S
ophie Langham Hess, een weduwe van tachtig jaar, is bij haar neef en zijn vrouw ingetrokken. Patrick en Rachel bieden haar onderdak en eten; in ruil daarvoor zullen zij haar enige erfgenamen zijn. Sophie heeft alle tijd om zich te verliezen in haar mijmeringen: haar verloren huwelijk, haar man die tot zijn dood een groot geheim voor haar verborgen hield, haar kritiek op neef Patrick met wie zij nu elke dag geconfronteerd wordt. Het leven van Patrick en Rachel is getekend door een ingrijpend verlies. Na een periode van diepe verslagenheid proberen zij hun leven weer op te pakken en zich in te zetten voor de mensen om hen heen. Naar mate de horizon van hun bestaan wijder wordt, raakt ook Sophie ondanks zichzelf betrokken bij de levens van anderen, en ontdekt ze dat haar eigen leven nog een doel heeft. Een gevoelig portret van een vrouw die tegen wil en dank ervaart hoe onvoorstelbaar ingrijpend de kracht van de liefde is. Jamie Langston Turner is universitair docent creatief schrijven. Ze heeft meerdere romans op haar naam staan. ‘Origineel gevoel voor humor en goed uitgewerkte karakters. Een gedenkwaardige en inspirerende roman.’ – Publishers Weekly
ISBN 978 90 239 9274 5 NUR 302
uitgeverijmozaiek.nl
Wintervogels.indd 1
10-09-2008 22:29:39
Jamie Langston Turner
Wintervogels Vertaling: Dorienke de Vries
Uitgeverij Moza誰ek, Zoetermeer
Omslagontwerp Bas Mazur Vertaling Dorienke de Vries Oorspronkelijk verschenen bij Bethany House Publishers, Minnesota, USA, onder de titel Winter Birds ISBN 978 90 239 9274 5 NUR 302 © Engelstalige versie 2006 Jamie Langston Turner © Nederlandse vertaling 2008 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Meer informatie over deze roman en andere uitgaven van Mozaïek vindt u op www.uitgeverijmozaiek.nl Kijk ook eens op de website van de auteur: www.jamielangstonturner.com Alle rechten voorbehouden
1 Geweten is een woord, gebruikt door lafaards De dennenzanger voedt zich met zijn medebewoners in de dennenboom – insecten en spinnen – en met zaden en bessen. Doordat hij zich kruipend over de boombast voortbeweegt, kan zijn groengele verentooi besmeurd raken met dennenhars.
Rachel komt binnen om mijn serviesgoed weg te halen. Zwijgend en met trage handen doet ze haar werk. Vanavond heb ik mijn bord helemaal leeggegeten en het met behulp van een stukje beschuitbol schoongepoetst. Het gerecht is door Rachel bereid volgens een oud recept en heet Irma’s rundvleesschotel. De kaart waar het recept op staat, is aan de randen gehavend en zit vol vlekken van tomatensaus en uiensoep. Rachel weet niet wie Irma is, heeft ze me verteld, en ze weet ook niet meer hoe ze aan de receptenkaart is gekomen. Je kunt het Rachel niet kwalijk nemen dat ze zich zulke kleinigheden niet herinnert. Datzelfde geldt ook voor mij, denk ik. Ooit was ik jong, nu ben ik oud. Dat is de gewone gang van zaken, hoewel ik vaak heb gefantaseerd hoe het zou zijn om te kunnen zeggen: ik was oud, maar nu ben ik jong; of hoe het zou zijn om mijn bejaarde geest zijn intrek te laten nemen in mijn jeugdige lichaam van vijftig of zestig jaar geleden. Als dat kon, zou ik zelfs met mijn lichaam van twintig of dertig jaar geleden nog genoegen nemen; en tien mag ook. 7
In termen van geld gesproken: vroeger was ik arm, nu ben ik rijk. Ik heb me vaak afgevraagd hoe het geweest zou zijn als ik in mijn jeugd al over mijn latere rijkdom had beschikt. Maar de tijd van dromen is voorbij, en ook de tijd van spijt. Beide heb ik in mijn leven in overvloed gehad, zoals iedereen, maar tegenwoordig heb ik al mijn aandacht nodig om in leven te blijven. Al stelt het leven mij voor nog zo veel raadsels, het blijft een onderneming waar ik al mijn energie in steek, want opgeven zou een overgave betekenen aan het niets, en die vijand ga ik liever nog een poosje uit de weg. In mijn leven is het koudeseizoen aangebroken en iedere morgen bij het opstaan komen mij deze woorden in gedachten: ‘De winter van ons ongenoegen.’ Ik heb ze geleend van Shakespeare, die ze de graaf van Gloucester in de mond legde, ook bekend als Richard III. Hoewel ik beslist niet zo’n schurk ben als Richard III, ben ik evenmin een heilige. Ik heb niemand vermoord, maar mijn woorden hebben verminkt en vernietigd. Net als Richard ontken ik het bestaan van een geweten, en toch is een ongestoorde nachtrust mij vreemd. Als ik ’s ochtends wakker word, is dat vaak na slechts enkele uren onrustige slaap. Ik kan gewoon niet lang achter elkaar slapen, uit angst dat het leven mij zal ontglippen. Liever een winter van ongenoegen dan helemaal geen winter. Overdag zwermt een menigte vogels voor mijn raam. Ze zitten onder mijn toeziend oog te eten; soms zitten er twee of drie verschillende soorten gebroederlijk op dezelfde silo, soms zit er maar een enkel vogeltje haastig te pikken, met zenuwachtige blikken op de tuin en de lucht, bedacht op ongewenst gezelschap. Ik bewaak de vogelsilo tegen de eekhoorns, die scherpzinnige manieren hebben ontwikkeld om ertegen op te klimmen. Als het me niet lukt om ze weg te jagen door met mijn nagel tegen het raam te tikken, doe ik het raam open. Ik heb zelfs een klein kaliber buks waarmee ik goed overweg kan. Eekhoorns laten zich echter niet intimideren door de aanblik van een geweer en ik durf niet te schieten uit angst dat ik de vogelsilo beschadig. 8
Tot aan deze winter van ons ongenoegen heb ik nooit belangstelling voor vogels gehad. Zelfs nu weet ik er niet meer van dan wat ik door het raam kan zien en wat ik lees in De vogels van Noord-Amerika, een lijvige, maar veel te globale verzameling van korte stukjes waarin in totaal zeshonderd verschillende vogelsoorten worden beschreven, met op elke pagina een artistieke weergave in kleur van de beschreven vogel. Dit eerbiedwaardige boekwerk is samengesteld door de redacteuren van Reader’s Digest, een tijdschrift dat voornamelijk gericht is op het vermeerderen van kennis en niet zozeer op het verdiepen van inzicht. Het boek is mij geschonken door mijn neef Patrick, die samen met zijn vrouw Rachel deze winter van ongenoegen met mij deelt. Het is juist vanwege Patrick en Rachel dat ik in het meervoud kan spreken, want dit is echt de winter van ons gezamenlijk ongenoegen, ook al proberen Patrick en Rachel dat te verbergen en ook al zullen zij ruimschoots schadeloosgesteld worden voor de rompslomp die mijn overwintering met zich meebrengt. Die is nog maar nauwelijks begonnen, want ik ben hier pas vier weken. De kalender wijst de eerste week van november aan, en dus zijn we nog zes weken van de eigenlijke winter verwijderd. ‘Korte winters’ is een typering die ten onrechte van Mississippi wordt gegeven door mensen die niets van het Zuiden af weten. Wij inheemsen weten maar al te goed hoe lang deze korte winters kunnen duren. Een humeurige oude vrouw is extra vervelend als ze op een of andere manier familie van je is; en als je dan ook nog met haar zit opgescheept, verantwoordelijk bent voor haar verzorging en haar gezeur moet aanhoren, kan ze een ondraaglijke last worden. Dat weet ik best. Voordat ik hier kwam wonen en zelf tot last werd, was ik vijf maanden lang de verzorgster van mijn moeder, voordat ze stierf aan prikkelbaarheid; een kwaal die jaren eerder in haar ingewanden was begonnen, maar tegen het einde was uitgezaaid naar haar geest en haar gedrag. Mijn hele leven lang heb ik moeten horen dat ik in velerlei opzicht op mijn moeder leek – behalve uiterlijk. In haar jonge jaren was mijn moeder een schoonheid. 9
Een lastige oude vrouw kan heel grappig zijn als je niet verantwoordelijk bent voor haar onderhoud. In mijn kindertijd woonde er zo’n feeks in het pension van mijn moeder. Ik vermaakte me altijd kostelijk om mevrouw Beadles slechte humeur, om haar tactloze opmerkingen over de maaltijden die mijn moeder bereidde, en om haar ruzies met de postbode die ze ervan beschuldigde dat hij haar brieven achterhield en die ze dan ook regelmatig dreigde met een rechtszaak. Op een dag zat ik achter de vlinderstruik op de hoek van het huis en begluurde mevrouw Beadle die op de veranda zat. Ze mompelde in zichzelf en haar kaken bewogen op een manier die ik tegelijkertijd griezelig en fascinerend vond. Al mompelend tuitte ze haar lippen en vervolgens duwde ze haar tong naar buiten en liet het puntje ervan langzaam heen en weer gaan, als een mossel die zich buiten zijn schelp waagde om de omgeving af te speuren op onraad. Ik moet haast wel gelachen hebben, want ze draaide zich om en zag mij zitten. Voordat ik me uit de voeten kon maken, had ze me al uitgescholden voor misbaksel en mispunt, en geroepen dat ik eruitzag als een schurftige hond met kromme poten. Vanaf dat moment vond ik haar niet grappig meer. Mevrouw Beadle was de eerste die me duidelijk maakte dat ik geen leuk kind was om te zien. Mijn ouders en zusjes hadden dit voor mij verborgen gehouden. Wanneer ik naderhand in de spiegel keek, stond ik er telkens weer versteld van dat ik het zelf nooit eerder had opgemerkt en dat een zonderling oud mens als mevrouw Beadle me erop had moeten wijzen. Ook dit heb ik met Richard III gemeen. Net als hij ben ik klein van stuk, lelijk, wantrouwig en ongedurig van aard. Hoewel ik niet echt een bochel heb, sta ik wel scheef, omdat mijn ene schouder hoger is dan de andere. Dit gebrek kon ik met eigen ogen constateren toen ik na mevrouw Beadles opmerking over mijn lelijkheid foto’s van mijzelf ging bestuderen. Daarna nam ik, als ik er tenminste aan dacht, een andere houding aan om het gebrek te corrigeren. Tegenwoordig kan het me niet meer schelen. Het feit dat ik scheef 10
hang, is wel de minste van mijn zorgen. Dat ik kreupel loop, is evenmin van belang. Stel je twee mooie, bevallige handen voor die een moddertaartje vormen. Ik ben het moddertaartje, mijn zusjes zijn de handen. Of twee bloeiende kornoeljes met een in de groei achtergebleven ginkgo ertussen. Die ginkgo ben ik. Om de vergelijking op volle waarde te kunnen schatten moet je vooral de geur van de ginkgovrucht eens opsnuiven. Denk ook eens aan een gewone veldgors die een nest deelt met twee geelvleugelzangers. Ik ben die gors. Maar de handen zijn stilgevallen en de kornoeljes zijn uitgebloeid. De gors heeft de zangvogeltjes overleefd. Mijn vogelboek vertelt me dat het vrouwtje van de veldgors niet zingt. De zorg voor mij is een last die Patrick bereidwillig op zich heeft genomen, hoewel hij, zoals bij de meeste taken het geval is, nauwelijks overziet wat het met zich mee zal brengen. Vanuit de verte lijken hoge bergen altijd goed te beklimmen, maar zodra je aan de moeizame tocht omhoog begint, is de top in geen velden of wegen meer te bekennen. Het pad zit vol geulen en is overwoekerd met doornig struikgewas; soms stuit je op een hoog oprijzende muur die verdergaan onmogelijk maakt. Samen met zijn vrouw Rachel is Patrick uit vijf gegadigden gekozen om mij in de winter van mijn ongenoegen onderdak te verlenen. Ik heb met alle vijf – twee neven, twee nichtjes en een achternichtje – een gesprek gevoerd en de keus viel op Patrick. Tegen alle vijf ben ik zo eerlijk mogelijk geweest door de eenvoudige voorwaarden van mijn ruilhandeltje onomwonden op tafel te leggen: mijn geld voor hun voedsel en onderdak. Voedsel en onderdak kwamen nu, het grootste deel van het geld pas later. Misschien heb ik lichtelijk gesuggereerd dat er straks meer geld zal zijn dan feitelijk het geval is. Daar heb ik geen gewetenswroeging over. ‘Geweten is een woord, gebruikt door lafaards,’ om met koning Richard te spreken. Het zal genoeg zijn, meer dan Patrick ooit heeft bezeten. Met vooruitziende blik heb ik voor deze winter een regeling getroffen nog voor de herfst ten einde was, hoewel ik aan mijn 11
hartkloppingen kon merken dat de blaadjes nu snel begonnen te vallen. Mijn moeder stierf toen ze zesentachtig was, mijn beide zusters waren negenenzeventig en vijfenzeventig. Ik ben tachtig en begreep dat ik het niet langer kon uitstellen. De boomtakken waren bijna kaal. Mijn aanpak: ik schreef brieven aan negen mensen, familieleden en kennissen, van wie er vervolgens vijf hun huis beschikbaar stelden als Winterhospice voor Sophia Marie Langham Hess. In de brieven had ik de voorwaarden voor mijn verzorging uiteengezet. Ik had meegedeeld dat mijn overlijden redelijkerwijs binnen een jaar te verwachten viel; laat het twee of drie jaar worden, maar meer niet. Dat ik van plan was mij met hand en tand tegen dit vooruitzicht te verzetten, zei ik er niet bij. De lezers van mijn brief konden concluderen dat ik niet bang was voor het einde, dat ik bereid was heen te gaan, dat hun taak niet zwaar zou zijn. De afgelopen zomer heb ik vanuit Kentucky, waar ik woonde, alle vijf de respondenten afgereisd. In ieder huis logeerde ik tien dagen, met tussen elk uitstapje een periode van voldoende rust. Dit kostte me de hele zomer, en daarna maakte ik mijn besluit bekend. Het organiseren van de reis kwam geheel voor rekening van de sollicitanten; dat had ik vooraf in mijn brief bedongen. Ik piekerde er niet over me op al die luchthavens in mijn eentje te moeten redden. In elk huis beoordeelde ik de accommodatie voornamelijk op licht en privacy, meer dan op ruimte en luxe. Ik had geen zin mijn winter in het donker door te brengen, of te midden van chaos. Ik verlangde veel ramen, maar weinig deuren, hoewel ik deze eisen in mijn brief niet vermeld had. Wat die privacy betreft: ik zag natuurlijk wel in dat mijn kamers binnendoor bereikbaar moesten zijn, maar ik wilde in ieder geval een stevige deur met een grendel aan mijn kant. Niet dat ik absolute stilte eiste. Ik wilde aan de andere kant van de muur duidelijke tekenen van leven kunnen horen. Een van de huizen viel juist af omdat het er veel te stil was. Mijn achternichtje AdriĂŤnne bood me een compleet appartement aan 12
in wat zij haar ‘luxe stadswoning’ noemde. Die stond in een afgesloten woonwijk met een ijzeren hek eromheen en bewaking bij de ingang, maar in de tien dagen dat ik er logeerde, had ik het gevoel dat ik zat opgesloten in een luchtdicht verzegeld grafgewelf. Adriënne zat de hele dag op een kantoor ergens in het centrum. Haar hulp voorzag me van ontbijt en lunch en ging om een uur weg. Voor de eindeloze middagen en avonden had ik een telefoonnummer en een televisie. Ik kan een heleboel herrie hebben. Ik ben niet doof, hoewel de mensen vaak aannemen van wel, omdat ik soms expres geen antwoord geef. Ik neem niet de moeite hen uit de droom te helpen. Ik heb geleerd met dergelijke misvattingen mijn voordeel te doen. Ze kunnen me nuttige informatie opleveren, zoals in het geval van Adriënne. ‘Oh, ik verzin er wel iets op,’ hoorde ik haar laat op de avond een keer zeggen tegen een man bij haar in de keuken, een man die ze Roger noemde. ‘Het eten is eenvoudig,’ zei ze. ‘Ik heb haar vanavond een magnetronmaaltijd gegeven. Gewoon alles op een bord geplempt, en zij dacht echt dat ik het zelf gekookt had.’ Jonge mensen schatten hun vernuft altijd te hoog in. Ik had de kant-en-klaarmaaltijden in de vriezer heus wel gezien. Toen Adriënne naar haar werk was, had ik het hele huis verkend. Roger zei iets en ze lachte. ‘Maak je niet druk, daar komt ze nooit achter. Ze is zo doof als een kwartel. Bovendien zou het haar waarschijnlijk ook niet kunnen schelen. Ze heeft in haar jonge jaren heel wat vriendjes versleten.’ Het was duidelijk dat ze mij verwarde met mijn zussen. Ik had vrienden gehad, maar nooit een vriendje, totdat een kleine, bebaarde man gecharmeerd raakte van de typevaardigheid waarmee ik trouwhartig zijn lezingen en artikelen uittypte. Hij beloonde me ervoor door met me te trouwen. De volgende morgen hoorde ik net voor achten Rogers auto de oprit afrijden. Ik vroeg me af wat hij in Adriënne zag; ze was akelig mager, had hoekige kaken en een opzichtige, blonde lok in haar korte, zwarte haar. Ik had gehoord dat ze over mij zei: 13
‘Ze zwemt in het geld.’ Misschien wilde Roger daar een graantje van meepikken. Algauw nadat hij was weggegaan, vertrok Adriënne naar haar werk en ik telde op mijn vingers na hoeveel dagen ik al in haar huis had doorgebracht; tot mijn spijt had ik er nog vier te gaan. Toen ik de hulp hoorde binnenkomen, zette ik de televisie harder en wachtte tot ze op mijn deur zou bonzen. ‘Dolly hier voor de schoonmaak!’ Altijd kondigde ze haar komst zo aan en altijd klonk het boos. Ik vroeg me af of Adriënne haar over mij verteld had, en zo ja, wat dan precies. De procedure was onveranderlijk dezelfde. Eerst zette Dolly een bord met eten op de lage bank, daarna een glas sinaasappelsap op het tafeltje ernaast. Het menu getuigde niet van creativiteit: een gebakken ei, een snee toast, een plakje bacon. Nooit werd er naar mijn voorkeur geïnformeerd. Terwijl ik zat te eten, scharrelde Dolly door het appartement, zonder een woord of een blik in mijn richting. Ze maakte geen enkel geluid met haar plumeau en haar glassex. Ze was klein en mollig, net als ik. Misschien vermeed ze bewust naar me te kijken omdat ze niet wilde zien hoe een kleine, mollige vrouw eruitziet als ze oud geworden is. De ramen van Adriënnes appartement boden naar alle kanten slechts uitzicht op andere luxe stadswoningen. Aan de achterkant bevonden zich een patio en een tuin, omsloten door een hoge schutting van gebleekt hout. In het gastenverblijf had Adriënne een plank volgezet met boeken en op de mahoniehouten tafel naast de sofa lag een dikke pil met de werken van Shakespeare. Net als de rest van mijn familie meende ze dat ik een intellectueel was. Ze had het gerucht opgevangen dat ik op de universiteit colleges over Shakespeare had gegeven, een gerucht dat ik ook op geen enkele manier uit de wereld probeer te helpen. Veel mensen beseffen niet hoeveel informatie een mens indirect kan oppikken om die vervolgens als uit de eerste hand door te geven; ze beseffen ook niet hoe weinig inzicht zo iemand heeft in de dingen waarover hij met zo veel ogenschijnlijk gemak spreekt. En een mens kan de vooroordelen van 14
anderen bevestigen, gewoon door zich een bepaalde houding aan te meten. De mensen met wie je omgaat, kunnen je reputatie verbeteren, maar ook omlaaghalen. ‘Soort zoekt soort,’ zoals het oude gezegde luidt. Als de hele zwerm uit roofvogels bestaat, wordt elk afzonderlijk exemplaar voor roofvogel aangezien. Zijn het zangvogels, dan verwachten vogelaars van elk afzonderlijk vogeltje dat het zingen kan. Van een zwerm kraaien wordt aangenomen dat die in zijn geheel uit rommel makende krassers bestaat. Vanwege mijn man verkeerde ik veel in wetenschappelijke kringen. Hoewel ik zwijgzaam was en in filosofische en literaire kwesties meer vragen dan antwoorden had, werd ik toch, louter en alleen vanwege de mensen met wie ik omging, gezien als ‘een van die opgeblazen windbuilen’. Ik heb ooit gelezen dat de dennenzanger zijn veren bevuilt doordat hij in een dennenboom woont. Mijn volgende bezoek, na dat aan Adriënne, gold het huis van Patrick en was tevens het laatste van de vijf. Het huis was van alle huizen het kleinst en het eenvoudigst. Niet dat ik iets tegen luxe heb; waarschijnlijk is mijn keus op dit huis gevallen omdat het dicht bij Methuselah is, het dorp waar ik als kind heb gewoond; of misschien omdat ik in dit stadje in de jaren zestig een paar jaar voor de klas heb gestaan. Misschien was het ook omdat alle ramen uitkeken op de achtertuin. Vanaf mijn uitkijkpost had ik zicht op een veldje met spelende kinderen, een vogelhuisje met vogels erin, een vogelbadje, dennenbomen en populieren, een tuinhuisje met een weerhaantje erbovenop en de trampoline van de buren. Misschien boeide dit uitzicht mij meer dan dat van de andere vier huizen. Het kan ook zijn dat ik gewoon genoeg had van al die vraaggesprekken en mijn concentratie, geduld en onderscheidingsvermogen gaandeweg was kwijtgeraakt. Het was gemakkelijk om simpelweg op te geven en te zeggen: ‘Dit wordt het.’ Misschien kwam het omdat Patrick en zijn vrouw niet schijnheilig deden alsof ze gretig naar mijn komst zaten uit te kijken, zoals enkele anderen. Of misschien beschikte dit huis over geheim15
zinnige krachten. Wie zal het zeggen? Ik heb dit gekozen. Hier ben ik en hier blijf ik. Een ding weet ik wel: gedurende mijn tiendaagse bezoek was ik zeer gefascineerd door Patricks vrouw. Net als de vrucht van de ginkgo kunnen mensen aan de buitenkant onbeduidend en onschadelijk lijken, en toch een smerige geur afgeven als je erin knijpt. Ik weet dat Rachel niet zo goed kan zijn als ik denk dat ze is. Een mens van tachtig koestert geen illusies meer over de fundamentele goedheid van de mens. Misschien had dit me ertoe moeten bewegen een van de andere huizen te kiezen, een waarvan de inwoners met hun onhebbelijkheden te koop liepen als met een stel oude kleren. Maar ach, misschien koos ik als decor voor de slotakte van mijn leven wel met opzet een plaats waar ik onvermijdelijk ontgoocheld zal raken, om zo tot het laatst toe bevestigd te krijgen wat ik van het leven heb gezien. De eerste avond van mijn bezoek lette ik scherp op toen Rachel de aardappelen voor het avondeten in stukken sneed. Ik deed net of ik verdiept was in een tijdschrift dat Patrick me in handen had geduwd, terwijl zijn schelle stem me meedeelde dat ik een bepaald artikel op een bepaalde bladzijde beslist interessant zou vinden. Dat was niet zo. Het artikel ging over de onbetrouwbaarheid van de toelatingsexamens voor het hoger onderwijs, met name die van het nieuwe onderdeel schrijfvaardigheid, maar ik las alleen de gemeenplaats waarmee het artikel opende: ‘Statistisch gezien is de kans dat je vandaag de dag op een openbare school een kwalitatief goede opleiding krijgt kleiner dan ooit.’ Ik was niet geïnteresseerd in statistieken of kwalitatief goede opleidingen. Wat mij boeide, was de manier waarop Rachel de aardappelen sneed. Ik zat aan de keukentafel, met goed zicht op het aanrecht waaraan zij stond te werken. Ze behandelde de aardappels alsof ze een moeilijke puzzel aan het oplossen was. Eerst sneed ze alle aardappelen in vier parten. Daarna bekeek ze alle kwarten stuk voor stuk aandachtig, alsof ze die vooraf met de ogen in 16
gelijke stukken verdeelde, voordat ze haar mes weer in de rode schil zette. Elk kwart sneed ze in drieën en de stukjes schoof ze voorzichtig naar de rand van de snijplank, voor ze met het volgende kwart begon. Toen ze klaar was met de zevende aardappel stond ze een poosje naar het bergje keurige driehoekjes te kijken. Toen bukte ze zich en pakte een pan uit de la onder het fornuis. Ze vulde de pan met water en zette die op de kookplaat. Ik vond het vreemd dat ze de aardappelen sneed voor ze het water aan de kook bracht. Wees dit op een gebrek aan intelligentie, op onvermogen om vooruit te denken of alleen maar op onwil om op de zaken vooruit te lopen? Mijn gedachten gingen terug naar de pannen vol kokend water op het fornuis in de keuken van mijn moeders pension. Meestal stonden er wel twee of drie hevig te borrelen, terwijl mijn moeder bij het aanrecht de groenten stond te hakken, zo grof dat de pensiongasten ze op hun bord nog klein moesten snijden. Gelukkig waren de groenten altijd zacht genoeg om gesneden te kunnen worden. Eigenlijk neigden ze meer naar groentebrij, omdat mijn moeder alles liet ‘platkoken’ tot het kookvocht bijna verdampt was. Rachel pakte het zoutvaatje en schudde het vier keer weloverwogen boven het water op en neer, voordat ze de kookplaat inschakelde. Zodra die rood begon te worden, veegde ze haar handen af aan het schort dat ze over haar blauwe spijkerbroek droeg, trok een kastje open en pakte er na enig turen een blikje groene erwten uit. Ze draaide het open met een blikopener, gooide de inhoud in een andere pan, spoelde het blikje om en gooide het in de vuilnisbak. Aan de keukenmuur hing in blauwe lijstjes een serie van vier prenten, getiteld Oma lucht de dekens, Opa hakt hout, Tante schoffelt de katoen en Mama wast de kleren. Ze toonden nette hutjes aan de rand van een katoenveld, en een stel blije, keurig en fleurig geklede negers, aan het werk in de schaduw van een stel grote bomen. Op twee van de prenten stond de afbeelding niet precies in het midden. Op het aanrecht, naast Rachels 17
koektrommels, stond een grote, aardewerken koekjespot in de vorm van een dikke, vrolijke negermama. Haar met een sjaal omwonden hoofd vormde het deksel, dat bij de brede schouders openklapte, zodat ze volgestopt kon worden met koekjes waarvan iedereen even dik en vrolijk moest worden als zij. De prenten en de koekjespot zijn van die typisch zuidelijke voorwerpen waarvan ik gruw, ook al beschouw ik het Zuiden als mijn thuis. Misschien hadden deze voorwerpen een extra argument moeten zijn om Patrick van de lijst sollicitanten te schrappen, maar ik denk dat ik toen al, zelfs met die prullen in een en hetzelfde vertrek, wist dat ik hier zou komen wonen. Ik haat kleingeestige, bekrompen zielen, maar ik had gezien hoe Rachel de aardappelen sneed en hoe ze haar handen afveegde aan haar schort. Ik had haar een klontje boter in de pan met erwten zien doen, haar een blik beschuitbollen zien opendraaien, haar het gehaktbrood uit de oven zien halen. Het was niet het eten als zodanig dat me aantrok, maar de langzame gratie van haar bewegingen, alsof ze op weerstand stuitte, als iemand onder water, iemand die je onverhoeds kon verrassen, zoals een grote zeemeermin. Ik zit niet alle dagen te piekeren of ik misschien beter een andere keuze had kunnen maken. Ik bewoon één grote kamer, de voormalige ‘televisiekamer’ zoals Patrick hem noemde toen ik hier was voor het eerste gesprek. Ik heb de beschikking over een inloopkast en een kleine badkamer die grenst aan de bijkeuken waar de wasmachine staat. Zo hoeft Rachel niet zo’n eind met mijn wasgoed te sjouwen. De was doen voor een oude vrouw is geen pretje – dat herinner ik me nog wel uit de maanden dat ik mijn moeder verzorgde. Ik kijk naar de vogels en naar de televisie. Patrick betaalt voor een kabelabonnement, waardoor ik toegang heb tot eenenvijftig kanalen. Verder eet ik, slaap ik, baad ik, hoewel nooit overmatig. Al die dingen doe ik alleen, zonder hulp. Soms lees ik, meestal in mijn vogelboek of in oude nummers van het tijdschrift Time, die Patrick heeft bewaard en op de onderste plank van de boekenkast heeft opgestapeld. 18
En ik luister. Elke avond zo tussen half zes en zes rinkelt Rachel met een belletje. Het is een klein, gouden belletje dat op de vensterbank boven de gootsteen staat. Het belletje is bedoeld voor Patrick en ze denkt dat ik het niet kan horen. Daarna komt ze met een dienblad aan mijn deur. Dan klopt ze en roept: ‘Etenstijd, tante Sophie.’ De eerste avond dat ik hier op bezoek was, zag ik haar met dat belletje rinkelen. Het was ook de enige avond dat ik bij hen aan de keukentafel meeat. Staande bij het fornuis tilde ze de deksels van de pannen op om de aardappels en de erwten te controleren. Daarna deed ze de oven open en keek erin, schonk drie glazen vol met thee en pakte het belletje van de vensterbank. Toen ze het luidde, was de tafel nog niet gedekt.
19