4 minute read

HENDRICKJE VAN DIJK

voorkant van de woning geplaatst’. Deze maand wordt met de bouw begonnen. In de 85 jaar dat het bureau bestaat is er veel veranderd in de architectuur, vindt Bedaux. ‘Er zijn steeds minder momenten dat je helemaal voluit kunt gaan, dat je je echt 110 procent architect voelt. Dat de ruimte voor de architect in het bouwproces sterk is afgenomen, hebben we ook aan onszelf te wijten. Toen mijn grootvader begon, waren er nog geen projectontwikkelaars met hun alsmaar hogere eisen.’

bij het bouwproces zijn steeds meer spelers betrokken, die allemaal hun zegje doen over wat wel kan en wat niet. Joyce Verstijnen: ‘We zijn bezig met een project in de binnenstad van Den Bosch. Daar zijn een stedenbouwkundige, twee grote ontwikkelaars en vier architectenbureaus bij betrokken. De hoeveelheid regels en voorwaarden die aan zo’n plan hangen is enorm. Om in dergelijke processen esthetische kwaliteit te waarborgen, is een steeds grotere uitdaging.’ Gevraagd naar de constante in de 85-jarige traditie van Bedaux De Brouwer, noemen beiden eerst de context: ‘Het gebouw niet zien als een losstaand object, maar de omgeving erbij betrekken. Een gebouw is namelijk veel meer dan een object.

Advertisement

Eenvoud, ook dat is typerend voor wat wij doen. Waardering voor het ambachtelijke en dus de keuze voor bepaalde materialen, is ook iets dat in al die jaren is gebleven. Voordeel is dat we hier niet alleen architecten, maar ook bouwkundigen in huis hebben die nog weten wat Vlaams verband is en ook weten hoe de kleur van bepaalde voegmortels kan worden aangepast. Dat soort dingen helpt bij het ontwerpen.’ Als zoveel andere bureaus heeft ook Bedaux De Brouwer zich gestort op duurzaam bouwen, in de stad en in het buitengebied. Het is wat je noemt een uitdaging, ook omdat de overheid in 2030 er 900.000 woningen bij wil hebben; een streven dat door het politiek gevoelige stikstofdossier vrijwel onhaalbaar is. De rol van de architect is die zich snel ontwikkelende woningmarkt is niet te benijden. Nieuwbouw op het platteland betekent vrijwel altijd bouwen aan de rand van het dorp. In praktijk gaat het vaak om rijtjeshuizen met een voor- en achtertuin; ze zijn voor de makelaar makkelijk te verkopen, en de ontwikkelaar weet dat hij goed zit. Thomas Bedaux (‘Wij worden daar heel ongelukkig van’) legt uit hoe zijn bureau naar alternatieve bouwsystemen is gaan zoeken. Het leverde een houtbouwsysteem op waarmee houten woningen als legostenen aan elkaar worden gekoppeld, om zo complete, flexibel ingerichte wijken aan te kunnen leggen. Het concept kwam er niet zonder slag of stoot; binnen het bureau ging er een stevige discussie aan vooraf. Moet een architectenbureau zich inlaten met standaardisatie en prefabwoningbouw? Past dat bij een bureau dat bekend staat om zijn voorliefde voor het ambachtelijke? Verstijnen: ‘Wij gaan als bureau altijd uit van het bijzondere van de plek. Dat kan ook met deze houtbouw, juist omdat we die blokken heel flexibel kunnen schakelen. Zo kunnen we woonbuurten realiseren die passen bij de locatie.’ Tot een concrete opdracht is het nog niet gekomen, toch leeft binnen het bureau de gedachte dat de eerste wijk naar dit concept binnen twee jaar wordt gebouwd. Het moet architectuur opleveren die ook over honderd jaar nog wordt gekoesterd, vinden Bedaux en Verstijnen. In de traditie van het bureau, benadrukken ze: ‘We proberen dingen te maken die ook over langere tijd nog worden gewaardeerd; dat betekent dat je als architect ingetogen tewerk moet gaan. Een gebouw is geen jurk die je na twee seizoenen wegdoet voor iets nieuws; het moet juist generaties overstijgen. Pas dan is er sprake van tijdloze architectuur.’ Z

‘Moet een architectenbureau zich inlaten met standaardisatie en prefabwoningbouw?’ 2022 in scherven

Zo thuis

Ik was hier al eens eerder. Ik was een jaar of zeven, denk ik. Nu sta ik er weer. Voor het voeteneinde van een massief houten bed in de kleur van verse boter. Voor de lila muren, de gesloten luiken die een uitzicht verhullen. Rieten stoeltjes, een rode sprei op het bed. Een waskom op het nachtkastje, een haarborstel, zeep, een handdoek. Het is hartje zomer, het leven in de straten van Parijs trilt in de zon en ik kom thuis in een zaaltje van Museum d’Orsay. Ik sta voor De slaapkamer van Van Gogh. Ik was nog jong was toen ik eenzelfde schilderij voor het eerst zag in het Van Gogh Museum, het voelt vertrouwd. De grote logge meubels stellen me gerust. Ze verwelkomen me als een trouwe vriend. In de tijd dat ik ze uit het oog verloren was, zijn ze precies zo blijven staan als ik me herinnerde. Ik laat mijn ogen over de penseelvlakken dwalen, stel me opnieuw voor hoe het zou zijn om daar nu te liggen, in dat bed, nog geen tien kilometer van een frisse schuimende zee vandaan. Hoe de planken zouden kraken als ik op zou staan om me te wassen, en hoe ik dan de luiken zou openen. De zon en het geroezemoes van Arles binnen zou laten. Als ik het zaaltje uitloop, kijk ik nog een keer over mijn schouder. Dag, trouwe vriend. Zo thuis.

HENDRICKJE VAN DIJK

This article is from: