6 (Verslag van een ooggetuige) In Firenze, in de maand maart van het jaar 1348, stond opeens de wereld stil. In januari was alles nog normaal geweest. Het leven in de drukke, voorspoedige handelsstad ging zijn gewone gangetje. Er waren geruchten over een of andere rare ziekte die huishield in SiciliĂŤ, maar er was wel vaker een of andere ziekte in omloop. Niets om je zorgen over te maken. Amper zes weken later zag de stad er helemaal anders uit. Ze leek wel getroffen door een of ander geheimzinnig wapen, of verwikkeld in een oorlog. Alle winkels waren dicht, en ook alle kroegen. Enkel apothekers en kerken bleven open. Als je naar buiten ging, zag je bijna niemand op straat. Iedereen werd geraakt. In de hele stad deden de mensen nog weinig anders dan dode familieleden, vrienden of buren naar het kerkhof dragen. Veel doden bleven echter ook lange tijd in de huizen liggen, want wie het huis van een zieke binnenging, werd daarna vaak zelf ziek en dus durfden veel mensen niet binnengaan, ook niet om de lichamen eruit te halen. Bijna iedereen die besmet raakte, was vijf dagen later dood. De begraafplaatsen lagen vol, dus werden er bij kerken diepe loopgraven gegraven, tot het grondwater. In de nacht werden de lijken verzameld en in de putten gegooid en in de ochtend werd er dan een dunne laag zand over geschept. En dan kwam er weer een laag lijken en dan weer een laag zand en zo verder, laag op laag, als plakken kaas in een lasagna. Zo ging het verder tot in september van dat jaar, toen de ziekte eindelijk stilaan verdween.