Presentatie Weerklank
Inhoudsopgave
Openingswoord Ds. W.J. Dekker Lezing Ds. A. Schroten Lezing Dick Sanderman, musicus Lezing Dr. H. van ’t Veld
Openingswoord Ds. W.J. Dekker
'Namens de redactie van Weerklank en Uitgeverij Boekencentrum heet ik u hartelijk welkom. Met velen bent u gekomen om de presentatie bij te wonen van Weerklank, de liedbundel waaraan de voorbije twee jaar hard gewerkt is. Wij die met de samenstelling ervan in de weer waren, zijn dankbaar dat het nu zover is. Met vreugde en overtuiging reiken wij de kerk deze nieuwe liedbundel aan voor gebruik in haar erediensten, waarbij wij in het bijzonder denken aan die gemeenten die gaan en staan voor een gereformeerde liturgie. Ik verwelkom in het bijzonder de vertegenwoordigers van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, de Gereformeerde Bond, de Confessionele Vereniging (die ook het Conf. Geref. Beraad vertegenwoordigt) en HGJB. Wij waarderen het zeer dat u aan de uitnodiging om de presentatie van Weerklank bij te wonen gehoor hebt gegeven en er vanavond bent. Dit geldt ook de heer Nico de Waal, directeur van Uitgeverij Boekencentrum. In heel nauwe samenwerking met u is deze bundel er gekomen. * Wandelend vanaf de parkeergarage hebt u het carillon van de Onze Lieve Vrouwetoren kunnen horen. Misschien kwamen sommige klanken u bekend voor. Dat is zo vreemd niet: Jan Geert Heuvelman begon de wekelijkse bespeling van het carillon een half uur eerder en speelde liederen uit … Weerklank. Zo vond de bundel weerklank, zomaar, spontaan, reeds voordat deze werd gepresenteerd. Over het waarom van de liedbundel en van deze selectie zal collega Schroten straks in het kort iets zeggen. Voor nu deel ik met u het verlangen van ons die aan deze liedbundel werkten. Dat wordt treffend onder woorden gebracht in lied 209 uit deze bundel: “Aan onze koning alle dank, de hoogste eer in woord en klank.” De hoogste eer. Dit is ons verlangen dat ook deze liedbundel eraan bijdragen zal dat Hij de hoogste eer ontvangt die de Allerhoogste zelf is, Vader, Zoon en Heilige Geest. Zoals in de hemel, zo ook op de aarde. Over de hemel en een lied in de hemel gesproken, ik lees met u Openbaring 5:6-14 […] Er klinkt een lied, voor Hem die op de troon zit en voor het Lam, Christus, de Zoon. Wie Hij is en wat Hij doet maakt iets los, in de hemel. Laat het zo ook op de aarde zijn, steeds weer nieuw en opnieuw, waar Zijn gemeente samenkomt, in de stad en op het dorp. Want Hem komt toe de hoogste eer, nu en voor altijd. Laten wij bidden […]
Zonder verdere aankondiging volgen wij nu het programma van deze avond. Dit is zo samengesteld dat u een indruk krijgt van wat Weerklank te bieden heeft. Proeven aan de bundel dus! En wie weet smaakt dat naar meer. Dat zou mooi zijn. Ik wens u een heel mooie avond.' Ds. W.J. Dekker, predikant te Amersfoort
Lezing Ds. A. Schroten Geachte genodigden en gasten, Vandaag mogen wij aan u en aan de kerk een nieuw liedboek presenteren. De aanleiding daarvoor ligt in het verlangen, dat wij in een groeiend aantal gemeenten proefden, om – naast de psalmen – ook onomwonden te zingen over het heil in Christus. Dat verlangen leeft wel in het bijzonder op de christelijke feestdagen en bij de viering van de sacramenten. Veel kerkenraden honoreerden dat verlangen, maar liepen meteen tegen de vraag op waar men vervolgens goede liederen vandaan moest halen? Er waren weliswaar handreikingen gedaan, maar uiteindelijk moest elke kerkenraad het wiel toch zelf uitvinden. Meer dan eens bleek dat te veel gevraagd. Uiteindelijk bleek men het overal verschillend te doen: de ene gemeente koos voor die bundel, de andere voor dat liedboek, men maakte selectielijsten of stond wekelijks bij het kopieerapparaat. ‘Een ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen.’ Er ontstond een grote verdeeldheid onder gemeenten, die even geleden nog één waren in hun liturgie. Persoonlijk ervoer ik dit als een verdrietige ontwikkeling. Hadden wij als kerk elkaar niet ánders moeten helpen? Wanneer ik hier met kerkenraden over sprak, dan bleek dat velen eigenlijk hoopten op een bundel, als compilatie van het goede. Daarom ben ik aan dat ideaal begonnen. Het kostte me daarbij geen enkele moeite om een redactie bijeen te brengen. Want toen ik mogelijke kandidaten belde, zegden de meesten meteen hun medewerking toe, omdat ook zij, vanuit de gemeenten, deze vraag volledig herkenden. Maar moet er dan nog een bundel bij? Die begrijpelijke vraag hebben wij onszelf ook gesteld. Toch zeggen wij vrijmoedig ‘ja’. Ondanks alle bundels die voorhanden zijn, is er behoefte aan een bundel waaruit we onbekommerd kunnen zingen. Onbekommerd: omdat alle liederen passen bij de gereformeerde geloofsbeleving en bij de gereformeerde liturgie. Deze woorden tonen al naar welke liederen wij zochten. Qua bronnen zochten we breed, maar daarbij hanteerden we vier selectiecriteria:
Spreekt dit lied de Bijbel na? Is het nergens in tegenspraak daarmee? Sluit het aan bij de gereformeerde belijdenis? Spreekt het wel evenwichtig? Is de taal en beeldspraak van een eredienstwaardig niveau? Niet gedateerd, of plat? Past het lied muzikaal gezien binnen de vertrouwde liturgie?
Op het muzikale aspect gaat de bijdrage van Dick Sanderman nader in; en sowieso geeft de Verantwoording in de bundel nadere informatie over alle criteria. Die Verantwoording is daardoor nogal uitvoerig geworden. Maar dat mag ook. Want het is best een stap is om in een eeuwenlange traditie van alleen-psalmen-zingen wijzigingen door te voeren. In gemeenten die zich daarop bezinnen, kan dit vragen oproepen: Hoe verhoudt zich
dat met de uitgangspunten van de Reformatie? En vooral ook: met de Schrift? Wat betekent dit voor de geloofsbeleving in de toekomst ? Die vragen stelt men ook aan ons, als redactie. Graag wil ik daar iets over zeggen aan de hand van de titel, die wij dit liedboek gaven: Weerklank – Instemmen met het Woord, in psalm en lied. * Wij kozen bewust voor de titel Weerklank, omdat deze prachtig aangeeft wat – vanuit de mens bezien – liturgie eigenlijk is. Want wat doén wij, als wij zingen in de eredienst? Als ik dit op catechisatie vraag, blijft het antwoord wel ’s uit. Is het een versje tussendoor, om die monoloog van de dominee te variëren? Wie zo denkt heeft het geheim van de liturgie nog niet begrepen. Dat geheim is, dat ‘het heilige gebeurt!’ De hemelhoge God zoekt mensen op en laat Zijn aangezicht over hen lichten. Zo persoonlijk beleef je het misschien niet altijd, maar zo is het wel: ‘God is tegenwoordig, Hij is in ons midden! Híj groet ons, Híj is de Doper, Híj is de Gastheer aan tafel; en vooral: Híj is het Levende Woord, dat spreekt. Elke zondag daalt dit Woord neer onder de mensen. Liturgie is de viering van ‘God met ons’. In die ontmoeting vormt ons zingen het antwoord. Menig predikant kondigt de verzen ook zo aan: ‘Wij luisteren nu naar Gods Woord en wij antwoorden daarop…’ Dat is het nu precies: Hij groet ons in Zijn huis - en wij vertellen ons verlangen naar Hem. Hij spreekt Zijn geboden - en wij erkennen onze schuld. Hij spreekt Zijn verlossende Woord - en wij prijzen Zijn grote daden. Hij spreekt Zijn beloften van toekomst - en wij uiten ons vertrouwen. Zó wordt de eredienst een echte dialoog met God, van Woord en antwoord Er klinkt zobeschouwd ook iets ootmoedigs in de naam Weerklank. Wij naderen niet tot God uit eigen initiatief en met ons eigen denken. De Eerste spreekt ons aan. Wat kunnen kleine mensen beter doen dan in te stemmen? ‘En heel het volk zei: ‘Amen’.’ Zingend stemmen wij in met Zijn grote daden van verkiezing en verzoening door onze verzen van berouw, toewijding en dankbaarheid… * Omdat de liturgie zo hoog gaat, is het niet om het even welke verzen wij als weerklank tot Hem zingen. Over de vraag welke verzen daar geschikt voor zijn, werd en wordt in de gereformeerde gezindte verschillend gedacht: zijn dat alleen psalmen of ook liederen? Die ‘Gezangenkwestie’ ga ik hier natuurlijk niet bespreken. Maar op het schutblad citeren wij Calvijn: ‘Psalm en lied zal ik zingen…’ Nu is Calvijns voorliefde voor psalmen spreekwoordelijk geworden en daarom moet ik dat citaat wel even uitleggen. Daarvoor maak ik een kort historisch uitstapje.[1] We zeiden zojuist dat wij willen zingen ‘als weerklank’. Dat verlangen wordt in onze tijd overigens algemeen gedeeld. Het evangelische meisje zegt: “Ik wil Christus aanbidden om wat Hij voor mij deed” en een Gereformeerde Gemeentepredikant zegt: “Wij zingen die geliefde psalmen, omdat zij het bevindelijke leven zo tekenen.” Ze zeggen het verschillend en
ze zingen dan ook verschillend, maar ze zijn het dus ééns over de functie van het lied! Dat moet weerklank zijn: ‘Hoor wat mij God deed ondervinden…’ Juist wanneer wij dit ‘zingen als weerklank’ zo vanzelfsprekend vinden, kan het een eyeopener voor ons zijn, om te ontdekken dat het psalmgezang eeuwenlang óók een heel andere functie had. Lange tijd zong de kerk haar verzen niet allereerst als weerklank op het Woord, maar als weergave van het Woord. Psalmzingen was niet allereerst ant-woord op de verkondiging, maar juist verkondiging van het Woord zèlf. Kijk naar de synagogedienst, waar de psalmen meestal geen direct verband hebben met de Thoralezing, maar op zichzelf staan als verkondiging. Of kijk naar de eerste christengemeente. Als Paulus zegt: “Heeft hij een psalm, een leer, een uitlegging…”, dan hoor je ook daarin de verkondigende bedoeling van die psalm. Of kijk naar de Roomskatholieke kloostertraditie, waar de psalmen – op de rij af – als getijdengebed gezongen worden. Of kijk naar Calvijn (om niet te spreken over de Lutherse traditie, waarin het verkondigende element nóg sterker is): ook hij zong de psalmen op de rij af: ze hadden veel meer een zelfstandige plaats, als Woordverkondiging. In navolging van hem zong ook de jonge gereformeerde kerk in Nederland haar 150 psalmen ‘gewoon’ op volgorde. Oude psalmboekjes laten dat gebruik nog niet: want als ze te lang waren, knipten we ze in ‘pauzen’. Het moge duidelijk zijn dat deze functies van de samenzang natuurlijk nooit zwart-wit te scheiden zijn. De kerk heeft haar zang immers ook altijd benoemd als lof en als gebed en daarmee het antwoordende karakter ten volle onderkend. Hoewel deze functies dus niet te scheiden zijn, is het wel nuttig om ze te onderscheiden; juist ook omdat dit zingen-alsverkondiging liturgisch gezien een heel ander karakter draagt. Het hoofdaccent ligt dan immers niet op het uiten, maar op het innen. De zang spreekt niet zozeer als dialoog, maar wel als pedagoog – juist ook voor jezelf. Calvijn vergelijkt dat ‘lerende zingen’ dan ook met een trechter: “Zoals men wijn door een trechter in een gat giet, zo wordt het Woord – sterk geholpen door de melodie – tot op de bodem van het hart gebracht.”[2] Hoezeer beide functies bij Calvijn samenhangen, blijkt wel uit het feit dat als hij spreekt over het ‘van harte God loven met ons psalmgezang’, hij de wens en de aansporing uitspreekt dat de psalmen ‘ons hart zullen vormen’ en ons ‘leren loven’. In deze gedachtegang zien we prachtig verwoord dat Calvijn beide functies kent én dat hij de pedagogische waarde die hij aan zingen toekent, toch de nadruk geeft. * Het zingen van de psalmen op rij is gaandeweg uit onze liturgie verdwenen (en aan het einde van de 18e eeuw geheel?). Deze uiting van gemeentezang, onder leiding van de voorzanger, werd impopulair en moest wijken voor toepasselijke verzen, die de predikant als weerklank bij de liturgie had uitgezocht. Deze omslag wordt zelden onderstreept, maar is mijns inziens een belangrijk moment in onze liturgiegeschiedenis. Juist ook wanneer men zich afvraagt welke verzen we zullen zingen. Bij zingen-als-verkondiging is het immers heel begrijpelijk dat je uitsluitend voor de psalmen kiest. Calvijn zegt ergens ‘dat er geen betere liederen zijn om Gods daden te overdenken, dan de psalmen, die God ons Zelf in de mond gelegd heeft.’ Deze uitspraak wordt vaak geciteerd, maar moet natuurlijk wel vanuit dit gebruik begrepen worden. In zijn reformeren wil Calvijn
weer terug naar de Schrift. Wel, wie het Woord van God bezingen wil, kan geen betere woorden vinden dan de liederen uit het Woord van God. Die keuze is alleszins logisch! Maar: blijft dit argument geldig als gaandeweg het hoofdaccent van de zangpraktijk verschuift naar zingen-als-weerklank? Als je de Drie-enige wil loven om het verlossingswerk van Christus en Hem wil prijzen om het vernieuwende werk van de Geest? Als je Hem wil eren om Zijn trouwe zorg voor Zijn kerk en Hem wil danken voor Zijn genade in Doop en Avondmaal? Geldt dan nog steeds dan we geen betere woorden vinden dan de psalmen, omdat alle liederen uit hét Woord genomen moeten zijn? Naar mijn inzicht is de Nederlandse gezangenkwestie onnodig op scherp gezet, doordat deze omslag nooit ten volle is doordacht. Wie bij het zingen een andere functie de hoofdrol geeft, kan de inhoud van die zang niet zondermeer gelijk laten. De logische beperking bij de ene functie laat zich immers niet zomaar overhevelen als een geldig argument bij de andere functie.[3] * Daarom is het leerzaam om te zien hoe Calvijn omgaat met de verschillende accenten van verkondiging en weerklank. Nogmaals: deze functies zijn nooit echt te scheiden; ook bij Calvijn niet. Hoewel we hierboven stelde dat Calvijn veel nadruk legt op het zingen-alsverkondiging, is de eredienst voor hem ook echt een Godsontmoeting, waarin hij de gemeente een weerklank voor God op de lippen wil leggen. Sowieso moeten we ervoor waken niet te stellig over Calvijn te willen spreken. We kennen immers slechts Calvijns voorrang voor de psalmen, maar nergens heeft hij zich expliciet uitgelaten over de gezangen. Toch vind ik het bijzonder treffend dat Calvijn in 1539, als hij een eerste bundeltje met psalmen uitgeeft, er meteen enkele gezangen in opneemt. In het nawoord ‘verantwoordt’ hij dit middels een citaat uit Psalm 146. Hij citeert dit echter bewust niét letterlijk: ‘Psalmen zal ik zingen voor God, zolang ik ben….’ Maar hij breidt het uit tot dat citaat dat wij opnamen: ‘Psalm én lied zal ik zingen voor God, zolang ik ben…’ Na Calvijns uitvoerige pleidooi voor het lerende en vormende van de psalmen is dit verrassend: Psalm én Lied! Nee, Calvijn had er geen 618 – het waren er letterlijk maar een paar. Toch relativeert dit summiere aantal niet eens zoveel. Want hij liet ze wel elke week (of: dikwijls) zingen, op vaste plaatsen in de liturgie. Dat geeft mijns inziens aan dat Calvijn, bij het alleenrecht van de oudtestamentische psalmen, dus een zeker gemis in de liturgische praxis ervoer. Daarom voegde hij ze toe: - een nazeggen van en instemmen met de Berijmde Tien Geboden, maar met een nieuwtestamentische spits: ‘Gun door ’t geloof in Christus krachten, om die te doen uit dankbaarheid’; -de Geloofsbelijdenis: een getuigend lied, over de Vader én de Zoon én de Heilige Geest; -en de Lofzang van Simeon, als Schriftberijming, die hij steevast opgaf ná het Avondmaal: ‘Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien.’
Het is natuurlijk een persoonlijke duiding, maar ik interpreteer deze verbreding van het psalmgezang door Calvijn als volgt. Calvijn zal ervaren hebben dat – bevindelijk gezien – lerend-zingen en antwoordend-zingen niet vanzelf hand in hand gaan in de eredienst. Didactische oefening in de omgang met God is immers niet automatisch hetzelfde als de ervaring van Gods verborgen omgang. De leerzame ervaring dat wij door liederen ‘als met prikkels worden aangespoord om God in ons leven te verheerlijken’[4], valt niet vanzelfsprekend samen met de persoonlijke ervaring dat mijn hart op dit heilige moment de aanwezige Heere prijst om Zijn geschonken heil. Die bevinding kan echter in de liturgie echter bevorderd worden wanneer er meer concrete aansluiting is. Als voorbeeld: wie –zoals de jonge, reformatorische kerk – alle psalmen op rij zingt, zingt veel woorden van schuldbelijdenis. Maar wie zijn schuld zingend wil belijden, kiest er gericht één uit. De dynamiek van het heil is gebaat bij het zoeken naar concrete weerklank. Het feit dat Calvijn op vaste plaatsen gezangen ziet zingen, laat mijns inziens zien, dat Calvijn de liturgische noodzaak onderkende van een antwoordvers, waarin ook het nieuwtestamentisch heil verwoord is. Met een gebed om Christus’ kracht, een belijdenis van Zoon en Geest en een loflied op het zien van Christus’ zaligheid geeft Calvijn de weerklank op Christus’ heil op z’n minst meer ruimte. * Kortom: wij stellen al gauw de vraag: Wat zullen wij zingen? Maar ons gesprek zou aan diepgang winnen, als we eerst vragen: Hoe zullen wij zingen? Dan vinden we dit: wie zich zingend het Woord wil voorhouden, vindt in de Psalmen voldoende Woord; al zijn er ook nog Schriftberijmingen… Maar wie zingend een weerklank wil geven op ál Gods grote daden – en daarbij ook het beslissende heil van Christus en de betekenis daarvan voor geloof en kerk en wereld wil bezingen – die voelt, zoals Calvijn, bij blijvende waardering voor de psalmen, wellicht ook het verlangen naar niéuwe woorden. Nee, dat hoéft niet! En gemeenten, die God alleen met de psalmen willen antwoorden, kunnen dat dan ook zeker met stichting blijven doen. Maar het mág wel! En dat hoeven wij dan niet te oordelen als vervlakking of gezochte vernieuwing. Want dat mag als een zuiver verlangen beschouwd worden: ‘Ik wil zingen van mijn Heiland…’ We mogen immers zeggen dat het in lijn is met de wereldkerk van alle tijden; en in lijn met de Schrift? In het Nieuwe Testament lezen we toch niet anders? Ik vind het zo treffend dat Paulus steeds op Christus wijst, als hij spreekt over ‘de psalmen, de gezangen en de geestelijke liederen.’ Die woorden kent u wel, uit Efeze 5 en Kolossenzen 3. Vaak benadrukken we daarbij die onderscheiding in soorten liederen. Maar zelf vind ik de context minstens zo belangrijk, waarin steeds op Christus wordt gewezen: ‘Laat het woord van Chrístus in rijke mate in u wonen. En zing voor de Héére (!), met dank in uw hart. Alles wat u doet met woorden, doe dat in de Naam van de Heere Jézus, terwijl u God de Vader dankt – door Hém.’ Dát is dus gereformeerde liturgie: het Woord van Christus klinkt tot ons en de dank aan Christus weerklinkt tot God. Niet alleen in de gereformeerde prediking moet het dus om Christus draaien, maar ook in de gereformeerde liturgie moet het om Hem gaan. We mogen het nog stelliger zeggen: eigenlijk is Jezus het enige Antwoord, dat als ‘waardige eredienst’ aan God gegeven kan worden. Alleen Jezus heeft de Vader immers gediend in Geest en waarheid. Alleen Hij gaf als ware Hogepriester een zuiver offer aan Zijn Vader. Als
deze Hogepriester vervolgens ons aanstelt tot priesters in de eredienst, wat kunnen wij dan beter doen, dan God te loven om Hem? Hoe kunnen wij ánders tot de Vader naderen, dan alleen in Zijn Naam? Of geldt dat bekende onderwijs van Jezus alleen voor het gebed – en niet voor de zang? Maar zingen ís toch bidden en spreken met God? Wij kunnen alleen maar tot de Vader naderen in Jezus’ Naam! Zulk christocentrisch zingen kan niet alleen verrijkend zijn voor ons geloofsbeleving en onze geloofsgroei. Juist in deze tijd, waarin de betekenis van Jezus steeds meer wordt bevraagd en Zijn godheid opnieuw wordt ontkend, kan het ook noodzakelijk zijn om onomwonden te zingen wie Hij voor ons is. Als weerklank (maar ook als verkondiging!) van wat wij onopgeefbaar belijden: Ik heb slechts één houvast in leven en in dood: mijn trouwe Heiland, die Zijn kostbaar bloed vergoot. (Gz. 366) Om deze verdieping bidden wij: binnen de gemeenten en over kerkmuren heen, zodat wij samenstemmen in de aanbidding van God, die wij in Christus hebben leren kennen als nooit tevoren. [1] Naar aanleiding van berichtgeving over de presentatie in het RD, schreef dr. J. Smelik enkele kanttekeningen bij de weergave die ik van Calvijns standpunt gaf. Dr. Smelik (met wie hierover een goed contact is geweest, en aan wie de redactie sowieso veel dank verschuldigd is voor belangeloze hulp) had deze kanttekeningen – desgevraagd door het RD – geschreven, op basis van de weergave van de journalist. Omdat daarin bepaalde nuances ontbraken en omdat ik binnen het korte tijdsbestek niet de nuance, maar de focus zocht, kon er gemakkelijk wat misverstaan optreden. Daarom heb ik in deze weergave enkele nuances duidelijker verwoord en sommige kerngedachten iets meer uitleg gegeven, dan destijds mondeling uitgesproken. [2] Intentie van het citaat in eigen woorden; AS [3] Rond de invoering van de Evangelische Gezangen (1806) was er wel aandacht voor de noodzaak van toepasselijke verzen, die tevens ‘onbewimpeld van haar geloof in Jezus Christus zingen’. Deze doordenking werd echter overschaduwd door de controverse die dit liedboek zelf opriep. [4] Naar een zegswijze van Calvijn, overgenomen uit het voorwoord op het kerkboek van Genève, 1545
Lezing Dick Sanderman 'Met de nieuwe Weerklank binnen handbereik, mag ik u iets vertellen over een boek dat er nog niét is, maar dat voor de gebruikers van Weerklank wel heel belangrijk gaat worden: de begeleidingsbundel. Die begeleidingsbundel komt in september. Als kerkrentmeesters voor hun organisten nú alvast de begeleidingsbundel bestellen, dan kan er straks gezongen worden – mét begeleiding.
Tijdens het groeiproces van zo’n liedbundel heb je altijd mensen die niet inhoudelijk bij het project betrokken zijn, maar die beroepshalve toch meekijken: als uitgever, als vormgever, of wat dan ook. Het kan heel waardevol zijn om te horen hoe zo’n objectieve vakman tegen die bundel aankijkt. Nou, ik kan u vertellen dat men Weerklank dan typeert als een bundel waarin vooral het klassieke strofische kerklied te vinden is. Het klassieke strofische kerklied. Drie belangrijke woorden. Strofisch: dat wil zeggen: vooral liederen die bestaan uit coupletten, zoals we dat in de kerk vanouds gewend zijn. Klassiek: veel liederen die we al kenden, “uit de schat der eeuwen”, zoals men dan zegt, nu verzameld in één bundel. Kerklied: inhoudelijk gaat het om liederen die de héle gemeente kan zingen, en muzikaal gaat het om liederen die ook echt geschikt zijn om door een gemeente te worden gezongen. Weerklank is wat we noemen een compilatiebundel. Het overgrote deel van de liederen is al eerder verschenen in een of andere liedbundel. Van de meeste van dié liederen is ook wel een begeleidingszetting te vinden - ergens. Maar als je bedenkt dat de liederen in Weerklank geselecteerd zijn uit 31 verschillende bundels, dan begrijpt u dat het voor organisten een lastige opgave zou worden om liederen uit Weerklank te spelen, als ze voor elk lied zouden moeten gaan puzzelen: waar komt dat lied vandaan, en heb ik daar dan een begeleiding van? Dat zou een opgave worden die veel tijd kost – en aangezien de organist in onze gemeentes vaak een vrijwilliger is, die het allemaal naast z’n dagelijks werk moet doen, kun je dat redelijkerwijs van een vrijwilliger niet verlangen. En dan hebben we het nog niet eens over het feit dat in Weerklank ook nieuwe liedmelodieën te vinden zijn: melodieën die nu voor ’t eerst in druk verschijnen, en waarvan dus ook nog geen begeleiding beschikbaar is. Bij de selectie van de liederen heeft de redactie van Weerklank verschillende criteria gehanteerd: u hebt daar al het een en ander over gehoord in het verhaal van ds. Schroten, of gelezen in het ND van gisteren of het RD van vandaag. De tekst, de inhoud was doorslaggevend. We wilden een bundel maken die inhoudelijk van kaft tot kaft in lijn ligt met het gereformeerde belijden. Maar daarnaast hebben we ook gekeken naar de zingbaarheid voor een gemeente, en naar de eisen die een lied stelt aan de begeleiding. Liederen die voor een gemeente niet zingbaar zijn, omdat ze ritmisch te ingewikkeld zijn, omdat ze meer gedacht zijn vanuit de setting van een praiseband met een leadzanger, die hebben we niet
opgenomen. We richten ons op gemeentes met een traditionele liturgie, waarin de gemeentezang overwegend met orgel wordt begeleid. Zo zijn we dus ook te werk gegaan bij het samenstellen van de begeleidingsbundel. Nagenoeg alle liederen zijn gewoon met orgel te begeleiden. Waar een pianobegeleiding gewenst is, staat in de begeleidingsbundel een pianopartij afgedrukt. Het zijn er maar een handjevol, een stuk of zeven. Daarbij zijn keuzes gemaakt, en we zijn er ons terdege van bewust dat anderen misschien andere keuzes zouden hebben gemaakt. Twee voorbeelden. U kent waarschijnlijk wel het lied “Heerlijk is Uw naam”. Daar hebben we gekozen voor een pianobegeleiding. Kun je dat lied dan niet met orgel begeleiden? Tuurlijk wel, maar die lange noot waarmee elke regel eindigt, die vraagt eigenlijk wel om een begeleiding die wat doorkabbelt, zoals dat op een piano zo mooi kan. Met orgel kun je dat lied echt wel begeleiden, maar ’t wordt dan al gauw wat statisch. Vandaar een pianopartij. Anderzijds: het bekende lied “Ik zal er zijn” van Sela heeft een orgelbegeleiding gekregen. Bij liederen van Sela denk je misschien eerder aan piano – we zingen straks ook een Selalied met piano – ja, maar “Ik zal er zijn” kan prima met orgel, en dus hebben we daar gekozen voor orgelbegeleiding. In de begeleidingsbundel vindt u voor elke gezangmelodie een begeleiding. Als er meerdere gezangen zijn die op dezelfde melodie worden gezongen, hebben we één begeleiding gemaakt die bij al die gezangen kan worden gebruikt. En als een gezang op een psalmmelodie wordt gezongen, hebben we géén begeleiding gemaakt: psalmbegeleidingen heeft elke organist al in overvloed. Iemand vroeg of de begeleidingsbundel per lied meerdere begeleidingsvormen gaat bieden. Nee, we beginnen met één zetting per lied, Maar wie weet, komt er nog eens een aanvulling met extra begeleidingszettingen. Ik zei het al: in Weerklank vinden we ook een aantal nieuwe melodieën. Vaak gaat het dan om liederen die al wel in een of andere bundel zijn verschenen, maar waarvan de praktijk heeft uitgewezen dat ze zelden of nooit werden gezongen, vanwege de melodie. Een lied kan nog zo’n prachtige tekst hebben, maar als de melodie te moeilijk of te onaantrekkelijk is, verdwijnt die prachtige tekst toch uit beeld. Nou, in zulke gevallen willen wij zo’n tekst nog wel eens herkansing geven met een andere melodie – en vaak gaat het dan om nieuw gecomponeerde melodieën, speciaal voor Weerklank gemaakt. Het kinderlied nummer 29 in het promotieboekje is daarvan een voorbeeld: een zwarte man uit Afrika. Nieuw is ook het Onze Vader volgens de tekst van de Herziene Statenvertaling, op een melodie die geschikt is voor gemeentezang: nummer 14 in het promotieboekje. Er waren natuurlijk al wel liederen die de tekst van het Onze Vader min of meer volgden, maar nooit met de letterlijke tekst uit de HSV. Die lacune is nu gevuld, dus gemeenten die het Onze Vader gezamenlijk willen bidden, kunnen dat desgewenst ook zingend doen. Want u weet wat Augustinus zei: wie zingt, bidt dubbel.'
Lezing Dr. H. van ’t Veld Eén van de criteria voor opname van liederen in Weerklank was dichterlijke kwaliteit. Welnu: dit lied is een verkorte vertaling – vijf van de twaalf coupletten – van een lied van Paul Gerhardt, de belangrijkste dichter van geestelijke liederen in Duitsland na Luther. Hij dichtte er 134. In het Evangelisches Gesangbuch van 1993 zijn nog 26 liederen van hem opgenomen. In Weerklank in totaal negen, o.a. ook 125: ‘Ik mag hier aan uw kribbe staan’, 157: ‘O Hoofd vol bloed en wonden’ en 481: ‘Zou ik niet van harte zingen’. Gerhardt werd geboren in 1607. Toen dit lied in 1653 werd gepubliceerd, hadden al heel veel zorg en verdriet zijn leven gedeerd. Van 1618 tot 1648 maakte hij de Dertigjarige Oorlog mee. Steden, dorpen, ook zijn geboortedorp, werden met de grond gelijk gemaakt. Kerkgebouwen en pastorieën werden verwoest, veel kerkelijke gemeenten verstrooid. In 1619, toen hij twaalf was, stierf zijn vader, twee jaar later ook zijn moeder. Zijn studie theologie en dichtkunst in de Lutherstad Wittenberg duurde van 1628-1643, vijftien jaar lang, want soms moest hij vanwege pest of hongersnood uitwijken en vaak moest hij werken voor de kost. Wachtend op een beroep, was hij daarna acht jaar lang huisleraar van kinderen bij een advocaat in Berlijn, met wiens dochter hij in 1655 zou trouwen. Tijdens dit wachten dichtte hij ‘Befiehl du deine Wege’. Hij bleef vertrouwen dat God wegen zou vinden waarlangs zijn voet zou kunnen gaan. Pas in 1651, toen hij 44 was, werd hij predikant in het zwaar door oorlog, brand en pest geteisterde stadje Mittenwalde, dicht bij Berlijn. In 1653 werd dit lied in een gezangbundel opgenomen. Hoe ging Gerhardt als dichter te werk? Het oorspronkelijke lied is een acrostichon, een naamdicht. De twaalf coupletten beginnen elk echter niet zoals gebruikelijk met een letter die samen de naam van een belangrijk persoon vormen, zoals in ons Wilhelmus, maar met een van de woorden uit Psalm 37 : 5. Letterlijk in het Duits: ‘Befiehl demHerren dein Weg und Hoff auf Ihn, Er wirds wohl machen ’(‘Beveel deHere uw weg en hoop op Hem. Hij zal het wel maken’). In de coupletten 1 en 2 spreekt Gerhardt ons aan, als we dit lied zingen. Daar staat het thema van het lied: ‘Kijk niet langer naar jezelf. Vertrouw op Gods leiding in je leven, Hij heeft alles in de hand. Op zo’n God kun je vertrouwen; klagen helpt niet, bidden wel.’ Couplet 1: Dichterlijke kwaliteit zien we in de beeldspraak van wegen voor de levensloop van de mens, de gang van wolken en wind voor Gods leiding op onze levensweg. Nadruk leveren de drie synoniemen in regel 6: spoor en loop en baan. Mooie alliteratie (beginrijm) in de Duitse tekst en in de vertaling in regels 5, 6, 7: wolken, wind, wegen. Een belangrijk criterium voor de opname van liederen was de weerklank van het Woord. Zo van Psalm 136:6 in de regels 4-6: ‘Al wat de HEERE behaagt, doet Hij, in de hemel en op de aarde, in de zeeën en alle diepe wateren’. Van Psalm 121;3 in de regels 7 en 8: ‘Hij zal uw
voet niet laten wankelen, uw Bewaarder zal niet sluimeren’. Couplet 2: Weerklank van Psalm 127: 2 in de regels 5-7: ‘Het is tevergeefs dat u vroeg opstaat, laat opblijft, brood eet waarvoor u moet zwoegen’. Van Matth. 7: 7 in de regel 8: ‘Bid, en u zal gegeven worden’. In couplet 3 wordt een voorbeeld gegeven hoe je, af ziende van je zelf, je zorgen en je verdriet, al zingend God rechtstreeks mag aanspreken. Couplet 3: Weerklank van Matth. 6 : 32 in de eerste vier regels: ‘Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt.’ Getuigd wordt in de tweede helft, hoe wijs en goed God is in zijn besluiten. Weerklank van Psalm 33: 9: ‘Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er’. In de coupletten 4 en 5, oorspronkelijk 8 en11, wordt opnieuw de gelovige zanger van dit lied aangesproken. Couplet 4: Benadrukt wordt: Geef u over aan Gods wijsheid, aan zijn beleid. Hij maakt alles wel, ook al moet je nu soms nog huilen. Weer is er volop alliteratie: waken, wijsheid, wonderbaar, werk. Weerklank in regel 6 van Jesaja 28: 29b: ‘Hij is wonderbaar van raad, Hij is groot in wijsheid’. Couplet 5: Uitzicht wordt gegeven op wat de gelovigen wacht. Weerklank in de eerste helft van Openbaring 2: 10b: ‘Wees trouw tot in de dood, en Ik zal u de kroon van het leven geven’. In in de tweede helft van Openbaring 7:9: ‘Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand’. Voortdurend houvast. Paul Gerhardt zal ook in de jaren nadat hij dit lied heeft gedicht, zich in al zijn zorg en verdriet bij God geborgen weten. Na zijn huwelijk sterven drie van de vier kinderen heel jong. Zijn vrouw wordt depressief, sterft aan tbc in 668, 45 jaar oud. Haar zal hij dit troostlied voorgezongen hebben. Vaak is en wordt het in de Duitse kerken gezongen, heel veel mensen vonden en vinden er hun kracht en troost in: de God van hemel en aarde kent mij. Ik ben niet te gering voor Hem. Dietrich Bonhoeffer leerde in 1943 in de gevangenis ook dit lied van Gerhardt uit zijn hoofd. Zo voelde hij zich geborgen bij God.