Ovn visus maart 2013

Page 1

Vakblad voor optometristen en contactlensspecialisten

1/2013

4/Screeningsmomenten

bij Downsyndroom

11/Elektronische vergrotende systemen

18/Low Vision zorg onder 21/Refractieve Lens

de loep

Wissel

Visus is het officiĂŤle orgaan van de Optometristen Vereniging Nederland (OVN)


Ontdek de slimme oplossing voor fundus fotografie: EasyScan. Deze ultra compacte SLO camera is snel, makkelijk te bedienen en uiterst patiĂŤntvriendelijk. Zonder dilatatie, dus zonder wachttijd. De hoogcontrastbeelden van EasyScan hebben aan een pupil van 2 mm genoeg. De netvliesbeelden krijgt u direct op uw pc, klaar voor beoordeling, opslag of email bijvoorbeeld. Top prestaties in klein formaat. Zelf zien? Bel Obet Pattileamonia: +31 6 28240135 Of bezoek www.i-optics.com


Colofon

Tom Wille

Visus 1 – maart 2013

Nieuwe ontwikkelingen

Redactieleden M.F. Blokdijk (eindredactie) A.J. Buster-Franc, BOptom K.H. Elving, MScOptom A.E.S. Faber, BOptom F.L.H. Huizing-Chapel, BOptom M.A.V. Sas-Meertens, BOptom T.M.L. Wille, BOptom

Het jaar 2013 belooft een jaar te worden met veel nieuwe ontwikkelingen. Hopelijk is een daarvan dat de zorgverzekeraars gaan inzien dat het beter is om optometrisch onderzoek te vergoeden. Daar hebben we zelf helaas weinig invloed op, maar het kan helpen om het advies van de OVN te volgen en uw cliënt te adviseren de factuur voor optometrische zorg naar zijn zorgverzekeraar te sturen. Zo maakt u duidelijk aan uw cliënt dat u zorg verleent die waarde heeft en krijgt de zorgverzekeraar inzicht in de verrichtingen die de optometrist biedt en de prijzen die gerekend worden voor optometrische zorg.

Redactieadres Postbus 10417 6000 GK Weert Tel: 0495 - 585 748 Fax: 084 - 22 78 991 E-mail: visus@optometrie.nl Advertentie-exploitatie JN / MediaSales Contactpersoon Jan Nieuwenhuis Maagdenburgstraat 50 7421 ZG Deventer Tel: 0570 - 51 68 73 Fax: 0570 - 51 65 68 E-mail: info@jnmediasales.nl Lijst van adverteerders Alcon (pag. 31) Bausch + Lomb (pag. 16 en 17, bijsluiter) Genzyme (pag.32) i-Optics (pag. 2) Optos (pag. 10) Rijnland Ziekenhuis (pag. 6) Valentijn Opticiens (pag. 14)

Visus is het officiële orgaan van de Optometristen Vereniging Nederland (OVN).

Gehele of gedeeltelijke overname van de inhoud uitsluitend na schriftelijke toestemming van de redactie van Visus. Leden van de OVN ontvangen Visus als onderdeel van hun lidmaatschap. Bij beëindiging van het lidmaatschap wordt het abonnement op Visus stopgezet. Abonnementen voor niet-leden kosten per jaar € 32,00 bij verzending binnen Nederland en € 37,00 bij verzending naar het buitenland. Abonnementen worden aangegaan voor een jaar en worden stilzwijgend verlengd. Opzeggen kan telefonisch, schriftelijk of per e-mail, waarbij de opzegtermijn 3 maanden bedraagt.

VOORWOORD

In dit eerste nummer van het jaar wordt o.m. aandacht besteed aan Low Vision. Het aanbod van beeldschermloepen wordt besproken en de tevredenheid van Low Vision patiënten met de zorg komt aan bod. Onlangs las ik in een artikel dat veel slechtzienden erg blij zijn met de i-Pad. Die ziet er mooier uit dan een loep, kan tekst scannen en voorlezen, makkelijk inzoomen en is ook ideaal voor navigatie. Uiteraard zal dit niet voor iedereen een geschikte optie zijn, maar misschien is het een goed idee om dit ook mee te nemen in het advies aan cliënten met een verminderde visus. Een andere optie om het zicht te verbeteren is de refractieve lenswissel (RLE). De laatste jaren is gebleken dat de richtlijnen over de indicaties voor deze behandeling aangepast moeten worden, hetgeen in het artikel van dr. Lapid wordt toegelicht. Niet alle optometristen onderzoeken regelmatig kinderen met het syndroom van Down. Toch is het heel nuttig om het artikel te lezen over screening op oogafwijkingen bij deze kinderen, omdat oogafwijkingen bij hen veel vaker voorkomen en zich anders ontwikkelen. Tevens wordt het symposium over het syndroom van Down besproken, waarbij o.m. het belang van een goede communicatie tussen zorgverleners benadrukt is. In het praktijkportret komen dit keer optometristen aan het woord die werkzaam zijn als docent. Uiteraard is het werk van deze collega’s cruciaal voor ons vak, aangezien het erg belangrijk is dat onze opleiding op een goed niveau blijft. Dat men hier hard aan werkt wordt duidelijk bij het lezen van dit artikel. Gelukkig zijn er ook optometristen die naast hun baan nog de tijd kunnen vinden om een interessant artikel of casus te schrijven voor Visus. Als u ook een bijdrage wilt leveren, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.

INHOUD 4-7 De meest geschikte screeningsmomenten voor de oogafwijkingen bij kinderen met Downsyndroom 8 Symposium Syndroom van Down 9 Bestuurscolumn 11-14 Elektronische vergrotende systemen: als de ‘sterkere bril’ niet werkt 15 Van het net geplukt 18-20 Low Vision zorg onder de loep 21-23 Refractieve Lens Wissel 23 Kort Nieuws 24-26 Praktijkportet: de optometrist als docent 27 Boekbespreking 28-30 Verslag OVN Congres 2013 30 Agenda


VISUS | 1/2013 | 4

De meest geschikte screeningsmomenten voor de oogafwijkingen bij kinderen met Downsyndroom Christine de Weger-Zijlstra, MSc, en Birgite Swartjes-Spruit

Christine de Weger-Zijlstra is sinds 1988 werkzaam als orthoptist. Van 1993 tot 2002 is ze lid geweest van het tweede opgerichte Down Team in het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, het eerste Down Team waarin ook een orthoptist mee deed voor het oogonderzoek. In 2008 heeft ze de Master in Evidence Based Practice aan de Universiteit van Amsterdam gehaald en is ze klinisch epidemioloog. Ze werkt sinds 2009 bij Bartiméus en is lid van het Down Onderzoeks Consortium. Christine de Weger is co-auteur van ‘Een update van de multidisciplinaire richtlijn voor de medische begeleiding van kinderen met Downsyndroom 2011, hoofdstuk C.1: Gezichtsscherpte en oogheelkundige afwijkingen, blz. 54-57.’ Birgite Swartjes-Spruit is in 1975 afgestudeerd als orthoptist en is tot 2003 in de reguliere orthoptische zorg werkzaam geweest in diverse oogheelkundige praktijken. In 2003 heeft ze de overstap gemaakt naar Bartiméus, waar haar affiniteit vooral bleek te liggen bij de visueel en verstandelijk beperkte mens. Ze werkt nog altijd voor deze doelgroep, sinds mei 2012 bij Koninklijke Visio. Vanaf oktober 2009 is ze bovendien bestuurslid bij de Nederlandse Vereniging van Orthoptisten (NVvO). Christine de Weger en Birgite Swartjes hebben in 2011 een grote literatuurstudie gedaan naar de oogheelkundige problemen bij mensen met Downsyndroom, wat mede verwerkt is in de update van de richtlijn en waarvan ze verslag hebben gedaan op het Symposium Syndroom van Down van de NVvO en de OVN op 8 oktober 2012 in Nieuwegein.

Voor elk kind streven we naar optimaal zien, omdat een goed gezichtsvermogen onontbeerlijk is voor hun ontwikkeling op allerlei gebieden. Dit geldt in nog sterkere mate voor kinderen met beperkingen op andere terreinen, zoals bij Downsyndroom. Juist oogafwijkingen komen bij hen veel vaker voor. 1-3 Bovendien ontwikkelen die oogafwijkingen zich anders dan bij kinderen zonder Downsyndroom.2,4 In december 2011 is de update verschenen van de multidisciplinaire richtlijn voor de medische begeleiding van kinderen met Downsyndroom van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK). 5 Hoofdstuk C1 “Gezichtsscherpte en oogheelkundige afwijkingen” is door de NVK opgesteld in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Orthoptisten (NVvO) en het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap (NOG). Toename van kennis over de oogafwijkingen bij kinderen met Downsyndroom en het verloop daarvan in de tijd, heeft geleid tot een aanpassing van de screeningsmomenten. Dit artikel beoogt een toelichting te geven op de keuzes die daarvoor gemaakt zijn.

Schema voor preventieve oogheelkundige controles bij Downsyndroom 5 Leeftijd

Controle op

Door wie

0-2 maanden 12-14 maanden 3 jaar 4-4,5 jaar 6 jaar >6 jaar: iedere 4 a 5 jaar

cataract oogbewegingen, strabismus, amblyopie, refractie, nystagmus idem als bij 12-14 maanden en visus en accommodatie idem als bij 3 jaar idem als bij 3 jaar refractie, cataract, visus en keratoconus

oogarts orthoptist orthoptist orthoptist orthoptist orthoptist, optometrist of AVG-arts

Screeningsmoment 1 Op de leeftijd van 0 – 2 maanden wordt door de oogarts gescreend op cataract. In de wetenschappelijke literatuur wordt een incidentie van congenitaal cataract beschreven bij kinderen met Downsyndroom van 1,4 - 13%. 1,2,6-17 De helft hiervan is dermate ernstig, dat het de visuele ontwikkeling direct bedreigt. Het is dus essentieel dat dit cataract geopereerd wordt voor de leeftijd van 3 maanden. De keuze voor het laten verrichten van de eerste screening door de oogarts wordt ondersteund door de conclusie van het onderzoek van Rahi et al. in 1999 17 waaruit blijkt dat het cataract in 50% van de gevallen niet voor de 3e maand ontdekt wordt als andere medische professionals dan de oogarts het onderzoek verrichten.

Screeningsmoment 2 Op de leeftijd van 12-14 maanden komt de orthoptist in beeld. Vanzelfsprekend is hier een inspectie van het oog aan de orde: ooglidranden, ductus lacrimalis, pupilreacties, helderheid van de media en een rode fundusreflex. Ook kijken we naar de oogbewegingen, strabismus, amblyopie, refractie en nystagmus.


VISUS | 1/2013 | 5 Voorheen werd de screening vaak uitgevoerd door de kinderarts, maar bij 33% van de kinderen met Downsyndroom bij wie de kinderarts geen afwijkingen constateerde, ontdekte de orthoptist wel afwijkingen. 2,18 Daarom is in de update van de richtlijn de keuze gemaakt om de screening uit te laten voeren door de orthoptist. Er is gekozen om de tijdstippen van de preventieve controles aan te passen, omdat vanaf de leeftijd van 6 maanden de ontwikkeling van de visus achter blijft 55, het voorkomen van oogafwijkingen toeneemt met de leeftijd 2 , en omdat er grote verschillen zijn in verschijningsvormen. Blepharitis komt bij Downsyndroom voor bij 4% tot 50%. 1-3,10,12 Het bestaan van blepharitis vergroot de kans op het ontstaan van hordeola. Ook wordt door sommigen een relatie gelegd met het ontstaan van keratoconus door veelvuldig oogwrijven. 3 Het goed schoonhouden van de ooglidranden is dus belangrijk en bij recidiverende klachten is verwijzing naar de oogarts geïndiceerd. Een verstopte ductus lacrimalis ontstaat doordat bij kinderen met Downsyndroom het traanbuisje vaak vernauwd is, waardoor het traanvocht minder goed vanuit de neus wordt aangezogen. Hierdoor komt verstopping van de ductus lacrimalis vaker voor (3 – 36%) 1,2,9,10,12 dan bij kinderen zonder Downsyndroom. In de verschillende onderzoeken varieert het voorkomen van refractieafwijkingen van 40% tot 90% 1-3,8-13,15,16,20, strabismus van 15% tot 47% 1-3,9,11,20-23, accommodatietekort van 50% tot 100% 23-26 en nystagmus van 6% tot 33%. 1-3,9-13,15,27,28 Refractieafwijkingen ontwikkelen zich anders in de tijd 1. Ze nemen toe in plaats van af, zoals normaal bij emmetropisatie. 20 Er vindt bij kinderen met Downsyndroom zelfs helemaal geen emmetropisatie plaats, refractieafwijkingen kunnen ook nog op een later tijdstip ontstaan en myopie kan toenemen tot extreme waarden. 3,22 Een transversaal onderzoek 11 laat zien dat een refractieafwijking voorkomt bij 43% van de kinderen van 0 – 2 jaar, bij 50% van de kinderen van 2 – 4 jaar, bij 79% van de kinderen van 4 – 6 jaar, terwijl boven de 6 jaar het percentage 78% blijft. Frequent controleren door de jaren heen is dus noodzakelijk.

tie is niet goed afgesteld bij kinderen met Downsyndroom, terwijl de fysieke mogelijkheid er wel is. 24 Het gevolg hiervan is dat de accommodatie in heel veel gevallen tekort schiet (bij 50 tot 100%) 23-26 en niet beter wordt met de leeftijd. Dit heeft grote invloed op de ontwikkeling van het kind, omdat jonge kinderen het meeste leren van hun naaste omgeving en het dichtbij bekijken van speelgoed, afbeeldingen, letters en dergelijke. Een onscherp beeld op korte afstand beïnvloedt ook de ontwikkeling van de fijne motoriek. 29,30 We moeten dus alert zijn op een verlaagde visus nabij door een accommodatietekort. In tegenstelling tot wat je zou verwachten verbetert de visus nabij niet wanneer de refractieafwijking voor veraf uitgecorrigeerd wordt. 24,31-34 Bij myopie verslechtert de visus nabij zelfs met vertecorrectie. 24,32 Door het accommodatietekort is er eerder behoefte aan een vertecorrectie bij een lichte hypermetropie en blijkt een additie voor nabij vaak nodig. Standaard kan een additie van S+2.50 dioptrieën aangehouden worden, type longline. 35

Screeningsmoment 4 Op de leeftijd van 4 à 4,5 jaar herhalen we alle eerdere metingen. Voor dit controlemoment hebben wij als orthoptisten speciaal gepleit, omdat het scheelzien bij kinderen met Downsyndroom meestal pas op deze leeftijd ontstaat. 36 Bijkomend voordeel van het extra ingevoegde controlemoment: er is opnieuw de mogelijkheid om de visus op beide afstanden te bepalen, de accommodatie en de refractie te meten. Strabismus komt voor bij 15 – 47% 1-3,9,11,20-23,36,37 van de mensen met Downsyndroom ten opzichte van 3% bij de algehele bevolking. Esotropie komt 9 keer vaker voor dan exotropie. Het scheelzien bij Downsyndroom is meestal niet infantiel, het ontstaat in 67% van de gevallen pas tussen de 3 en 6 jarige leeftijd, meestal op de leeftijd van 4 jaar, wanneer binoculair zien zich al ontwikkeld heeft. 36 Een brilcorrectie kan de verstoring van het binoculair zien in veel gevallen herstellen, mogelijk kan vroegtijdige brilcorrectie het ontstaan van strabismus zelfs voorkomen. Soms is een strabismusoperatie ook nodig, functioneel of cosmetisch. 36,37 Het is de vraag of er op deze leeftijd al een bifocale bril gegeven moet worden. Onderzoek tot nu toe met bifocale brillen is gedaan bij iets oudere kinderen 32-35,38, De ontwikkelingsleeftijd, die niet synchroon loopt met de kalenderleeftijd en een grote spreiding heeft 39, speelt mogelijk een rol bij de keuze voor een bifocale bril. Als orthoptist streven we er overigens natuurlijk naar om elke amblyopie, ontstaan door strabismus of refractieafwijking, te behandelen. De amblyopie­behandeling bij kinderen met Downsyndroom hoeft niet meer problemen op te leveren dan normaal. 7,38

Screeningsmoment 5 Op de leeftijd van 6 jaar, de schoolleeftijd, screenen we opnieuw. Ook nu nog kunnen afwijkingen ontstaan zijn. Het belang van een onderzoek, waarbij ook de visus nabij en de accommodatie gemeten wordt, blijft dus groot.

Screeningsmoment 3 Op de leeftijd van 3 jaar kijken we - evenals bij screeningsmoment 2 - naar de oogbewegingen, strabismus, amblyopie, refractie en nystagmus; indien mogelijk vullen we het onderzoek aan met een meting van de visus en accommodatie. De neuronale controle van de accommoda-

Kinderen met Downsyndroom klagen niet over slecht zien, ook niet op school. Zij hebben bovendien vaak een verminderd gehoor (40 – 90% van de kinderen van 6 jaar) en een minder goede perceptie en verwerking van de gesproken taal. 40-44 Visuele ondersteuning van het gehoor met gebaren, pictogrammen en dergelijke is belangrijk bij hun taalontwikkeling. 45 Boven­dien blijkt uit onderzoek naar het geheugen van kinderen met >> Down­syndroom, dat het visuospatiële geheugen het beste werkt. 46-48


VISUS | 1/2013 | 6

Het is daarom van belang leertaken zodanig aan te bieden, dat het visuospatiële geheugen gericht benut wordt. 46 Een voorbeeld hiervan is het voorschoolse programma “leren lezen om te leren praten”. Bij onderaccommodatie is op deze leeftijd een bifocale bril aangewezen. Hiermee ziet het kind veraf en dichtbij optimaal. Onderzoek van Stewart et al. in 2005 38 en 2007 31, en Al-Bagdady et al. in 2009 en Nandakumar et al. in 2010 32-34 wijst uit, dat de bifocale bril zelfs beter gedragen wordt dan een vertecorrectie en dat er een positieve invloed is op het visueel functioneren, zoals het sneller en beter uitvoeren

van sommige voorbereidende preleesvaardigheden 32-34. Ook wijzen deze onderzoeken uit dat met het dragen van de bifocale bril de concentratie verbetert, evenals het schoolwerk.

refractieafwijkingen kunnen ook cataract en keratoconus ontstaan. Die komen immers bij Downsyndroom vaker voor dan bij mensen zonder Downsyndroom. Bij kinderen komt verworven cataract voor bij 4 tot 37%, bij volwassenen bij 13 tot 85%. 1,2,6-17 Keratoconus wordt in de verschillende onder­zoeken gevonden tot een percentage van 13%. 7,10,12,13,49 Mensen met Downsyndroom hebben op jonge leeftijd al een dunnere cornea, die (waarschijnlijk daardoor) een steilere vorm heeft ook al zijn er geen klachten van keratoconus. 23,50 Deze is al wel op te sporen met de schijf van Placido. 50,51 De klachten beginnen vaak vanaf de puber­ teit en nemen met de tijd in ernst toe. Het opvallendste symptoom is in korte tijd verlies van visus, veroorzaakt door astigmatisme en myopie. Verwijzing naar de oogarts is dan geïndiceerd. In geselecteerde patiënten 52 is behandeling mogelijk met contactlenzen of corneatransplantatie. 3 Er zijn volwassenen met Downsyndroom die pas op latere leeftijd een bril voorgeschreven krijgen. Mocht het dragen van deze bril tot problemen leiden door bijvoorbeeld slecht-

Screeningsmoment 6 Kinderen ouder dan 6 jaar moeten iedere 4 à 5 jaar gecontroleerd worden op visus, refractie, cataract en keratoconus. Ook de oudere kinderen, pubers, adolescenten en volwassenen behoeven screening, omdat ze lang niet altijd een visusvermindering aangeven. Naast de veel voorkomende

Voor Rijnland Zorggroep zoeken wij een:

Optometrist (m/v) 24 uur per week (66.67%) Het team van de polikliniek oogheelkunde bestaat uit een maatschap van zes oogartsen, AIOS, orthoptisten, optometristen en polikliniek assistenten. Zij werken samen aan een hoge kwaliteit van patiëntenzorg. Als optometrist ondersteunt u de oogartsenspreekuren, begeleidt u de diabetesscreening d.m.v. fundusfotografie en verricht u perimetrieonderzoek en ander diagnostisch onderzoek. Voor meer informatie: www.rijnlandzorggroep.nl/vacaturebank Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld. Welkom bij Rijnland Zorggroep Rijnland Zorggroep biedt een breed, kwalitatief hoogwaardig pakket van diensten aan op het gebied van care én cure. Sinds 2009 omarmen wij het zorgmodel Planetree®. Dat staat voor mensgerichte zorg in een helende omgeving, waardoor de bestaande zorg nóg beter voelt: voor patiënt, cliënt én medewerker!

Tot Rijnland Zorggroep behoren Rijnland Ziekenhuis, Rijnland Medisch Centrum, verpleeghuizen Leythenrode en Oudshoorn en Zorgcentrum Noorderbrink.


VISUS | 1/2013 | 7

ziendheid, refractieamblyopie of gedragsproblematiek, dan kan gebruik gemaakt worden van een brilgewennings­ programma, dat berust op drie pijlers, te weten geleidelijkheid, bewustwording en positieve inkadering. 53, 54

Ook volwassen mensen met Downsyndroom klagen niet over slechter zien. Gedragsveranderingen worden soms aan het syndroom of aan ‘ouder worden’ gerelateerd. Regelmatig screenen op oogafwijkingen is dus ook op volwassen leeftijd nog nodig.

Afsluitend De visuele ontwikkeling bij kinderen met Downsyndroom verloopt vertraagd 24,55 en bereikt meestal niet de normale waarden.56 Ook de contrastgevoeligheid is vaak verlaagd. 55 Er bestaat een grote spreiding in visus, meestal is deze 0,50 of minder 56, terwijl 25% van de mensen met Down­ syndroom een visus van 0,40 of minder heeft. Dit wordt niet verklaard uit motivatie of aandacht 57, waarschijnlijk liggen hier neuronale tekortkomingen aan ten grondslag, zoals een verschil in opbouw van de visuele hersenschors 21,56,58, maar mogelijk speelt de kwaliteit van het optische systeem ook een rol. 56,58 Om ons doel te bereiken, een optimale visus (nabij en veraf) als basisvoorwaarde voor de ontwikkeling van elk individueel kind, is er dus behoefte aan specifiek preventief oogonderzoek voor kinderen met Downsyndroom, met geschikte of aangepaste onderzoeksmethoden, op relevante leeftijden om tijdig en effectief te kunnen behandelen. Veel oogafwijkingen zijn goed behandelbaar en een goede behandeling betekent vaak een verbetering van de kwaliteit van leven.

Niet alleen de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) heeft een richtlijn voor de screeningsmomenten van gezichtsscherpte en oogafwijkingen, ook de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) heeft een richtlijn voor diagnostiek en behandeling van visuele stoornissen bij verstandelijk gehandicapten (werkgroep NVAVG 1997). 52 Deze richtlijn wordt herzien en zal naar verwachting in 2013 klaar zijn. Een onderdeel daarvan zal gevormd gaan worden door “Downsyndroom en visuele stoornissen”, dat voortborduurt op de richtlijn van de NVK die we hier bespraken. Dit artikel is eerder gepubliceerd in het Tijdschrift voor Orthoptie, 37ste jaargang nummer 2; 66-72 (november). Foto’s overgenomen met toestemming uit het via internet vrij toegankelijke tijdschrift Down + Up uitgave 2008(83) en 2009 (85). Referenties op aanvraag


VISUS | 1/2013 | 8

Symposium Syndroom van Down Anne Faber, BOptom Tijdens het ‘Symposium Syndroom van Down’ dat op 8 oktober 2012 mede is georganiseerd door de OVN, heeft o.a. orthoptist en epidemioloog Christine de Weger een presentatie gegeven. Aan de hand hiervan heeft zij samen met een collega het voorgaande artikel geschreven, over de multidisciplinaire richtlijn voor de medische begeleiding en screening van kinderen met Downsyndroom. Aangezien optometristen ook te maken krijgen met patiënten met Downsyndroom is het nuttig om te weten wat de aandachtspunten bij deze patiëntengroep zijn. Als aanvulling op het artikel van Christine de Weger en Birgitte Swartjes komt daarom hieronder nog een aantal wetenswaardigheden, gepresenteerd op het symposium, aan bod. Keratoconus is een aandoening die veel voorkomt bij mensen met Downsyndroom. Het is echter niet gemakkelijk om een abnormale cornea bij deze mensen te herkennen, aldus dr. Margaret Woodhouse, optometrist en afgestudeerd aan de Cambridge University. De reden hiervoor is dat de cornea van mensen met Downsyndroom steiler en dunner is dan bij mensen zonder Downsyndroom (Haugen et al. 2001). De juiste manier om een gezonde cornea van een keratoconus te onderscheiden is door met name te kijken naar progressie. Het vroegtijdig stellen van de diagnose is volgens Woodhouse belangrijk, vanwege de dunne cornea van mensen met Downsyndroom. Behandeling door middel van corneale crosslinking is mogelijk, maar daarvoor moet de cornea minimaal 400 µm dik zijn, de patiënt niet ouder dan 35 jaar en moet er een zekere mate van progressie aanwezig zijn. Niet alleen de cornea, maar ook de retina van mensen met Downsyndroom ziet er anders uit. De retinale bloedvaten hebben meer vertakkingen en de papil is vaak groot. Mensen met Downsyndroom kunnen ook visuele perceptie problemen hebben. (Dutton, 2011 en McCulloch et al. 2007) Hieronder een opsomming van een aantal situaties: • Moeite met traplopen • Het verschil niet zien tussen patronen/kleurverschil en hoogteverschil (afstapje) • Moeite mensen of objecten vinden in een menigte • Moeite met drukke omgeving (supermarkt/schoolplein) • Angst voor snel bewegende omgeving • Moeite met het onderscheid maken tussen een figuur en de achtergrond (op een plaatje, maar ook in het echt) Deze klachten hebben te maken met disfunctie van de pariëtale kwab, een vorm van cerebrale visuele beperking. Als deze klachten zich voordoen is het volgens Margaret Woodhouse belangrijk om begrip te tonen voor de moeilijkheden die deze mensen ervaren en om te erkennen dat de problemen echt zijn. “Moedig de patiënt aan om op zoek te gaan naar alternatieve strategieën, zoals het vermijden van drukke supermarkten of het langzaam wennen aan de omgeving en deze situaties.” Optometrist Henny Otten heeft op het symposium een presentatie gegeven over de aanpassing van scleralenzen bij mensen met Downsyndroom. Door verschillende oogafwijkingen hebben mensen met Downsyndroom een verhoogde kans op slechtziendheid. Otten legt aan de hand van een casus uit dat deze mensen met behulp van scleralenzen meer zelfstandigheid kunnen bereiken. De casus gaat over een 31-jarige vrouw met Downsyndroom die door scleralenzen een verbeterde gezichtsscherpte en contrast zien behaalt en minder

last heeft van fotofobie. Het aanmeten van contactlenzen bij mensen met Downsyndroom kan volgens Otten lastig zijn door onvolledige knipperslag en geringe tonus van het bovenooglid. Ook hebben deze mensen vaak moeite met aanrakingen in het gezicht en zeker aan de ogen. Bij het aanpassen van de lenzen is het daarom belangrijk om de tijd te nemen. Otten adviseert om niet meer dan één ding tegelijk te doen, te controleren of dit punt begrepen is en daarna pas aan de volgende stap te beginnen. Zijn tip: Herhaal steeds dezelfde routine en verander de structuren alleen als het nodig is, het liefst geleidelijk. Met veel geduld en goede uitleg aan de patiënt, ouders en hulpverleners is er een heleboel mogelijk. Als laatste tip: plan een afspraak met een patiënt met Downsyndroom aan het begin van de dag zodat vermoeidheid de resultaten niet kan beïnvloeden. Tijdens het symposium is ook het belang van goede communicatie tussen verschillende zorgaanbieders weer onderstreept. In dit geval die tussen optometrist en orthoptist. Soms kan de screening zowel door een optometrist als door een orthoptist gedaan worden, de uitkomsten moet dan wel naar elkaar gecommuniceerd worden, om dubbel werk te voorkomen. Hopelijk volgen er nog meer symposia waarbij optometristen, orthoptisten en beroepsbeoefenaren uit andere disciplines van elkaar kunnen leren.

Referenties Haugen, O.H. & Hovding, G. (2001) Strabismus and binocular function in children with Down syndrome. Acta Ophthalmol Scand, 79, 133‐139. McCulloch, D.L., Mackie, R.T., Dutton, G.N., Bradnam, M.S., Day, R.E., McDaid, G.J., Phillips, S., Napier, A., Herbert, A.M., Saunders, K.J., Shepherd, A.J. (2007) A visual skills inventory for children with neurological impairments. Dev Med Child Neurol, 49(10), 757-763. Dutton, G.N. (2011) Structured history taking to characterize visual dysfunction and plan optimal habilitation for children with cerebral visual impairment. Dev Med Child Neurol, 53(5), 390.


Bestuurscolumn

VISUS | 1/2013 | 9

Oud & Nieuw: terugkijken en vooruitblikken Pauline Heus, vice-voorzitter OVN De jaarwisseling ligt al weer even achter ons, maar de vele jaaroverzichten liggen nog vers in het geheugen. Het einde van het jaar wordt vaak aangegrepen om uitgebreid terug te kijken. Als OVN-bestuur doen we dat ook. In december hadden we onze jaarlijkse beleidsdag: een mooi moment om 2012 te evalueren. Een grote verandering voor de OVN in 2012 was het van start gaan van de nieuwe organisatiestructuur. In de verschillende commissies is het afgelopen jaar hard gewerkt. Op de beleidsdag passeerden diverse projecten de revue: o.a. richt­ lijnen die opgesteld en verspreid zijn, lezingenavonden die georganiseerd zijn, ontwikkeling van een registratie- en informatiesysteem, opnemen van optometristen op de website www.kiesBeter.nl en de vernieuwde folder. In het jaarverslag over 2012 dat tijdens de Algemene Leden­vergadering op 3 juni 2013 gepresenteerd wordt, kunt u nog veel meer activiteiten van de OVN terugvinden. Naast terugkijken, blikken we op een beleidsdag ook vooruit naar het nieuwe jaar: welk beleid gaan we voeren? Welke evenementen liggen in het verschiet? Een interessante presentatie over het overheidsbeleid door OVN-adviseur Chris Westerlaken gaf de aanzet voor een discussie over de visie, missie en doelstellingen van de OVN. Een kernactiviteit van optometristen is de diagnostiek. Sinds 2010 staat in de wet dat een optometrist de optometrische diagnose stelt. Dit gaat verder dan de pluis-/ niet pluis-analyse die het voorheen was. Wist u dat al? Zo niet, dan bent u vast niet de enige.... De OVN ziet het als haar taak ervoor te zorgen dat elke optometrist hiervan op de hoogte is en ernaar handelt. Als we allemaal van onze kennis en kunde overtuigd zijn en dit ook uitdragen, geven we een mooi visitekaartje af naar zowel cliënten en patiënten, als naar andere zorgverleners en de overheid. Het feit dat een optometrist zowel over medische als optische kennis beschikt, is een duidelijke meerwaarde. Een optometrist moet zich dus niet alleen richten op pathologie, juist de combinatie van medische en optische kennis maakt de optometrist uniek en zorgt ervoor dat een optometrist hét eerste aanspreekpunt bij oog- en zichtklachten kan zijn. Bovenstaande is verwerkt in de visie van de OVN en de doelstellingen zijn hier op afgestemd. Deze doelstellingen vormen de basis voor het jaarplan en de taken en activiteiten van de commissies voor 2013. Het jaarplan is te bekijken op de OVN-website. Een aantal van de activiteiten uit het jaarplan 2013 is inmiddels al weer achter de rug. Op 14 januari was er een bijeen-

komst met alle commissieleden van de OVN en eind januari was de OVN aanwezig op de Nationale Gezondheidsbeurs. Een ander groot evenement was het derde OVN Congres in de Reehorst in Ede op 27 en 28 januari. Met bijna 600 deelnemers was het een succesvol congres. Het programma was gevuld met interessante lezingen en workshops. Sommige onderwerpen betroffen een verdieping van vakinhoudelijke kennis, maar er was ook veel aandacht voor onderzoek en nieuwe ontwikkelingen. De juridische kaders van de optometrie die prof. mr. Jos Dute aan bod liet komen door een aantal stellingen aan de zaal voor te leggen, gaf aanleiding tot heel wat geroezemoes.

“De combinatie van medische en optische kennis maakt de optometrist uniek” Een interessant en erg belangrijk onderwerp voor alle optometristen, waarover u komend jaar nog meer geïnformeerd wordt. In het jaarplan 2013 staan namelijk zowel de herzie­ ning van de Gedragscode als het uitbrengen van een richtlijn Dossiervoering en Notatie op het programma. Twee documenten die alles te maken hebben met juridische kaders en zeer relevant zijn voor de beroepsuitoefening. De OVN Richtlijn Glaucoomonderzoek, welke u in 2012 heeft ontvangen (en ook zeer relevant voor de beroepsuitoefening!), kwam ook ter sprake op het congres. De stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar deze richtlijn werd gegeven. In het komende jaar zult u hier ongetwijfeld meer over horen. Waar u in 2013 ook over zult horen, zijn de nieuwe kwaliteitskringen die regio voor regio van start zullen gaan. Daarnaast kunt u nieuwe activiteiten op het vlak van na- en bijscholing, PR en beroepsbelangen verwachten. Plannen genoeg dus! Het bestuur en de commissies gaan hun uiterste best doen om deze plannen te realiseren. We hopen dat we daarbij op u kunnen rekenen, zodat het niet alleen bij mooie plannen en goede voornemens blijft!


ZIET U WEL ALLES?

optomap® Ultra-widefield kleuren opname

optomap® Ultra-widefield autofluorescentie opname

Digitale ultra-widefield opname van het netvlies. Meer dan 80 % in slechts 1 opname. Geen dilatatie en al mogelijk door kleine pupillen (2mm). Opname gemaakt in 1 seconde!

Meer informatie: E-Mail: nlinfo@optos.com Tel.: 06 - 21 57 53 07

Optos plc Queensferry House Carnegie Campus Enterprise Way

Dunfermline, Fife Scotland KY11 8GR Tel : +44 (0) 1383 843 300 Fax: +44 (0) 1383 843 333

© Optos 2012. All rights reserved. Optos and optomap are registered trademarks of Optos plc.

optos.com


VISUS | 1/2013 | 11

Elektronische vergrotende systemen: als de ‘sterkere bril’ niet werkt Peter Derksen, BOptom, FAAO

Peter Derksen is afgestudeerd in 2000 en is eigenaar van Holsboer Optometrie in Arnhem. In 2008 behaalde hij het Fellowship van de American Academy of Optometry. Zijn passie ligt in ‘trouble shooting’ bij mensen met een visuele beperking. Hij is bestuurslid van de sectie Low Vision van de NUVO en maakt deel uit van de vakgroep Low Vision van de OVN. Voor NOC/NSF en IPC vertegenwoordigt hij de classificaties voor visueel gehandicapte sporters in binnen- en buitenland. Verder behoort zijn bedrijf tot een van de kenniscentra voor Optergo, speciale brillen voor ergonomische aanpassingen.

“De meeste fabrikanten hebben goed geluisterd naar de wensen van slechtzienden”

De laatste tien jaar heeft de ontwikkeling van portable beeldschermloepen (pbsl) een enorme vlucht genomen. Een aantal van deze pbsl systemen is te koppelen aan een laptop of een televisiescherm, zodat men naast het opnamebeeld van het kleine scherm een extra vergroot opnamebeeld kan hebben op een extern beeldscherm. Er zijn ook leesmuizen/scanners die direct op de PC/laptop of TV aangesloten moeten worden. Tevens zijn er moderne loepbrilsystemen die elektronisch een afbeelding presenteren op twee kleine TV schermen gemonteerd in een bril vlak voor het oog. Met de muis volgt men de tekst en dit wordt frontaal afgebeeld (virtual image). In eerste instantie werd gedacht dat deze vorm van lezen ideaal zou zijn voor slechtzienden, maar het heeft toch niet het succes gebracht wat men ervan verwachtte. In de jaren negentig zijn ook al soortgelijke items op de markt gekomen, waarbij buiten de hoge kosten een neveneffect het hulpmiddel een roemloze aftocht bezorgde. Het overzicht dat nodig is om de nieuwe regel te vinden is namelijk vrijwel geheel verdwenen. Door de perifere beperking van de kleine schermpjes ontstaat het ‘Jack in the Box’ effect. Het is niet mijn intentie om een waardeoordeel te geven over de pbsl systemen, maar de beeldkwaliteit van een aantal portable beeldschermloepen is matig tot slecht. Ook in dit geval valt naast de prijs/kwaliteit verhouding het technisch vernuft tegen. Een paar maanden lang heb ik mij intensief bezig gehouden met het onderzoeken, vergelijken en vooral beschrijven van de persoonlijke ervaring van de eindgebruikers. Voor de eenvoud van dit verslag zal ik verder spreken over ‘loep’ in plaats van pbsl systeem.

Hanteerbaarheid Het merendeel van de loepen is goed bruikbaar, qua gewicht niet meer dan een ‘pond koffie’ en daardoor goed mee te nemen. De lichtgewicht loep begint inclusief batterijen vanaf 155 gram en de zwaarste loep weegt ruim 1500 gram. Er bestaan ook draagbare beeldschermloepen, maar deze liggen in een hoger prijssegment en laat ik buiten dit verslag. De beeldschermloepen bieden over het algemeen naast een gidslijn en regelafdekking, waarbij het bovenste of onderste deel van het scherm afsluitbaar is, een zoomfunctie waarbij de vergroting traploos ingesteld kan worden.

Looky 7x vergroting 1 lettergreep.

In gebruik nemen De meeste fabrikanten hebben goed geluisterd naar de wensen van slechtzienden of van low vision specialisten die de fabrikant van advies gediend hebben. Door de hightech uitvoering is met één touch het toestel in te schakelen. Dit bleek echter al snel voor veel slechtzienden niet werkbaar te zijn, daar men niet wist of de loep aan- of uitgeschakeld was. De slechtzienden tastten met hun vingers het toetsenpaneel af of raakten het scherm aan en daardoor kunnen er conflicten ontstaan. Het merendeel van de loepen is nu >>


VISUS | 1/2013 | 12

zo gemaakt dat je echt drukt en dit voor enkele seconden vasthoudt. Middels een geluidssignaal wordt de bevestiging gegeven dat de loep ingeschakeld is, evenzo met het uitzetten. Dit wordt in ieder geval toegepast bij loepen waarbij er geen handvat is en de behuizing vastgehouden wordt. Het is helemaal lastig als er bij het aanraken direct een actie volgt welke niet gewenst is. Ook is de kleur van het LED lampje dat gebruikt wordt bij het inschakelen belangrijk. De blauwe kleur is het best waarneembaar, omdat het menselijk oog het meest gevoelig is voor blauwlicht. Ook is goed gekeken naar de verschillende pluggen die maar op één manier contact kunnen maken. Zo wordt de kans op storing of breuk geminimaliseerd.

bij een aantal loepen aan de linkerkant zit. Bij hele dikke boeken is het nadeel dat de rechterkant van de loep contact maakt met de bolling en vouw van de boekbinding, waardoor er vertekening op het scherm kan ontstaan. Sommige fabrikanten hebben dit opgelost door de camera in het midden te plaatsen, of door pootjes te gebruiken waardoor de overgang tussen de linker- en rechterbladzijde gemakkelijk en vloeiender verloopt. Ook kan men de loep 180° draaien. De grotere loepen bieden een meer uitklapbare functie, zoomen in, of zweven boven de tekst. Echter daar waar het blad opkrult, wordt er een wazige afbeelding gevormd, of het loepsysteem zoomt juist alleen daar op dat gedeelte in. Tip: Dit is te vermijden door gebruik te maken van een glasplaat die de bladzijde vlak drukt zodat het gehele gebied scherp wordt afgebeeld.

Vergroting

EyeQ ca. 6x vergroting 2 lettergrepen (pos. beeld).

Opladen Vrijwel alle loepen zijn bij intensief gebruik minimaal 2 uur bruikbaar en bij afwisselend gebruik 4 tot 6 uur. De loepen zijn allemaal voorzien van een accu en zijn daarnaast ook met lichtnet adapter te gebruiken. Belangrijk is dat men de batterij leeg maakt en daarna weer volledig oplaadt. De oplaadtijd varieert tussen 4 en 6 uur bij 90% van de loepen. Gemiddeld zijn na 2 uur laden de loepen alweer afwisselend bruikbaar, voor bijvoorbeeld spotlezen. Ook heeft een aantal leveranciers de batterijen zodanig geplaatst, dat ze niet verkeerd om erin gedaan kunnen worden.

Bijna alle elektronische loepen die ik onder ogen heb gehad bieden ook echt de vergroting die vermeld staat. Dit in tegenstelling tot de optische loepen die nog steeds verkocht worden met bijvoorbeeld ‘vergroting 3x’, terwijl het in werkelijkheid 3 dpt. leesglazen zijn met 0,75x vergroting (3:4=0,75x). De zoomfunctie is bij een aantal loepen aanwezig, maar vergrotingen worden door de meeste gebruikers als vast omschreven. Voor details wordt dan een hogere vergroting gebruikt. Om te kunnen lezen en dit ook vlot te kunnen blijven doen, zijn minimaal twee lettergrepen nodig. Komt men boven de 4x met een klein scherm (ca.10x6cm), dan is vlot lezen vrijwel uitgesloten. Men moet dan als slechtziende zeer veel ervaring, leesvaardigheid en een grote woordenschat hebben. De grotere schermen (ca.17cm) bieden de mogelijkheid tot het gebruik van ca. 8x vergroting. Als de gebruiker handgeschreven tekst wil lezen, zal eerder naar een lagere vergroting gezocht worden dan naar een hogere. Door de loep hierbij op te tillen neemt automatisch de vergroting af. Een aantal loepen biedt een traploze vergroting, andere loepen schakelen trapsgewijs van 4 naar 6 of van 6 naar 8, enz. Ook wordt er tot ca. 22x vergroot, maar deze functie is meer een limiet dan effectief voor werkelijk lezen.

Extern Een aantal loepen biedt de mogelijkheid om via de TULP ingang van de video een aansluiting te maken op de TV. Ook is de SCART of USB ingang mogelijk. In de praktijk blijkt dit voor veel ouderen te ingewikkeld te zijn en ook is de afstand tot de TV vaak te ver. Men moet al op ca. 50 centimeter van het TV scherm zitten om een overzicht te hebben. Daarbij is boek – handondersteuning echt noodzakelijk, daar het beeld anders afglijdt en de gebruiker niet meer weet waar hij leest. Als op korte afstand tot het TV scherm gezeten wordt is de kwaliteit echt matig (pixel opbouw).

Maxloep ca. 5x vergroting 3 lettergrepen.

Lezen

Fading

In Nederland lezen we van links naar rechts en hiermee is ook rekening gehouden bij het plaatsen van de camera die

De eerste generatie loepen had nogal last bij het schuiven over de tekst van het even wegvloeien, het knipperen of het


VISUS | 1/2013 | 13

op zwart springen van het beeld. Met de huidige techniek is dit vrijwel geheel verdwenen. Afhankelijk van de ondergrond, de externe verlichting, daglicht of kunstlicht kan de ‘sensor’ meer tijd vragen alvorens er een duidelijk opnamebeeld ontstaat.

Contrast Dit is de mogelijkheid tot het omzetten van positief en negatief beeld. Ook is kleuruitvoering bij 90% van de loepen nu standaard, maar voor het lezen is dit minder of in zijn geheel niet geschikt. Een krant ziet er vrijwel donkerrose uit met zeer slecht contrast. Het contrast wordt factor 3 lager en een stuk tekst wordt hierdoor moeizaam leesbaar. Bij hogere vergrotingen worden de pixels zichtbaar en daardoor is voor een slechtziende de kleurenfunctie vrijwel zinloos. Voor het bekijken van foto’s is het wel een leuke gadget. Bij weekbladen is de achterkant bij de hogere vergrotingen zichtbaar. Bij een goede visus (>0.30) en een contrastgevoeligheid die niet lager ligt dan een factor 2,5x, is een kleurenpocketscherm bruikbaar. Daaronder is of een positief of een negatief beeld de beste optie om te lezen. Ook bieden de betere loepen tegenwoordig mogelijkheden om het contrast apart in te stellen. Daarnaast is bij een groot aantal loepen extra contrast in kleur mogelijk, waarbij o.a. blauw met geel of omgekeerd als extra kleurcontrastoptie wordt geboden.

Prisma elektronische loep 4x met ca. 7 lettergrepen, aansluiting via extern TV scherm.

Freeze Deze functie biedt de gebruiker de mogelijkheid om in één oogopslag een prijs of woord te kunnen lezen. Bij alle loepen is het zo gemaakt dat bij 4x vergroting een 06 nummer in één keer te lezen valt. Uitgaande van 1M = 10 punten letter. Het zou handig zijn om in de supermarkt een prijsje op het bovenste schap te kunnen lezen met een freeze functie, maar helaas is dit een utopie. Het contrast en de handelbaarheid is voor een goedziende al vrijwel onbegonnen werk. Men zal het echt in de hand moeten nemen en dan scannen. In de praktijk blijkt dit maar voor enkele slechtzienden te werken. Een ander bijkomend probleem is dat klanten door de supermarktmanager aangesproken zijn op dit ‘vreemde’ gedrag, wat zou kunnen duiden op spionage, diefstal of bijvoorbeeld het veranderen van barcodes. Telefleur 4x vergroting max. 2 lettergrepen zichtbaar.

Schrijffunctie Vrijwel alle loepen claimen het ‘ei van Columbus’ aan te bieden wat betreft de schrijffunctie, maar in de praktijk blijkt dit tegen te vallen. Met training en ondersteuning lukt het om een handtekening te zetten, maar veel gebruikers doen dit op gevoel. De oog-handcoördinatie neemt af bij het ouder worden en zeker bij visusdaling. Bij een goede perifere waarneming met alleen een centrale uitval is het uitvoerbaar, waarbij de leeftijd de voornaamste factor is voor het slagen. Daarbij is het nuttig om met grof lijnpapier te oefenen en zo te leren om indirect te kijken.

Advies Als een klant met een visuele beperking een leesvraag heeft dan moet er een aantal zaken in kaart gebracht worden alvorens men tot een advies komt. Ik wil mij hierbij beperken tot alleen dié vragen die bij dit type loep behoren en andere oplossingen even opzij zetten. Ik zal ongetwijfeld onvolledig zijn, maar hier de voornaamste op een rij: Welke taken moeten met de loep uitgevoerd worden? Is het alleen om te lezen of gaat het ook om andere ‘activiteiten van het dagelijks leven’? Is de loep nodig in de keuken, aan het bureau, aan tafel, of in de makkelijke stoel? Waar moet de loep gebruikt worden? Buitenshuis, bij het bood>> schappen doen, op het werk of op school?


VISUS | 1/2013 | 14

Wat is de gebruiksduur van de loep? Hoe lang achter elkaar wordt de loep gebruikt, denkend aan batterij, extra accu of netvoeding. Moet de loep gebruikt kunnen worden met computer of laptop? Welke type brillenglas heeft de gebruiker? Multifocaal, bifocaal, enkelvoudig, meervoudig nabij of computerbril? Kijk ook naar de fysieke en geestelijke gesteldheid van de klant. Stel de vraag: “Maakt u gebruik van een PC of van een mobieltje?” Bij een ontkennend antwoord kan er sprake zijn van gebruikersangst, bang voor het onbekende. Vaak komt het antwoord: ”Dan liever de sterke bril!” Door middel van een uitgebreid low vision onderzoek zal de optometrist met een low vision specialisatie de specifieke hulpvraag in kaart brengen. Door de hulpvraag samen met de klant goed te inventariseren, kan er een adequate oplossing in de vorm van een hulpmiddel worden aandragen. Met een speciale leeskaart, bijvoorbeeld de LEO leeskaart, kan men bepalen of er goed, vlot gelezen kan worden, waarbij minimaal 500 of 1000 lux licht als taaklicht gebruikt moet worden. Als daarnaast de lees-contrastgevoeligheid kaart van Colenbrander gebruikt wordt, is al vrij snel duidelijk of de keuze een elektronische of optische loep kan zijn. In veel gevallen is een klant prima te helpen met een eenvoudige optische loep met verlichting. Deze bieden in voldoende mate hulp bij de ‘spot-lees’ functie. De LED verlichting en vergroting van ca. 4x helpen over het algemeen ruim voldoende in de hulpvraag. Ook is de Visolette loep, met zijn 1.8x vergroting en comprimering van het licht precies op het object, een eenvoudige oplossing. Bestaat er een zeer laag contrast, lager dan factor 2,5x, dan is een elektronische loep een optie.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het lezen vanaf papier bij goedziende mensen altijd nog snellere leestijden biedt dan bij slechtzienden met een loep. De winst voor de slechtzienden zit echter in het verbeterde contrast. Oudere en slechtziende mensen hebben een afname in contrastgevoeligheid, welke geoptimaliseerd kan worden met een portable beeldschermloep. Het is aangetoond dat de spatiële ruimte tussen letters, woorden en regels ook de leessnelheid kan beïnvloeden. De aanwezigheid van een centraal scotoom of gebieden van lagere resolutie zullen mede de leessnelheid bepalen, ondanks vergroting of de aanwezigheid van hoog contrast. Daarnaast zal het gebruik van de eigen bril gecontroleerd moeten worden. Jong en oud zijn inmiddels niet meer onbekend met een touchscreen of computertechniek. Het gebruik van een mobieltje ligt in dezelfde lijn. Ouders en grootouders van nu hebben geheel andere wensen dan die van 15 jaar geleden. Het voornaamste is en blijft dat ook deze loepen zichthulpmiddelen zijn die de visus niet teruggeven. Voor de komende jaren staat ons heel wat te wachten aan nieuwe hulpmiddelen en verbeterde technieken in deze lijn. Alles is hierbij mogelijk en grenzen lijken niet te bestaan. Persoonlijke aandacht en een luisterend oor is iets van alle tijden en zal mede bepalend zijn voor een goed advies en het wel­ slagen van een hulpmiddel. Literatuur op aanvraag Met dank aan de informatie van leveranciers en fabrikanten van genoemde producten.

Leveranciers Zonder één merk of bedrijf tekort te willen doen, zijn Looky+ (Van Lent), Eye-Q, (OLVS), Clear-View (Optelec), Eschenbach, Evision, Slechtziend.nl en Rheinecker het meest bekend. De optometrist kan op de websites van deze firma’s de nodige informatie krijgen. Al deze hulpmiddelen vallen binnen de vergoedingensfeer van de zorgverzekeraars, men kan echter nooit het recht claimen op een vergoeding. Om aanspraak te maken op een vergoeding moet voldaan worden aan een aantal voorwaarden. Deze informatie kan men ontvangen bij de sectie Low Vision van de NUVO.

Valentijn Opticiens in Ter Aar is een zelfstandig optiekbedrijf. Wij zijn toonaangevend in de regio op het gebied van mode. Jaarlijkse audit van personeel en apparatuur zorgt voor gegarandeerde kwaliteit. Op korte termijn zijn wij op zoek naar een

Optometrist

Fulltime (m/v)

Functie: Als HBO-optometrist werk je zelfstandig in een deskundig team van optometristen, opticiens en contactlensspecialisten. Naast je optometrie werkzaamheden pas je ook lenzen aan en geef je advies bij de verkoop van brillen. Ons aanbod: Wij bieden je een uitdagende, verantwoordelijke en zelfstandige functie in een prettige werkomgeving. Daarnaast bieden we goede arbeidsvoorwaarden met een passende salariëring die afhankelijk is van opleiding en ervaring.

3 pocket leesloepen met als kleinste de Compact Mini.

Conclusie De handzame elektronische beeldschermloepen kunnen veel slechtziende klanten goed helpen om hun dagelijkse leesbehoeften in te vullen. Het lezen met een portable beeldschermloep betekent niet dat men automatisch sneller leest.

Reactie of meer weten? Een sollicitatiebrief of e-mail met CV stuur je naar onderstaand adres t.a.v. J.W.M. Valentijn. Meer informatie vind je op onze website www.valentijnopticiens.nl onder het kopje vacature. En natuurlijk kun je ons ook benaderen voor vragen. Valentijn Opticiens Essenlaan 26 2461DH Ter Aar jeroen@valentijnopticiens.nl 0172-605028


VISUS | 1/2013 | 15

Van Het net geplUkt Michaella Sas-Meertens, BOptom Met het OVN Congres 2013 net achter ons, sluit ‘Van het net geplukt’ deze keer aan bij verschillende onderwerpen die daar aan bod zijn gekomen.

We leven in een digitaal tijdperk, daarom proberen we in deze rubriek een selectie te maken van websites die opvallend en interessant zijn en uiteraard met ons vak te maken hebben. Wanneer u iets spot op het internet dat de moeite waard is om te delen met uw collega’s, laat het ons dan weten!

Om te beginnen met de droge ogen problematiek. In een vorige editie heb ik reeds de site van Heiko Pult genoemd, nu kom ik op twee andere. De site www.dryeyezone.com is zowel voor patiënten met droge ogen, MGD of ooglidhygiëne problemen, als voor optometristen die op zoek zijn naar nieuwe instrumenten, hulpmiddelen of informatie op het gebied van droge ogen. Je vindt er forums, informatie over bijvoorbeeld kunsttranen en de Eyebag, en artikelen over nachtbeschermbrillen als de Tranquileyes (zie foto) en de Quartz. Een volledige site zoals we die in Nederland nog niet kennen, gekoppeld aan Facebook, Twitter en andere media. Een tweede website in de categorie droge ogen is www.tearlab.com . Deze commerciële site geeft mooie informatie met verwijzingen naar een aantal onderzoeken gedaan over de osmolariteit van de traanmeniscus. Een hightech meetinstrument, dat wellicht een gouden standaard kan worden in de analyse van onze tranen.

Op het congres waren verschillende leveranciers van diverse OCT’s aanwezig. Om ze allemaal uit te lichten gaat wat ver, maar ik heb een interessant artikel gevonden over het meten van de centrale renitinale dikte met verschillende OCT’s. Het is te vinden op Hwww.iovs.org , de website van het Investigative Ophthalmology & Visual Science journal. Het artikel heet: Macular Thickness Measurements in Healthy Eyes Using Six Different Optical Coherence Tomography Instruments (februari 2009). Op deze site staan veel onderzoeken en interessante publicaties. Wat echt opvalt is het gemak om een full text te krijgen. Door simpel met je muis of pointer op het hoofd van het artikel te gaan staan, verschijnt de tekst in de rechter kantlijn. Het is eenvoudig te lezen, te mailen of te downloaden. Ook een mooie layout en een gemakkelijke manier om artikelen te vinden, op onderwerp of op verschijningsdatum.

Een site die kort na het congres ook aandacht verdient, is de website van onze eigen OVN, www.optometrie.nl . OVN-leden kunnen inloggen en op het besloten deel van de site bijvoorbeeld presentaties van het afgelopen congres terugvinden. Een leuke lezing vond ik die van Rolf Zandbergen en Anne Smit, over de pilot van Specsavers betreffende het maken van fundusfoto’s. Maar op de OVNsite is veel meer te vinden, zoals richtlijnen voor de verschillende beroepsgroepen, vacatures, protocollen, de praktijkzoeker, informatie over na- en bijscholing en data van bijeenkomsten en evenementen. Tenslotte heb ik nog gezocht naar interessante websites over Low Vision, naar aanleiding van de twee artikelen over dit onderwerp in deze Visus. Allereerst de site van de NUVO, www.nuvo.nl. Via de optiek klik je op Low Vision, waar een berg informatie te vinden is. Ik beken dat ik als optometrist deze ‘optieksite’ nog niet eerder bezocht had, maar met duidelijke video’s en informatie over vergoedingen is het een volledige en goede site. Prachtig gerubriceerd en met een duidelijke praktijkzoeker open voor elke klant die op zoek is naar een Low Vision specialist. NUVO-leden die lid zijn van de sectie Low Vision kunnen brochures downloaden en nog meer informatie vinden. Op de site apart een verwijzing naar www.lowvisionspecialist.nl , een informatieve site met de mogelijkheid tot het voorlezen van de inhoud, een inzoomfunctie en een zeer duidelijk menu. Alle twee van Nederlandse bodem over een onderwerp dat niet altijd in de spotlights staat, maar dat wel degelijk aandacht verdient. Nog een kleine tip, op www. lowvisiontotaal.nl staan handige downloads voor slechtzienden, windows aanpassingen, spelletjes, grootletter agenda’s, kalenders en lettervergrotende programma’s. Ik zou zeggen: ga ook zelf op onderzoek uit, zoek op Low Vision en een andere wereld gaat voor u open!


Advertentie

Multifocale lenzenaanpassing: less is more. Volgens uitkomsten van een recente studie, met deelnemende praktijken in de VS en Frankrijk, blijkt dat 3 van de 10 contactlensaanpassingen bij presbyopen nooit succesvol zijn. In dit artikel over de aanpaservaringen van multifocale contactlenzen vindt u enkele interessante statistische eye openers. In de internationale studie werden 150 contactlensspecialisten en 750 consumenten via een online enquête gevraagd naar hun ervaringen met presbyopie.1 De resultaten geven duidelijk aan dat presbyopen individuele wisselende visuele behoeften hebben voor veraf, tussenliggend en nabij. De contactlensspecialisten geven in de studie aan variabel succes te hebben met het aanmeten van multifocale lenzen bij presbyopen. 83% van de Amerikaanse specialisten en 80% van de Franse specialisten is van mening dat het corrigeren voor nabij en de tussenafstand de grootste uitdaging is bij de aanpassing van multifocale contactlenzen bij presbyopen. Dit blijkt ook uit de antwoorden van de multifocale (MF) en monovision (MV) lensdragers. Zij zijn het meest ontevreden over het zicht voor nabij en de tussenafstand (37% van de lensdragers in de VS en 39% in Frankrijk). Tevens ervaart gemiddeld 70% (73% VS, 63% Frankrijk) van de ondervraagde presbyopen tijdens hun dagelijkse werkzaamheden moeite te hebben met visuele taken nabij en op tussenafstand. Dit is geen verrassende bevinding omdat veel contactlensdragers tijdens hun werk de meeste tijd doorbrengen achter een computer of andere elektronische apparatuur, zoals smart phones of tablets.2 Recente onderzoeken laten zien dat Amerikanen en Europeanen meer dan ooit gebruik maken van elektronische apparatuur.3, 4 Uit Amerikaans onderzoek blijkt tevens dat de meeste mensen meer dan 7 uur per dag computerwerk verrichten.2 Dit is niet verwonderlijk: 88% van de volwassenen heeft een mobiele telefoon, 58% een desktop computer, 61% een laptop, 18% een e-reader en 18% een tablet computer.3 Een Europees online onderzoek geeft aan dat ongeveer 65% van de Europese bevolking wekelijks gemiddeld 14.8 uur besteedt aan internet en dat meer dan een derde (37%) heeft toegang tot het web met meer dan één digitaal apparaat.4

HOE MEER INFORMATIE, HOE SUCCESVOLLER DE AANPASSING

Met de vele visuele eisen die presbyopen stellen, kan het aanmeten van multifocale lenzen voor zowel de contactlensspecialist als de consument frustrerend verlopen. Wat is de reden van de wisselende resultaten bij het aanpassen van deze lenzen? Het antwoord op deze vraag kan liggen in de verschillende optische ontwerpen van de lens. Om de aanpassing efficiënt en minder frustrerend te laten verlopen, zijn voor de contactlensspecialist een aantal aspecten van belang, waaronder de kenmerken van het optisch design en hoe deze gerelateerd zijn aan de selectie van het beste multifocale design. Informatie over het sterkteprofiel, gemeten vanuit het centrum naar de periferie van de lens, geeft inzicht in de opbouw van het sterkteprofiel van de lens. Met al deze gegevens kunnen belangrijke aanwijzingen worden gegeven voor het succesvol en efficiënt aanmeten van multifocale contactlenzen. VERSCHILLEN IN STERKTEPROFIELEN

Om de sterkteverschillen bij verschillende zachte multifocale lenzen beter in kaart te brengen, heeft Bausch + Lomb onderzoek verricht met een hoge resolutie Hartmann-Shack wavefront analyzer.5 Deze studie vergeleek overeenkomsten en verschillen tussen ontwerpen en wavefront metingen van PureVision® Multi-Focal low en high add, en Air Optix Aqua MF low, medium en high add lenzen. Al deze lenzen maken gebruik van negatieve sferische aberratie om zo een centernear additie te creëren. Het verschil tussen PureVision® Multifocal


Advertentie

en Air Optix Aqua Multifocal is het aantal addities. PureVision® Multifocal is ontworpen met twee- en de Air Optix Aqua Multifocal met drie addities. In de studie werd onderzocht of de extra additie in de Air Optix Aqua Multifocal enig voordeel biedt. Er zijn drie lenzen gemeten voor ieder multifocaal lensdesign over een 6.0 mm diameter zone, met de additie van elke lens als het verschil tussen de gelabelde lenssterkte (-3.00 D) en de sterkte van het centrale lensgedeelte. Additieverschillen kleiner dan 0,25 D worden als een gelijke additie beschouwd. De gemiddelde sterkte van de drie metingen werd geplot om de sterkteprofielen in kaart te kunnen brengen én te relateren aan de prestatie van de lens op het oog. De Air Optix Aqua Multifocal lenzen geven twee onderscheidende sterkteprofielen aan. Het sterkteprofiel voor de Air Optix Aqua Multifocal low add heeft een geschatte additie van +0.25D. De medium en high add lenzen hebben een praktisch gelijk sterkteprofiel met een geschatte additie van respectievelijk +1.31D and +1.41D. Veel contactlensspecialisten ondervinden door deze geringe discrepantie in sterkteprofiel dan ook geen verschil tussen de Air Optix Aqua Multifocal medium en high additie lenzen. Ter vergelijking: het sterkteprofiel van de PureVision® Multifocal laat wel twee duidelijke verschillen zien. De PureVision® Multifocal low add lens heeft een geschatte additie van +0.59D; 2 keer hoger dan de Air Optix Aqua Multifocal low add lens. De PureVision® Multifocal high add lens heeft ook een duidelijk hogere additie dan de Air Optix Aqua

Multifocal medium of high add lenzen met een geschatte additie van +1.84D!6. Idealiter zal het sterkteprofiel van de lens exact gelijk moeten zijn voor alle lenssterktes over de beschikbare sterkterange. Consistentie van het sterkteprofiel bij elke lens heeft invloed op de zichtprestatie voor afstand en op het effect van de additiesterkte. Veel van de huidige beschikbare multifocaal designs beschikken over een inconsistente sterkte range en additiesterkte.7 Een inconsistent lensdesign kan bij multifocale contactlenzen invloed hebben op de visuele prestatie. Tevens kan inconsistentie van de sterkteverdeling een onvoorspelbare aanpaservaring veroorzaken of onvoorspelbare uitkomsten geven bij het veranderen van de lenssterkte. Variabele visuele uitkomsten, inconsistente aanpaservaringen en onvoorspelbare lensprestatie kunnen leiden tot frustratie bij zowel lensdragers als contactlensspecialisten. Het goede nieuws is dat met de huidige inzichten en beschikbare techniek de problematiek van sterkteprofiel inconsistentie bij multifocale lenzen kan worden opgelost. Voor contactlensspecialisten die de aanpassing willen vereenvoudigen en niet onnodig extra paslenzen met ongedifferentieerde lenssterktes op voorraad willen hebben, kan de PureVision® Multifocaal lens een oplossing bieden. Twee onderscheidende sterkteprofielen met hogere addities geven minder kans op verandering van lenssterktes als de leesbehoeften toenemen en zorgen voor tevreden multifocale lensdragers.

PureVision® Multi-Focal geeft significant meer ADD power dan de Air Optix Aqua Multifocal.5 Low ADD (–3.00 Dpt. )

Mid/High ADD (– 3.00 Dpt. )

gemiddelde ADD power (Dpt.)

2.0

+1.84 1.5

+1.31

+1.41

1.0

0.5

0.0

+0.59 +0.25 Air Optix Aqua Multifocal

PureVision Multi-Focal

Air Optix Aqua Multifocal

Air Optix Aqua Multifocal

PureVision Multi-Focal

The negative ADD powers from the study were subtracted from -3.00D, resulting in the difference which is a positive number.

1. Market research: Kadence International. July 2012. 2. Exploring blurry, changing or fluctuating vision associated with contact lens wear. Kadence International. January 2012. 3. A Closer Look at Gadget Ownership. Vision Monday. 2012(August 13). 4. Mediascope Europe: Media Consumption Study. Interactive Advertising Bureau Europe (IAB Europe). 2012. 5. Vogt AKS, Bateman K, Green T, Reindel W. Using power profiles to evaluate aspheric lenses. CL Spectrum. 2011(January). 6. Vogt AKS, Bateman K, Green T, Reindel W. Distribution of power. Optician. 2010(February). 7. Hovinga K, Ludington P. Consistency of power profiles in multifocal contact lenses. Global Specialty Lens Symposium. Las Vegas, NV2013. /™ geven handelsmerken aan van Bausch & Lomb Incorporated. All other product/brand names are trademarks of their respective owners. Bausch & Lomb Incorporated.

®

©


VISUS | 1/2013 | 18

Low Vision zorg onder de loep H.G. Sietsma, H. Stam, R. de Jong, A. IJbema, Dr. Kh. Mansour

Samenvatting

Harriëtte Sietsma is in juli 2012 afgestudeerd als optometrist aan de Hogeschool Utrecht en werkt sindsdien bij Koninklijke Visio en ziekenhuis Tjongerschans in Heerenveen. Ten tijde van het onderzoek ‘Low Vision zorg onder de loep’ was zij stagiaire bij Tjongerschans. Henk Stam heeft in 2000 de titel FAAO behaald en is in 2002 afgestudeerd als optometrist aan de HU. Hij is al 28 jaar werkzaam in Low Vision, waarvan de laatste vier jaar bij de stichting Bartiméus. Ronald de Jong is in 2003 afgestudeerd als optometrist aan de HU en is sinds datzelfde jaar werkzaam bij Ergra Low Vision als optometrist/Low Vision specialist. Annet IJbema heeft in 1997 de HBO Verpleegkunde afgerond en in 2005 de HBO Theologie & Levensbeschouwing. Zij is sinds 2001 werkzaam als intaker bij Koninklijke Visio en heeft ook ervaring met het voeren van intakegesprekken in het UMC Groningen en ziekenhuis Tjongerschans. Dr. Khaled Mansour werkt sinds 1991 als oogarts in ziekenhuis Tjongerschans in Heerenveen en heeft van 1998 tot 2008 ook als oogarts in het UMCG gewerkt. Dr. Mansour is in 2007 gepromoveerd aan de Universiteit van Groningen.

Literatuur World Health Organization (2007). International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems, tenth revision. World Health Organization, Geneva, Switzerland. Colenbrander, A. (1999). International Society for Low vision Research and Rehabilitation. Guide for the Evaluation of Visual Impairment. Pacific Vision Foundation, San Francisco. Jan E.E. Keunen C;. Anton Verezen; Saskia M. Imhof ;Ger H.M.B van Rens; Marc B. Asselbergs; J.J. (Hans) Limburg (2011) Toename in de vraag naar oogzorg in Nederland 2010-2020. Vision 2020 (maart 2005) HYPERLINK “http://www. vision2020.nl/contents/V2020NLrapport.pdf” http://www. vision2020.nl/contents/V2020NLrapport.pdf. Rens, G.H.M.B. van; Vreeken, H.L.; Nispen, R.M.A. van, Richtlijn: Visusstoornissen, revalidatie en verwijzing.

Dit is een onderzoek naar de patiënttevredenheid over het Low Vision zorgaanbod in ziekenhuis Tjongerschans in Heerenveen. Doel: De Low Vision zorg vanuit patiëntperspectief evalueren en een vergelijking maken tussen de verschillende soorten zorgaanbod. Materiaal en methoden: Zestig patiënten uit drie verschillende onderzoeksgroepen zijn geënquêteerd. Groep 1: Alleen een hulpmiddel voorgeschreven door een Low Vision specialist (LVA). Groep 2: Een hulpmiddel voorgeschreven door een Low Vision specialist in combinatie met een revalidatie traject bij een zelfstandig revalidatiecentrum (2 instanties, LVA+revalidatie). Groep 3: Geïntegreerd centrum waarbij een hulpmiddel in combinatie met revalidatie wordt aangeboden (1 instantie, LVA+revalidatie). De patiënttevredenheid is retrospectievelijk onderzocht door middel van een enquête. Resultaten: In alle groepen zijn de patiënten tevreden. Er bestaat een tendens van een hogere score bij de groepen 2 en 3 waarbij naast het hulpmiddel ook een revalidatietraject wordt aangeboden. Conclusie: Patiënten zijn tevreden over de Low Vision zorg. Patiënten zijn het meest tevreden in de onderzoeksgroepen 2 en 3 (de groepen met het aanbieden van een revalidatietraject).

Inleiding In een onderzoek van Keunen et al. (2011) is van het aantal Nederlanders met een visuele beperking uit 2009 een extrapolatie gedaan naar de bevolking van 2020. Hieruit blijkt dat het aantal Nederlanders met een visuele beperking met 19,9 procent zal toenemen (zie tabel 1). Mannen Vrouwen Totaal Verandering 2009 2020 2009 2020 2009 2020 2009-2020 Totaal 99 148 127 600 216 700 251 200 315 900 378 800 +19,9 % Tabel 1: Aantal Nederlanders met een visuele beperking in 2009 en in 2020 (Keunen et al., 2011).

De kosten als gevolg van een visuele beperking zijn hoog: arbeidsongeschiktheid, verlies van inkomen en van potentiële belastinginkomsten, extra medische kosten, thuiszorg, kosten aan optische hulpmiddelen, aanpassingen aan huis en interieur, etc. (www.vision2020.nl). Omgerekend naar de Nederlandse situatie zouden de totale kosten nu 2 miljard euro per jaar bedragen. De kosten voor oogheelkundige zorg zijn ook hoog: in 1999 werd in Nederland 36 miljard euro aan gezondheidszorg uitgegeven, waarvan 1,02 miljard (2,8%) aan gezichtsstoornissen (www. vision2020.nl). De belangrijkste oorzaken van visuele beperkingen in Nederland zijn cataract, leeftijdsgebonden macula degeneratie, diabetische retinopathie en glaucoom (www.vision2020.nl). Een visuele beperking wordt blindheid genoemd als de visus lager is dan 0.05 van het beste oog met de beste correctie, of een gezichtsveld met een totale openingshoek van kleiner of gelijk aan 10 graden (WHO-ICD-10, categorie 3,4,5). Iemand is slechtziend als de visus kleiner is dan 0.3, maar groter of gelijk aan 0.05 van het beste oog met de beste correctie, of een concentrisch gezichtsveld met een totale openingshoek kleiner dan 30 graden en groter dan 10 graden (WHO-ICD-10, categorie 1,2) (WHO, 2007; Colenbrander et al., 1999).


VISUS | 1/2013 | 19 Verwijzen naar een vorm van revalidatie wordt aanbevolen bij een visus kleiner dan 0.3 of een gezichtsveld kleiner dan 30 graden. In geval van een duidelijke hulpvraag waarvoor in de reguliere praktijk onvoldoende mogelijkheden zijn voor (visuele) revalidatie, kan er ook worden doorverwezen naar een revalidatiecentrum (Rens et al., Richtlijn visusstoornissen, revalidatie en verwijzing). In Nederland zijn verschillende Low Vision instanties met verschillende soorten zorgaanbod. In dit artikel zijn drie gebruikte zorgformules vergeleken: Groep 1: Alleen een hulpmiddel voorgeschreven door een Low Vision specialist (LVA). Groep 2: Een hulpmiddel voorgeschreven door een Low Vision specialist in combinatie met een revalidatietraject bij een zelfstandig revalidatiecentrum (2 instanties, LVA+revalidatie). Groep 3: Geïntegreerd centrum waarbij een hulpmiddel in combinatie met revalidatie wordt aangeboden (door 1 instantie, LVA+revalidatie). In dit onderzoek is getracht te onderzoeken met welke formule de hoogste patiënttevredenheid wordt bereikt.

Materiaal en methoden Er zijn 74 slechtziende patiënten van ziekenhuis Tjongerschans in Heerenveen telefonisch benaderd voor een retrospectief onderzoek. Van deze 74 patiënten waren er zestig bij wie de enquête bruikbaar was voor het onderzoek. De overgebleven veertien enquêtes waren niet betrouwbaar door het niet-communicatief vaardig zijn van patiënten, vergeetachtigheid of het niet willen meewerken van patiënten. Dit kwam tot uiting door onbeantwoorde vragen of niet-sluitende antwoorden. De enquête is afgenomen door een onafhankelijke onderzoekster, die op het moment van onderzoek niet gebonden was aan één van de instanties. Data zijn geanalyseerd door dezelfde onderzoekster. De patiënten zijn gerandomiseerd geselecteerd. De inclusiecriteria zijn Low Vision patiënten waarbij minimaal zes weken na het beëindigen van het hulptraject de enquête werd afgenomen, zodat patiënten de tijd hebben gehad de hulp te beoordelen. Het enige exclusiecriterium is het niet-communicatief vaardig zijn van patiënten. Het zorgaanbod zoals beschikbaar in ziekenhuis Tjongerschans is verdeeld in drie groepen en de verwijsprocedure verliep als volgt: Patiënten kregen de diagnose van de oogarts, vervolgens werden Low Vision patiënten verwezen conform de Nederlandse eisen voor Low Vision (WHOICD-10, categorie 1,2) (WHO, 2007; Colenbrander et al., 1999), daarna werden patiënten at random verwezen naar één van de drie groepen. Bij groep 1 werd een Low Vision onderzoek uitgevoerd (door Ergra), waarna de patiënt het benodigde visuele hulpmiddel kreeg om de activiteit van de hulpvraag te kunnen uitvoeren. Revalidatie werd bij deze groep niet aangeboden, tenzij er een duidelijke en specifieke revalidatievraag was. Bij groep 2 werd ook een Low Vision onderzoek uitgevoerd (door Ergra) en kreeg de patiënt een visueel hulpmiddel aangeboden. Na het onderzoek werd de patiënt verwezen naar het revalidatietraject (door Visio). In overleg met de

twee instanties werd naar behoefte het hulpmiddel en/of de revalidatie aangeboden. Groep 3 is een geïntegreerde instantie (Bartiméus). Hierbij werd het hulpmiddel en de revalidatie door dezelfde instantie verleend. Uiteindelijk zijn in elk van deze drie groepen twintig patiënten geënquêteerd. Bij de patiënten in deze drie groepen is dezelfde enquête afgenomen. De enquête is geaccordeerd door alle meewerkende instanties en zag er als volgt uit: Zijn uw hulpvragen goed beantwoord? (Ja/Nee) Zijn uw verwachtingen uitgekomen? (cijfer 0-10) Kwam de informatie/ondersteuning overeen met uw wensen en verwachtingen? (Ja/Nee) Vindt u dat u voldoende bent geadviseerd over uw hulpmiddel? (Ja/Nee) Maakt u gebruik van uw hulpmiddel? (Ja/Nee) Weet u waar Bartiméus/Visio u naast uw hulpvraag nog meer mee kan helpen? (Ja/Nee) Wist u hoe het traject zou verlopen? (Ja/Nee) Hoeveel tijd zat er tussen het onderzoek en de levering van het hulpmiddel? En bent u hier tevreden over? (tijd 0-10 en cijfer) Is de instructie voldoende geweest om het hulpmiddel daadwerkelijk te gaan gebruiken? (Ja/Nee) Zou u het traject dat u hebt gevolgd aan andere mensen aanbevelen? (cijfer 0-10) Er is ook onderzocht of er een verband bestaat tussen de laatst gemeten visus op het moment dat gebeld werd en het tevredenheidcijfer.

Resultaten

Grafiek 1: Percentage van de patiënten tevreden over de variabelen: Hulpvraag, informatie/ondersteuning, advies, gebruik hulpmiddel, kennis van het revalidatietraject en de verkregen instructie.

Grafiek 2: Uitgekomen verwachtingen, tevredenheid over de tijd van levering en de aanbeveling van zorgaanbod aan anderen (in cijfers).


VISUS | 1/2013 | 20

de patiënt aan de hand daarvan zijn verwachtingen opstelt. Een grote multicentrale vervolgstudie is aan te bevelen.

Discussie

Grafiek 3: Tijd in weken van levering hulpmiddel. Op alle gebieden wordt een voldoende cijfer behaald. Ondanks het verschil in aanbod wordt in alle groepen bij 90% van de patiënten het hulpmiddel ook daadwerkelijk gebruikt. Groep 2 en 3 scoren beter in hoeverre de hulpvraag beantwoord is. Ook de ondersteuning en informatie, het advies en de instructie die gegeven wordt, wordt door patiënten in groep 2 en 3 als prettiger ervaren. De leveringstijd van de hulpmiddelen is bij de combinatiezorg sneller, patiënten zijn daar ook meer tevreden over. Uit de enquêtes blijkt ook dat mensen soms meer tevreden zijn over de revalidatiehulpvraag dan over het verstrekte visuele hulpmiddel. Voorbeelden hiervan zijn dat een persoon het meest geholpen was met ‘tafeltje dekje’ dat werd georganiseerd, een ander was weer erg blij met de rode bekers op de witte placemat. Er is onderzocht of er een correlatie is tussen de tevredenheid en de visus. Er kan genoemd worden dat de gemiddelde visus van het beste oog van de vier mensen die een onvoldoende hebben gegeven onder de 0.1 ligt. Van de mensen die een voldoende geven is de gemiddelde visus van het beste oog groter dan 0.1. De groepen zijn echter te klein om hier directe conclusies aan te verbinden. De tijdsduur die de verschillende instanties hanteren voor de manier van werken in Tjongerschans per nieuwe patiënt is in tabel 2 uiteengezet. Tabel 2 Tijdsduur (uur) Groep 1: Ergra 1.5 Groep 2: Ergra+ Visio 2.5 Groep 3: Bartiméus 2-2.5 Tabel 2: Tijdsbesteding per nieuwe patiënt in ziekenhuis Tjongerschans.

Het uitwerken van de statistische gegevens van de groepen heeft geen statistische waarde toegevoegd.

Conclusie Alle hier onderzochte vormen van Low Vision zorg zijn goed. Er bestaat echter wel een tendens van een hogere score bij de combinatiezorg (met name groep 3: LVA en revalidatie in één centrum). Daaruit blijkt dat een revalidatietraject moet worden aangeboden bij iedere patiënt. Patiënten zijn tevreden met een snellere levering van het hulpmiddel. Commercie in de slechtzienden zorg is niet bij voorbaat negatief omdat ook in groep 1 negentig procent van de patiënten het hulpmiddel gebruikt. Informatie die gegeven wordt richting de patiënt is het belangrijkst omdat

Het onderzoek geeft een indicatie van de patiënttevredenheid over de verschillende vormen van visuele revalidatie. In Nederland worden de meeste Low Vision hulpmiddelen verstrekt door “commerciële“ instanties. In de loop der jaren is een grote expertise opgebouwd bij deze instanties om de juiste hulpmiddelen voor te schrijven. Bij een Low Vision specialist die een visueel hulpmiddel voorschrijft, ontbreekt de deskundigheid om de visueel gehandicapte patiënt verder te begeleiden en te helpen met revalidatiehulpvragen. Revalidatiecentra vervullen hier een onmisbare rol. Het spreekt vanzelf dat een goede samenwerking de hoogste kwaliteit, efficiëntie en de voordeligste manier is om visuele revalidatie aan te bieden. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de combinatie tussen een Low Vision onderzoek en aangeboden revalidatie hoger scoort in patiënttevredenheid dan een Low Vision onderzoek zonder aangeboden revalidatie. Een positieve tendens naar één instantie (one stop shop) ligt mogelijk aan de directe communicatie. Patiënten konden naar één telefoonnummer bellen. Objectief is er naar een correlatie gekeken tussen de visus van het beste oog en het cijfer van tevredenheid. Er lijkt een tendens van een hoger tevredenheidcijfer bij een hogere visus. Dit is echter geen significant verschil. Het onderzoek bevat een kleine onderzoeksgroep, daardoor is de betrouwbaarheid van het onderzoek lager. De tevredenheidcijfers zijn subjectieve getallen. Deze subjectieve getallen zijn niet te objectiveren omdat er voorafgaand aan het Low Vision onderzoek geen tevredenheidcijfers zijn gevraagd. Het onderzoek werd gedaan door middel van een telefonische enquête. De telefonische enquête geeft minder anonimiteit dan een schriftelijke enquête, wat mogelijk invloed zou kunnen hebben op de uitkomst. Dit is tegelijk wel de reden waarom er gekozen is voor een onafhankelijke onderzoekster. Er is niet gekozen voor een schriftelijke enquête vanwege de visus van de onderzoeksgroep en vanwege de mogelijk lagere respons. Er is nog niet veel onderzoek gedaan op dit gebied. Een uitgebreider en multicentraler onderzoek zou bovenstaande gegevens statistisch significant kunnen maken en de conclusies kunnen vastleggen. Wegens de verwachte groei van Nederlanders met een visuele beperking, de hogere leeftijd en de schaarse financiële middelen, is het van groot belang om een onderbouwing te maken voor het te volgen visuele revalidatietraject in de toekomst. *De instanties die in dit onderzoek meegenomen zijn, werken op verschillende manieren. In dit onderzoek is alleen de manier waarop ze in Tjongerschans werkzaam zijn meegenomen.


VISUS | 1/2013 | 21

RefRaCtIeVe lenS WISSel Ruth Lapid-Gortzak, Ivanka van der Meulen en Jan Willem van der Linden

Ruth Lapid-Gortzak is staflid op de afdeling oogheelkunde in het AMC Amsterdam, gepromoveerd in refractiechirurgie en geïnteresseerd in cornea, cataract en refractiechirurgie. Samen met Ivanka van der Meulen heeft zij een researchlijn naar resultaten in de refractiechirurgie en als team hebben zij, samen met Jan Willem van der Linden, meerdere publicaties in de wetenschappelijke literatuur op hun naam staan. Dr. Lapid is verbonden als chirurg en als medisch directeur aan Retina Total Eye Care in Driebergen. Ivanka van der Meulen is eveneens staflid op de afdeling oogheelkunde in het AMC en verbonden aan Retina Total Eye Care. Haar gebied van interesse is de cornea en cataract. Ze heeft meerdere wetenschappelijke artikelen over strooilicht bij hoornvliesaandoeningen en cataract gepubliceerd. Jan Willem van der Linden is optometrist en eigenaar van Retina Total Eye Care in Driebergen. Hij heeft meerdere publicaties in de peerreviewed literatuur op zijn naam staan, op het gebied van de refractiechirurgie.

Literatuur 1. Rosen ES. Risk management in refractive lens exchange. J Cataract Refract Surg 2008;34:1613-4. 2. Alio JL. Lens surgery (cataract and refractive lens exchange) and retinal detachment risk in myopes: still an issue? Br J Ophthalmol 2011;95:301-3. 3. Rosen E. Risk management for rhegmatogenous retinal detachment following refractive lens exchange and phakic IOL implantation in myopic eyes. J Cataract Refract Surg 2006;32:697-701. 4. Koch DD. Refractive lens exchange: ethical considerations in the informed consent process. J Cataract Refract Surg 2005;31:863. 5. Horgan N, Condon PI, Beatty S. Refractive lens exchange in high myopia: long term follow up. Br J Ophthalmol 2005;89:670-2. 6. Colin J, Robinet A, Cochener B. Retinal detachment after clear lens extraction for high myopia: seven-year follow-up. Ophthalmology 1999;106:2281-4; discussion 5. 7. Lyle WA, Jin GJ. Clear lens extraction to correct hyperopia. J Cataract Refract Surg 1997;23:1051-6. 8. Barry P, Seal DV, Gettinby G, Lees F, Peterson M, Revie CW. ESCRS study of prophylaxis of postoperative endophthalmitis after cataract surgery: Preliminary report of principal results from a European multicenter study. J Cataract Refract Surg 2006;32:407-10. 9. Calladine D, Evans JR, Shah S, Leyland M. Multifocal versus monofocal intraocular lenses after cataract extraction. Cochrane Database Syst Rev 2012;9:CD003169.

Er zijn verschillende methoden mogelijk om chirurgisch de refractie van het oog te veranderen. Keratorefractieve ingrepen zorgen door middel van lasers of incisies van het hoornvlies voor een verandering in de hoornvlieskromming (afvlakking of opbolling) en daarmee voor een verandering in de refractie. De tweede methode is het plaatsen van een extra lens in het oog; hetzij in de voorste oogkamer, al dan niet kamerhoek gesteund of iris-gefixeerd, hetzij in de ruimte tussen de iris en de crystallijne lens. Dit heet artiphakia of duophakia. De laatste methode is het verwijderen van de crystallijne lens uit het oog en het ter vervanging plaatsen van een implantlens, een zogenaamde refractieve lens wissel. Deze laatste genoemde methode willen we in dit artikel verder belichten.

InDICatIegebIeD Klassiek wordt een RLE (Refractive Lens Exchange, ook wel refractieve lens wissel genoemd) gezien als een puur refractieve ingreep, waarbij een bij voorkeur hoge ametropie wordt gecorrigeerd. Als men wat kritischer kijkt naar de tegenwoordige cataractchirurgie, en de verwachtingen van de patiënten van moderne cataractchirurgie, dan zou men kunnen concluderen dat iedere staaroperatie waarbij een kunstlens wordt geïmplanteerd, een refractieve lens wissel is.

geSCHIeDenIS en lIteRatUUR De geschiedenis van RLE is niet recent. Al in 1890 heeft de oogarts Fukala geopperd, dat een lens gebaseerde operatie een mogelijke oplossing is voor (hoge) ametropie. Dit is voortgezet in 1977 door Verzella. Uit de literatuur weten we dat het corrigeren van hoge myopie, vooral bij jonge mensen door middel van een lens extractie en een lens implantatie, leidt tot een hoge incidentie van ernstige complicaties. Colin rapporteerde in 1997 dat er in een periode van 4 jaar na de operatie bij 8% van zijn hoog myope patiënten sprake was van een netvliesloslating. Dit rapport heeft terecht geleid tot terughoudendheid bij dit soort ingrepen. Over patiënten met hypermetropie bestaat weinig literatuur betreffende RLE. Lyle et al. heeft in 1997 zijn resultaten gepubliceerd, waarin hij liet zien dat voor hypermetropie boven de +3.0D de procedure veilig en effectief is. Historisch gezien zijn de grootste zorgen over RLE: 1. Het risico op een ablatio, 2. Het risico op endophthalmitis, 3. Het verlies van de accommodatie. De eerste twee zijn ernstige complicaties met kans op blindheid. De derde, de accommodatie die verloren gaat, is langzamerhand een verouderd concept, omdat er sinds tien jaar een ware stijging te zien is in het gebruik van multifocale intraoculaire implantlenzen.

In vitro foto van de hydrophiele geapodizeerde diffractieve multifocale lens Seelens MF (Hanita, Israël).

beHoUD Van aCCommoDatIe De implantlenzen zijn er in verschillende soorten, qua materialen en refractie principes. Bij de geschikte patiënt leidt het implanteren van een multifocale lens tot herstel van de gezichtsscherpte voor veraf en nabij. De nadelen van deze lenzen liggen vooral in de kosten en in de mogelijke bijwerkingen. Diffractieve en refractieve lenzen kennen allemaal het principe van het verdelen van het licht over 2 foci, wat gepaard gaat met contrastverlies, >>


VISUS | 1/2013 | 22

RHegmatogene ablatIo’S

In vivo foto van een SN6AD1 hydrophobe geapodizeerde diffractieve multifocale lens in een kapsel (Alcon, USA). gekoppeld aan een goede ongecorrigeerde visus in de verte en voor nabij. De bijwerkingen bestaan uit het zien van halo’s die worden veroorzaakt door de diffractieve ringen, of het waarnemen van de ‘blur circle’, de focus die niet scherp is en als het ware als een waas voor het beeld ‘hangt’. Accommodatieve lenzen zijn ook op de markt gebracht. Deze lenzen gaan uit van een beweging van de optiek door de ciliairspier, berustend op hetzelfde principe als dat van de normale accommodatie in een jong, gezond oog. Het voordeel van dit concept is dat er geen verlies is van contrast en geen ‘blur circle’ ontstaat, omdat dezelfde lens alle foci bedient. Echter, het is aangetoond dat accommodatieve lenzen op den duur onvoldoende meebewegen bij de accommodatieve inspanningen van het oog om een goede visus te geven en dat bij andere lenzen de beweging juist dusdanig groot is, dat het op ‘0D’ instellen bijna onmogelijk is. Leyland heeft in zijn evidence based review over multifocale lenzen aangetoond dat deze effectief ametropie en presbyopie behandelen en dat tevredenheid in grote mate afhankelijk is van de motivatie van de patiënt om brilonafhankelijk te zijn, realistische verwachtingen én de tolerantie van de patiënt ten opzichte van de bijwerkingen van de lenzen die nu op de markt zijn.

Risicofactoren voor een rhegmatogene netvliesloslating zijn netvliesgaten en afwijkingen zoals lattice, een positieve familiegeschiedenis voor ablatio’s, een eerdere ablatio in hetzelfde of het andere oog, afakie, cataractingrepen met of zonder achterste kapselruptuur, hoge bijziendheid, stomp trauma en recente symptomatische glasvochtloslatingen. Specifieker voor mensen die een cataract ingreep of RLE ondergaan: hoge bijziendheid met een aslengte boven de 25 mm en leeftijd onder de 55 jaar. Bij de bevolking die een staar- of een lensoperatie heeft gehad, zien we een stijging van het aantal ablatio’s, afhankelijk van de soort ingreep, zoals een ECLE 0,5-2% of een phacoemulsificatie 1%. Het risico hierop is het grootst binnen 6 maanden na de ingreep, volgens de meeste literatuur. 1-5 Het risico op een ablatio na een RLE was in 1999 ongeveer 8,1% (studie van Colin). In 2005 kwamen Horgan, Condon en Beatty met een studie waarin de vermelde incidentie van ablatio’s na RLE 3,2% was. Recentere studies zijn eigenlijk niet te vinden. Om toch een beter idee te krijgen over de risicos van RLE’s, hebben we bij Retina Total Eye Care in Driebergen een risicoanalyse gemaakt op basis van de literatuur en aan de hand hiervan criteria opgesteld voor het stellen van een indicatie voor een RLE. Wij zijn van mening dat een RLE geen ingreep is voor in het bijzonder patiënten met hoge myopie, juist vanwege het hogere risico op een netvliesloslating. Wij screenen alle patiënten routinematig op het bestaan van een glasvochtloslating, kijken naar de aslengte en stratificeren het risico op ernstige complicaties, alvorens wij een advies uitbrengen over de haalbaarheid van een RLE qua visuele verwachtingen. Onze parameters die duiden op een verhoogd risico bij een RLE zijn: een aslengte boven de 25 mm, geen glasvochtloslating, jonge leeftijd (onder de 50-55 jaar) en mannelijk geslacht.

InfeCtIegeVaaR Endophthalmitis is een infectie die post-operatief na een cataract ingreep zeer gevreesd wordt, omdat een zeer klein percentage van de patiënten hierdoor blind wordt. In principe is de incidentie van deze gevreesde complicatie laag, maar de impact op de patiënt is zeer hoog gezien de ernst van de gevolgen. In Zweden wordt sinds enkele jaren aan het einde van de ingreep intra-cameraal (in de voorste oogkamer) antibiotica achtergelaten. Een vroege studie liet zien dat dit een duidelijk effect had op het verminderen van postoperatieve endophthalmitis. Een studie opgezet door de European Society of Cataract and Refractive Surgeons in meerdere Europese landen heeft daarna aangetoond dat het gebruik van de intra-camerale antibiotica de incidentie van endophthalmitis met een factor 5 verlaagt. Er schuilt een bepaalde schijnzekerheid in het gebruik van antibiotica: het aantal postoperatieve endophthalmitiden daalt, maar het is nog steeds een complicatie die zelden voorkomt en die verstrekkende gevolgen heeft voor het gezichtsvermogen van de patiënt.

Phaco set up op OK (Lapid). Al deze parameters hangen met elkaar samen: men denkt dat de verbinding van het glasvocht aan het netvlies bij mannen steviger is dan bij vrouwen. In langere ogen is er relatief meer glasvocht, dat na een lens ingreep meer kan gaan bewegen en sterker aan het netvlies kan trekken. Glas-


VISUS | 1/2013 | 23 vochtdegeneratie die leidt tot een glasvochtloslating is een ouderdomsverschijnsel. Mensen die ouder zijn hebben dat meestal al achter de rug, en als er zich al een glasvochtloslating voltrokken heeft dan kan dat geen tractie uitoefenen op de verbindingsplekken met het netvlies en vermindert dus het risico op het ontstaan van netvliesscheuren. Bij een retrospectieve analyse van de eerste 1000 ingrepen verricht bij Retina Total Eye Care hebben wij gevonden dat er in 2 ogen (0,2%) een kapselruptuur heeft plaatsgevonden. In 2 andere ogen is er een symptomatisch netvliesgat geweest dat is gelaserd (0,2%) en er is in 5 ogen (0,5%) een ablatio gevonden die is behandeld met een pars plana vitrectomie. Bij al deze patiënten was de best gecorrigeerde visus na de ingrepen gelijk of boven de 1.0. Uit onze gegevens lijkt het alsof de veiligheidsparameters de incidentie van netvliesloslatingen verlagen in vergelijking met wat bekend is uit de literatuur. Maar dit dient nog uitgebreider te worden onderzocht. De vraag is waarom er überhaupt nog netvliesloslatingen optreden. Daar zijn twee mogelijke redenen voor: de eerste is dat er bij een deel van de patiënten bij biomicroscopie een duidelijk beeld van een glasvochtloslating in de vorm van een Weiss ring zichtbaar is, maar dat dit nooit 100% garantie geeft dat er een volledige loslating van het glasvocht heeft plaatsgevonden. Deze is eigenlijk alleen met speci­ fiekere beeldvorming te bewijzen. De tweede reden is dat ook bij mensen die niet in de risicogroep zitten glasvochtloslatingen kunnen ontstaan na een ingreep en dat die glasvochtloslatingen ablatio’s kunnen veroorzaken. Het Nederlands Genootschap voor Refractie Chirurgie (NGRC) past eens in de 3 jaar de consensus aan, op grond van de ‘evidence’ die in de literatuur te vinden is. Als men de consensus van 2006 vergelijkt met die van 2009 dan zien we, dat bovenstaande veiligheidsparameters daar al in weerspiegeld zijn: in 2006 was een RLE voornamelijk goed voor hoge myopie en hoge hypermetropie, terwijl in 2009 de RLE een leeftijdsgrens krijgt en een dioptrische sterkte grens samenhangende met het feit of de afwijking myoop of hypermetroop is. De huidige leeftijdsgrens bij myopie is 45 jaar en ouder en een myopie onder de 3 dioptrieën en voor hypermetropie is de leeftijdsgrens 40 jaar en ouder en een hypermetropie groter dan 1D.

Conclusie RLE is een refractiechirurgische ingreep, die door begrip van pathophysiologische processen veiliger kan worden uitgevoerd, als parameters zoals aslengte, het geslacht en de leeftijd van de patiënt en de status van het glasvocht mee worden genomen in de indicatiestelling. Dat RLE een ingreep is, bij uitstek geschikt voor hoge myopen, is hiermee naar het land der fabels verbannen; RLE kan worden overwogen bij patiënten die voldoen aan de richtlijnen van de NGRC. Deze zijn online in te zien op de site van het NOG (www.oogheelkunde.org onder richtlijnen).

kort nieuws OVN Biessels Low Vision Prijs voor Karel de Vries Tijdens het OVN Congres 2013 is de allereerste OVN Biessels Low Vision Prijs uitgereikt. Deze prijs is ingesteld om de plaats van low vision revalidatie onder optometristen te stimuleren. De prijs wordt toegekend aan een persoon, welke niet per definitie een optometrist hoeft te zijn, die zich uitzonderlijk verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied van visuele revalidatie bij mensen met een visuele beperking. De naam van deze prijs is ontleend aan de Nederlandse pionier op dit gebied: de heer W.J. Biessels (1906–1997). Als eerste winnaar van de prijs is gekozen voor Karel de Vries. Karel is sinds vorig jaar met pensioen, maar heeft in zijn werkzame leven veel voor de low vision en optometrie gedaan. Voor velen is hij een bekende vanwege de lessen die hij op de Hogeschool Utrecht heeft gegeven. Daarnaast heeft hij in binnen- en buitenland low vision naar een hoger niveau gebracht. De prijs bestaat uit een beeldhouwwerk gemaakt door de Stichting KUBES (Kunst en cultuur voor blinden en slechtzienden) en een oorkonde. De uitreiking van deze prijs is mede mogelijk gemaakt door Low Vision Totaal. Het bestuur van de OVN feliciteert Karel van harte met de OVN Biessels Low Vision Prijs!


VISUS | 1/2013 | 24

Praktijkportret: de optometrist als docent Mariska Blokdijk

1

2

omgekeerd en studenten die al een MBO via een optiekopleiding hebben gedaan.” Carolien Antonius werkt ook een jaar of vier, vijf aan de HU. Op zoek naar een nieuwe uitdaging stuurde ze een open sollicitatie en werd aangenomen. Ze werkt twee dagen in de week als docent. “Ik geef klinische optometrie, dat houdt in hoorcolleges, praktijklessen en begeleiding in de kliniek. Daarnaast ben ik coördinator van de ‘summer course’ die in de zomer in samenwerking met vier Engelse universiteiten wordt gegeven voor internationale studenten en studenten van de HU.” Naast het lesgeven heeft ze altijd in de praktijk gewerkt, maar op het moment van dit schrijven is ze hoogzwanger, bezig met de master Clinical Optometry in Londen en helpt ze een dag in de week met certificering en kwaliteitszaken in de fysiotherapiepraktijk van haar vriend. Genoeg te doen dus.

STUDENTEN BEGELEIDEN

3

4

1 Jannemiek Sonneveld 2 Louise van Doorn 3 Pascal van Rossum 4 Rubia Ernest Met optometrie bezig zijn kan op verschillende manieren. Er zijn optometristen die niet alleen zelf hun beroep uitoefenen, maar ook pro­ beren anderen de kneepjes van het vak te leren. Zoals docenten Jannemiek Sonneveld, Carolien Antonius, Pascal van Rossum en Louise van Doorn en stagebegeleider Rubia Ernest. In onderstaand artikel vertellen zij over hun beweegredenen om les te geven, het onderwijs en hun andere bezigheden.

Jannemiek Sonneveld werkt sinds december 2008 fulltime aan de Hogeschool Utrecht. “Na tien jaar in de praktijk te hebben gewerkt wilde ik op een andere manier invulling geven aan optometrie”, vertelt ze. “Het begeleiden van stagiaires vond ik altijd erg leuk, het houdt je scherp, dus toen ik hoorde dat er een vacature was op de HU heb ik mijn kans gegrepen. Het ging om drie dagen lesgeven in klinische optometrie en twee dagen coördinerende taken. Omdat ik ook graag wilde doorgroeien binnen de organisatie sprak deze combinatie me heel erg aan. Op dit moment geef ik vanwege het volgen van een master opleiding even geen vakinhoudelijke lessen meer, alleen praktijklessen.” Sinds januari zit Jannemiek in het Management Team en is ze voorzitter van de curriculum commissie. Verder is ze Studie Loopbaan Begeleider (SLB’er) van de deeltijdopleidingen en coördinator van de speciale instroom. “Dat zijn alle studenten met een aanverwante vooropleiding”, legt ze uit. “Bijvoorbeeld studenten die na orthoptie optometrie willen gaan doen of

Na de middelbare school twijfelde Pascal van Rossum of hij optometrie wilde gaan doen of de lerarenopleiding. Het werd optome­ trie, maar sinds hij vijf jaar geleden is gaan lesgeven combineert hij beide. “Ik werk drie dagen in de week op de HU, waar ik les geef in klinische optometrie en in optiek. Daarnaast ben ik SLB’er en begeleid ik studenten in de minor didactiek. Het leuke vind ik om een mix te maken, dus niet alleen lesgeven, maar ook coachen.” De andere twee dagen in de week is Pascal bezig met een master opleiding. “Voordat ik daar mee begon werkte ik als optometrist in een ooglaserkliniek, maar op dit moment heb ik geen baan in de praktijk. Als ik mijn masteropleiding heb afgerond wil ik dat wel weer.” Louise van Doorn is twee jaar geleden teruggekeerd in het onderwijs. “Na mijn afstuderen in 1996 heb ik lesgegeven aan de HU tot eind 1999 mijn dochter werd geboren. Ik vond het altijd al leuk om kennis over te dragen en ik werd er destijds voor gevraagd. Omdat ik van huis uit opticien ben hoefde ik in het derde jaar van de HBO geen optiekstage te lopen en kon ik naast de oogheelkundige stage naar het buitenland. Vanwege de berg kennis en ervaring die ik van mijn stage in Amerika mee terug nam, werd ik benaderd om les te geven. Daarnaast werkte ik in het ziekenhuis. Ook nu geef ik parttime les in klinische optometrie en


VISUS | 1/2013 | 25

binoculair zien, ik werk twee dagen op de HU en anderhalve dag bij Damme Optometrie.” Rubia Ernest houdt zich op een heel andere manier met onderwijs bezig; zij is stagebegeleider. “Ik werk als opto­ metrist in een optiekzaak en in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. In de optiekzaak doe ik ook wel wat aan begeleiding, maar in het ziekenhuis ben ik officieel stagebegeleider, samen met mijn collega Petra Thelissen. We hebben deze taak in september vorig jaar van de oogartsen overgenomen, omdat zij het vaak veel te druk hebben. Bovendien kunnen oogartsen stagiaires wel heel goed begeleiden qua klinische inhoud, maar wij zijn beter bekend met de competenties die de studenten van de HU meekrijgen en met wat er van een optometrist wordt verwacht. Daarom hebben we voorgesteld om de begeleiding van stagiaires over te nemen. Wij vinden het leuk om te doen, het houdt ons scherp en we dragen graag bij aan een goede opleiding van nieuwe optometristen. Tenslotte krijgen we er ook nog punten voor in het kader van het kwaliteitsregister.”

LEREN OM LES TE GEVEN Les geven of stagiaires begeleiden kun je als optometrist niet zomaar doen. Docenten aan de HU moeten hun didactische aantekening halen en stagebegeleiders moeten een training volgen aan de HU. “Om je didactische aantekening te kunnen halen moet je eerst een cursus van een half jaar doen”, vertelt Jannemiek Sonneveld. “Dit wordt gefaciliteerd door

Carolien Antonius aan het les geven.

de HU, zowel in tijd als in kosten. Vervolgens word je niet meteen voor een groep van 150 man gezet hoor, je begint met praktijklessen waarbij je altijd met twee docenten staat en zo groei je er steeds meer in. Met die cursus krijg je de eerste tools in handen, daarna moet je ervaring opdoen.” Volgens Carolien Antonius krijgen de docenten in spé tijdens de cursus onder meer te horen welke onderwijsmethoden er zijn, hoe iedere persoon leert en hoe je ervoor zorgt dat alle studenten iets meekrijgen van de stof. “Het is ook een kwestie van uitproberen en kijken wat werkt, veel doe je op gevoel.” Dit wordt beaamd door Pascal van Rossum: “Lesgeven kun je voor een deel leren, voor een deel is het iets dat in je moet zitten.” Stagebegeleiders moeten minimaal twee jaar werkzaam zijn als optometrist en de training op de HU hebben gedaan. “Daarbij hebben we een boek meegekregen waar allerlei vaardigheden en handige tools in beschreven staan”, zegt Rubia Ernest. Ze geeft toe dat twee jaar werkervaring niet veel lijkt, maar wijst erop dat het ook een voordeel kan zijn om als stagebegeleider zelf nog niet zo lang geleden afgestudeerd te zijn. “Dan weet je precies wat de studenten van school meekrijgen en wat ze moeten leren. Bovendien, als je in een klinische setting fulltime als optometrist werkt, doe je in twee jaar tijd behoorlijk wat ervaring op.” Zelf heeft Rubia ook al een paar jaar TOA-studenten op hun stage begeleid, waarvoor ze ook vanuit de SVGB een training heeft gehad. >>


VISUS | 1/2013 | 26

MASTER OPLEIDING VOOR HOGER NIVEAU Om het onderwijs aan de gehele HU naar een hoger niveau te tillen, wil de Hogeschool dat in 2017 alle docenten een master opleiding hebben gedaan. Ook de docenten aan de optometrieopleiding zijn gefaseerd bezig met het master traject. Daarbij kiest de een voor vakinhoudelijke verdieping met een master Optometry and Visual Science aan de City University in Londen, de ander kiest voor verbreding op een ander gebied, bijvoorbeeld organisatorisch of didactisch. Louise van Doorn heeft onlangs de vakinhoudelijke master in Londen afgerond. “Ik vind het heel leuk om te leren en mijn vakinhoudelijke kennis te vergroten, daar ben ik heel gedreven in.” Carolien Antonius is nog bezig met de master Optometrie in Londen, Jannemiek Sonneveld en Pascal van Rossum zitten ook in het traject maar hebben voor een andere master gekozen. “Ik doe Management in Education, omdat ik juist die kant graag wil ontwikkelen”, zegt Jannemiek. “Ik zit nu ook in het MT, dus dat sluit mooi aan.” Pascal heeft gekozen voor verbreding in de richting van het coachen/begeleiden, met de master human and organizational behavior. “Het gaat om individuele begeleiding, supervisie, coaching en hoe je mensen kunt laten leren vanuit ervaringen. Maar ook over het begeleiden van groepen en veranderprocessen. Ik kan hier dus iets mee zowel naar studenten toe als naar de organisatie.” Behalve dat alle docenten op termijn een master opleiding gedaan moeten hebben, is het streven van de Hogeschool dat een percentage ook gaat promoveren. Bij de optometrie­ opleiding zijn er volgens Carolien Antonius twee docen­ten al het promotietraject ingegaan. “Nagenoeg alle collega’s zijn bezig zich te ontwikkelen en het niveau te verhogen.”

PRAKTIJKKENNIS OP PEIL HOUDEN Of het nu is omdat ze momenteel bezig zijn met een master of omdat ze gewoon fulltime op de HU werken, niet alle docenten hebben een praktijkbaan naast het lesgeven. Hoe houden ze dan toch hun vakkennis op peil? Jannemiek Sonneveld is fulltime in dienst bij de Hogeschool. “Afgelopen september heb ik de keuze gemaakt om me meer richting management te ontwikkelen en alle vakkennis bijhouden wordt dan lastiger. Ik moet bijvoorbeeld selectiever zijn in wat ik nog doe aan na- en bijscholing, ik heb m’n focus nu echt verlegd.” Pascal van Rossum heeft geen praktijkbaan naast het lesgeven nu hij met zijn master bezig is en ook minder tijd voor het bijhouden van zijn optometriekennis. “Gelukkig hebben we nog de kliniek op de HU waar we ook patiënten zien, zodat we onze vaardigheden op peil kunnen houden.” Ook Carolien Antonius concentreert zich tijdelijk op andere zaken. “We hebben op de HU wel ‘special interest groups’, waarin we met docenten onderling de meest recente artikelen over bepaalde onderwerpen bespreken. Daarnaast is het ook een kwestie van literatuur bijhouden, vaktijdschriften lezen, zeker voor het onderdeel waar je les in geeft. De meeste optometristen die het onderwijs in gaan, hebben volgens mij al een meer dan gemiddelde interesse in het vak. Voor mijzelf is het echt hobby, in plaats van tv kijken ga ik ’s avonds op de bank zitten met een vakblad erbij.” Louise van Doorn is blij dat ze naast het lesgeven in de

praktijk werkt. “Wat ik heb geleerd tijdens mijn master opleiding probeer ik in de praktijk uit en koppel ik vervolgens terug naar mijn studenten. Dat vind ik het prachtige aan het onderwijs. Verder is het bijhouden van vakkennis vooral jezelf bijspijkeren. Ik bezoek aardig wat congressen, ook in het buitenland. Je moet als docent niet alleen een gedrevenheid hebben om kennis over te dragen, maar ook zelf leergierig zijn.”

KLACHTGERICHT DENKEN EN ONDERZOEK De docenten zijn van mening dat het niveau van het optometrieonderwijs in Nederland goed is. Door het competentiegericht onderwijs is er volgens hen veel verbeterd. “Met name in de kliniek zie je dat studenten klachtgericht leren denken”, vindt Louise. Tijdens de stage probeert Rubia studenten dat ook mee te geven. “In de praktijk moet je heel efficiënt werken en daarom moeten studenten leren hoe ze een keuze kunnen maken tussen de verschillende uit te voeren onderzoeken. Een goede anamnese is daarom erg belangrijk.” Verbeteringen en ontwikkelingen voor de toekomst zien de docenten vooral in het integreren van onderzoek in het onderwijs en op langere termijn eventueel het opzetten van een master opleiding optometrie in Nederland. Jannemiek Sonneveld legt uit dat er al wordt geprobeerd om onderzoek in het optometrieonderwijs te implementeren, om zo het vak duidelijker te profileren. “Het staat al in de startblokken, want de faculteit gezondheidszorg van de HU, waar de opleidingen optometrie en orthoptie onder vallen, heeft al een eigen kenniscentrum voor innovatie en zorgverlening. Collega’s die met promoveren bezig zijn hebben aansluiting gevonden bij lectoraten en die verbindingen moeten steeds sterker worden, zodat ook studenten kunnen gaan participeren in onderzoek.” Carolien Antonius signaleert dat er op de HU steeds meer lectoraten bij komen, die zich alleen maar met onderzoek en onderzoeksvragen uit de praktijk bezighouden. “Op dit moment hebben we nog geen lector oogzorg, maar ik verwacht dat dit in de toekomst wel gaat komen en dat onderzoek zo een steeds grotere rol in het optometrieonderwijs zal gaan spelen.” En Louise van Doorn vertelt dat er al vakken zijn waar studenten leren hoe ze artikelen moeten lezen en interpreteren. “Of ze doen een mini-onderzoek. Op die manier worden ze geprikkeld om in die richting te denken.” Een vakinhoudelijke master in Nederland lijkt alle docenten wel wat, maar wordt vooralsnog als toekomstmuziek gezien. “Er zijn wel verkennende gesprekken over een master Physician Assistant specifiek voor optometristen en orthoptisten”, vertelt Jannemiek Sonneveld. Duidelijk is dat het optometrie­ onderwijs volop in beweging is en nog niet is uitgegroeid. Dat maakt het volgens Jannemiek ook interessant. “Docent zijn is een vak apart, je doet het echt vanuit een bepaalde passie. Omdat je het leuk vindt om kennis over te dragen, maar ook om bij te dragen aan de ontwikkeling van onderwijs en indirect van je vakgebied.”


VISUS | 1/2013 | 27

Boekbespreking Tom Wille, BOptom

Pocket Tutor Ophthalmology Auteurs: Shyamanga Borooah, Mark Wright, Bal Dhillon. Uitgever: JP Medical Publishers, april 2012. Taal: Engels. Pagina’s: 298. ISBN: 978-1-907816-21-5. Prijs: € 13,99.

Iedere optometrist komt weleens in een situatie waarbij het nodig is om informatie over een oogaandoening op te zoeken in de literatuur. Er zijn natuurlijk de bekende onderwijsboeken waarin alles uitgebreid staat beschreven, maar er zijn ook compacte naslagwerken waarmee het eenvoudiger kan zijn om snel wat op te zoeken. Tot de laatste categorie hoort de Pocket Tutor Ophthalmology. Volgens de auteurs is het geschreven voor oogartsen in opleiding en professionals in de eerstelijns gezondheidszorg zoals huisartsen en optometristen, om hen te assisteren bij de diagnose van oogaandoeningen. Het boek bestaat uit 15 hoofdstukken en volgt een overzichtelijke structuur, beginnend met de basis van de oculaire anatomie en fysiologie, met onder meer de functies van de traanfilm, cornea en retina. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de stappen van het oogheelkundig onderzoek, beginnend met de anamnese en hoe bepaalde symptomen onderzocht dienen te worden. Verder wordt er onder andere beschreven hoe kenmerken van het gezicht en de ogen beoordeeld kunnen worden en wordt het testen van de pupilreactie, het uitvoeren van de cover test en het fundusonderzoek beschreven. Ook wordt een aantal imagingtechnieken genoemd zoals Optical Coherence Tomography (OCT) en Fundus Fluorescein Angiography (FAG). In het derde hoofdstuk wordt de differentiaal diagnose voor een aantal visuele symptomen (rode ogen, visusverlies, diplopie, tranende ogen en anisocorie) overzichtelijk weergegeven met beslisbomen. Hierin wordt ook aangegeven wanneer het nodig is om door te verwijzen naar de tweede lijn. De beslisbomen zijn weliswaar simpel gehouden, waardoor niet elke mogelijkheid er in vermeld staat, maar kunnen wel nuttig zijn als basis voor het stellen van de meest waarschijnlijke diagnose. De overige hoofdstukken beginnen steeds met een korte beschrijving van de structuur van het oog waar het hoofdstuk over gaat, gevolgd door een korte casus (‘clinical scenario’). In de casus wordt aandacht besteed aan de anamnese,

het beoordelen van de klinische kenmerken, mogelijke oorzaken en een uitleg over hoe je tot de juiste diagnose kan komen. Daarna worden er diverse aandoeningen van het betreffende deel van het oog toegelicht met oorzaken, klinische kenmerken, benodigde onderzoeken, differentiaal diagnose en hoe de aandoening behandeld kan worden. Op diverse plaatsen in de tekst zijn ‘klinisch inzicht’ vakjes geplaatst, welke extra informatie, tips en advies bieden. In het boek worden de meest voorkomende aandoeningen beschreven, waaronder conjunctivitis, keratitis, uveïtis, afwijkingen aan de oogzenuw en het netvlies. Hoewel er in een compact boek als deze altijd een selectie moet worden gemaakt met betrekking tot de informatie die erin vermeld wordt, zijn de auteurs er toch in geslaagd om er een redelijk gedetailleerd naslagwerk van te maken. Een sterk punt is dat de symptomen van de patiënt als uitgangspunt worden genomen, wat in de praktijk natuurlijk ook het geval is. Het boek bevat vele foto’s van oogaandoeningen, de meeste van goede kwaliteit. Soms zijn de details waar het om gaat echter wat moeilijk waarneembaar. De tekst is geschreven op een duidelijke, gemakkelijk te begrijpen manier. Diverse tabellen zorgen ervoor dat de informatie overzichtelijk wordt weergegeven. Hoewel zeker niet compleet, wordt er wel een goed overzicht gegeven van de meest voorkomende aandoeningen die men in de praktijk kan tegenkomen. Mijns inziens kan dit boek vooral nuttig zijn voor professionals in de gezondheidszorg die zich niet gespecialiseerd hebben op het gebied van de ogen. Oogzorg professionals zullen dit boek wellicht wel kunnen gebruiken om basiskennis op te frissen, maar wat meer diepgang had het boek voor deze doelgroep interessanter kunnen maken. Met name de informatie over ‘management’ van de aandoening is duidelijk niet geschreven vanuit het oogpunt van de optometrist, waardoor het in veel gevallen toch nodig zal zijn om die informatie ergens anders vandaan te halen.


VISUS | 1/2013 | 28

Verslag OVN Congres 2013 Chantal Buster-Franc In congrescentrum De ReeHorst in Ede is op 27 en 28 januari jl. voor de derde keer het tweejaarlijkse OVN Congres gehouden. De presentatie was in handen van cabaretier Joop Vos, die het programma met veel energie en enthousiasme begeleidde. Het officiële voorwoord kwam van OVN-voorzitter Anton Verezen. Hij meldde dat er 613 inschrijvingen waren voor het congres en dat het programma bestond uit 25 sprekers, 16 workshops en 24 exposanten. In onderstaand verslag geef ik een overzicht van presentaties die mij erg aanspraken, omdat hierbij onderwerpen aan bod kwamen die direct van toepassing zijn op de praktijk. OVN-leden kunnen een aantal presentaties bekijken door in te loggen op het besloten deel van de website van de OVN: www.optometrie.nl

Preventieve netvliesscreening: Resultaten na 125.000 fundusfoto’s Dr. Rolf Zandbergen opende het congres met zijn presentatie over de NetvliesCheck die aan klanten van Specsavers werd aangeboden. Specsavers stopt weliswaar met het aanbieden van deze service, omdat deze teveel van de ‘core business’ afwijkt, maar de resultaten zijn wel positief. Bij 7,5 % van de klanten werd het advies gegeven om verder onderzoek door de oogarts te laten uitvoeren. Dit naar aanleiding van anamnese, refractiegegevens en ongedilateerde centrale fundusfoto’s. Enquêtering wees uit dat na deze doorverwijzingen 40% direct behandeld werd en 40% geadviseerd werd onder controle in het ziekenhuis te blijven. Gezien de hoeveelheid gemaakte fundusfoto’s zijn dit heel wat positieve verwijzingen bij klanten die nog geen klachten hadden, maar waar degelijk behandeling noodzakelijk was.

Het droge oog: Oorzaak, onderzoek & behandeling

De OVN-leden luisteren aandachtig.

“Een groot deel van droge ogen klachten heeft een evaporatieve oorzaak”

In het tweede blok van deze dag werden we weer helemaal op de hoogte gebracht van alles rond het ‘droge oog’. De drie presentaties over dit onderwerp werden gegeven door Caroline Christi, Teifi James en Mirjam van Tilborg. Teifi James behandelde de oorzaken van het droge oog. Het overgrote deel heeft een evaporatieve oorzaak en maar een heel klein deel komt door disfunctie van de traanklier, zoals bij Sjögren het geval is. Een evaporatief droog oog kan ontstaan door oogleden die niet goed sluiten of niet voldoende knipperen, gebruik van medicatie zoals Roacuttane, maar uiteraard ook door contactlenzen, conserveermiddelen, aandoeningen van het cornea oppervlak en na corneale chirurgie. Het ontstaan van een evaporatief droog oog gaat vaak gepaard met MGD. Dus management daarvan kan dan al heel wat verbetering brengen. Iets waar we met de huidige elektronische apparatuur meer mee te maken hebben is staren. Als voorbeeld werd een 17-jarige gamer gegeven die enkel knippert als hij in de game dood gaat of naar een volgend level gaat. Dus let op bij contactlensdragers die in deze categorie passen. Teifi gaf ook nog aan dat lachen gezond is, ook voor je ogen. Op deze manier heb je een nauwere lidspleet en minder kans op evaporatie. Caroline Christi vertelde ons meer over ‘the patient journey’ wanneer klanten met klachten in de praktijk komen. Het is gebleken dat droge ogen negatieve invloed kunnen hebben op de kwaliteit van leven en de optometrist is mogelijk nog de ‘enige hoop’ van patiënten. Tips van Caroline Christi zijn: Geef altijd duidelijke uitleg wat je gaat doen, gebruik methodes die minimaal invasief zijn en herhaal de testen in dezelfde volgorde, tijd en omstandigheden. Gebruik ook vragenlijsten, zoals de OSDI, om de ervaring van de klant te monitoren en vooruitgang aan te geven. Een goed oogheelkundig onderzoek is erg belangrijk om je aandachtsgebied voor behandeling te bepalen en zo weet je ook waar er bij controles naar verbeteringen moet


VISUS | 1/2013 | 29

aanvaardbaar, wordt dit meer dan is het te overwegen om over te stappen naar een ander product. Men kan dan denken aan een gel of zalf. Het beste is dit product alleen voor de nacht te gebruiken, omdat het invloed kan hebben op de visus en dan vaak hindert bij werkzaamheden. Ook erg belangrijk is de ooglid hygiëne, zoals Teifi James al meldde is er vaak MGD in het spel. Als optometrist kun je bij onvoldoende resultaat nog denken aan advies in het gebruik van voeding en supplementen (Omega 3, vitamine B6, B12 & E), punctum plugjes, luchtstroming verminderen door een kappenbril en bandage- of scleralenzen. In het uiterste geval kan medicatie voor verbetering zorgen, dit is alleen niet aan ons om te bepalen en voor te schrijven.

OVN-voorzitter Anton Verezen worden gekeken. Het testen van de osmolariteit is daarbij erg belangrijk, aangezien droge ogen samengaat met een verhoogde waarde daarvan. Een instrument dat uitstekend te gebruiken is heet ‘Tearlab’. Ook is het belangrijk goed uit te leggen wat droge ogen zijn en wat de oorzaak is. Ontwikkel een folder, zodat men alles nog eens rustig na kan lezen. Begin je management plan met simpele stappen en houd goed contact met je klant, dit verhoogt de compliance en daarmee de kans van slagen op de behandeling. Pas wanneer nodig je plan aan. Mirjam van Tilborg besprak vervolgens mogelijke behandelmethodes voor droge ogen. Om te bepalen welke producten en dosering je iemand adviseert is het volgens haar nodig ‘omgevingsdeskundige’ te zijn. Zijn de klachten bijvoorbeeld werk gerelateerd door luchtomstandigheden op kantoor? Is de ventilatie in eigen huis voldoende? Wordt er veel achter de PC gewerkt? Etc. Kunsttranen is een product waar veel keuze in is. Het is belangrijk dat de osmolariteit verlaagt, want dat betekent dat de droogte vermindert. Per dag 6x druppelen is nog

De rem op myopie: een update Dieuwke van Ooik, werkzaam bij Visser Contactlenzen, gaf een presentatie over myopie remming. Een van de discussies is of myopie als epidemie gezien kan worden. Aangezien het een afwijking / ziekte betreft waar in de VS en Europa 25-26% van de bevolking aan ‘lijdt’ en in Azië zelfs 80-90% van de bevolking mee te kampen heeft. Het geografisch veel voorkomen van de ‘ziekte’ zou dus als epidemie benoemd kunnen worden. Het kan ook ingrijpende gevolgen hebben zoals een verhoogd risico op glaucoom, macula degeneratie en ablatio’s. Remming is dus belangrijk om risico’s ten gevolge van de myopie progressie te verminderen. De mogelijkheid tot remming is op verschillende manieren onderzocht. Er is gekeken naar refractionele opties in brillenglazen, zoals monofocale ondercorrectie of het gebruik van bi- en multifocale glazen, maar dit bleek allemaal niet voldoende effectief te zijn. Farmaceutische middelen met een anti-muscarine effect, zoals atropine, bleken de myopie met 0.8 dpt te remmen. Het gebruik van atropine kan in de praktijk veel bijwerkingen geven, waardoor het geen ideale methode is. Ook remming door contactlenzen is onderzocht. Zachte multifocale lenzen lieten geen verbetering zien. Vormstabiele lenzen waren >>

Caroline Christie vertelt over symptomen van droge ogen


VISUS | 1/2013 | 30 ook niet effectief, maar het dragen van Ortho-K lenzen liet daarentegen wel een effect van 30-50% zien. De ROMIO studie uit 2012 gaf een overzicht van mogelijke methodes van myopie remming en daaruit bleek dat Ortho-K de meest betrouwbare reductie liet zien, namelijk 43%. Het risico bij Ortho-K is echter het ontstaan van infecties. Bij goede instructies over hygiëne van zuigertjes, flesjes kunsttranen en houdertjes blijkt dat het risico hierop beduidend minder kan zijn. Er is nog wel veel onderzoek voor nodig. Visser Contactlenzen is daarom gestart met de ‘KLOMP’ studie waarbij in kaart wordt gebracht wat myopie remming door Ortho-K in de toekomst kan betekenen. De net opgezette ‘KLOMP 2.0’ studie wil gaan bestuderen wat het verbeteren van het perifere netvliesbeeld door middel van zachte multifocale contactlenzen kan betekenen voor de remming van myopie.

Praktische handleiding voor de indicatiestelling, uitkomsten en beperkingen van corneal crosslinking in keratoconus Een van de laatste sprekers op het congres was dr. Nayyirih Tahzib, zij is corneaspecialist met keratoconus als aandachtsgebied. Het doel van crosslinking (CXL) is het afremmen van een progressieve keratoconus. Dit is een van de behandelmethodes en vermindert de kans dat er uiteindelijk een keratoplastiek moet plaatsvinden. Voorwaarde voor overgaan tot CXL is dat er meer dan 1dpt progressie aangetoond is in de voorgaande 6-12 maanden, de pachymetrie minimaal 400

micron is en dat de algemene en oogheelkundige gezondheid van de patiënt in orde is. De behandeling heeft 3 tot 12 maanden nodig om te stabiliseren en daarna wordt er bij 58% van de patiënten een toename in de visus waargenomen. Een CXL behandeling heeft echter ook beperkingen. Ten eerste moet duidelijk zijn dat het de corneale aandoening niet geneest, maar dat het doel is de progressie te remmen. De dikte van de cornea daalt tijdens de behandeling door uitdroging, intra-operatieve pachymetrie is dus erg belangrijk om dit te monitoren. CXL kan falen, na onderzoek bleek dat er bij 7,6% van de behandelingen alsnog een toename van 1 dpt werd waargenomen binnen een jaar na de behandeling en dat er tevens 7,6% risico op complicaties aanwezig was, zoals een infectie. Tijdens het congres werden in parallel sessies workshops aangeboden. De respons daarop was erg positief en een aangename afwisseling met het plenaire programma. Een aanrader voor het volgende congres. Het geheel werd maandagmiddag muzikaal afgesloten door Joop Vos. Hij bracht een echt ‘strijdlied’ voor de optometrist ten gehore, waarbij de hele zaal werd verzocht te gaan staan met de hand op het hart. Een mooie afsluiting van een interessant en leerzaam congres. Foto’s: Julie Hrudova.

Agenda 20 t/m 22 maart 2013 NOG Jaarcongres Plaats: Martiniplaza te Groningen Inlichtingen: www.congresdienst.nl 19 t/m 21 april 2013 Jaarcongres European Academy of Optometry and Optics Plaats: Malaga (Spanje) Inlichtingen: www.eaoo.info

13 mei 2013 Podium Cornea & Contactlenzen: Red mijn vakantie Plaats: nog niet bekend Inlichtingen: www.anvc.nl 3 juni 2013 OVN Lezingenmiddag Plaats: NBC te Nieuwegein Inlichtingen: www.optometrie.nl

Data en locaties kunnen wijzigen. Raadpleeg daarom voor een actueel overzicht van activiteiten de website van de OVN (www.optometrie.nl) of de OptiekAgenda (www.optiekagenda.nl).

3 juni 2013 OVN Algemene Ledenvergadering Plaats: NBC te Nieuwegein Inlichtingen: www.optometrie.nl 28 oktober 2013 OVN Lezingenavond Plaats: NBC te Nieuwegein Inlichtingen: www.optometrie.nl


wat?

WETEN UW KLANTEN WANNEER ZE ASTIGMATISME HEBBEN? En kennen ze torische zachte contactlenzen? Het is verrassend: hoewel 36% van de mensen met een visuscorrectie astigmatisme heeft1, hebben torische zachte lenzen slechts een aandeel van 19% in de totale markt voor zachte contactlenzen2. Torische contactlenzen bieden dan ook voortreffelijke zakelijke mogelijkheden, vooral omdat AIR OPTIX速 for ASTIGMATISM en Focus速 DAILIES速 All Day Comfort Toric eenvoudig en snel kunnen worden aangemeten, dankzij hun baanbrekende technologie.

Neem contact op met uw Alcon Account Manager voor paslenzen.

*AIR OPTIX for ASTIGMATISM contact lenses: Dk/t = 108 @ -3.00 D, -1.25 D x 180. Other factors may impact eye health. References: 1 - Vision parameter study 1999, astigmatic patients = cylinder power > 0.75 D non-presbyopes. 2 - Third party market industry report August 2012 past 12 months (Europe defi ned as: France, Germany, Italy, Spain and United Kingdom). AIR OPTIX, AIR OPTIX for ASTIGMATISM, DAILIES, Focus DAILIES Toric, CIBA VISION, the AIR OPTIX logo, the DAILIES logo, CIBA VISION logo and ALCON logo are trademarks of Novartis AG company. CIBA VISION is now a part of Alcon, a division of Novartis. 息2012 Novartis - PR3332012


Available for

iPad


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.