omslag mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:00
Pagina 1
Grote klassieke filosofen en kerkvaders waren gevoelig voor dit schouwend vermogen van de mens. Zij noemden hun inwijding in de symbolische werkelijkheid ‘mystagogie’, een agogie in het mysterie van het bestaan. In onze tijd heeft de psychiater Carl Gustav Jung weer een vurig pleidooi gehouden voor dit symboliserend vermogen van de mens. In het laatste hoofdstuk illustreert de auteur zijn visie op symboliseren concreet aan de hand van het fenomeen de speelfilm. De film voert ons bij uitstek binnen in de werkelijkheid van de illusie-rijke verbeelding. Hij appelleert aan de visionaire oplettendheid van de toeschouwer. Tjeu van den Berk was tot 2001 verbonden aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. Hij studeerde in Rome, Lyon en Nijmegen en houdt zich in zijn vakgebied bezig met ‘initiatie’, ‘actuele stromingen en theologie’ en ‘religie en kunst’. In 2002 verscheen van hem bij Meinema de 4e, bewerkte druk van het standaardwerk ‘Die Zauberflöte, een alchemistische allegorie’. In 2003 verscheen de 2e druk van ‘Het mysterie van de hersenstam. Over basisfuncties, psychosomatiek en spiritualiteit’. Deze uitgave verschijnt in samenwerking met de Edmund Husserl-Stichting te Amsterdam.
NUR 700
www.uitgeverijmeinema.nl
978 90 211 3768 1
Tjeu van den Berk Mystagogie
Dit boek is een ode aan het verbeeldend bewustzijn waarin een mens speelt, zich illusies vormt, droomt, en gevoelig is voor het paradoxale karakter van het leven. In onze westerse cultuur werd de verbeelding eeuwen lang aan de dichters overgelaten en stond zich-iets-verbeelden gelijk aan zich-iets-inbeelden. Het verbeeldend bewustzijn, in dit boek symbolisch bewustzijn genoemd, stond centraal in de inwijdingsriten van de oude mysteriegodsdiensten en speelt eveneens sterk door in de hedendaagse esthetisering van het wereldbeeld. Religie en kunst bestaan bij de gratie van symbolen, dat wil zeggen, bij de gratie van een verbeelde werkelijkheid.
Dr. Tjeu van den Berk
Mystagogie Inwijding in het symbolisch bewustzijn
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 2
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 3
Mystagogie Inwijding in het symbolisch bewustzijn
Dr. Tjeu van den Berk
5e druk
Zoetermeer
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 4
Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de Edmund Husserl-Stichting te Amsterdam
Omslagillustratie: De opgang van de ziel door de sferen Anoniem hermetisch manuscript uit het einde van de twaalfde eeuw Cliché Bibliothèque nationale de France, Paris Ms Latin 3236, folio 90 Ontwerp: Studio Anton Sinke, Nieuwerkerk aan den IJssel ISBN 978-90-211-3768-1 NUR 700
© 1999 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 5e druk 2007 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 5
Inhoud Voorwoord Een gebied zonder landkaart ontsluiten
4 9
1. De ondergang van de ziel ‘Ontbinding’ is niet het laatste woord Leren symboliseren Afdalen in het geheimzinnige, duistere water Ingewijd worden: de overgang naar een symbolisch bewustzijn Een dromend bewustzijn als vertrekpunt
13 13 15 19 21 27
2. De opgang van de ziel Een sfeervolle kosmos Reis van de ziel door de hemelsferen Een ‘sfeervolle’ levensbeschouwelijke vorming De drie fasen van menswording Eerste fase van onschuld Fase van schuld Tweede fase van onschuld
29 29 35 37 40 44 45 47
3. Een pleidooi voor mystagogie Theologie is antropologie Mystagogie Pleidooi voor een mystagogische levensbeschouwelijke vorming Uitgangspunt en ingangspunt: de concrete situatie waarin een mens zich bevindt Zoek grazige weiden op Het erop wagen
50 50 55 58
4. Kerstening veronderstelt verheidensing De kerstening kende een eigen agogiek Universalisme, voorwaarde van de kerstening De kerstening van de cultuur veronderstelt de verheidensing van de kerk Kerstening is ten diepste een symboliseringsproces Consequenties
64 64 67
5. Disciplina arcani, de mystagogie van de Oude Kerk Controversieel thema Patristische wortels van de disciplina arcani Prototypisch aanwezig in Jeruzalem Alexandrië: metropool van het hellenistische christendom Neoplatonisme
83 83 87 87 88 92
58 60 63
70 77 80
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 6
Disciplina arcani in Milaan en Hippo Disciplina arcani is geen uitvinding van de christenen
94 99
6. ‘Iets voor-waar-houden kun je niet meedelen’ Inleiding De agogische kern van de mystagogie: bepaalde zaken zijn niet in woorden over te dragen Plato paedagogus De catechetische kern van de mystagogie: ervaringsweten Catechese is bij de kerkvaders volwassenencatechese Neoplatonisch leermodel
102 102 103 105 109 111 114
7. Het symbolisch bewustzijn, de derde werkelijkheid Inleiding Symbolen en tekens Voorbeelden Er bestaan geen twee werkelijkheden maar drie Drie wijzen van omgaan met symbolen
117 117 118 120 125 131
8. ‘Kunt ge zeggen, Socrates, of de deugd iets is dat onderwezen kan worden?’ Inleiding Meno Io Theaetetus Kenmerken van socratisch leren De leerling De leraar Gezamenlijke inspiratie Ode aan Socrates
135 135 137 144 145 148 149 150 152 154
9. De praxis van het leren symboliseren, geïllustreerd aan de film Inleiding Laterna magica: film als beeld van het spirituele De oudere mens op zoek naar beelden van zijn levensverhaal Antonia Shadowlands Children of nature Woorden wijden aan beelden: de didactiek van het filmgesprek Het verlagen van de bewustzijnsdrempel Amplificeren Interpreteren
156 156 157 161 164 165 166 166 169 171 175
Slotbeschouwing De drie tempels
178 178
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 7
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 8
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 9
Voorwoord Een gebied zonder landkaart ontsluiten
‘There is an enormous door that only exists in our mind. Still, things happen behind it that will never happen before.’ Leo Vroman
Aan dit boek ligt een citaat van de godsdienstpsycholoog William James ten grondslag. Ik heb het ongeveer vijfentwintig jaar geleden voor het eerst gelezen. Het trof me toen diep en uit het feit dat het steeds weer in mijn herinnering terugkeert, ongevraagd en op de meest willekeurige momenten, maak ik op dat het diep wortel geschoten heeft in mijn onderbewuste. Telkens als ik nadenk over zoiets als ‘religieus bewustzijn’, blijk ik op een spoor te zitten dat James voor mij een kwarteeuw geleden getrokken heeft. ‘Ons normale dagbewustzijn, rationeel bewustzijn zoals wij het noemen, is slechts één speciaal type bewustzijn, terwijl overal eromheen, door de allerfijnste vliezen ervan gescheiden, geheel andere potentiële vormen van bewustzijn liggen. Wij kunnen door het leven gaan zonder hun bestaan te vermoeden, maar dien de vereiste prikkel toe en op slag zijn ze er in heel hun volledigheid, duidelijke mentale typen die waarschijnlijk ergens hun gebied van toepassing en aanpassing hebben. Geen enkele weergave van het heelal in zijn totaliteit kan afdoende zijn, indien het deze andere bewustzijnsvormen volkomen veronachtzaamt. Hoe men ze moet beschouwen is de vraag - want ze hebben geen enkele samenhang met gewoon bewustzijn. Toch kunnen ze houdingen bepalen, hoewel ze geen formules kunnen leveren, en een gebied ontsluiten, hoewel ze geen landkaart verschaffen. In ieder geval ontzeggen ze ons een voorbarig afsluiten van onze rekeningen met de werkelijkheid.’1 Dit type bewustzijn noem ik in dit boek ‘symbolisch bewustzijn’. De crisis waarin onder andere de hedendaagse kerken verkeren, heeft volgens mij sterk te maken met het feit dat velen van haar leden menen, wél empirische landkaarten en dogmatische formules te kunnen verschaffen van dit mentale gebied. Vanuit het standpunt van ons dagbewustzijn bezien, creëert het symbolisch bewustzijn ‘slechts’ illusies, dromen. In dit boek zal ik op een andere wijze over symbolen schrijven dan gewoonlijk het geval is. In het algemeen wordt over symbolen gesproken als over codes die ‘voor iets anders staan’. Symbolen worden dan tekens die men ontcijfert en rationeel verklaart. Hoe erudieter een mens is, des te meer heeft hij of zij kennis van waar die codes voor staan. Hier is weinig of geen sprake van een ‘symbolisch bewustzijn’. Daarvoor is het kenmerkend dat men partici-
9
1
Gec. in: R. Ornstein, Het menselijk bewustzijn. Synthese van rationeel en intuïtief bewustzijn. Zelfbeheersingstechnieken Biofeedback, Lemniscaat, Rotterdam 1974, 60.
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 10
peert aan een werkelijkheid die juist onpeilbaar is. Symbolen trekken het alledaags bewustzijn juist buiten zijn grenzen. Hoe we ook praten, argumenteren en analyseren, nooit zullen we hun betekenis geheel doorgronden; ze kunnen nooit door een samenvatting of interpretatie vervangen worden. Symbolen blijven in hun eigen wezen voortbestaan als de enig mogelijke manier om te zeggen wat ze zeggen. Een symbool betekent niet iets maar ís iets. Echte symbolen gaan verstandelijke ontcijfering te boven, ze roepen een mentale dimensie te voorschijn die aan woorden ontsnapt. Ze geven toegang tot de donkere kamers van de werkelijkheid. De dichter Leo Vroman onthult deze verhulde wereld indringend: ‘Er zijn reusachtige deuren die alleen in gedachte bestaan maar waarachter dingen gebeuren die geen mens kan hebben gedaan. Daar glanzen de marmeren zalen afwezigheden komen daar voor en echo’s die niets herhalen maar stemloos stijgen en dalen en geen geluid laten horen.’2
2
De kerkvaders uit de derde en vierde eeuw waren gevoelig voor dit onverwoordbare mysterie van de menselijke ziel, en ze noemden hun pedagogie ‘mystagogie’, een agogiek gericht op inwijding. Het ging hen niet zozeer om informatie maar om initiatie. De psychiater Carl Gustav Jung heeft een vurig pleidooi gehouden voor dit symboliserend bewustzijn en hij verwees in zijn geschriften op dit punt juist veelvuldig naar de kerkvaders. De theoloog Karl Rahner heeft zijn leven lang beklemtoond dat een mens, elk mens, van nature gericht is op oneindigheid en dat transcendentie niet van buitenaf op de mens afkomt. De psychoanalyticus Donald Winnicott en de kunstenaar en filosoof Friedrich Schiller hebben elk op hun manier getracht dit mentale gebied op het spoor te komen wanneer ze respectievelijk schrijven over een ‘transitioneel’ en een ‘spelend’ bewustzijn. Zij allen komen aan het woord in dit boek. Het is daarbij frappant om te zien hoe in dit verband, van Plato tot Jung en van Augustinus tot Rahner, de ‘vroedvrouwkunde’ van Socrates als een pedagogisch ideaal wordt gezien. De ‘vroedvrouw’ weet dat het hier gaat om een werkelijkheid die vanuit ons zelf geboren moet worden en niet van buitenaf aangereikt kan worden. Zij weet ook de ‘vereiste prikkel’ toe te dienen waar James op doelde. L. Vroman, Psalmen en andere gedichten, Querido, Amsterdam 1996 (vierde druk), 107. Van dit gedicht, Er zijn reusachtige deuren, heeft Vroman ook een ‘summary’ in het Engels gemaakt (vgl. het motto van dit Voorwoord).
In de eerste twee hoofdstukken beschrijf ik in grote lijnen de fasen van menselijke zelfverwerkelijking zoals die ons bijvoorbeeld in vele mythen en sprookjes wordt voorgehouden. Hoe wordt een mens wat hij in wezen is? In aansluiting daarop worden in het derde hoofdstuk de belangrijkste facetten van het begrip mystagogie beschreven. Daarna verdiep ik mij in klassiek his-
10
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 11
torisch materiaal over deze thematiek (de kerstening van het Romeinse rijk, de mystagogie van de kerkvaders en de pedagogiek van Plato) juist vanwege de volgens mij actuele relevantie van dit materiaal. Tegen deze horizon formuleer ik dan in hoofdstuk zeven wat ik versta onder symbolen en symbolisch bewustzijn. De laatste twee hoofdstukken staan in het teken van dit bewustzijn en educatie. Hoe ‘leer’ ik een mens speelruimte te scheppen voor dit type bewustzijn? In het voorlaatste hoofdstuk staat de maïeutiek van Socrates centraal, in het laatste geef ik aan hoe ‘leren symboliseren’ praktisch in zijn werk kan gaan. Ik illustreer dat aan de hand van de hedendaagse film. Het gehele boek wil een inwijding zijn in Inwijding.3 Tjeu van den Berk
3
11
Er staan in dit boek verschillende gedachten die ik ontleend heb aan mijn eigen lezingen, artikelen en boeken. De gehele gedachtegang is dan ook het resultaat van een jarenlang proces geweest waarvan overal weer sporen terug te vinden zijn. Op enkele relevante uitzonderingen na, heb ik er van af gezien die verwijzingen aan te geven. Het zou niet alleen de tekst nodeloos onrustig gemaakt hebben, het bleek ook moeilijk uiteen te houden waar ik me naar de geest en waar naar de letter citeer.
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 12
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 13
1. De ondergang van de ziel ‘De ingewijden hoeven niets te leren maar dienen iets te ondergaan.’ Aristoteles
‘Ondergang van de ziel’ heeft in dit hoofdstuk twee betekenissen. Aan de ene kant leven we in een tijd waarin het zieleleven van mensen ten onder dreigt te gaan, in ontbinding raakt, aan de andere kant is het een klassieke spirituele wet, dat wil de ziel leven, zij ‘onder moet gaan’, moet afdalen in het duistere water om opnieuw geboren te kunnen worden. Wil de eerste vorm van ontbinding niet tot een uitzichtloos einde leiden, en wil de tweede ‘ondergang’ gestalte krijgen, dan is het van essentieel belang in contact te komen met de symbolische werkelijkheid in onze psyche.
‘ONTBINDING’ IS NIET HET LAATSTE WOORD Heeft het nog zin zich bezig te houden met de pedagogiek van het christendom? Is het zo langzamerhand niet duidelijk geworden dat die op een verkeerd spoor terecht is gekomen? ‘Als men in de verkeerde trein stapt’, schrijft Bonhoeffer, ‘helpt het niets dat men in de gang de andere richting loopt dan de trein rijdt.’4 We werpen misschien nog wel ernstige blikken uit het coupéraampje, de trein snelt echter verder en stopt eigenlijk niet meer op plaatsen van belang. Met de regelmaat van de klok worden er nieuwe spoorboekjes gemaakt, het één nog keuriger dan het ander, de trein schijnt echter geprogrammeerd te zijn op een boekje dat spoorloos is. Soms worden in bepaalde coupés nog prachtige sessies opgezet, er is een inventiviteit en een inzet mee gemoeid zoals nooit eerder vertoond, maar dat alles wordt spoorslags de verkeerde richting in getrokken! Of er nu conservatieve of progressieve machinisten de stuurknuppel in handen hebben, of we pessimistisch of optimistisch deze gang van zaken benaderen, de trein dendert voort, een spooktrein gelijk. Moeten we dan maar uitstappen of overstappen? Zijn er betere treinen? Zijn de treinen vol onkerkelijken er beter aan toe? Waar rijden die dan wel heen? Rijdt onze trein overigens nog wel op een christelijk spoorboekje of bestuurt de tijdgeest ook onze trein? Allerlei woorden zijn er gebruikt om het proces te beschrijven dat zich nu afspeelt in de kerken, zoals ontkerkelijking, ontmythologisering en ontzuiling. Het meest vergaande kwam ik tegen bij de theoloog-psycholoog Pohier: ontbinding. Dat lijkt me dan ook wel echt het laatste. De associatie die bij dat woord naar boven komt is die van verrotting. Pohier beschrijft indringend dat hij eerst dacht dat enkel hij in ontbinding overging (door de verbodsbepalingen die Rome tegen hem had uitgevaardigd), maar later begreep dat de zaken zelf die hem verboden werden aan het verrotten waren (preek, eucha-
13
4
Gec. in: W. D. Zimmermann, Ontmoetingen met Dietrich Bonhoeffer, Het Wereldvenster, Baarn 1969, 124.
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 14
ristie en theologie), ja, dat het hele systeem in staat van ontbinding verkeerde. ‘We overleven in een staat die voorbij het coma ligt. Het ene orgaan functioneert nog, het andere ligt nog niet helemaal stil, de individuen doen meer dan overleven en zijn nog productief (net als cellen en organen dat doen als de patiënt postcomateus is) maar het organisme als zodanig kan worden beschouwd als afgestorven. De tijd, het simpele verloop van de tijd, is voldoende om de overlevingsmachines nutteloos te maken. Wat is er dan toch gebeurd?’5 Wie hoort hier niet het antwoord dat Nietzsche op deze vraag gaf ? Zijn ‘dolle mens’ schreeuwt het op de markt uit: ‘We hebben God gedood! ... Horen wij nog niets van het gedruis der doodgravers, die God begraven? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding? ... Men vertelt verder, dat de dolle mens diezelfde dag nog verscheidene kerken binnengedrongen is en daar zijn requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten gebracht en ter verantwoording geroepen, zou hij telkens alleen maar het volgende geantwoord hebben: ‘Wat zijn deze kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en gedenktekenen Gods zijn?’ 6
5
J. Pohier, God in fragmenten, Gooi en Sticht, Hilversum 1986, 36.
6
F. Nietzsche, De vrolijke wetenschap, De Arbeiderspers, Amsterdam 1976, 130.131.
7
C. Jung, Interviews, herinneringen, gesprekken en lezingen Samengesteld door W. McGuire en R. Hull, Servire, Katwijk 1985, 408.
Wat is er met het christendom toch gebeurd, dat het op deze wijze in verval kon raken? Hoe heeft het zout smakeloos kunnen worden? Toen het Romeinse wereldrijk in ontbinding overging, was deze godsdienst immers zelf één van de ontbindende krachten. En nog steeds blijkt dit christelijke wereldrijk (is er ooit een groter geweest?) in andere werelddelen dan het onze, gistingsprocessen op gang te kunnen brengen. Is de westerse cultuur dan mede debet aan deze ontbinding? Is een gehéle tijdgeest in ontbinding geraakt? Willen we weten wat ons pedagogisch te doen staat op de drempel van het derde millennium, dan lijkt het toch op zijn minst van belang deze staat van ontbinding te diagnostiseren. Velen hebben zich daarover gebogen. Het is me in dit verband steeds opgevallen hoe iemand als de psychiater Carl Gustav Jung (1875-1961), die zich aan de ene kant niet bekende tot een kerk, aan de andere kant het christendom (ondanks de tijden van verval die het doormaakt) steeds sterk is blijven waarderen. Waar Pohier als conclusie trekt dat bepaalde oerdogma’s afgedaan hebben, ‘gelooft’ Jung tot het einde van zijn leven nog in ‘waarheden’ waar veel gelovigen geen raad meer mee weten. Zeker, hij gelooft anders dan zij, heel anders zelfs. Op het einde van zijn leven vraagt een journalist hem in een interview: ‘Geloofde u in God? en Gelooft u nu in God?’ Op de eerste vraag antwoordt Jung: ‘O Ja.’, op de tweede: ‘Nu? Daar is moeilijk een antwoord op te geven. [Pauze] Ik weet. Ik hoef niet te geloven. Ik weet’.7 Wanneer we ‘geloven’ omschrijven als iets aannemen op gezag van iemand anders, en ‘weten’ een overtuiging weergeeft die stoelt op de eigen ervaring, dan is hier zeker sprake van twee verschillende invalshoeken, maar het is nooit bij Jung opgekomen om daarom de eeuwenoude dogma’s zelf zómaar opzij te schuiven. Blijkbaar worden daarin waarheden geformuleerd die een echo vinden in de menselijke ziel. Het is bekend hoezeer hij instemde met de dogmaverklaringen van de Onbevlekte Ontvangenis en van Maria ten Hemelopneming. Hij was ervan overtuigd dat hier processen bezig waren die hun uitwerking
14
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 15
niet zouden missen, hoezeer die waarschijnlijk ook tegengesteld waren aan de bewuste bedoelingen van de kerk zelf. Jung herkende Pohiers ervaring van ontbinding maar zijn analyse van die status corruptionis verschilde in belangrijke mate met die van de toch sterk cartesiaans georiënteerde Fransman. Pohier, die overigens toegeeft geen ‘mystieke knobbel’ te bezitten, wilde de godsdienst aanpassen aan de ‘verlichte’ opvattingen van de moderne mens. Bij Jung ligt dat wezenlijk anders. Hij wil laten zien dat een religieus bewustzijn fundamenteel geworteld dient te zijn in de ‘onverlichte’ psyche. Juist de teloorgang van deze ‘duistere’ ervaring heeft mede tot de ontbinding geleid. In vroege tijden maakte de godsdienst nog deel uit van de onbewuste, tegenwoordig voornamelijk van de rationeel bewuste geestelijke uitrusting. Jung merkte dat hij als arts zijn toevlucht moest nemen tot die onbewuste religie, als hij de zieke weer wilde terugvoeren tot zichzelf en hem ‘bevrijden van alle geestelijke ‘drijfmest’ die in hem is gepompt. Er zal dan ruimte ontstaan voor de fantasie, zodat de zichtbare en verborgen talenten zich kunnen ontplooien, de zieke evenwichtiger wordt en hij de raad van de Griekse dichter kan opvolgen: ‘wordt wat ge zijt.’8 Jung ziet dus evenzeer als Pohier de ‘drijfmest’, maar is zich veel meer bewust dan hij van wat er zich feitelijk in het verlichte westen afspeelt. Juist omdat godsdienst alleen nog maar behoort tot de bewuste uitrusting van de hedendaagse mens, is hij in een crisis geraakt. Wie enkel vanuit rationele categorieën de religie benadert is tot niets anders in staat dan haar als een overbodige illusie te verwerpen, hetgeen Pohier bijvoorbeeld ook doet door de verrijzenis van Jezus en het hiernamaals eenvoudigweg te ontkennen. Deze religieuze inzichten zijn echter volgens Jung niet ontsprongen aan onze bewuste psyche. Het zijn ‘producten van een voorbewust weten dat zich te allen tijde en overal in symbolen uitdrukt. Ook wanneer ons verstand ze niet kan bevatten, zijn ze niettemin werkzaam, omdat ons onbewuste ze herkent als uitdrukkingen van universele psychische toestanden. … Elke uitwerking en versterking van het rationele bewustzijn voert ons echter verder weg van de bronnen der symbolen en verhindert door zijn overmacht het verstaan van die symbolen. Dat is de situatie waarin wij thans verkeren. Men kan de klok niet terugzetten en weer krampachtig gaan geloven in dingen waarvan men weet dat ze er niet zijn. Men zou er zich echter rekenschap van kunnen geven wat de symbolen eigenlijk betekenen. Op die manier zouden niet alleen onvergelijkelijk rijke schatten van onze cultuur behouden kunnen blijven, maar zouden we ons weer opnieuw toegang kunnen verschaffen tot oude waarheden die tengevolge van de eigenaardigheid van hun symboliek aan onze tijd ontsnappen.’9 Wat Jung hier stelt, zal grotendeels de inhoud van dit boek bepalen.
LEREN
SYMBOLISEREN
In de Jungiaanse betekenis van het woord bestaat religie bij de gratie van symboliseringsprocessen. Mensen leren symboliseren is mensen inwijden in het geheim van hun leven. Met een klassiek woord wordt dat mystagogie genoemd. Symbolen tonen zich in beelden aan ons bewustzijn maar vinden
15
8
Idem, 53.
9
Gecit. in: J. Jacobi, De psychologie van Carl G. Jung Een inleiding tot zijn werk, Servire, Katwijk 1992, 206 (gecursiv. door mij, TvdB).
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 16
hun ontstaan juist in ons onbewuste, ja ze overbruggen juist de tegenstelling bewust-onbewust. Deze aan de verbeelding ontsproten werkelijkheid past zich ook niet aan aan onze rationele categorieën. Een beeld is niet ‘waar’ of ‘onwaar’. Je kunt een beeld niet benaderen vanuit de overtuiging dat het of dit of dat betekent waarbij een derde mogelijkheid uitgesloten wordt. Het klassieke ‘tertium non datur’ gaat hier niet op. Je kunt beelden niet in een syllogisme vangen. Verbeelding en beeld zijn dan ook steeds verdacht voor het rationele bewustzijn. Het beeld leent zich niet voor conceptualisatie maar voor contemplatie en het staat in principe open voor oneindig veel benaderingen, benaderingen die voor de ratio verborgen zijn. Het beeld toont ons een ‘versluierde werkelijkheid’.10 De grote kracht van het symbool is zijn verbindende kracht (juist geen ontbindende) tussen de wereld van het bewuste en onbewuste. Jung stelt steeds weer opnieuw dat velen in deze tijd het gevoel voor ‘heelheid’ zijn kwijtgeraakt. We hebben er soms de mond van vol (‘holisme’ wordt dan zoiets als een post-burgerlijk harmoniemodel) maar juist tegenstellingen als een eenheid te beleven, daar zijn we nog allesbehalve aan toe. Wij houden ervan ons bestaan in gescheiden compartimenten in te delen, waarbij het ene vakje niet weet wat er zich in het andere afspeelt, en elk vakje bedient en beperkt zich tot het heldere licht van rationele verklaringen. Maar licht en duisternis, goed en kwaad, bewust en onbewust, ze roepen elkaar op en houden elkaar in evenwicht. Het betreft hier, zegt Jung, ‘de algemene psychische opvoeding van de Europeaan.’11
10
G. Durand, L’imaginaire Essai sur les sciences et la philosophie de l’image, Hatier, Parijs 1994, 6.
11
Vgl. C. Jung, Droom en individuatie, Lemniscaat, Rotterdam 1986, 12-13 (Eerste deel van Psychologie und Alchemie).
12
C. Jung, Archetypen Over menselijke drijfveren, reacties en religieuze belevingen, Servire, Wassenaar 1975 (derde druk), 24.
De moderne tijd wordt gekenmerkt door een ontzagwekkende geestelijke beeldenstorm. ‘Maagdelijke geboorte’, ‘Drieëenheid’, ‘Godheid van Christus’, ‘Verrrijzenis uit de doden’, zij hebben zich alle onttrokken aan de menselijke verbeelding. Zij raakten ontkoppeld van de menselijke ervaring en werden ofwel afgedaan als rationeel onzinnig ofwel irrationeel opgeschroefd tot een dogma. Ze zijn ofwel niet of wel ‘echt’ gebeurd. Met name in de godsdienst zijn rationaliteit en verbeelding uiteengegroeid. Jung roept in één van zijn werken een herinnering op aan de catechisatie die hij van zijn vaderdominee ontving. ‘De catechismus verveelde mij verschrikkelijk. Op een keer bladerde ik in een klein boekje, om iets interessants te vinden. Mijn blik viel op de paragrafen over de Drieëenheid. Dat interesseerde mij en ik wachtte vol ongeduld op het ogenblik waarop het onderricht deze alinea bereikt zou hebben. Toen nu het vurig verbeide uur aanbrak, zei mijn vader: “Deze alinea zullen wij overslaan, ik begrijp er zelf niets van.” Hiermee werd mijn laatste hoop begraven. Ik bewonderde weliswaar de eerlijkheid van mijn vader, maar dat hielp mij niet over het feit heen, dat vanaf dat ogenblik al dat gepraat over religieuze zaken mij dodelijk verveelde.’12 Zijn vader had een typisch liberaal verlichte theologie-opleiding gehad, zo kenmerkend voor de negentiende eeuw maar nog sterk doorwerkend tot op het einde van de twintigste. Hij droeg zijn opvattingen overigens als een zware gewetenslast met zich mee want hij hield zich diep in zijn hart voor ongelovig, terwijl hij simuleerde zijn gemeenteleden in geloof voor te gaan.
16
binnenwerk Mystagogie 5e druk
12-12-2006
12:05
Pagina 17
Het kind Jung verborg zich in zijn religieuze innerlijk en er ontstond bij hem een diepe scheiding met wat er uiterlijk geloofd werd. Hij zal later steeds weer beklemtonen hoezeer voor de moderne mens die innerlijke en uiterlijke dimensie uit elkaar gegroeid zijn. De innerlijke mens heeft zowat geen voeling meer met het uiterlijk godsdienstig gebeuren. Veel gelovigen kunnen hun geloof in waarheden alleen nog maar buiten zichzelf projecteren. ‘De christelijke cultuur blijkt verschrikkelijk hol te zijn: het is een uiterlijk vernisje. De innerlijke mens wordt er echter niet door geraakt, en is daarom ook niet veranderd. De toestand van de ziel komt niet overeen met wat er uiterlijk wordt geloofd. De ziel van de christen heeft geen gelijke tred gehouden met de uiterlijke ontwikkeling. Ja, uiterlijk staat alles er, in woord en beeld, in de kerk en in de bijbel. Maar innerlijk vinden we daar niets van terug. ... Te weinigen hebben ervaren dat de goddelijke gestalte het diepste eigendom van de eigen ziel is. Men heeft slechts in de wereld buiten een Christus ontmoet, maar nooit in de eigen ziel. Daarom heerst daar nog een duister heidendom, dat ten dele met een niet langer te loochenen duidelijkheid, ten dele in een te zeer versleten vermomming de zogenaamde christelijke beschaving overspoelt. [Deze gedachten werden neergeschreven tijdens de Tweede wereldoorlog!] ... Zolang als de religie slechts bestaat als geloof en uiterlijke vormen en zolang de religieuze functie geen ervaring van de eigen ziel is, is er niets fundamenteels gebeurd. We moeten nog leren begrijpen dat het ‘grote mysterie’ niet alleen op zich bestaat, maar dat het voornamelijk geworteld is in de menselijke ziel. Wie dat niet uit eigen ervaring weet, kan misschien een hooggeleerd theoloog zijn, maar heeft geen flauw benul van religie en nog minder van opvoeding.’13 Deze diepe kloof heeft naar mijn vaste overtuiging ondermeer de ‘ontbinding’ tot gevolg gehad waar Pohier over spreekt. Een religie die slechts bestaat op basis van een openbaringsgeloof en niet geworteld is een ervaringsweten, gaat tot ontbinding over. Nu moet wel vastgesteld worden dat juist de katholieke kerk de eeuwen door wel degelijk oog heeft gehad voor dat ervaringsweten. Dat was één van de gronden van haar grote impact. In het vierde hoofdstuk werk ik dat uit. Zij pleegde zielzorg. Met ‘ziel’ bedoel ik hier de innerlijke instantie in een mens die zich naar het onbewuste wendt, of klassieker geformuleerd, die een transcendente functie heeft. De kerk begeleidde de mensen in relatie tot hun niet te definiëren geheim. Dat deed zij bijvoorbeeld via rituele symbolen, waarin grondervaringen van het leven als een existentieel drama werden opgevoerd. Deze mysteriespelen gaven groei aan het leven, verwijdden de horizon en zetten aan tot naastenliefde. Rituelen maken voelbaar dat het eigen mysterie veel verder reikt dan het eigen ervaren. Deze rituelen mogen dan ook niet verdampen in (aan)geleerde tekens en theologisch jargon. Dogmatisering van deze symbolen is funest en dooft juist datgene waar ze naar verwijzen. De kerk speelde het klaar een echte volkskerk te zijn. ‘Volkskerk’ betekent hier, op institutioneel vlak een grote groep mensen als geheel in hun concrete levensloop een emotionele
17
13
C. Jung, Droom en individuatie, l.c., 17.18.
binnenwerk Mystagogie 5e druk
14
Vgl. D. Stoodt en E. Weber, VOLKSKIRCHLICHES CHRISTENTUM in: D. Stoodt (Hrsg.), Volkskirchliche Katechetik, Lang, Frankfurt am Main 1986, 111-132.
15
Vgl. E. Ringel en A. Kirchmayr, Religionsverlust durch religiöse Erziehung Tiefenpsychologische Ursachen und Folgerungen, Herder, Wenen 1985.
12-12-2006
12:05
Pagina 18
stabiliteit geven, betekent communiceren op het niveau van het direct ervaarbare leven, betekent mensen leren omgaan met de geheimen van leven en dood. Een volkskerk stond daar officieel borg voor. Deze volkskerk heeft in haar nest echter een koekoeksei uitgebroed, een soort privékerk, een subcultuur, die het volk verjaagd heeft. Deze werpt zich nu op als dé kerk. De Duitse godsdienstpedagoog Stoodt stelt onomwonden vast dat juist deze privékerk problematisch is geworden. Niet degenen die niet van haar diensten gebruik maken, moeten zich verantwoorden, maar zij die dat nog wel doen. De ruimte en tijd die de privékerk in beslag neemt, staan in schril contrast met die van de volkskerk. Alleen met Kerstmis en bij familiefeesten merkt ‘het volk’ nog dat de innerlijke en uiterlijke mens samenvallen. Juist in de beleving (of liever, de niet-beleving) van de sacramenten is de ‘ontbinding’ het scherpst te zien. Het zijn dorre tekens van levenscheppende symbolen geworden. De privékerk is erin geslaagd grondervaringen te doen verpieteren. Ze zijn verworden tot een bovennatuurlijke aangelegenheid, geformuleerd in een ‘super’rationeel vakjargon.14 De officiële kerk weet eigenlijk nog maar amper om te gaan met het emotionele/onbewuste innerlijk van de mens, terwijl ze daar toch juist zorg voor dient te hebben. Ze spreekt niet ‘van’ God maar ‘over’ God. Dat wie vanuit God spreekt, juist dient te spreken vanuit de menselijke ziel, dat heeft juist de officiële kerk veelal vergeten in haar praxis. In de kerk wordt dikwijls op een rationele manier over een irrationele zaak gesproken. Daardoor zijn vele kerkelijke gelovigen vervreemd geraakt. Onbewuste strevingen laten zich echter niet goedschiks verdringen, enkel kwaadschiks. Ze eisen hun tol op, ze brengen ons in een overspannen toestand, maken ons geestelijk ziek. Ringel en Kirchmayr, twee Oostenrijkse psychoanalytici, hebben beschreven wat een ellende het gevolg is van een opvoeding die een scheiding aanbrengt tussen het onbewuste innerlijk van de mens en het uiterlijk gelovig zijn en daardoor bewerkt dat het eerste verdrongen wordt. Een dergelijke religieuze opvoeding veroorzaakt juist religieverlies. De heelheid is zo weer zoek. Het omgaan van de kerk met haar gelovigen kent parallelle trekken met de opvoeding van ouders die hun kinderen neurotisch maken. Wat in een kind werkelijk blijvende agressie opwekt, is een possessieve liefde van de ouders, een gulzige liefde, die opeist en afdwingt. De neurose ontstaat steeds uit een conflict tussen een sterk gevormd geweten en bepaalde verboden driftneigingen, die dan agressief van aard worden. Zo’n verdringing voert tot pseudo-oplossingen, want noch de driftwensen, noch de gewetenseisen kunnen volledig bevredigd worden. Indien men echter in de ogen van de kerk (die dan meestal de ogen van het eigen geweten geworden zijn) te kort schiet, wordt dat gezien als een onvermijdelijk gevolg van de eigen onverschilligheid, zwakte en zondigheid. Geloof wordt gezien als een geschenk van boven, van de goddelijke genade en men suggereert dat het aan de onverschillige lauwheid van de mens te wijten is dat hij ongelovig wordt. De spiegel die de privékerk haar gelovigen voorhoudt, roept bij de gelovigen een beeld op van een mens die beroofd is van een eigen innerlijk.15
18