Aartsvijand - Wilbur Smith en Tom Harper

Page 1

Parijs, 1794

Een witte duif liet zich van een dak bij het voormalige Place Louis xv omlaagglijden en landde op een hoog houten bouwwerk in het midden van het plein. Het had wel iets weg van een boom, al had het in tegenstelling tot een boom harde, rechte hoeken en onnatuurlijk gladde stammen. Het was in één nacht ontsproten en was tegen de ochtend helemaal volgroeid, alsof het plotsklaps tussen de kasseien door was geschoten. Kaarsrecht en robuust leek het alsof het de ene plek tegen de andere beschermde. Het rook naar bloed.

De duif interesseerde zich niet voor de gewelddadige conflicten tussen mensen. Ze maakte het zich gemakkelijk op de dwarsbalk die de twee staande balken met elkaar verbond en begon drukdoenerig haar zachte veren glad te strijken.

Daaronder spatten de vonken in het rond terwijl de beul zijn staal langs de wetsteen haalde. De valbijl van de guillotine, bot door gebruik, werd geslepen tot die vlijmscherp was. De dood zou snel en pijnloos moeten zijn, zo wilde Joseph-Ignace Guillotin het. Aristocraat of gewone burger, hun lot zou hetzelfde zijn. Koud staal was ongevoelig voor klasse. Het zou een drukke dag worden voor de valbijl.

De beul bracht olie aan op het snijvlak om de neerwaartse snelheid te vergroten en veegde toen het oppervlak schoon. Hij plaatste de bijl in zijn behuizing en schroefde die dicht. Hij liet zijn handen over het touw glijden, op zoek naar zwakke punten en kronkels. Hij hees de bijl tot de juiste hoogte, hoog boven het plein als een vaandel. De behui-

9

zing bonsde tegen de dwarsbalk. De duif steeg geschrokken op, alsof de zwaartekracht geen vat op haar had.

De beul dacht na over de taak die hem wachtte. De wereld stond op zijn kop, werd geregeerd door angst. Moorden was aan de orde van de dag en niemand was veilig. Bloedoffers moesten worden gebracht op het altaar van de revolutie. Er waren zo veel mensen tot de dood veroordeeld dat de guillotine de meest efficiënte manier was van executeren, ontwikkeld om snel te doden, niet om te martelen. In tegenstelling tot het radbraken van weleer, waarbij botten werden geplet en vlees werd opengereten. En toch had de beul talloze keren de ogen en lippen van zijn onthoofde slachtoffers zien bewegen alsof er werd gesmeekt om genade en hadden de pupillen van gekwelde ogen hem aangestaard. Hij huiverde bij de gedachte aan de ontvangst die hem stond te wachten bij de poorten van de hel.

Vandaag hield een rusteloze energie het publiek in zijn greep. De taveernes die het plein omringden waren leeggelopen en mensen verdrongen zich om het beste plekje te bemachtigen. Kinderen kropen tussen de benen van volwassenen door, lachten en deden een wedstrijdje wie het eerst de voorzijde van de mensenmenigte zou bereiken, vlak onder het imposante bouwwerk dat de guillotine op het schavot vormde. Hun moeders volgden, porrend met hun ellebogen, ook zij wilden geen seconde van het spektakel missen.

Houten wielen ratelden over de kasseien. De uitgelaten, rauwe stemming zakte in tot een geroezemoes. Mensen gingen op hun tenen staan om een glimp op te vangen van de gevangeniskar die luidruchtig aan kwam rollen over de Rue Saint-Honoré. De kar was zowel gevuld met leden van de adel als laaggeborenen, de kleren gescheurd, met hangend hoofd, maar tussen de verfomfaaide slachtoffers stak er een af als de zon tussen de wolken. Lang en slank, gekleed in een schone witte jurk. De vrouw stond daar met kaarsrechte rug en wiegde makkelijk mee met de bewegingen van de kar. Ze was meer dan vijftig jaar oud, maar zelfs na een paar weken gevangenschap leek ze twintig jaar jonger. Haar lichte huid was zo glad als marmer. Haar goudblonde haar had nog niets aan glans ingeboet. De wachters hadden het kortgeknipt, zodat het haar nek

10

niet zou bedekken en de bijl zou belemmeren, maar door de korte bob zag ze er alleen maar mooier uit. Ze hief haar gezicht naar de hemel alsof ze op zoek was naar een onbenoembare betekenis, waarbij ze haar keel ontblootte, die soepel en roze was. Er verscheen langzaam een lichte blos van emotie op.

Dit was de dag dat gravin Constance de Bercheny zou worden geëxecuteerd.

Vóór de revolutie was ze de meest beruchte vrouw van Parijs geweest. Haar naam stond gelijk aan glamour en schandaal. Er werd gezegd dat ze met koning Lodewijk het bed had gedeeld, maar het gerucht ging ook dat ze met koningin Marie-Antoinette tussen de lakens had gelegen. Ze had twee echtgenoten vermoord en een derde zo vaak bedrogen dat hij van schaamte was gestorven. Ze had het grootste deel van de hovelingen van Versailles verleid en de rest gechanteerd met een intieme kennis van hun allerdiepste geheimen. Er werd gefluisterd dat ze net zo machtig was als de koning, sommigen zeiden dat ze zelfs nog machtiger was. In het web van seks, invloed en intrige dat het ancien régime was geweest, was zij de dodelijke spin in het duistere hart ervan.

Nu had de revolutie haar te pakken gekregen.

De kar kwam tot stilstand. Een soldaat pakte haar ruw bij haar arm en probeerde haar eraf te trekken, maar ze schudde haar hoofd, trok haar arm los en klauterde zonder hulp omlaag. Met blote voeten liep ze over de met modder en vuil besmeurde kasseien en beklom het schavot. De trap was steil en zat vol gedroogd bloed, maar ze besteeg die alsof het de statige trap in een paleis was.

Er klonk boegeroep en er werd gejoeld toen ze het platform op stapte, vol jaloezie en haat. Een vrouw in de menigte riep: ‘Putain! Putain!’ Hoer. Anderen namen de kreet van haar over. Er werd met eieren gegooid.

Constance draaide zich om. Haar groene ogen flitsten en het publiek viel onmiddellijk stil. Het was alsof haar schoonheid hen van hun minachting had beroofd.

Ze trok haar omslagdoek weg, ontblootte haar schouders tot aan de aanzet van haar borsten. Haar huid was zo wit als haar jurk, maagdelijk

11

puur in de kille, frisse lucht. Aan haar ranke figuur was niet te zien dat ze vijf kinderen had gebaard. Meer dan één man in de mensenmassa besefte met een zwaar hart wat een zonde het was om dat prachtige hoofd van zo’n perfect lichaam te scheiden.

Constance de Bercheny voelde het ijzeren gewicht van die begerige blikken. Dat intimideerde haar niet. Ze wist waar mannen toe in staat waren en hoeveel macht ze over hen bezat. Voor een laatste keer genoot ze van de pracht van haar vrouwelijkheid en hoe zwak ze hen liet lijken.

Ze was niet bang voor de dood. Ze had mannen zien sterven, had mannen laten sterven en, wanneer nodig, zelf gemoord. Ze had de dood vele keren het hoofd geboden en het overleefd dankzij sluwheid, vindingrijkheid en wilskracht. Zelfs in het stinkende gat van de Conciergerie-gevangenis, waar de veroordeelden op de guillotine hadden gewacht, had ze geweigerd haar nederlaag te accepteren. Ze had gedacht dat ze een van de wachters zou kunnen verleiden of dat een bewonderaar haar naar buiten zou kunnen smokkelen. Maar het grootste deel van haar bewonderaars was dood en de hoofdcipier was geen hoffelijke man geweest. Hij had zich in haar mond geduwd en haar gedwongen hem te bevredigen, om haar daarna voor hoer uit te maken toen ze een beroep op zijn goedheid deed. Uit venijn had hij haar met het zwaarste paar kettingen geboeid. Als een gevangene ontsnapte, zou het het hoofd van de hoofdcipier zijn dat op het blok lag.

Constance legde zich er niet bij neer. Zelfs op het schavot weigerde een deel van haar het op te geven. Ze speurde de menigte af op zoek naar een bekend gezicht, een sprankje hoop, maar beide ontbraken. Ze zou haar gevangennemers niet de overwinning gunnen haar aan zichzelf te zien twijfelen.

Ze raakte de houten neksteun van de guillotine aan, die glad was geworden door de lichamen en vloeistoffen van de mannen en vrouwen die daar vóór haar hadden gelegen. Het schuine mes hing dreigend hoog in de lucht, blinkend in het licht. Ze was blij te zien dat het recentelijk was geslepen.

De andere vrouwen in de gevangenis hadden het vaak over dit moment gehad, haast koortsachtig door de spanning.

12

‘Ik heb gehoord dat je hele leven aan je voorbijtrekt terwijl de bijl valt,’ had een van hen gezegd, een meisje van zeventien dat eindeloos met haar rozenkrans had gespeeld.

Constance had gelachen. ‘Daar heb ik te veel levens voor geleid. Zo veel zelfs dat ik me ze nauwelijks kan herinneren.’

Maar in deze verhoogde staat van bewustzijn kwamen herinneringen op haar af als vuurvliegjes in het donker. Vanaf het hoge schavot leek de menigte onder haar op te lossen. Het was niet de Parijse meute, maar Indiërs met een donkere huid en een tulband op met wapenrusting van stof. De wolken boven haar waren niet de poederdonsjes van een Franse lente, maar de zware donderkoppen van een naderende Bengaalse moessonregenbui, zo compact dat je ze op je schouders voelde drukken. Een ander continent, een ander leven: een jonge vrouw genaamd Constance Courtney, koopmansdochter, bij lange na niet onschuldig, maar nog een blozende rozenknop vergeleken met de vrouw die ze was geworden.

Ze zou de dood in de ogen kijken, hem in het gezicht uitlachen. Als ze in een hiernamaals terecht zou komen, zou ze de engelen charmeren om haar, ondanks alles wat ze had gedaan, in de hemel te laten.

Constance ging op het harde bed van de guillotine liggen. De beulen trokken de leren riemen over haar borst, buik en dijen stevig aan. De twee staande balken verhieven zich boven haar als een deuropening waar ze doorheen kon stappen.

‘Ik ga naar mijn kinderen toe.’

Ze zei het zachtjes, alsof ze het tegen zichzelf had, maar zodanig luid dat het hoorbaar was. Ze wist dat de mensen haar laatste woorden zouden herhalen en omdat ze sentimentele zotten waren, zouden ze die geloven. Misschien zou er worden gezegd dat ze ondanks haar schandalige reputatie een goede moeder was geweest. Ze zouden zich herinneren dat van haar vijf kinderen, twee waren omgekomen bij de oorlogen met Engeland, een door een ziekte was gestorven en er een was geëxecuteerd tijdens de revolutie. Haar legende zou groeien. Ze zou door geweldige schilders op het doek worden vereeuwigd. Mettertijd zou ze misschien zelfs een martelaar worden.

13

De beul plaatste zijn hand op de hendel. De in het zwart geklede rechter las het laatste oordeel voor. De menigte bewoog zich voorwaarts, aangespoord door de geur van bloed, door de aanblik van schoonheid, privilege en overdaad die op de knieën was gebracht.

Eén man bleef op afstand. Een jongeling, gekleed in een lange broek en een kort carmagnolejasje dat aan één kant iets scheef hing door het gewicht van een voorwerp dat in de voering was verborgen. Hij hield zijn hoofd gebogen en concentreerde zich op de houtskoolschets die hij van het tafereel maakte. Hij was hier al sinds de vroege ochtend en de tekening was bijna klaar.

Iedereen die zijn werk zag was het erover eens dat de jonge kunstenaar over een buitengewoon talent beschikte. Zijn werk was zeer realistisch, vooral de schets van de gravin. De kunstenaar had al haar gracieuze rondingen, haar felle schoonheid en haar opstandigheid gevangen. Met lichte halen van het houtskool kwam ze bijna tot leven op het papier.

‘Ik geef je tien sous voor die tekening,’ stelde de man naast hem voor.

Hij droeg een rode pet en een slagersschort dat was besmeurd met dierlijk bloed. Hij wist dat hij het voor zeker drie keer zoveel kon doorverkopen aan de strooibiljetdrukkers, zo groot was de interesse voor Constance de Bercheny.

De jongen schudde zwijgend zijn hoofd, vertrouwde er niet op dat hij iets zou kunnen uitbrengen. Hij hief alleen af en toe kort zijn hoofd om door het lange haar dat voor zijn ogen hing te gluren. Hij was zestien jaar oud, al kwam hij jonger over met zijn zachte huid, helderblauwe ogen en de donkere piekjes haar die boven zijn oren uitstaken. Er kleefde een wat muffe geur aan hem van de stallen waar hij zijn nachten doorbracht. Hij was al vier maanden op de vlucht, stal om te eten en zocht onderdak waar hij kon. Er bevonden zich zo veel andere ontheemde daklozen op straat dat hij in de menigte opging. De autoriteiten konden ze niet allemaal te pakken krijgen. Als ze hem hadden betrapt, zouden ze hem zeker naar het schavot hebben gestuurd.

Zijn naam was Paul de Bercheny. De vrouw die vastgegespt op de guillotine lag was zijn moeder.

14

De laatste keer dat hij haar had gezien was een jaar geleden geweest. Tegen die tijd hadden ze het enorme chateau waar hij was opgegroeid allang verlaten vanwege het gepeupel. Paul en Constance hadden een huisje nabij Rouen betrokken, ver van hun vorige leven. Onopvallend, maar niet onzichtbaar. Een boerenjurk en omslagdoek konden de beruchte schoonheid van Constance niet verbergen.

Ze hadden gedacht daar veilig te zijn. De revolutie liep op zijn laatste benen, de helft van alle provincies was in opstand gekomen, buitenlandse legers hadden op Frans grondgebied het kamp opgeslagen en Toulon was in Britse handen.

‘We wachten hier tot het voorbij is,’ had Constance verklaard. ‘De revolutie zal voorbijtrekken als een storm op een zomerdag.’

Die woorden hadden Paul getroost en hij had haar geloofd.

Op een dag had een oude bediende, een vrouw die ondanks de revolutie nog altijd trouw was aan haar meesteres, zich over de velden gehaast.

‘Ze komen eraan, mevrouw. De wachtcommissie.’

Constance had geen krimp gegeven.

‘Je moet nu “burger” zeggen,’ zei ze vriendelijk ter herinnering tegen de vrouw. ‘Anders wordt het nog je dood.’

‘Maar de commissie…’

‘Ik zal me op ze voorbereiden,’ beloofde Constance. ‘Maak je geen zorgen om mij, maar ga nu. Als ze je hier aantreffen, zullen ze je doden.’

De oude vrouw had een kus op de rug van haar hand gedrukt, bevend van emotie. ‘U was een betere vrouw dan al die mensen bij elkaar,’ had ze verklaard.

Zodra ze weg was had Constance een koffertje uit een kast bij de haard gepakt en had dat Paul in zijn armen geduwd. ‘Hier zit alles in wat je nodig hebt.’

Paul had het geopend en de angst was hem om het hart geslagen toen hij de metalen blauwe gloed van de loop van een pistool zag. Hij greep het beet en zwaaide er wild mee in het rond. Door de openstaande deur zag hij stof opstijgen van de pas leeggehaalde velden, waar een menigte naderde.

‘Ik zal u verdedigen.’

15

‘Néé!’ De stem van Constance had zo hard als een klap in het gezicht geklonken. Ze had het pistool uit zijn hand gerukt, bijna de vinger gebroken die hij om de trekker had gelegd. ‘Gebruik het om te overleven.’

Pauls gezicht was rood aangelopen en er hadden tranen in zijn ogen geprikt. ‘Maar, moeder…’

‘Je moet vluchten.’

Ze konden de kreten vanaf het veld nu horen.

Ze nam zijn gezicht stevig tussen haar handen en staarde hem aan met die ondoorgrondelijke groene ogen.

‘Jij was mijn laatste, beste hoop,’ fluisterde ze. ‘Voor je broers wilde ik altijd roem, macht, maar jij was altijd mijn baby. Van mij. Eén goed iets, ter compensatie van al mijn zonden.’

Hij begreep het niet, maar hij was in zijn eer geraakt. Als de jongste van het stel waren zijn broers bijna mythische wezens voor hem geweest: stijf en afstandelijk, altijd gehaast, pratend over tactiek en slagen en belangrijke mensen van wie Paul het gevoel had dat hij van ze gehoord had moeten hebben. Hij herinnerde zich hoe gesteven hun overhemden steevast waren geweest, hoe hun sporen vonken hadden veroorzaakt als ze over de leistenen bij de stallen hadden gelopen. Paul had altijd gedacht dat hij op een dag net zo belangrijk en zelfverzekerd zou zijn als zij.

‘Ik ben net zo goed als ieder van mijn broers.’

‘Ja. En waar zijn zij nu?’ Ze hield zijn gezicht zo stevig vast dat zijn wangen pijn deden. ‘Zorg ervoor dat je blijft leven. Doe je dat voor mij?’ Paul knikte.

Dat was niet voldoende om haar te overtuigen. Ze pakte hem nog steviger beet, alsof ze zo haar wil rechtstreeks in zijn brein kon prenten. ‘Doe wat je moet doen, doorsta alles, zeg alles, wórd alles, maar beloof me dat je in leven blijft.’

Stofwolkjes en vliesjes van koren dreven door de openstaande deur naar binnen, zichtbaar in een straal zonlicht. Een vlieg kroop over de kruimels van het brood dat ze bij de lunch hadden gegeten. Hij zag de piepkleine druppeltjes zweet op de wangen van zijn moeder glinsteren, een rood vlekje op het lijfje van haar jurk waar ze een druppel wijn had

16

gemorst. De geur van haar parfum, zoet als rijpe lelies, steeg op van haar warme huid en omhulde hem.

‘Dat beloof ik,’ fluisterde hij.

Ze liet hem los.

Bloed steeg naar zijn hoofd en het duizelde hem.

‘Ga nu.’

‘Maar u dan?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Het is te laat.’

‘Maar…’

Woede straalde uit haar ogen. ‘Ze weten wie ik ben. Ze zullen pas rusten als ze me vinden, maar ik kan ze lang genoeg ophouden om jou te redden.’

Hij omhelsde haar, begroef zijn gezicht tegen haar borst, en had nog steeds zo gestaan als de revolutionairen arriveerden als ze hem niet van zich af had geduwd.

‘Ga. En lééf!’

Hij pakte het koffertje en rende de achterdeur uit, klom over de tuinmuur, rende over de velden en toen zo het bos in. Het parfum van zijn moeder hing nog steeds in zijn haar en haar laatste boodschap klonk nog in zijn oren.

Lééf!

Op de Place de la Révolution probeerde de man met het slagersschort alles beter te zien.

‘Bij Marie-Antoinette stond ik helemaal vooraan,’ vertelde hij. ‘Zo dichtbij…’ Hij hield zijn wijsvinger en duim ongeveer twee centimeter van elkaar. ‘Dat was me nog eens een lust voor het oog. Ik krijg het al warm als ik denk aan hoe haar lijf zonder hoofd stuiptrekte en schopte, als je begrijpt wat ik bedoel, jochie.’

Paul greep zijn potlood zo hard vast dat het brak. Schilfers houtskool dwarrelden neer op zijn tekening en vervaagden de lijnen iets. Hij wilde de ogen van de man uitsteken met het versplinterde uiteinde.

Hij bracht zijn hand naar het voorwerp in zijn jasje, waar het gewicht van het geladen pistool achter de voering rustte. Hij stelde zich voor de

17

slager door het hoofd te schieten, maar hield zich met moeite in. Hij had maar één kogel.

Dit was het moment. De rechter was klaar met het voorlezen van het vonnis en knikte naar de beul. Paul greep het pistool beet, onbekend met de vorm ervan en het ingewikkelde mechanisme. Wat moest hij doen?

Afgelopen nacht, toen hij zijn plan had bedacht, had alles zo duidelijk geleken. Hij zou op het schavot springen en met het pistool om zich heen zwaaien. De menigte zou achteruitdeinzen. Hij zou zijn moeder lossnijden, een paard vorderen en helemaal naar de grens rijden om te ontsnappen.

Maar nu hij hier was, was de realiteit heel anders. De menigte was te groot. Paul had geen aandacht willen trekken en was op de achtergrond gebleven, maar nu stond hij te ver weg. De soldaten om het schavot zagen er niet uit alsof ze onder de indruk zouden zijn van één man met een pistool. Ze hadden zo veel dood meegemaakt dat hun houding net zo hard en scherp was als de bajonet die aan het uiteinde van hun musket blonk.

Pauls hart was op hol geslagen en hij verkeerde op de rand van paniek. Hij haalde het pistool uit zijn jas. Het viel niemand op. Alle ogen waren op het schavot gericht.

Hij spande de haan. Zelfs dat leek hem al zijn kracht te kosten. De menigte had zich dicht om hem heen gesloten. Hij aarzelde.

Leef! Dat woord klonk zo helder in zijn hoofd dat hij dacht dat zijn moeder het vanaf het schavot moest hebben gezegd. Doe wat je moet doen, doorsta alles…

De tijd stond stil. Hij voelde zijn ziel in tweeën scheuren. Moest hij zijn moeder gehoorzamen of haar redden? De schaamte die hij met zich mee had gedragen sinds die dag in het huisje spoelde over hem heen. Zijn broers zouden hebben geweten wat er moest gebeuren. Hij spande zijn vinger om de trekker, maar die leek vast te zijn geroest.

Hij probeerde nog steeds te bepalen wat hij moest doen toen hij het ratelen en rommelen hoorde van een vallende bijl, gevolgd door een abrupte klap, verschrikkelijk, definitief.

18

Er verrees een zucht uit de menigte, alsof er een kloof was geopend in de aarde. Het hoofd van Constance rolde in de mand onder de guillotine. Bloed gutste uit de hals, spetterde op de gezichten van de mensen die er het dichtst bij stonden. Een paar lokjes goudblond haar dwarrelden omlaag als strootjes en kwamen in het meer van poelend bloed terecht. Binnen de kortste keren waren ze helderrood.

De menigte kreunde. Een paar vurige patriotten juichten, maar ze deden er al snel het zwijgen toe terwijl het liggende lichaam een of twee keer schokte als in een laatste onbeschaamd afscheid. Niemand genoot van de dood van zo’n beeldschone vrouw.

Paul liet het pistool vallen en deinsde achteruit, alsof een onzichtbaar koord dat hem met de wereld had verbonden was doorgesneden en hij geen enkel houvast meer had. Zijn eigen moeder, vermoord, en hij had vanaf een afstand van vijftig meter staan kijken.

Er borrelde een schreeuw in hem op die voelde als een fysieke aanwezigheid, een gewicht als dat van een enorme slang, opgekruld in zijn borst. Hij probeerde de schreeuw te onderdrukken. Als hij hem zou laten ontsnappen, zou hij de aandacht trekken. Mensen zouden zich afvragen waarom hij zo hartstochtelijk rouwde om de dood van een vijand van het volk. Ze zouden ontdekken wie hij was. Met een beetje geluk zouden ze hem naar de Conciergerie sleuren om daar zijn proces af te wachten. Als hij pech had, zou de menigte hem hier ter plekke lynchen.

Doorsta alles.

De man met het slagersschort om keerde zich naar hem toe en staarde hem aan. ‘Burger? Wat is er in vredesnaam met jou aan de hand?’

De schreeuw klom hoger in Pauls longen. Hij voelde hem tegen zijn ribben drukken.

Zijn benen begaven het. Paul viel op zijn knieën en boog zich voorover, naar de smerige kasseien. Zijn mond zakte open en de schreeuw spoedde zich door zijn keel als een rat door het riool. Hij kokhalsde.

Er kwam geen geluid uit zijn mond, alleen een stroom gal die over het plein spetterde en in de voorkant van zijn tuniek drong. Bloed danste voor zijn ogen.

19

Daar kwam de slager. Hij greep hem met een grote hand bij zijn elleboog en trok hem overeind. Nog een hand bood hem een smerige zakdoek. Paul veegde er zijn lippen mee af en spuugde.

‘Je eerste keer? Dat is mij ook gebeurd. Je zult snel leren van het vermaak te genieten.’ De toon van de slager hield het midden tussen opgetogenheid en jaloezie.

Paul trok zich los en zocht op de grond naar zijn eigendommen. Hij vond zijn schets, maar waar was het pistool? Hij zou de loop in zijn mond nemen en zelfmoord plegen.

Het was verdwenen. Toen zag hij dat een klein meisje in een vieze jurk met haar haren in twee staartjes het had opgepakt. Het was bijna net zo lang als zij was. Ze hield de loop met beide handen vast terwijl ze erin tuurde.

‘Geef hier,’ zei Paul met krakende stem. Hij stak zijn hand uit.

Het meisje keek hem ernstig aan. Zonder een woord te zeggen keerde ze zich abrupt op haar blote voeten om en haastte zich tussen de benen van de mensen door weg, waarbij ze het pistool meesleurde. In Parijs overleefde je het door slim te zijn. Dat wapen betekende dat ze die avond zou eten.

Paul staarde naar zijn tekening, zijn laatste beeld van zijn moeder, en slaakte een kreet. De afbeelding zat onder zijn braaksel. Het papier was doorweekt. Het beeld van Constance was een grote veeg houtskool en vage lijnen.

De slager keek over zijn schouder mee. ‘Die kun je wel vergeten. Jammer.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar met jouw talent kun je altijd een nieuwe maken.’

De wachters duwden het volgende slachtoffer al de trap op naar het schavot. De dood van Constance had de mensenmassa rusteloos gemaakt. Er was nog een executie voor nodig om die te kalmeren en weer een gevoel van orde te geven.

Paul sloeg een hand voor zijn mond. Hij had niets te zeggen. Hij had het overleefd, maar de schreeuw zat nog steeds in hem gevangen en weerkaatste voorgoed in zijn ziel.

20

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.