Twijfel, bewijs & overgave

Page 1

Twijfel, bewijs & overgave



gerrit glas

Twijfel, bewijs & overgave Over christelijke filosofie

sjibbolet µ amsterdam µ mmxi


© 2011  G. Glas, p / a Uitgeverij Sjibbolet, Amsterdam Niets in deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be produced without the written permission of the publisher

Boekverzorging René van der Vooren, Amsterdam isbn 978 94 9111 002 3  |  nur 730


5

Inhoud

Woord vooraf  6

1 2 3 4 5

Introductie  7 Het landschap  13 Christelijke filosofie in de neocalvinistische lijn  29 Dubbele sensitiviteit en de ik-zelf verhouding  51 Conclusie  63

Literatuur  65


Woord vooraf

Dit essay is een bewerking van de oratie die ik hield bij de aan­ vaarding van de Dooyeweerd-leerstoel voor christelijke filosofie aan de Vrije Universiteit op 25 juni 2010. Ik heb met opzet de brede en betogende stijl van de rede bewaard. Het past bij de stijl van filosoferen die hier wordt ont­ wikkeld en het past ook bij het karakter van deze reeks Oratio. Ook de structuur van het betoog is bewaard. Wel is er breder ­ uit­werking gegeven aan enkele gedachten die in de rede alleen maar aan­gestipt konden worden. Ik dank Elsbeth Greven voor het ruimhartige aanbod deze tekst bij Sjibbolet uit te geven. Gerrit Glas


7

1 Introductie

‘Men moet kunnen twijfelen waar dat nodig is, zeker zijn waar dat nodig is, en zich overgeven waar dat nodig is.’ 1 Deze woorden van Blaise Pascal (1623–1662) treffen de juiste toon als het gaat om de vraag wat christelijke filosofie is of zou kunnen inhouden. ­Twijfel, bewijs en overgave. Tegen elk van deze drie kunnen we zondigen, aldus Pascal. We doen de twijfel te kort, als we menen dat alles te bewijzen is. We doen aan het bewijs, dat is het ver­ mogen om te oordelen, tekort als we ons zomaar aan alles over­ geven. En we doen aan de overgave te kort als we menen aan alles te moeten twijfelen. Ik heb deze woorden van Pascal — de scepticus, de wiskundige, de gelovige — gekozen omdat ze de geest aangeven van waaruit de christelijke filosofie zoals mij die voor ogen staat, beoefend wordt. Het gaat Pascal niet om het vinden van het juiste midden tussen twijfel, bewijs en overgave. Nee, zijn denken gaat uit van de spanning tussen die drie en die spanning blijft ook steeds voelbaar. Filosoferen is het denkend omgaan met en verkennen van die spanning. Daarbij blijft de denker zelf niet buiten schot, juist niet. Want steeds gaat het om de relatie tussen de waarheid en de denker. Die waarheid kan worden betwijfeld, men kan haar pogen te bewijzen en men kan zich aan haar overgeven. Al die wijzen van zich verhouden maken niet alleen iets duidelijk over de waarheid, maar ook over ons, als denkers. De pijlen wijzen steeds twee kanten op: naar het betwijfelde en naar de twijfelaar, naar de waarheid en naar degene die de waarheid ontdekt, naar dat waar men zich

1  Het hele artikel luidt als volgt: ‘Overgave. Men moet kunnen twijfelen waar dat nodig is, zeker zijn waar dat nodig is, en zich overgeven waar dat nodig is. Wie zo niet te werk gaat begrijpt niet wat de kracht van het verstand is. Er zijn er die tegen deze drie beginselen zondigen, hetzij doordat ze, omdat ze van bewijzen geen ver-

stand hebben, beweren dat alles te bewijzen is, hetzij doordat ze aan alles twijfelen, omdat ze niet weten wanneer je je moet overgeven, hetzij doordat ze zich in alles overgeven, omdat ze niet weten wanneer je een oordeel moet hebben. Scepticus, wiskundige, christen: twijfel, stelligheid, overgave’( Pascal, 1997, art. 170).


8

1  introductie aan overgeeft en naar de houding van degene die zich overgeeft. Van die houdingen, die wijzen van zich verhouden tot hetgeen betwijfeld, onthuld of beaamd wordt, kan men zeggen dat ze moeten kloppen, niet alleen in het alledaagse leven, maar ook in de filosofie. Het gaat in de filosofie steeds om het meedenken van de positie van waaruit er wordt gefilosofeerd. Bij sommige lezers zal de vraag leven of christelijke filosofie nog wel van deze tijd is. Is ze geen relict? Is ze geen contradictio in terminis — een ‘houten ijzer en een misverstand’ om met Martin Heidegger te spreken?2 Is het niet beter om geloof en rede van ­elkaar te scheiden? Hoort christelijke filosofie wel thuis op een universiteit? Is het geen geloof verpakt in een intellectueel jasje? Ik zal over deze vragen iets zeggen, maar dat doe ik zo dadelijk. Eerst wil ik kort ingaan op de aard van de vraag en meer in het ­bijzonder op de relatie tussen de vraag en de impliciete veronderstelling, de houding, waar de vraag van uit gaat. Dat past bij de stijl van filosoferen, die ik zojuist aanduidde. Die wijze van filosoferen is geïnteresseerd in de verhouding tussen de vragensteller en de vraag. Welke ‘geest’ spreekt er uit de vraag? Wat neemt de vragensteller aan en wat vraagt hij mij aan te nemen door op zijn vraag in te gaan? Het antwoord is dunkt me niet moeilijk. We herkennen de geest van deze vragen. Het is de geest van het sciëntisme, van de over­tuiging dat kennis en inzicht uitsluitend dan gelegitimeerd zijn als ze wetenschappelijk te verantwoorden zijn en herleid kunnen worden tot empirische waarneming en logische rede­ nering. Nu keert de christelijke filosofie zich niet tegen waarneming en redenering, integendeel. Het punt in geding betreft vooral de manier waarop, de pretentie, de claim die besloten ligt in de vragen. Die claim is dat alleen de wetenschap maatgevend en beslissend kan zijn, dat zij de laatste beroepsinstantie is als het gaat om wat mag tellen als kennis, en dat zij de sleutel vormt tot inzicht en waarheid. Die claim is echter zelf helemaal niet wetenschappelijk. Ze kan immers niet zelf met de middelen van de wetenschap worden gefundeerd. Ze is zelfreferentieel inconsistent, om een term van Alvin Plantinga te gebruiken.3 Ze is bovendien onkritisch,

2  Heidegger (1935  /1983), p. 6.

3  Plantinga ( 1983 ), p. 60 e. v.


1  introductie naar het woord van de filosoof Herman Dooyeweerd. Onkritisch, omdat verdedigers van genoemde claim hun eigen uitgangspunt niet voldoende kritisch onder de loep nemen. Dan zouden zij immers zien dat deze claim uitgaat van de vooronderstelling dat de theoretische denkhouding absoluut is, met andere woorden geen verantwoording schuldig aan iets anders dan zichzelf. Die voor­ onderstelling zou eigenlijk zelf kritisch bevraagd moeten worden. Het onkritische bestaat er in dat dit niet gebeurt.4 De theoretische denkhouding is echter niet autonoom. Ze is ingebed in de dagelijkse ervaring en laat zich leiden door pretheoretische en halftheoretische vergezichten en idealen. Vandaag zijn we ons daar veel meer van bewust dan in Dooyeweerds dagen. Dagelijkse kennis is doorspekt met allerlei theoretische inzichten. De ontwikkeling van de wetenschap zelf laat een intrigerende en hoogst complexe relatie zien tussen kennis, technische ontwikkelingen en allerlei beelden en verwachtingen die aangaande de ontwikkeling van de wetenschap worden gekoesterd. Die beelden en verwachtingen zijn allerminst belangeloos en vrij. Ze worden mede bepaald door allerlei maatschappelijke verwachtingen en wensen. De inspirerende beelden waar de wetenschap zich op oriënteert zijn vaak ontleend aan de techniek. Het zijn niet zozeer afspiegelingen van de werkelijkheid, als wel suggesties, hyperbolen. De techniek laat zien wat er allemaal kan en suggereert tegelijk wat nog meer zou kunnen. In de beelden die er over de wetenschap bestaan, speelt die suggestie een krachtige, soms zelfs dominerende rol: het maakbare lichaam, de bionische mens, kleine deeltjes als bouwstenen van het universum. Kenmerkend voor onze cultuur is dat het bovenstaande aan de ene kant wordt erkend, maar dat dit toch niet leidt tot een nauwkeuriger bepaling van de grenzen van de wetenschap zelf. In de beelden en idealen raakt de grens tussen het theoretische en het alledaagse en tussen het natuurlijke en het technische vervaagd. De beelden en idealen bieden een uitvergroting van wat technisch kan. Als ik het goed zie is die uitvergroting vaak ambivalent: we zijn er door gefascineerd en tegelijk vrezen we het geboden perspectief. Denk bijvoorbeeld aan de ‘natural born’ cyborg als populaire metafoor: de mens-machine hybride als eindpunt van een ontwikkeling waarin de grens tussen het menselijke en het techni-

4  Dooyeweerd (1953-1958), Vol. I, p. 34-38.

9


10

1  introductie sche is opgeheven. Voor velen een schrikbeeld, voor anderen een wenkend perspectief, voor weer anderen onvermijdelijk.5 Kortom, kenmerkend voor onze tijd is het technische karakter van de beelden en metaforen waar de wetenschap zich door laat ­leiden. Door de wereld onder het technische gezichtspunt te bezien, lijkt ze ook zo te worden.6 De autonomie van de wetenschappelijke kenhouding wordt aan de ene kant gerelativeerd, maar in eenzelfde beweging indirect toch ook weer bevestigd: het is nu niet zozeer het kennen op zich, als wel de vertechnisering van de verhouding tot het onderzoeksobject die onvoldoende kritisch wordt bevraagd. *  *  * Terug naar de vraag van zojuist — is christelijke filosofie wel van deze tijd en moeten geloof en wetenschap niet van elkaar worden gescheiden? Die vragen mogen uit een bepaalde, sciëntistische, geest zijn gesteld, zijn ze daarmee illegitiem? Het antwoord op die vraag luidt: nee, natuurlijk niet. We moeten ze alleen lospellen uit de mindset van waaruit ze gesteld worden. Als we dat gedaan hebben, blijkt de christelijke filosoof, net als elke andere filosoof, voor de vraag te staan hoe pretheoretische intuïties en overtuigingen, net als de beelden en idealen waar het zojuist over ging, zich verhouden tot theoretisch gewonnen inzicht. Geloofsintuïties en levensovertuigingen zijn pretheoretisch van aard. Ze krijgen inhoud vanuit een bepaalde houding: verwondering, dankbaarheid, ontzag, verering, overgave, besef van nietigheid en tekort. Theo­ retisch inzicht wordt verkregen door abstractie en experiment. De wetenschapper neemt afstand. Zij ziet af van het concrete en gaat op zoek naar onderliggende patronen en wetmatigheden. Zij construeert een experimentele context en gaat de effecten na van een bepaalde interventie. In de constructie van die experimentele werkelijkheid speelt de techniek een dominante rol. De filosoof is ook een wetenschapper, zij het van een bijzondere soort. Hij is ook op zoek naar onderliggende verbanden en struc­ turen; deze betreffen evenwel het geheel der dingen. Hij is bezig met kennis, maar dan vooral kennis over kennis. De vraag is nu:

5  Vgl. Clark (2003), Geertsema (2006).

6  Dit is een punt dat sterk is benadrukt door Egbert Schuurman (Schuurman 1985, 1998).


1  introductie laat de grondhouding van de gelovige zich verenigen met de grondhouding van de filosoof? Is er een verband tussen die twee of sluiten ze elkaar uit? Of staan ze naast elkaar zonder elkaar te raken? En wat betreft de andere pool, dat waar het kennen zich op richt: zijn de inzichten van de gelovige op zodanige wijze te ­verbinden met de inzichten van de filosoof dat diens filosofie het predicaat christelijk (c.q. joods, islamitisch, boeddhistisch) verdient? Of sluiten die inzichten elkaar uit? Of staan ze naast elkaar, zonder elkaar te raken? Ik doe opnieuw even een stap terug en geef een schets van wat volgt. Het gaat om drie stappen. Eerst geef ik in paragraaf 2 een overzicht van het landschap. Wat is christelijke filosofie? Welke vormen bestaan er? Op welke vragen geeft de christelijke filosofie antwoord? Dan ga ik in paragraaf 3 in op christelijke filosofie in de (neo) calvinistische traditie zoals die in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw tot ontwikkeling is gekomen aan de Vrije Universiteit en navolging heeft gekregen elders in de wereld. Hoe staat het er voor met die vorm van filosofie? Is ze vitaal? Hoe verhoudt ze zich tot haar context? Ten slotte wil ik in paragraaf 4 ingaan op een thema dat mij vanuit mijn andere disciplinaire ­achtergrond, de psychiatrie en de psychotherapie, na aan het hart ligt — het zich tot zichzelf verhouden, het feit dat mensen in hun doen en laten hoe dan ook zich tot zichzelf verhouden. Ik schets de betekenis van dit gezichtspunt voor mijn opvatting van christelijke filosofie en verbind dit met het thema dubbele sensitiviteit. Dubbele sensitiviteit heeft betrekking op gevoeligheid voor de context waarin wordt gefilosofeerd en gevoeligheid voor hoe de filosoof zich tot zichzelf en zijn of haar eigen traditie en identiteit verhoudt in dit omgaan met de context. Met dat thema keer ik overigens ook terug naar het begin, naar Pascal, naar de denker die gelooft en twijfelt en zich ondanks zijn enorme verstand overgeeft.

11



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.