet voor ogen, maar hij dwingt geen eenduidigheid op de lezer af. Hij laat in plaats van een opgelegd beeld de details spreken en roert ook die facetten van Busken Huets denken aan die na 1945 als volstrekt onacceptabel gelden, zoals diens antisemitisme en zijn verwerping van de inheemse cultuur van het toenmalige NederlandsIndië. Ook wordt uit deze biografie her-
haaldelijk duidelijk dat Busken Huet geen kritiek kon verdragen. Zijn aanvallen op tegenstanders zijn vaak bepaald niet fijntjes. De voorouders van Conrad Busken Huet waren hugenoten. Het geslacht Huet (later werd de achternaam van grootmoeder Coosje Busken, de enige niet-Franse voorouder, aan de familienaam toegevoegd) telde vele predikanten. Deze predikanten dienden in Nederland de Waalse kerk. Een roeping als dominee binnen de Waalse kerk leek ook voor Conrad Busken Huet weggelegd. De studie theologie in Leiden had echter onvoorziene gevolgen. Het lidmaatschap van het Leidse studentencorps met alle activiteiten (disputen, de almanak) die daarvan het gevolg waren, zorgde ervoor dat de kandidaat in de theologie beter thuis was in de letterkunde dan in de godgeleerdheid. Onvoorzien was ook de richting waarin de Leidse hoogleraren zoals J. H. Scholten de theologie trachtten te dirigeren. Scholten en zijn collega’s waren aanhangers van de ontmythologiseringstheologie van de Duitse theoloog David Friedrich Strauss, een richting die als ‘Tübinger Schule’ bekend is gebleven. Of Scholten en de zijnen de gedachten van D. F. Strauss kritiekloos overnamen, is de vraag, maar leerling Busken Huet maakte de nieuwe inzichten gretig tot de zijne en koesterde deze ideeën ook als predikant van de Waalse gemeente in Haarlem. Het gevolg was een onhoudbare spagaat tussen de preekstoel en het vrije en vrijzinnige woord. Busken Huet moest een geloof verkondigen dat op de waarheid van de Bijbel was gebaseerd, maar deze waarheid toetste de predikant in zijn studeerkamer aan de normen van wetenschap en ratio. Uiteraard liep dit na enkele jaren spaak. Toen Busken Huet de weerstand tegen zijn godsdienstige opvattingen met de dag zag groeien, zei hij via een officiële brief van 13 januari 1862 het ambt van predikant vaarwel om zich vervolgens aan de letteren en de cultuur in ruimere zin te wijden. In 1859 was hij in het huwelijk getreden met Anne Dorothée van der Tholl. Uit dit huwelijk werd één zoon
geboren: Gideon. Achter de genoemde jaren van Busken Huets leven gaan een grote dynamiek en turbulentie schuil. Vriendschappen, zo maakt Praamstra met behulp van brieven en artikelen duidelijk, speelden een grote rol bij de organisatie van het culturele leven in Nederland. Vriendschappen stonden tegenover literaire vetes en niets ontziende polemieken. Anne betekende een nieuwe factor in Busken Huets bestaan. Zij beschouwde zich als een buffer tussen haar echtgenoot en de buitenwereld. Die buffer zou in de loop van hun leven, ook na hun vertrek naar Nederlands-Indië in 1868 en tijdens de jaren in Parijs vanaf 1876, steeds nadrukkelijker aanwezig zijn. Er is voor een biograaf veel creativiteit nodig om de verschillende contacten, vriendschappen, familierelaties, vijandschappen, toekomstplannen, publicistische activiteiten en hun emotionele weerslag als individeel levensverhaal in een verteld verband samen te vatten. Praamstra is daar wonderwel in geslaagd. Het is wel eens nodig om terug te bladeren om zo de draad niet te verliezen, maar dat is volkomen logisch tegen de achtergrond van het ingewikkelde bestaan dat Busken Huet leidde. Om twee redenen is Conrad Busken Huet naar het oordeel van Praamstra van groot belang geweest voor de voortgang van de Nederlandse cultuur tijdens de negentiende eeuw. In de eerste plaats heeft hij door zijn Brieven over den Bijbel de moderne Bijbelwetenschap in Nederland algemeen bekend gemaakt. Volgens Praamstra heeft Busken Huet als politiek denker gefaald. Hij voegt er aan toe: “Baanbrekend is Huet wel geweest als popularisator van de moderne theologie.” (blz. 826) In de tweede plaats heeft hij in de woorden van Praamstra grote invloed gehad als cultuurhistoricus met zijn boek Het land van Rembrand: “Maar hoe belangrijk Het land van Rembrand voor zijn reputatie geweest is, niets heeft meer bijgedragen aan Huets blijvende roem dan zijn literaire kritieken. Hij is de belangrijkste criticus die Nederland gekend heeft.” (blz. 828) Wat het eerste punt, de moderne theo-
Hans Ester
Olf Praamstra, Busken Huet. Een biografie (Amsterdam: Uitgeverij SUN, 2007, 941 blz., €35,-)
Religie en verlichting in Nederland de Patriottentijd en de Bataafsche Republiek. De periode 1650-1750 komt er daarbij maar bekaaid af. Dat is jammer, want het is juist deze periode die door Israel en anderen als vormend worden gezien. In tegenstelling tot zijn co-redacteur gaat Wessels de dialoog met Israel niet aan. Hierna volgen zes delen, die ieder een bepaald aspect van het thema Verlichting en religie behandelen: Rede, geloof en bijgeloof; Godsdienstig liberalisme en geestdrijverij; Verlichting en verdraagzaamheid; Verlichting en maatschappij; De verhouding van kerk en staat; Verlichting en anti-Verlichting. Ieder deel bestaat vervolgens uit een aantal hoofdstukken plus een bijbehorende bron. Het is dit laatste wat de bundel een geweldige meerwaarde geeft. De primaire teksten zijn goed gekozen en worden duidelijk besproken in de voorafgaande hoofdstukken. Ook minder bekende bronnen krijgen ruim aandacht. Met name studenten zullen dit kunnen waarderen. Van der Wals en Wessels’ bundel is dan ook uitermate geschikt voor een vak Nederlandse Verlichting. Deze auteur hoopt dan ook dat een vertaling niet wordt uitgesloten. Een Veelzijdige Verstandhouding is een interessante bundel, die de lezer aan het denken zet. De duidelijke positionering binnen het hedendaags politiek debat roept de vraag op tot op welke hoogte het de taak is van academici zich hierin te mengen. Aan de andere kant geeft het de bundel meerwaarde en zal een breder publiek zich er door aangesproken voelen. Dat is geen slechte zaak voor de verspreiding van de bekendheid van de Verlichting. Helaas zijn er ook een aantal minpunten. Tot op zekere hoogte bieden de gezamenlijke auteurs een goede samenvatting van de huidige stand van zaken, maar het is jammer dat de Angelsaksische kant sterk onderbelicht is. De voorkeur voor Frankrijk is begrijpelijk maar, met name op het gebied van religie, boden de Britse eilanden de Nederlandse achttiende eeuwers veel. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de invloed van Thomas Reid’s ‘common-sense’ filosofie volledig, terwijl deze toch een grote invloed had op het theologische onderwijs
31 transparant
De Verlichting in Nederland ondergaat momenteel een herwaardering. Met name als gevolg van publicaties van Jonathan Israel beschouwen we de Nederlandse achttiende eeuw niet langer als de pruikentijd, maar als een periode waarin andere landen de Republiek volgden in gedachtegoed en debat. Dat de Nederlandse Verlichting eerder begon dan in de rest van Europa is inmiddels algemeen bekend. De typisch Nederlandse inhoud van de Verlichting verdient echter nog meer aandacht. Ernestine van der Wals en Leo Wessels’ bundel Een Veelzijdige Verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland 1650-1850 levert een welkome verdere bijdrage aan het Verlichtingsdebat. De bundel komt voort uit een symposium ter gelegenheid van het tienjarige bestaan van het Leidse Centrum voor de Studie van Religie en Verlichting en neemt dit thema als uitgangspunt. De redacteurs zetten dit in hun voorwoord en introducties verder uiteen. Hierin erkennen zij de veelzijdigheid van de Verlichting en het probleem van haar periodisering. Zowel hun chronologische keuze voor een lange achttiende eeuw – 1650-1850 – als hun geografische keuze – voor Nederland, maar met een internationaal tintje – komen in het voorwoord aan bod, maar een duidelijke definitie van wat de auteurs precies bedoelen met ‘Verlichting’ ontbreekt. Hun bewuste keuze voor een brede opzet laat veel vrijheid voor de verdere bijdragen en valt dan ook toe te juichen. Wel nemen de redacteuren duidelijk positie ten opzichte van het huidige Verlichtingsdebat. Met name Van der Wal in haar inleidende stuk ‘Religie en Verlichting: een veelzijdige verstandhouding’ positioneert zich binnen het hedendaagse politieke debat. Terecht stelt zij de vragen bij de reikwijdte van de Verlichting. (p. 20) De opzet van de bundel is als volgt: Van der Wal’s inleiding wordt gevolgd door een historisch overzicht door Leo Wessels, waarin de Nederlandse context uiteen gezet wordt. Wessels’ stuk gaat helaas wel met hele grote sprongen door de tijd. Hij schetst een min of meer directe lijn van de Unie van Utrecht naar
jaargang 20, nr 1 – 09
logie, betreft, zou ik van Praamstra iets meer afstand hebben verwacht. Tenminste had Praamstra de vraag moeten stellen waarom Busken Huet geen kennis heeft genomen van de theologie die in het kielzog van de Romantiek (Schleiermacher in de allereerste plaats) tot bloei kwam en uitmondde in beschouwingen als die van Rudolf Otto over Das Heilige. Hoe heilzaam zou het niet voor Busken Huet zijn geweest wanneer zijn academische omgeving hem daarmee in aanraking had gebracht. In dit opzicht van de theologische ontwikkeling vernauwt Praamstra’s biografie zich op onnodige wijze. Het tweede aspect is ongetwijfeld het belangrijkste. Busken Huet beschikte over een ongeëvenaarde stijl van schrijven. Zijn kritieken waren zo goed geschreven dat ze een dichterlijke loopbaan konden maken of breken. Zijn humor doet niet onder voor die van Heine. Busken Huet opende de ogen der Nederlanders voor de literatuur van Europa. Dat is zijn grote verdienste geweest. De Duitse literatuur van de negentiende eeuw heeft hij geen recht gedaan, van het realisme had hij een merkwaardig oppervlakkige voorstelling, maar de Franse, de Scandinavische en de Russische letterkunde zijn door niemand anders zo deskundig in kranten en tijdschriften, via kritieken, artikelen en vertalingen, aan de onwetende Nederlandse lezer gepresenteerd. Ik heb dit boek met plezier en ‘Gewinn’ gelezen. De delen over de studentenjaren en over de jaren in Batavia zijn het boeiendst. Conrad Busken Huet is mij door deze biografie vertrouwder geworden, respectabeler en menselijker, maar slechts in geringe mate sympathieker.
Geloof en politiek in de Republiek. Een andere omissie is het ontbreken van een conclusie. Hierin had antwoord kunnen worden gegeven op de vragen die in de inleiding worden gesteld. Dit had de bundel meer samenhang gegeven, iets wat nu lijkt te ontbreken. Tot slot was een strakkere redactie en een volledigere index zeer wenselijk geweest. Studenten en nietspecialisten zullen Een Veelzijdige Verstandhouding hierdoor wellicht minder enthousiast ontvangen dan de bundel eigenlijk verdient. Esther Mijers
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
32
E. van der Wall en L. Wessels (red.), Een veelzijdige verstandhouding. Religie en Verlichting in Nederland, 1650-1850 (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2007. 454 blz., € 29,90 )
Van stamverwantschap naar vijandschap Toen Zuid-Afrika in 1948 de apartheid invoerde, was er nog een hechte band met Nederland. Zeker in de kerken ervoer men ‘stamverwantschap’ met de Boere, die het tijdens de Boerenoorlog (1899-1902) toch maar hadden opgenomen tegen de Engelse Rooinekke. Van de boeken van L. Penning werden tot in de jaren tachtig duizenden exemplaren gedrukt. Maar toen in 1990 de apartheid werd afgeschaft, was het peil gedaald tot openlijke vijandschap. Deze ontwikkeling levert voldoende vragen op voor een lijvig proefschrift. Erica Meijers – werkzaam bij GroenLinks en gereformeerd predikant in de PKN – pakte het onderwerp op en beschreef de relatie van de twee grote Nederlandse kerken en hun Zuid-Afrikaanse zustergroeperingen. Vanwege de Tweede Wereldoorlog was er trouwens wel reden dat het beeld wat zou kantelen. Door omstandigheden was Nederland van anti-Engels omgeslagen naar pro-Engels. Daarom riepen de Duitse sympathieën van sommige Afrikaners wel vragen op. Het was bijvoorbeeld ds. J. J. Buskes die in 1955 verkeerde gevoelens kreeg bij de bordjes “Slegs vir blankes – Whites only”. Dit herinnerde hem aan de bordjes “Voor Joden verboden’. Maar omgekeerd waren het ook weer oud-verzetsmensen (als ds. K. H. E. Gravemeyer, ARP’er Maarten W. Schakel en dr. Henk van Riessen) die het voor de apartheid opnamen. Scherp analyseert Meijers dat ZuidAfrika vanuit Europa na de oorlog nog werd gezien als een blank land met een zwarte rand. Ook kerkelijke vertegenwoordigers hadden tot diep in de jaren zeventig eigenlijk uitsluitend contact met blanken. De kerken namen aanvankelijk ook geen standpunt in ten aanzien van de ‘rassenkwestie’. Men wilde zich niet bemoeien met interne politieke kwesties. Bovendien werd apartheid niet per se gezien als discriminatie, maar als “geskeie ontwikkeling” die “geregtigheid vir almal” zou brengen. Dit had natuurlijk iets progressiefs. Maar het bleek vanzelf niet een louter politieke zaak te zijn. De kerk was actief betrokken. Illustratief is bijvoorbeeld dat het
grondidee van de apartheid was ontstaan in de Nederduitse Gereformeerde Kerk (NG Kerk), die in 1857 besloot dat “vanweë die swakheid van sommiges” toegelaten moet worden dat zwart en blank aparte diensten hebben. Maar van lieverlee was de nood tot een deugd geworden. Toen de apartheid eenmaal beleid was, kwam er een wet die de kerken verbood aan vermenging te doen. De kerk accepteerde deze bemoeizucht, hetgeen aangeeft hoezeer kerk, staat en volk in Zuid-Afrika met elkaar verweven waren. De staat beschermde de kerk en dat had zijn prijs. De hervormde ds. Gravemeyer hield van die band tussen kerk en volk. Als kerkelijk vertegenwoordiger bij de Nederduitsch Hervormde Kerk van Afrika (NHKA) was hij sterk gecharmeerd van wat hij daar aantrof. De liefhebber van Kohlbrugge en Hoedenmaker zag wel wat in de patriarchale benadering van de apartheidspolitiek. Het was vooral ds. Buskes die de eerste vragen stelde. Uit zijn woorden blijkt dat hij het basale motief van de Afrikaners haarfijn aanvoelde: een strijd om overleving. In de Nederlandse kerken speelde zich destijds meer af. De jaren vijftig en zestig waren het begin van wat wij noemen de ‘globalisering’. Door oecumenische contacten met kerken over de hele wereld en de dekolonisatie kwamen thema’s als armoede en internationale gerechtigheid steeds meer op de kerkelijke agenda. De strijd van Martin Luther King in Amerika riep veel sympathie op. Maar in Zuid-Afrika gebeurde minstens zoveel. Terecht noemt de schrijver het bloedbad in Sharpeville in 1960 het keerpunt in de internationale perceptie van apartheid. Bij een demonstratie tegen de paswetten vonden 69 zwarten de dood. In diezelfde periode treffen in ZuidAfrika vertegenwoordigers van diverse kerken elkaar in Cottesloe om te spreken over de rassenverhoudingen. De kritische conclusies zorgden onder de blanke Afrikaner-kerken echter voor grote polarisatie. Dissidenten als ds. C. F. Beyers Naudé (NG Kerk) en prof. Albert Geyser (Hervormd) kwamen on-
reformeerde Bond. Af en toe noemt ze terloops dat de GB de kritiek op ZuidAfrika niet deelde. Maar het wordt niet helder waarom. Anderzijds is dit een onderwerp voor een apart proefschrift: De Gereformeerde Bond, het kolonialisme en de apartheid. Uit de cv van Meijers blijkt dat zij zelf actief betrokken is geweest bij de (kerkelijke) strijd tegen apartheid. Dat maakt natuurlijk nieuwsgierig hoe zij de dingen beschrijft. Het moet gezegd worden dat ze erin geslaagd is boven de toenmalige polarisatie uit te stijgen en alle posities eerlijk te beschrijven. Evert van Vlastuin
transparant
33
jaargang 20, nr 1 – 09
der druk te staan. Geyser werd vanwege zijn verwerping van de “teologiese regverdiging” van apartheid als ‘ketter’ geschorst; Naudé werd weggezet als “verraaier”. Beyers Naudé ontwikkelde zich steeds meer als het belangrijkste contact met de Nederlandse kerken. Als oprichter van het Christelike Instituut (1963) dat contact tussen zwart en blank bevorderde, stond hij voor iets dat in Nederland steun vond. In ZuidAfrika werd Naudés kantoor regelmatig door de politie onderzocht op communistisch materiaal. Dit illustreert de verkramptheid van de Zuid-Afrikaanse overheid: zelfs academische vragen bij de apartheid riep de verdenking op van opruiing en revolutie. Toen de Nederlandse Hervormde Kerk in 1962 in een herderlijk schrijven over het rassenvraagstuk de superioriteit van het Europese ras hekelde, sloeg de Nederduitsch Hervormde Kerk in Afrika terug met de beschuldiging van “horisontale teologie”. De contacten werden verbroken zodra de Nederlandse hervormden banden aangingen met Naudés CI. Begin jaren zeventig verscherpte de tegenstelling nog meer, toen de Nederlandse kerken besloten de bevrijdingsbewegingen te gaan steunen. Sinds 1960 was er ook in het ANC in ZuidAfrika een generatiewisseling geweest. De oude generatie van mensen als Albert Luthuli wilde geweldloos verzet (in de stijl van Ghandi en M. L. King), terwijl de jonge generatie van Nelson Mandela wilde overgaan op geweld (ofwel terreur). Wie terugkijkt op deze kerkelijke steun aan geweld en zich realiseert dat Zuid-Afrika na de afschaffing van apartheid nooit uit de spiraal van geweld is losgekomen, krabt zich hierbij wel even achter de oren. Meijers’ proefschrift legt een boeiend stuk kerkgeschiedenis bloot. Interessant zou zijn om eens een vergelijkbare studie van Zuid-Afrikaanse zijde te lezen. Hoe hebben de kerken ginds nu het optreden van Bavinck, Buskes en de andere “kerklike kaaskoppe” ervaren? Het is toch wel een leemte dat Meijers niet dieper ingaat op de positie van de Ge-
Erica Meijers, Blanke broeders – zwarte vreemden. De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de apartheid in Zuid-Afrika 1948-1972 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2008, 536 blz., €39,-)
Leeskring Utrecht
Historicisme en religie Vormde het historicisme aan het einde van de 18e eeuw een volledige breuk met theologische concepten van de eeuwen daarvoor? Deze vraag vormde de kern van het gesprek dat jongstleden 1 december gevoerd werd tijdens de leeskring ‘christelijke geschiedbeschouwing’ voor geschiedenisstudenten te Utrecht. Comfortabel gezeten in één van de mooiste zalen van de Universiteit Utrecht in de binnenstad, compleet met wandschilderingen en een kroonluchter, discussieerden wij over een boek van Thomas Albert Howard, Religion and the Rise of Historicism (Cambridge 2000). Dr. Herman Paul,
elkaar uitgespeeld moeten worden, maar dat er juist sprake was van een complexe interactie tussen beiden. Zo werden methodes uit de bijbelwetenschap overgenomen in het historicisme. In zijn boek beperkt Howard zich tot de invloed van dit verlicht-lutherse protestantisme, terwijl er veel meer invloeden op het historicisme aan te wijzen zijn, zoals vanuit de joodse en rooms-katholieke hoek. Ondanks deze nuance op Howards beeld stond zijn verdienste met dit originele boek niet ter discussie tijdens deze Utrechtse leeskringavond. Suzanne Baars
Het slot van de boeiende conferentie
jaargang 20, nr 1 – 09
transparant
34
werkzaam aan de Universiteit Leiden, leidde ons door middel van een tiental boeiende stellingen door de avond heen. Howard schreef een verrassend en origineel boek. Hij bekritiseerde het beeld dat veel historici tegenwoordig schetsen, namelijk dat er met het ontstaan van het historicisme een enorme breuk plaatsgevonden zou hebben. De historische methode had eeuwen van theologisch denken over het verleden overwonnen. Aan de hand van een onderzoek naar het verlicht-lutherse Duitse protestantisme toont Howard aan dat historicisme en christelijke religie niet tegen
Voorzitter Beatrice de Graaf bedankt iedereen die aan dit congres een steentje heeft bijgedragen.