Recht en politiek in een tijd van globalisering
J端rgen Habermas Recht en politiek in een tijd van globalisering
Samengesteld, vertaald en ingeleid door Leon Pijnenburg
Klement | Pelckmans
Oorspronkelijke titels: 1. 2. 3. 4. 5.
Kants Idee des ewigen Friedens Zur Legitimation durch Menschenrechten On the Concept of Human Dignity Hat die Konstitutionalisierung des Völkerrechts noch eine Chance? Konstitutionalisierung des Völkerrechts und die Legitimationsprobleme einer verfassten Weltgesellschaft 6. Europapolitik in der Sackgasse © Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main Vertaald door Leon Pijnenburg © Nederlandse uitgave, 2011, Uitgeverij Klement, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Prezns – Marco Bolsenbroek isbn 978-90-8687-061-5 (Nederland) isbn 978-90-289-5780-0 (België) d/2010/0055/292
Inhoud
Inleiding 7
door Leon Pijnenburg
1. Kants idee van de eeuwige vrede – vanuit de historische afstand van 200 jaar
21
2. Legitimatie op basis van mensrechten
62
3. Over het begrip ‘menselijke waardigheid’ en de realistische utopie van de mensenrechten
80
4. Heeft de constitutionalisering van het volkenrecht nog een kans?
101
5. De constitutionalisering van het internationale recht en de legitimatieproblemen van de constitutionele wereldmaatschappij
176
6. Europapolitiek in een impasse – Pleidooi voor een politiek van trapsgewijze integratie
196
5
Inleiding Leon Pijnenburg
“Die hoffnung auf Emanzipation der Menschen aus selbstverschuldeten Unmündigkeit und erniedrigenden Lebensumständen hat ihre Kraft nicht verloren, aber sie ist geläutert durch das fallibilistische Bewußtsein und die historische Erfahrung, dass schon viel erreicht wäre, wenn eine Balance des Erträglichen für die wenigen Begünstigten erhalten blieben – und vor allem auf den verwüsteten Kontinenten hergestellt werden könnte”. (J. Habermas, Die nachholende Revolution, Suhrkamp, Frankfurt am Main 1990, p. 203)
Alhoewel liberalen van verschillend pluimage al snel hun historisch gelijk dachten te kunnen opeisen, met Fukuyama voorop, brachten de ondergang van het communisme en het einde van de koude oorlog niet de zegeningen die men ervan verwachtte. De gebeurtenissen sindsdien, denk aan mondiaal terrorisme, genocide, toegenomen milieuvervuiling, wereldwijde ongelijkheid, en hier en daar laaghangende religieus-seculiere spanningsvelden, geven eerder aanleiding tot een scepticisme dat dicht in de buurt komt bij dat van ‘eerste generatie’ kritische denkers Max Horkheimer en Theodor Adorno1. Zij waren het immers die tijdens de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog schreven dat nu “de volledig verlichte aarde ... in het teken (staat) van triomferend onheil”2. Men zou de gebeurtenissen in New York op 9 September 1
2
Beide denkers vormden, samen met o.a. Herbert Marcuse, Erich Fromm en Leo Löwenthal, de grondleggers van de zogenaamde Frankfurter Schule: een neo-marxistische geïnspireerde traditie van kritische maatschappijtheorie. Dat deze ‘school’ nog steeds springlevend is bewijst niet alleen het werk van Habermas, maar ook dat van de ‘derde generatie’ o.l.v. Axel Honneth. De thuisbasis is, zoals voorheen, het zogenaamde Institut für Sozialforschung in Frankfurt, waar het verbonden is aan de J.W. Goethe Universität. Zie: www.ifs.uni-frankfurt.de M. Horkheimer en T.W. Adorno, Dialectiek van de Verlichting, p. 17. sun, Nijmegen 1987. Dit werk werd tijdens de oorlogsjaren geschreven in Amerika en
7
2001, met twee instortende wtc-gebouwen, kunnen interpreteren als de apocalyptische bevestiging van deze onheilsthese. De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas is de belangrijkste vertegenwoordiger van de tweede generatie kritische denkers. Geboren op een tijdstip (18 juni 1929) dat hem per geluk en bij toeval ontslaat van enige verantwoordelijkheid voor de gruwelijkheden van de tweede wereldoorlog groeit hij op in het stadje Gummersbach, nabij Düsseldorf. Het gevoel van onschuld verdwijnt als hij op 15-jarige leeftijd de oorlogsprocessen volgt en de eerste beelden uit de nazikampen te zien krijgt. Het wordt dan, zoals hij later regelmatig aangeeft, onmogelijk voor hem (en zijn generatie) om niet stelling te nemen tegenover het feit dat de eigen Duitse bevolking een regiem heeft kunnen steunen dat genocide planmatig had voorbereid en uitgevoerd. De angst voor een terugval in het autoritaire gedrag en elitisme van het vooroorlogse Duitsland vormde sindsdien een dominante ondertoon in zijn intellectuele huishouding3; iets wat wellicht door anderen ervaren werd als een soort van obsessieve oorlogsfixatie. Hijzelf meent pas na het postmodernisme-debat hiervan te zijn genezen4. De overwinning van het fascisme en de realisatie dat de naoorlogse jaren toch ook een vooruitging lieten zien vormen evenwel een motivatie voor hoop die eveneens tot de intellectuele huishouding van Habermas behoort. In 1970 probeerde hij deze motivatie te omschrijven in termen van ‘menselijkheid’: ‘het is de moed of durf die nog rest, nadat we ingezien hebben dat de gevaren voor onze breekbaarheid alleen tegemoet getreden kunnen wor-
3
4
in 1947 onder de titel Dialektik der Aufklärung uitgegeven door Querido Verlag in Amsterdam. De eerste publicatie waarin de gedrevenheid in het bestrijden van autoriteit en elitair denken sterk naar voren kwam is Mit Heidegger gegen Heidegger denken. Zur Veröffentlichung von Vorlesungen aus dem Jahre 1935 (uit 1953) in: Philosophisch-politische Profile, Suhrkamp 1981. Voor meer over de relatie tussen de motivationele huishouding van de persoon Habermas en zijn filosofische werk is de lezing “Öffentliche Raum und politische Öffentlichkeit” aan te bevelen die hij op 11 november 2004 hield toen hem de Kyoto-prijs aangeboden werd. In: Zwischen Naturalismus und Religion, Suhrkamp 2005. Habermas ging het postmodernisme debat aan met Foucault, Derrida en Battaille, in de overtuiging hierin een jong-conservatisme terug te kunnen herkennen dat hij eerder ontmoet had in de werken van Heidegger, Schmitt, Jünger en Gehlen. Zie: Die Moderne – ein unvollendetes Projekt, in: Kleine politische Schriften I-IV, Suhrkamp 1981; en: Der philosophische Diskurs der Moderne, Suhrkamp 1985.
8
den met het niet gevaarloze middel van onze breekbare communicatie zelf’5. Dat jaar 1970 was voor Habermas belangrijk. Hij publiceerde toen de eerste artikelen die voorzichtig de paradigmawisseling inluidden waarmee hij later uitdrukkelijk afscheid nam van de zogenaamde subjectfilosofie. Niet langer zal het menselijk subject de grondslag vormen van zijn filosofie en sociologie, maar de menselijke intersubjectiviteit zoals die op basis van (talige) communicatie gestalte krijgt6. Alhoewel Habermas in de loop der jaren de normatieve aard van deze grondslag steeds weer heeft moeten preciseren en aanscherpen, kan heel algemeen toch gesteld worden dat de kern bestaat uit de volgende gedachte: dat in de moderne situatie van uiteenlopende (wel of niet religieuze) visies op mens en wereld eenieder die serieus het woord neemt (en in principe dus een debat of ‘discours’ wil aangaan) onvermijdelijk een aantal normatieve aannames maakt die aan deze activiteit ten grondslag liggen. Het gaat dan om aannames die een ‘ideale communicatievorm’ omschrijven; aannames omtrent de uitsluiting van macht en de vrijheid om te spreken, de gelijkheid van deelnemers, onpartijdigheid en tenslotte de rationaliteit van de argumenten op basis waarvan men meent de ander te kunnen overtuigen en overeenstemming kan bereiken. Deze ‘idealiserende’ aannames kunnen, wanneer het bijvoorbeeld om een debat over morele normen gaat, systematisch samengevat worden in een principe van het debat (D): dat alleen die handelingsnormen in aanmerking komen om als geldig geaccepteerd te worden die de instemming kunnen vinden van alle betrokkenen als deelnemers aan een debat. Alhoewel het normatieve aannames betreft zijn ze zelf niet direct moreel of juridisch van aard. Ze liggen immers ten grondslag aan de argumentatieve praktijken waarin we juist debatteren over morele en juridische normen. Dat ze niettemin een normatief gehalte hebben geeft aan, waarop boven al gezinspeeld werd: dat de mens zich blijkbaar in een medium ontwikkelt, de taal, dat niet 5 6
J. Habermas, Nachgeahmte Substantialität, p. 119, opgenomen in J. Habermas, Philosophisch-politische Profile, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1984. In 1970 introduceerde Habermas zijn theorie over de ‘communicatieve kompetentie’. Deze communicatieve wending wordt aangekondigd in een ‘Nachwort’ bij Nietzsches kennistheoretische geschriften (uit 1968) en een ‘Nachruf’ ter gelegenheid van Adorno’s overlijden (in 1969). Zu Nietzsches Erkenntnistheorie, in J. Habermas, Kultur und Kritik, Suhrkamp 1973, en Urgeschichte der Subjektivität und verwilderte Selbstbehauptung, in J. Habermas 1984.
9
straffeloos aan andere (niet-communicatieve) maatstaven onderworpen kan worden7. Met de introductie van (D) lijken we in een idealistisch-metafysisch vaarwater terecht te komen waarin, in een ‘onttoverde wereld’ (Weber) als de onze, niemand meer een duik wil nemen. Men moet echter, ten eerste, in gedachte houden dat Habermas zichzelf uitdrukkelijk als postmetafysisch filosoof beschouwt8. Hij acht laatste funderingen niet mogelijk en wijst bovendien concretistische interpretaties van deze ‘communicatieve utopie’ van de hand. Ten tweede wordt de positieve grondtoon in het werk van Habermas voortdurend in toom gehouden door de negatieve grondtoon, en dan vooral in de vorm van een kritische maatschappijtheorie9. In 1981 presenteerde Habermas deze als een ‘theorie van het communicatieve handelen’ waarin het sociologische onderscheid tussen ‘systeem’ en ‘leefwereld’ een cruciale rol speelt. Waar de leefwereld onze omgeving vormt van culturele betekenisstelsels en sociale integratieprocessen, van waaruit we handelend optreden als gesocialiseerde personen, vormt het systeem een geheel van relaties waarbinnen het handelen primair op elkaar afgestemd raakt via de media geld en (bureaucratisch-administratieve) macht. Habermas spreekt in dit geval van ‘systemische integratie’ en hij waarschuwt voor de pathologische gevolgen die optreden wanneer het systeem, via geld en macht, binnendringt in de gebieden van de leefwereld die voor hun eigen reproductie primair aangewezen zijn op processen van communicatie en communicatief handelen10. Zo kan men zich voorstellen dat de universiteit, als een
7
In zijn ’Diskursethik’ ontwikkelt Habermas de argumentatie voor de invoering van (D) en de afleiding van de argumentatieregel (U) die ‘the moral point of view’ beschrijft: een norm kan alleen als geldig geaccepteerd worden “wanneer de verwachtbare gevolgen en neven-gevolgen voor ieders belangen en waarden-orientaties, die voorspelbaar optreden bij algemene gehoorzaamheid, door alle betrokkenen gemeenschappelijk en zonder dwang geaccepteerd kunnen worden” (J. Habermas, Philosophische Texte, Band 3: Diskursethik, p. 355, Studienausgabe Suhrkamp, Frankfurt am Main 2009). 8 Het boek Nachmetaphisisches Denken, Suhrkamp 1988 (Frankfurt am Main) gaat hierover. Onder de titel Na-metafysisch denken is in 1990 een gedeeltelijke vertaling verschenen bij Kok Agora, Kampen. 9 Hij pleegt te zeggen dat de ‘sceptische angel diep genoeg in het normatieve vlees’ moet zitten. 10 Deze waarschuwing staat als de these van de ‘kolonisering van de leefwereld’ bekend en vormt het sluitstuk van de kritische maatschappijtheorie van
10
organisatie die voorwaarden schept zodat leerprocessen zo optimaal mogelijk kunnen verlopen, op het verkeerde spoor kan geraken wanneer deze vooral ‘ondernemend’ moet zijn, onderzoek primair geselecteerd wordt op ‘valoriseerbaarheid’, en studenten ‘klanten’ worden die op basis van een betaalbewijs een afgewogen hoeveelheid kennis en kunde mogen verlangen. Hetzelfde geldt voor zorginstituties die door privatisering efficiënter en tegen concurrerende marktprijzen hun product moeten leveren. Leerprocessen en zorgprocessen verlopen inhoudelijk volgens andere maatstaven dan die van het geld- en goederenverkeer11. Wanneer en tot in welke mate er een verstoring optreedt van communicatieve processen is evenwel een open vraag die alleen empirisch (via onderzoek) en maatschappelijk (door ‘signalen uit het veld’ en ‘protestbewegingen’) beantwoord kan worden. Voor Habermas is er geen ‘hoger’ of ‘metafysisch gezichtspunt’ meer van waaruit we vooraf kunnen vaststellen wat de verhouding tussen leefwereld en systeem moet zijn.
Theorie over recht en politiek In het voorwoord van het boek Faktizität und Geltung12 plaats Habermas zijn theorie over ‘recht’ en de ‘politiek’ tegen de achtergrond van de instorting van het communisme. Theoretisch gezien viel het volgens hem uiteen omdat daarin het socialistisch project verward werd met een concrete en specifieke manier van leven (die desnoods met geweld gerealiseerd moest worden). Het ‘socialisme’ moet abstracter begrepen worden, aldus Habermas, en wel als verzamelnaam voor de noodzakelijke voorwaarden voor een geëmancipeerde manier van leven en samenleven, waarover de deelnemers zelf in overeenstemming met elkaar de relevante beslissingen nemen. Binnen dit ‘project’ passen daarom ook de Habermas. Zie zijn Theorie des kommunikativen Handels (2 banden), Suhrkamp, 1981, Frankfurt am Main. Met name band 2, p. 548 en verder. 11 Vgl. J. Habermas, Die Idee der Universität – Lernprozesse, in: idem, Eine Art Schadensabwicklung, Suhrkamp 1987, Frankfurt am Main. Nederlandse vertaling: De idee van de universiteit – leerprocessen, in Tmesis, 1990, 166-186. 12 Suhrkamp, 1992, Frankfurt am Main. De ondertitel geeft aan op welk gebied we ons begeven: Beiträge zur Diskurstheorie des Rechts und des demokratischen Rechtsstaat.
11
politiektheoretische vraag naar hoe wij de organisatie van de samenleving democratisch gestalte kunnen geven, en de rechtstheoretische vraag naar de grondslag waarop (en hoe) dit juridisch geïnstitutionaliseerd kan worden. Het Westen slaagde er evenwel tot nu toe ook niet in het moderniseringsproces in volle breedte, dus ook moreel-praktisch, vruchtbaar te maken. Door vrij baan aan het marktkapitalisme te geven en de expansie van de overheid (en haar instellingen) toch vooral beperkt te houden gaat men voorbij aan de erosie van het cement van de samenleving: de maatschappelijke solidariteit. Wanneer deze blijft afbrokkelen en burgers de indruk hebben dat van een eerlijke en gelijke behandeling geen sprake is, zullen we serieus onder ogen moeten gaan zien, aldus Habermas, dat de rechtsstaat steeds minder overeind te houden is wanneer deze niet vergezeld gaat van een radicale vorm van democratie. Burgers kunnen geen vruchtbaar gebruik maken van de subjectieve vrijheden (die ze volgens het recht hebben), ze kunnen zich privé niet autonoom ontwikkelen en verwerkelijken, wanneer ze niet ook daadwerkelijk zelf, op basis van hun politieke autonomie, tot gedeelde opvattingen kunnen komen omtrent wat ‘belangrijk’, ‘rechtvaardig’ en ‘relevant’ is. Het is deze stelling, dat democratie en rechtsstaat elkaar wederzijds veronderstellen, die Habermas vanuit normatief oogpunt verdedigt. Deze verdediging kan hier niet in alle details nagelopen worden, maar voor een goed begrip dient het volgende duidelijk te zijn. Habermas beschouwt het positieve (geschreven en dwingende) recht als een functionele oplossing van het integratieprobleem dat ontstaat wanneer de traditionele samenleving in het moderniseringsproces op zijn kop gezet wordt en de sacrale basis voor autoriteit teloor gaat13. Het behoeft daarom geen verdere filosofische fundering. De vorm van dit recht kan met Kant beschreven worden in termen van de ‘willekeur’ van actoren (die hun eigen voorkeuren volgen), de ‘uiterlijke verhouding’ tussen actoren die op elkaar inwerken, en de gerichtheid op het ‘effect’ of ‘resultaat’ van de handelingen (en niet de achterliggende motivatie). Het geeft in zoverre het tegenovergestelde beeld van het communicatieve han-
13 Preciezer: ‘moraal’ en ‘recht’ komen beide uit dit proces voort, waarbij de laatste ten opzichte van de eerste een aanvullende functie heeft omdat de handelingsmotiverende kracht van de (niet meer religieus gefundeerde) moraal te zwak is.
12
delen dat het de actor ontslaat van de (zwakke) verplichtingen14 die aan een serieus debat verbonden zijn. De beslissende stap bij de introductie van het principe van de democratie wordt nu gevormd door het principe van het debat (D) te kruisen met deze vorm van het recht, waaruit dan als resultaat een ‘systeem van rechten’ voortkomt15. Deze kruising levert het idee op dat een recht op subjectieve handelingsvrijheid (willekeur) alleen als grondrecht (legitiem) erkend kan worden wanneer het iedereen, zo veel als mogelijk, toekomt. Dit leidt vervolgens tot de uitwerking van een tweede grondrecht dat iemand kwalificeert om als vrijwillig lid van de rechtsgemeenschap te kunnen gelden; en een derde grondrecht dat garanties biedt dat individuele rechten zowel beschermd worden alsook opeisbaar zijn. Met deze grondrechten is de private autonomie van de een tegenover die van de ander vastgelegd en heeft zich een specifieke taal, een ‘rechtscode’ gevormd. Uitgewerkt levert het een geheel van wetsregels op waaraan men zich moet onderwerpen wanneer men elkaars handelen wil coördineren via het medium van het positieve recht. De politieke autonomie komt in het geding wanneer vervolgens het grondrecht op gelijkberechtigde deelname aan processen van menings- en wilsvorming erkend moet worden; processen die moeten uitmonden in bepaling en vaststelling van het recht. Waar de grondrechten hierboven eerst ingevoerd werden vanuit het perspectief van burgers die zich aan de wet onderwerpen om zo hun private autonomie veilig te stellen, daar zal nu een omkering van het perspectief plaatsvinden omdat burgers nu, op basis van (D) en de gegeven rechtscode, elkaar als ontwerpers of schrijvers van de wet moeten begrijpen. Werd eerst het recht geïnterpreteerd in het licht van (D), zo wordt nu omgekeerd (D) geïnterpreteerd in het licht van de rechtscode. Wanneer alleen die rechten in aanmerking komen om als geldig geaccepteerd te worden, die de instemming kunnen vinden van alle leden van de rechtsgemeenschap als deelnemers aan een wetgevend debat, dan zullen deze leden ook het grondrecht moeten hebben om hieraan deel te nemen. De juridische vastlegging van de normatieve aannames die ten grondslag liggen aan ons taalgebruik geeft op deze wijze uitdrukking aan niets minder dan het democratieprincipe. Het drukt de ‘soevereiniteit’ uit van een gemeenschap voor zover 14 Bedoeld worden de verplichtingen die vervat liggen in eerder genoemde normatieve aannames van het debat. 15 Habermas 1992, p. 154 e.v.
13
deze het samenleven wil regelen met behulp van het positieve recht. Tegelijkertijd levert een verdere uitwerking (door de wetgever) van de rechten die de basis vormen voor private autonomie het geheel van klassieke vrijheidsrechten op die we kennen als (liberale) ‘mensenrechten’. Democratie en rechtsstaat, politieke (of: publieke) autonomie en private autonomie, volkssoevereiniteit en mensenrechten vormen zo principes die elkaar veronderstellen en op elkaar ingrijpen.
Recht en politiek in een tijd van globalisering De geschetste theorie over recht en politiek bewoog zich nog binnen een kader dat vanuit het perspectief van de natiestaat waargenomen werd. De implosie van het communistisch machtsblok en de eerste Golfoorlog deden in de jaren 90-91 de eerste twijfels opkomen bij deze zienswijze: “Door het verdwijnen van de bipolaire spanningen (tussen het Sovjetblok en het Westen), werd duidelijk dat ook de enig overgebleven supermacht slechts nog maar weinig conflicten alleen kon afhandelen. Op basis van de disparitaire ontwikkeling van de wereldeconomie, het falen van de ontwikkelingspolitiek van de Wereldbank, de ongecontroleerde verspreiding van atoomwapens, de migratiedruk van traditioneel ontwortelde en mobiel geworden volkeren uit de ontwikkelingslanden, vormt zich een onoverzichtelijk en explosief mengsel dat een veel effectievere coördinatie van wereldwijde planning vereist, en ook een meer neutrale en werkzame politionele bescherming door internationale strijdkrachten16.
De wereldwijde, in allerlei media gevoerde discussies, de beelden en live-reportages, kortom: de mondiale impact van deze en latere gebeurtenissen als 9/11 zorgden ervoor dat de internationale politiek de huiskamer binnentrad. Niet via de hoofdingang van ‘de staat’, maar op elke moment via de tv, de laptop, en het mobieltje. Oorlogsgeweld, inbreuk op democratische beginselen en schendingen van mensenrechten in de ene uithoek van de wereld zijn 16 Jürgen Habermas, Vergangenheit als Zukunft, p. 103 (toevoeging tussen haakjes van de vertaler). Redactie: M. Haller. Pendo-Profile, Zürich 1990.
14
sindsdien tastbaar aanwezig in de andere uithoek. De vraag hoe ‘wij’ in deze wereld willen samenleven en hoe we dat met behulp van het recht willen organiseren dringt zich aan ons op. Met de flagrante overtreding van het internationaal recht door de Amerikaanse inval in Irak stond de status van de vn, en daarmee het gehele project van de ‘wereldburgerlijke samenleving’, dat Kant op de rails gezet had, op het spel. Habermas, in de hier verzamelde teksten, reageert op dit alles met een diepgaande bezinning op dit project. Hij betrekt daarin uitdrukkelijk de kritiek op dit project, zoals geformuleerd door Carl Schmitt. Waar Kant met zijn opstel over ‘de eeuwige vrede’ er een pleidooi voor hield om het Westfaalse model voor internationale verhoudingen te verlaten en de oorlog (en het daarin opgenomen onderscheid tussen vriend en vijand), als wettelijk toegestaan middel voor conflictoplossing, af te schaffen, bekritiseerde Schmitt deze poging omdat het zou leiden tot een moralisering van de vriend-vijand tegenstelling die alleen maar kan uitmonden in een totale oorlog17. In het licht van ontwikkelingen die zich na Kant hebben voltrokken, met name de algemene acceptatie en implementatie van de mensenrechten in 1945 en het opstellen van de ‘Algemene Verklaring’ in 1948, meent Habermas (in hoofdstuk 1) een drietal conclusie te mogen trekken: • het kader waarbinnen de relaties tussen soevereine staten gestalte krijgen is aan herziening toe, • de maximale speelruimte die nationale staten intern hebben staat op gespannen voet met de implementatie en navolging van de mensenrechten en moet daarom eveneens herzien worden, • en het veranderde begrip van externe en interne soevereiniteit dat hieruit voortvloeit moet tenslotte ingebed worden in een nieuwe bepaling van de positie en rol van de Verenigde Naties. Het moraliseringsverwijt van Schmitt is volgens Habermas misplaatst (zie ook de laatste paragraaf van hoofdstuk 4). Het gaat voorbij aan de ontwikkeling waarin internationale relaties steeds meer op basis van internationaal recht, niet: moraal, geregeld (moeten) 17 Vgl. de inleiding van Thomas Mertens bij Immanuel Kant, Naar de eeuwige vrede, Boom, Amsterdam 2004.
15
worden. Het gebruik van geweld op basis van vn-resoluties, waarvan de acties in Libië en Ivoorkust wellicht de meest recente voorbeelden zijn, verliest daarmee het karakter van een (legale) ‘oorlog’ en kan voorzichtig begrepen worden als een vorm van politionele actie op mondiaal niveau. De mensenrechten zijn volgens Habermas primair juridisch van aard en ze vormen tot nu toe de enige uitgangspunten die formeel door alle leden van de vn onderschreven worden. Hij verdedigt dan ook het universalistisch karakter ervan tegen verwijten van ideologiekritische en cultuurrelativistische strekking (hoofdstuk 2). In een zeer recent opstel (hoofdstuk 3) laat hij tegelijkertijd zien hoe het begrip van ‘menselijke waardigheid’ een scharnierfunctie vervult tussen moraal en recht. Het verbreken van de interne relatie tussen deze begrippen zou er op neer komen dat de mensenrechten als realistische utopie hun aandrijvingskracht verliezen: wanneer mensenrechten binnen een bepaalde context (zoals de natiestaat) vastgelegd en gegarandeerd worden (als ‘burgerrechten’), zorgt hun universalistische gehalte ervoor dat ten alle tijde de mogelijkheid open blijft voor een correctieve, aanvullende of kritische interpretatie die gevoed wordt vanuit de morele verontwaardiging over de schendingen van menselijke waardigheid. De actualiteit van de volgende moverende passage spreekt voor zich: “Elke asielzoeker die achter gesloten deuren van de vluchthaven uitgewezen wordt, elk schip met economische vluchtelingen dat in de Middellandse Zee tussen Libië en het eiland Lampedusa kapseist, elk schot dat aan de grens met Mexico afgevuurd wordt, is een verdere verontrustende vraag aan het adres van de burgers van het Westen. Met de eerste verklaring van de mensenrechten werd een standaard vastgelegd die vluchtelingen, uitgeslotenen, beledigden, vernederden en zij die in ellende verkeren, kan inspireren en duidelijk maken dat hun lijden niet het karakter heeft van een natuurlijk noodlot. Met de positivering van het eerste mensenrecht is een juridische plicht tot realisering van context overstijgende morele vereisten in het leven geroepen, die zich in het collectieve geheugen van de mensheid gegrift heeft” (hier p. 95/96). Een lange adem is vereist om de vraag naar de constitutionalisering van het volkenrecht (hoofdstuk 4) te beantwoorden; maar ook om dat als lezer te kunnen volgen en begrijpen. De vraag waarom Kant uiteindelijk het voorstel voor een losser geregelde samenhang tussen staten verkoos, een Volkerenbond, en niet dat van een 16
alle staten overkoepelende ‘superstaat’, een wereldrepubliek op basis van een grondwet en gekozen leiderschap, heeft aanleiding gegeven tot veel discussie. Habermas brengt naar voren dat de analogie met de natuurtoestand18 in dit debat misleidend is. De verhouding tussen recht en macht was en is er bovendien een waarin het recht de politieke macht intoomt en rationaliseert, terwijl in de voorgestelde situatie van een wereldorde het probleem juist is dat deze macht opgebouwd moet worden. Kortom, het gehele proces in de richting van een of andere vorm van wereldorganisatie is niet een ‘herhaling van zetten’, maar een aanvullend proces dat complementair is aan dat van staatsvorming. Het voorstel dat de voorkeur heeft van Habermas gaat uit van een wereldorganisatie die als geheel niet het karakter van een staat heeft19, maar dat van een multilevel systeem: – een supranationaal niveau waar het primair gaat om de vndoelstellingen van vredeshandhaving en mensenrechten als kern van internationaal recht – een transnationaal niveau van grotere handelingsbekwame actoren of ‘regionale regiems’ die zich in structurele overlegvormen buigen over zaken van wereldinterne politieke aard: economie, grote sociale vraagstukken, ecologie etc – een niveau van de staat waar, zoals voorheen, de middelen voor geweldsuitoefening ‘opgeslagen’ liggen. Het moge duidelijk zijn dat de keuze voor of tegen een bepaald model van wereldorde niet automatische uit filosofische aannames af te leiden is. Habermas spendeert juist heel wat energie en bladzijden om aan te geven dat bepaalde conceptuele aannames, zoals genoemde analogie met de natuurtoestand of ook de veronderstelde conceptuele relatie tussen staatsvorm, constitutie en solidariteit (hoofdstuk 4 en 5), juist het zicht belemmeren op alternatieven. Binnen de aldus gecreëerde ruimte wordt het dan moge18 Alsof moderne staten als individuen begrippen moeten worden die uit onzekerheid voor hun eigen leven een contract met de superstaat aangaan en, in ruil voor garanties voor vrede en veiligheid, alle macht aan deze overdragen. 19 In het opstel ‘De postnationale constellatie en de toekomst van de democratie’ geeft Habermas aan dat een mondiaal sociaal-economisch beleid van een wereldregering (waarin het dus gaat om distributieve rechtvaardigheid) geen realistische optie is. Zowel de handelingscapaciteiten als de legitimatiebasis ontbreken hiervoor. Zie J. Habermas, Geloven en Weten, Boom, Amsterdam 2009.
17
lijk om de boven beschreven verhouding tussen democratie en (een op mensenrechten gebaseerde) rechtsstaat institutioneel open te breken en op zo’n manier uit te smeren over supra- en transnationaal niveau dat het aansluiting kan vinden bij ontwikkelingen en gebeurtenissen die zich voor onze ogen afspelen20. Een legitimatie op basis van mensenrechten is in deze zin eerder te realiseren en te verwachten op supranationaal niveau, terwijl een legitimatie op basis van democratie waarschijnlijk slechts met moeite tot aan transnationaal niveau kan reiken. De twee verschillende vormen van legitimatie moeten natuurlijk wel met elkaar in overeenstemming gebracht worden. Het Handvest van de (toekomstige) vn zou een soort van kosmopolitische grondwet vormen die ‘in naam van de burgers en staten van de wereld’ is opgesteld door een Algemene Vergadering of wereldparlement; een parlement dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van beide groepen (wereldburgers en staatsvertegenwoordigers), en dat zich voornamelijk beperkt tot de functies van het bewaren van de vrede en het beschermen van de mensenrechten. Een belangrijke pijler voor de legitimatie van dit parlement wordt gevormd door de reacties van de wereldwijde publieke opinie op oorlogsgeweld en mensenrechtenschendingen. Op transnationaal niveau onderhandelen global players over beleid en worden daarbij enerzijds gehouden aan de heel algemene richtlijnen die aan het Handvest ontleend kunnen worden. Anderzijds steunt hun beleid op twee pijlers: nationale publieke sferen moeten toegankelijk zijn en open staan voor transnationale politieke zaken waardoor burgers meningen kunnen vormen en invloed kunnen uitoefenen, en de delegaties en regionale regiems moeten zelf democratisch tot stand zijn gekomen. In deze context schuift Habermas de Europese Unie naar voren als mogelijk voorbeeld van een continentaal regiem. Binnen de eu zou juist het legitimatiepotentiaal opgebouwd moeten worden om op transnationaal niveau met 20 Natuurlijk kan een momentopname niet als ‘bewijs’ opgevoerd worden. Niettemin is de verleiding groot het bericht ‘Verenigde Naties terug in prominente rol‘ (nrc, 7 april 2011) te lezen als een interpretatie die tegemoet komt aan de ideeën en voorstellen van Habermas omtrent de rol van de vn en de positie van de VS. Het artikel benadrukt het meer daadkrachtige optreden van de vn inzake de situatie in Libië en Ivoorkust, op basis van de ‘verantwoordelijkheid om te beschermen’, en het geeft aan dat de huidige leider van de enig overgebleven supermacht, anders dan zijn voorganger, nu wel de internationale legitimiteit van de Veiligheidsraad zocht.
18
andere global players de sociaal-economische en ecologische problemen van deze tijd aan te pakken. Helaas, aldus Habermas, verkeert juist de politieke integratie van Europa in een impasse (hoofdstuk 6); het is een eliteproject dat niet verder gaat dan een strategische samenwerking vanwege het eigen economisch voordeel21. En aan elitisme heeft hij zijn hele leven al een hekel gehad.
Over deze bundel De belangrijkste teksten die Habermas tot nu toe over ‘de constitutionalisering van het volkenrecht’ heeft geschreven zijn nu met deze bundel in het Nederlands beschikbaar. De keuze van dit materiaal omvat ook de kleinere selectie die Habermas zelf voor dit thema heeft gemaakt voor de uitgave van zijn Philosophische Texte (Band 4, Politische Theorie)22. Een uitzondering wordt gevormd door hoofdstuk 3: Over het begrip ‘menselijke waardigheid’ en de realistische utopie van de mensenrechten. Bij de aanvang van de vertaalwerkzaamheden bood Habermas zelf aan deze nog niet gepubliceerde tekst in de bundel op te nemen23. Hiervoor, en voor de bereidwillige medewerking bij het oplossen van een aantal vertaalmoeilijkheden, spreken de inleider/vertaler en ook uitgeverij Klement hun dank uit. Uit de onoverzienbare hoeveelheid Habermas-literatuur die elke willekeurige zoekmachine oplevert, zij tenslotte nog gewezen op de ‘Inleiding op zijn filosofie van recht en politiek’ die eerder door Pelckmans, in co-editie met Klement, is uitgegeven. Voor een beter begrip van de hier verzamelde teksten kan deze zeker behulpzaam zijn24.
21 In zijn bijdrage tot een discussie over ‘Europa en de herontdekking van de Duitse nationale staat’ op 6 april 2011 herhaalt Habermas zijn oordeel over de impasse van Europa. Zie J. Habermas, Ein pakt für oder gegen Europa?, http:// www.ecfr.eu/page/-/Habermas%20pdf.pdf 22 Suhrkamp, Frankfurt am Main 2009. 23 Inmiddels is de Engelse versie verschenen onder de titel The concept of human dignity and the realist utopia of human rights, in Metaphilosophy, Vol. 41, issue 4, 2010. 24 Tim Heysse e.a., Habermas, Een inleiding op zijn filosofie van recht en politiek, Pelckmans/Klement 2007.
19