Amsterdam, 27 november 2022
Jolijn streelde de diepe lijnen in Shana’s versleten hand. Haar huid voelde stug, bijna leerachtig en was eerder grijs dan bruin. De vingers waren krom, met afgebrokkelde zwarte nagels en stroeve haren die prikten in haar vel.
‘Het komt goed, meisje,’ fluisterde ze; harde geluiden maakten Shana nu onrustig. ‘Nog even doorzetten…’ Langzaam schoof Jolijn haar vingers in de kromming van Shana’s handpalm. ‘De pijn wordt zo minder. Beloofd.’
Plotseling galmde Jolijns telefoon in de kale ruimte. Meteen schrok Shana op en schoof over het stro naar achter, de hoek in. Haar gezicht keerde ze direct weer naar de muur.
‘Meisje toch,’ fluisterde Jolijn opnieuw. ‘Kalm maar.’
Maar Shana reageerde niet meer en wiegde zichzelf traag heen en weer, haar oude lichaam in elkaar gezakt als een zak meel in een vergeten hoek van de stal.
‘Verdorie.’ Jolijn viste haar telefoon uit haar overall. Zo stom, waarom had ze dat ding nou niet op stil gezet? Ja hoor, weer een appje van Boaz. Of ze al wist hoe laat ze op de Kerkstraat zou zijn?
Nee, wilde ze eigenlijk direct bot terugsturen, maar dat had hij ook weer niet verdiend. Haar vriend stond al sinds zeven uur vanochtend in hun nieuwe huis te klussen en had al vier wastafels van de muur geslagen, als ze de foto’s moest geloven. Beelden van een hoop puin, gebroken tegels en een selfie met een zware sloophamer had ze vandaag voorbij zien komen. De brede grijns op zijn bestofte gezicht toonde dat hij er in elk geval zelf enorm trots op was.
Jolijn zette het geluid van haar telefoon uit en maakte een foto van de bejaarde chimpansee in de hoek. Meteen daarna stuurde ze hem naar Boaz. Shana nog ziek, ben er over een uur, schreef ze erbij, waarna ze langzaam achteruit het hok uit kroop. Zachtjes schoof ze de deur dicht en sloop op haar tenen door de smalle gang langs het glas van het hok. Shana zat nog in elkaar gedoken, haar ogen half gesloten. Haar lippen leken uitgedroogd, waarschijnlijk door de hoge koorts.
‘Dit gaat niet goed,’ zei Jolijn toen ze de deur van het kantoortje opende. ‘Dat antibioticum moet nu echt snel aanslaan.’
Marit en Joppe keken op van hun laptops waarop ze in Shana’s hok hadden kunnen meekijken. Hun gezichten stonden bezorgd en aan de lege pizzadozen te zien hadden ze geen tijd genomen om in de kantine te eten.
‘Eens,’ zei Marit. Haar bos krullen had ze in een rommelige knot opgestoken en haar roodomrande ogen verraadden dat ze te lang naar het scherm had zitten staren. ‘Kun-
nen we nog wat extra’s doen? Meer pijnstillers?’
‘Of zullen we wachten tot Rik er is? Het even met hem bespreken?’ vroeg Joppe terwijl hij met zijn lange armen onhandig de pizzadoos verfrommelde.
‘Dat hoeft niet,’ zei Jolijn meteen. Ze wilde Rik niet de indruk geven dat ze het niet zelf aankon. ‘We kijken het nog een half uur aan.’
‘Echt?’ Joppe probeerde de doos in een te kleine prullenbak te proppen. ‘Weet je het zeker?’
Nee, ik weet het absoluut niet zeker, ik werk hier pas drie maanden als dierenarts, zou ze willen uitschreeuwen, maar in plaats daarvan ademde ze diep in. ‘We moeten nu niet te veel aan Shana rommelen, ze is al zo schichtig.
Kom, laat mij maar.’ Met kracht duwde Jolijn de doos diep in de prullenbak, totdat hij klem kwam te zitten. ‘Kun je haar temperatuur verder monitoren?’
Joppe opende een grafiek op zijn scherm. ‘Al een kwartier stabiel.’
‘Dat is op zich hoopvol.’ Jolijn zag op haar telefoon dat het al bijna vijf uur was. ‘Maar als haar temperatuur voor half zes niet begint te zakken, gaan we een infuus aanbrengen.’
Marit knikte instemmend. ‘Dat lijkt me verstandig.’
‘Mooi zo.’ Jolijn wilde haar telefoon weer wegstoppen toen er een appje van Rutger verscheen. Meteen voelde ze haar wangen rood worden. ‘Iemand ondertussen nog koffie?’ vroeg ze snel. ‘Ik ga hiernaast halen.’
‘Nee, dank je,’ zei Joppe, die alweer naar zijn scherm
staarde. ‘Maar Marit kan het wel gebruiken, die loopt al de hele middag te gapen.’
Marit gaf hem een duw. ‘Eikel.’
‘Het is toch zo?’
‘Alsof jij niet al tig Red Bulls achterover hebt gegooid.’
Terwijl haar assistenten door kibbelden, liep Jolijn vlug de gang op en opende Rutgers bericht.
Ik probeer het, las ze snel. Echt, ik wil je ook vergeten. Maar Jo, gisteravond. Zucht. Je lippen, je… Voordat ze de rest van de woorden kon lezen die ze absoluut niet wilde zien, verwijderde ze zijn bericht.
Please, stop, tikte ze direct terug. Echt niet meer.
Jolijn liet haar hoofd tegen het glas van Shana’s hok rusten. Slechts twee keer was ze met Rutger in een hotelkamer geëindigd, maar als ze eerlijk tegen zichzelf was, had dat veel vaker kunnen zijn. Al vanaf de eerste keer dat ze hem bij de vergadering van de raad van toezicht had gezien, voelde hij te dichtbij. Misschien was het die blik geweest die iedereen aan tafel leek te doorzien, of die halve glimlach die verscheen als iemand iets stoms zei. In elk geval had ze zijn intelligentie direct aantrekkelijk gevonden.
Shana zakte nog wat verder onderuit. Haar harige borst bewoog verontrustend snel op en neer en ze keek hulpeloos door het raam. Jolijns buik trok samen.
‘Ja, meisje, ik probeer je te helpen.’ Ze legde haar hand op het raam. ‘Echt. Het gaat zo beter.’
Shana trok haar wenkbrauwen op alsof ze begreep wat
er tegen haar werd gezegd, maar haar ogen stonden dof. Al een week hadden ze haar afgezonderd van de groep. Eerst omdat ze bang waren dat het corona was, later omdat de longontsteking haar te zwak maakte om terug te keren. Haar vertrek had in het apenverblijf onrust veroorzaakt. Shana’s zonen maakten veel ruzie, sommige leden van de groep toonden daarvoor sympathie omdat ze de spanning wel begrepen, terwijl andere vooral geïrriteerd reageerden. Precies die menselijke familiebanden fascineerden Jolijn zo aan de chimpansees.
Daarom begreep Boaz ook niet waarom ze zelf nog steeds geen kinderen wilde. Al bijna tien jaar was het een onbeantwoorde vraag in hun relatie. Eerst had ze gezegd dat ze verder in haar carrière wilde zijn voordat ze zwanger raakte, later volgde het excuus dat ze echt niet in een tweekamerappartement in de Pijp een kind konden opvoeden.
Ze zag heus wel dat haar uitstel Boaz pijn deed, maar ze wilde haar eigen keuzes kunnen maken. En nu kwam dit ding met Rutger er weer tussendoor. Dit ding dat niets was en ook nooit iets mocht worden. Ze bezorgde Boaz al genoeg ellende.
Shana schoof ondertussen op haar billen naar haar toe en vlijde haar schouder tegen Jolijns hand aan, alsof er geen dikke laag glas tussen hen in zat. Jolijn leunde ook weer met haar hoofd tegen het glas, dicht bij dat van Shana. Ze zag haar kleine oren bewegen en kon de grijze haren rond Shana’s lippen tellen.
‘Je bent als aap een beter mens dan ik,’ fluisterde ze tegen het raam.
‘Wat zeg je nou?’
Jolijn sprong op en stootte haar hoofd tegen het glas. Shana schoot weer naar achter.
‘Ik had je niet horen aankomen.’ Jolijn wreef over haar slaap.
Rik lachte. ‘Dat wordt een bult.’
‘Vrees ik ook. Hoe laat is het eigenlijk?’
‘Bijna kwart voor zes.’ Rik trok zijn das los. ‘Het was een goede inschatting van je om even te wachten. Joppe vertelde net dat de koorts begint te zakken.’
‘Eindelijk.’ Samen keken ze naar Shana, die weer naar de muur staarde. ‘Ze leek me sterk genoeg, maar het blijft een lastige afweging.’
Rik knikte. Zijn schouders waren te smal voor zijn nieuwe pak, maar voor de rest leek hij precies op de directeur die hij probeerde te zijn. ‘Uiteindelijk gaat de ervaring je helpen.’
‘Mis je het? Het veldwerk, het dagelijkse contact met de dieren?’
Even leek haar baas te twijfelen, maar toen rechtte hij zijn rug. ‘Twintig jaar was genoeg.’ Rik klopte op haar schouder. ‘Tijd voor de volgende generatie. Moet je trouwens niet naar je nieuwe huis?’
‘Ik ga zo.’ Jolijn keek op haar telefoon. Weer een bericht van Boaz. Of ze er al bijna was? ‘Ik wilde nog even langs die twee nieuwe pinguïns, ze schijnen…’
‘Niets daarvan.’ Rik duwde haar zacht tegen haar rug. ‘Ga! Deze momenten moet je juist samen vieren.’
Ze knikte. ‘Zie ik je morgen?’
‘Vast, maar kom alsjeblieft wat te laat. Geniet nou met Boaz van je nieuwe plek.’
‘Ik ga meteen mijn jas pakken.’ Ze keek een laatste keer naar Shana, die al rustiger leek te ademen. ‘Tot morgen dan.’
‘Tot morgenmíddag, dokter.’
Jolijn knikte maar terwijl ze naar het kantoor terugliep, tikte ze snel een berichtje aan Boaz. Heel erg sorry schat, kan hier nog niet weg. Max een half uur. Even de pinguïns checken.
Tot zo, tikte Boaz direct terug. Pas op. Het ijzelt.
Een uur later opende Jolijn de deur van het fietsenhok en voelde de ijsregen als spelden op haar huid. Ze schoot haar handschoenen aan, sloeg haar sjaal een extra keer om haar hals en schoof als test met haar gympen over de klinkers. Gelukkig, het was nog niet zo glad, dan kon ze toch binnen tien minuten op de Kerkstraat zijn. Wel ruim twee uur later dan ze vanochtend had beloofd, maar als ze Boaz zou uitleggen dat het pinguïnjong het niet had gered, begreep hij het vast. Al was dat niet het hele verhaal.
Voorovergebogen fietste Jolijn de donkere Plantage Kerklaan in, langs de Pizzabakkers en toen vlug door naar de Nieuwe Kerkstraat. Haar wangen werden gevoelloos door de kou en met één hand aan haar stuur probeerde ze
ze warm te wrijven. Ondertussen kruiste ze de Weesperzijde, waar ze moest afremmen voor een afslaande taxi, en ging direct weer op haar trappers staan om tegen de wind in opnieuw vaart te kunnen maken.
De lampen van de Magere Brug schitterden haar door de regen tegemoet en ze wist dat ze er binnen vier minuten zou zijn. Ze schoot de steile brug omhoog, maar net toen ze boven was, gleed ineens haar achterwiel weg. In een snelle beweging kon ze nog net haar voet op de grond zetten, maar haar rechtertrapper schoot los en knalde tegen haar been.
‘Au!’ Ze wreef over haar pijnlijke schenen. De afgebroken trapper lag verloren op de brug en zo te zien was het ijzer volledig verbogen. ‘Shit, heb ik weer.’
Vlug trok ze een handschoen uit, pakte haar telefoon en afgeschermd van de regen tikte ze opnieuw een bericht. Sorry, moet lopen. Fiets kapot. Duurt nog tien minuten extra. Toen ze het verstuurde zag ze dat Boaz al een uur niet meer online was geweest. Hij had zich vast verloren in het slopen van de wc’s.
Via de Reguliersgracht liep ze met haar fiets aan de hand eindelijk hun deel van de Kerkstraat in. Wat een bizar idee dat ze over een paar maanden hier echt zouden wonen. Ze had het altijd het mooiste stuk van Amsterdam gevonden, niet zo overspoeld door toeristen en met het Amstelveld om de hoek toch levendig genoeg. Daarom had ze Boaz beloofd dat als hij hier ooit een appartement
zou kunnen vinden, ze meteen aan een gezin konden beginnen. Eigenlijk had ze nooit gedacht dat het hem echt zou lukken.
Heel even bleef ze stilstaan voor hun appartement, honderdveertig vierkante meter op driehoog, met zes ramen aan de straat. De onderste lagen van het koetshuis waren oude opslagruimtes van een kantoor op de Keizersgracht. Met behulp van een lening van Boaz’ tante Tetta hadden ze de bovenste verdieping kunnen kopen. Casco, dat wel, maar Boaz had drie maanden vrij genomen om het zelf te verbouwen.
Nu kon ze dus niet meer terug.
Jolijn zette haar fiets op slot en gebruikte voor het eerst de nieuwe huissleutel die Boaz haar gisteren had gegeven. Romantisch verstopt in een citroentaartje van Holtkamp, hun favoriete bakker om de hoek op de Vijzelstraat.
‘Schat, ik ben er!’
Ze klikte het ganglicht aan en liep extra luidruchtig de houten trap op. Ze wilde Boaz voorbereiden op haar komst. Hopelijk kon hij dan eerst zijn irritatie wegslikken.
‘Te laat… ik weet het,’ riep ze naar boven. ‘Het spijt me echt.’
Geen reactie, zelfs geen gehak of gedreun van een sloophamer.
‘Zeg, wat denk je?’ Ze nam extra vlug de laatste treden naar boven. ‘Heb je al honger? Zullen we wat eten bestellen?’
Met een klik schoot de timer van het ganglicht uit en
was het ineens zo donker dat ze haar eigen handen niet meer kon zien. Waar zaten hier in godsnaam de lichtknopjes? Ze pakte haar telefoon, tikte de zaklamp aan en scheen met de dunne lichtbundel door de gang.
‘Boaz?’ Langzaam deed ze de deur open naar wat straks hun zitkamer zou zijn. ‘Schat, ben je daar?’
Het bleef stil, maar midden in de lege kamer stond een grote doos, met twee bierkratjes als stoelen ernaast. Bovenop stonden twee borden, twee glazen, een fles champagne en vier flikkerende kaarsen die een gele cirkel van licht om de doos vormden.
‘Jeetje, schat. Wat lief!’ Jolijn liep verder de kamer in en ze zag nu ook een bruine papieren tas van Toscanini staan, het Italiaanse restaurant waar ze hun vijftienjarig jubileum hadden gevierd. Ze rook de geur van haar favoriete pasta. ‘Heb je dit net allemaal geregeld? Wat cool.’
Nog steeds klonk er nergens geluid en ook in de andere ruimtes was het aardedonker. ‘Moet ik je soms gaan zoeken?’
Ze scheen met haar licht door de grote kamer, maar zag nergens een lamp hangen, niet eens een zielig peertje. Hoe had Boaz in dit donker kunnen werken? ‘Schat?’
Achter in de ruimte viel van onder een gesloten deur wel een dunne streep licht de ruimte in. Had hij zich daar verstopt?
‘Nou, Boaz is er duidelijk niet,’ zei ze expres heel luid, terwijl ze op haar tenen naar de afgesloten deur liep. ‘Ik denk dat ik dan maar weer wegga.’
Voor de deur bleef ze een seconde staan. Nog steeds was het doodstil. Ze hoorde alleen het belletje van tramlijn 24.
‘Gevonden!’ Met een groot gebaar zwaaide ze de deur open en bleef verstijfd staan. Haar stem leek afgesneden, haar adem was verdwenen.
Daar, in het midden van de kamer, lag Boaz. Als Jezus aan het kruis genageld. Zijn armen wijd, zijn benen loodrecht naar beneden. Kaarsen als een krans om zijn hoofd. Uit het midden van zijn borst stak een groot mes. Zijn blauwe overall was al paars van het bloed.