publicatie
Vlaams Architectuurinstituut
Architectuurcultuur in Vlaanderen Architectuur is veel meer dan de praktijk van het bouwen. In dit magazine hebben we het over ‘architectuurcultuur’. Denk aan tentoonstellingen, lezingen, publicaties, verkenningen en nog veel meer. Er zijn ook raakvlakken met de cultuur van het wonen, de zorg, het onderwijs en de inrichting van de publieke ruimte. De culturele werking van architectuur is soms zo breed dat je ongezien terug in de praktijk kantelt. Verwacht in dit magazine geen ronkende ambitienota of straffe statistieken. We schetsen met interviews, columns, krantenkoppen en beelden wat er leeft in de huidige architectuurcultuur in Vlaanderen. We verkennen ook de fijne lijn tussen praktijk en cultuur. p. 5 p. 11 p. 16 p. 18
p. 24
Interview Lisa De Visscher (A+) over een kritisch architectuurklimaat “We beginnen veel te laat met het ontwikkelen van een kritische geest” Interview Petra Griefing (Stad en Architectuur) over publiekswerking in de architectuurcultuur “Laat architectuur niet alleen aan de architecten” Column Glokalisering van de Vlaamse architectuur Gideon Boie Interview Sofie De Caigny (Vlaams Architectuurinstituut) over de internationalisering van de Vlaamse architectuur “Internationale erkenning en emancipatie gaan hand in hand” Column Napoleon leeft in Vlaanderen Gideon Boie
p. 28 Interview Els Vervloesem en Heleen Verheyden (Architecture Workroom Brussels) over de veranderende ontwerppraktijk “Vernieuwing heeft een betekenisvolle context nodig” p. 34 Interview Roel De Ridder (Architectuurwijzer) over de bijdrage van cultuur aan de ontwerpdiscipline “Ik mis het disruptieve karakter in de architectuurdiscipline” p. 39 Column De toekomst is aan de para-architectuur Gideon Boie p. 43 Interview Edith Wouters (AR-TUR) over de kracht van de verbeelding “Verbeelding is een proces, geen moment” p. 49 Collage Architectuurcultuur in Vlaanderen en omstreken Vjera Sleutel
1
colofon Verantwoordelijke uitgever Sofie De Caigny Directeur Vlaams Architectuurinstituut Jan Van Rijswijcklaan 155 B-2018 Antwerpen, België www.vai.be Jaar van uitgave 2019 Redactie Gideon Boie en Sofie De Caigny Samenstelling BAVO in opdracht van Vlaams Architectuurinstituut Coördinatie productie Ilse Degerickx en Kristýna De Schryver Auteurs Gideon Boie, Paoletta Holst en Vjera Sleutel voor BAVO Cartoon cover Kamagurka Eindredactie Bart Biesbrouck Vormgeving Chloé D’hauwe en Ine Meganck Druk Graphius Group, Gent Papier Nautilus Classic 80gr ISBN 9789492567154 Wettelijk depot D/2019/10202/3 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Elke auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn bijdrage. Op de teksten van Gideon Boie, Paoletta Holst en Vjera Sleutel is een Creative Commons Naamsvermelding/Niet-Commercieel/Gelijk Delen van toepassing. De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven zolang de auteur vermeld wordt, er geen commercieel gebruik is en afgeleide werken onder identieke voorwaarden worden verspreid. Zie ook: creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/4.0/legalcode
Het Vlaams Architectuurinstituut krijgt financiële steun van De Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast zoeken we extra middelen via partnerships met bedrijven en organisaties uit de bouwsector die kwaliteitsvolle architectuur belangrijk vinden. Dankzij hun steun kunnen we ons programma 2019 realiseren.
Het Vlaams Architectuurinstituut is hét aanspreekpunt voor informatie over architectuur uit Vlaanderen en Brussel. Het creëert een ontmoetingsplek voor iedereen die architectuur wil maken, delen en beleven. Tentoonstellingen, lezingen, debatten, publicaties en evenementen, zoals het tweejaarlijkse Festival van de architectuur en het Architectuurboek Vlaanderen, zijn daarbij belangrijke instrumenten. Bovendien vertegenwoordigt het instituut Vlaanderen op internationale evenementen zoals de Architectuurbiënnale in Venetië en is het ingebed in een wereldwijd netwerk van architectuurinstituten. Het Vlaams Architectuurinstituut beheert een rijke collectie architectuurarchieven die voortdurend aangroeit. Door de collectie verbindt het instituut heden, verleden en toekomst van de architectuur. Daarnaast neemt het Vlaams Architectuurinstituut een actieve rol op in de zorg voor designerfgoed. Het brengt dit erfgoed in kaart, geeft er advies over en informeert een breed publiek via publicaties en tentoonstellingen.
2
Dit magazine is het resultaat van een samenwerking tussen de leden van het Platform Architectuurcultuur Vlaanderen, een associatie van culturele organisaties actief rond architectuur: A+, Archipel, Architectura.be, AR-TUR, Architecture Workroom Brussels, Architectuurwijzer, Beroepsvereniging voor Architecten, Stad en Architectuur en Vlaams Architectuurinstituut. Het platform selecteerde zes actuele uitdagingen die cruciaal zijn in de ontwikkeling van de architectuurcultuur in Vlaanderen: de veranderende praktijk, de kracht van de verbeelding, publiekswerking in architectuur, het kritische architectuurklimaat, de disciplinering van ontwerppraktijk en de uitdagingen van internationalisering. Tijdens een publiek sectormoment in december 2018 werden de thema’s uitgebreid besproken door architecten, ingenieurs, docenten, bouwmeesters, critici en beleidsmakers. Dit magazine diept enkele van de discussies die aan bod kwamen tijdens het sectormoment verder uit. De zes thema’s vormen de leidraad voor interviews met gangmakers van enkele architectuurorganisaties in Vlaanderen. Columns over actuele discussies tonen hoe die thema’s onderling verknoopt liggen in de architectuurpraktijk. Het krantenoverzicht, tenslotte, maakt duidelijk hoe architectuur inhaakt op de maatschappelijke urgenties van deze tijd, van bouwshift en verkeersinfrastructuur tot klimaat en migratie.
3
Lisa De Visscher over een kritisch architectuurklimaat interview
door Vjera Sleutel
5
A+
Architectuurkritiek staat steeds meer onder druk. De publicatieplatformen zijn schaars. Maar waarom hebben we er nood aan en hoe komen we tot goede architectuurkritiek? Lisa De Visscher, hoofdredacteur van het tijdschrift A+, spreekt met ons over de kracht van het beleid, het belang van onderwijs en de huidige ontwikkelingen binnen de architectuurkritiek.
V.S. Sinds juli 2017 ben je hoofdredacteur van
A+ Architecture in Belgium en werk je mee aan een platform voor kritiek in ons land. Welke voorwaarden zijn er nodig om kritiek te laten ontstaan?
V.S. Kijk je dan richting cultuurbeleid? Welke
middelen kan dat inzetten om een kritisch publiek te vormen?
Lisa De Visscher © Stijn Bollaert
“We beginnen veel te laat met het ontwikkelen van een kritische geest”
L.D.V. De moeilijkheid is dat kritiek bestaat bij de gratie van een kritisch klimaat en tegelijk een noodzakelijke voorwaarde is voor datzelfde kritische klimaat. Als er nergens op een kritische manier wordt nagedacht over architectuur en stedenbouw, dan zal het niet lukken om een kritisch klimaat uit te bouwen. Je kunt alleen maar aan architectuurkritiek doen voor zover je beweegt in een kritisch klimaat met de gepaste media om architectuurkritiek naar buiten te brengen. Kritiek bestaat slechts als ze gelezen of gezien wordt. Dat houdt in dat er ruimte nodig is in de media om critici te ondersteunen, een stem te geven en te begeleiden. L.D.V. De subsidies van het Vlaamse Kunstendecreet zijn een belangrijke ondersteuning bij de opbouw van een kritische architectuurcultuur. Daardoor krijg je verschillende architectuurinitiatieven die op verschillende niveaus en in verschillende vormen het publiek bereiken. Je krijgt een heel spectrum aan benaderingen die gaan van heel scherpe architectuurkritiek tot promotie van kwalitatieve architectuur zonder meer. De werking van A+ zou onmogelijk zijn zonder de steun van verschillende overheden. Ook andere instrumenten, zoals een bouwmeester of een kwaliteitskamer, zijn krachtige middelen om een kritisch klimaat te stimuleren. Ze dragen rechtstreeks bij tot het debat en hebben als eerste taak een continu gesprek over architectuurkwaliteit te voeren met bouwheren en overheidsadministraties.
7
V.S. Hoe komt het dat kritiek al snel verschuift van Tentoonstelling Dierendonckblancke — Praxis, Bozar 2019 © Philippe De Gobert
de bouwpraktijk naar de academische wereld?
V.S. Eerder sprak je over de ambitie om een groter
publiek naar ruimte te laten kijken. Hoe spoort dat met het nichepubliek dat interesse toont in architectuur?
V.S. Naast het beleid haalde je het onderwijs aan
als een van de onderdelen om tot een kritisch klimaat te komen.
V.S. Is het zo dat architectuurkritiek vandaag
vooral een plaats vindt in een tijdschrift als A+? Het lijkt erop dat kritiek vroeger meer ruimte kreeg in mainstream media, bijvoorbeeld de column van Marc Dubois in het weekblad Knack?
L.D.V. Een grote uitdaging is dat je met architectuurkritiek geen geld verdient, omdat je niks verkoopt en vervelende vragen stelt. Bovendien gaat het bij kritiek niet enkel om het publiceren van een goede tekst. Evengoed moet je met de juiste mensen werken, critici een stem geven, debat faciliteren en zorgen dat het juiste publiek bereikt wordt. A+ heeft in dat opzicht al meerdere generaties jonge auteurs, fotografen en critici een springplank en platform geboden en staat dus mee aan de bron van de architectuurkritiek in België. L.D.V. Ons publiek is een relatief brede groep van architecten, academici en mensen die geïnteresseerd zijn in architectuur. De ambitie is om zoveel mogelijk mensen te bereiken, maar niet ten koste van de inhoud. Als we het hebben over architectuurkritiek ligt de focus vaak op tekst. Toch zijn er andere vormen mogelijk, zoals een interview, fotoreeks, lezing, tentoonstelling of instagrampost. Met die brede waaier aan media kan je verschillende delen van het publiek aanspreken, maar de toon moet altijd veeleisend en kritisch zijn. We zijn geen catalogus van mooie prentjes en hippe gebouwen, we doen niet aan lifestyle en we publiceren geen publireportages. L.D.V. Onderwijs is een heel belangrijke factor. Ik bedoel dan niet enkel de architectuurscholen. Eigenlijk zou er al vanaf de kleuterklas over architectuur gepraat moeten worden. Je mag niet pas beginnen over architectuur te praten als mensen eenmaal gekozen hebben om architectuur te studeren. Architectuur maakt deel uit van de dagelijkse leefwereld, ze is van iedereen, elke dag. Als je op school zit, leer je lezen en schrijven. Overal in de stad zijn er reclameborden en plots begrijp je wat er staat. Kinderen moeten ook de gebouwde ruimte leren ‘lezen’. Het gaat dan om kritisch leren om te gaan met de leefomgeving. L.D.V. De Standaard werkt nog steeds met Koen Van Synghel voor een tweewekelijkse column over architectuur. Die columns zijn best wel scherpe kritieken en bereiken een heel breed publiek. Maar je ziet inderdaad een verschuiving. Het gaat dan niet alleen over architectuur, maar over cultuur in het algemeen. In verschillende kranten en tijdschriften had je vroeger
Lezing Peter Märkli, Henri Leboeufzaal, Bozar, 2019 © Louise Van Laethem
te bieden, maar jullie zijn waarschijnlijk niet de enige. Hoe doen jullie dat?
op kritiek?
Tentoonstelling Horizontal Metropolis, Bozar, 2018 © Delphine Mathy
V.S. A+ ontvangt subsidies om critici een platform
V.S. Waarom leggen zo weinig architecten zich toe
meer plaats voor kritiek. De print staat onder druk en dan is een filosofische beschouwing het eerste wat eruit vliegt. L.D.V. Lezers zoeken hun weg steeds meer online. Als het om actualiteit gaat, is het bijna onmogelijk om nog enkel met print te werken. Gezien de lange productietijd van ons tweemaandelijkse tijdschrift spelen we met digitale media, zoals de nieuwsbrief en website, kort op de bal bij actuele thema’s. Het gedrukte medium leent zich beter voor langere, beschouwende artikels. Tegelijk blijven architecten misschien wel de laatste groep die nog echt geïnteresseerd is in het object van de print, in een vernieuwende vormgeving, een scherpe foto of een goed gedrukt plan, of een mooi tijdschrift om te bewaren. De verschuiving van print naar digitaal zien we ook sterk in ons inkomstenmodel. We worden voor een groot deel gefinancierd door advertentie-inkomsten. Die inkomsten verminderen, niet omdat we meer of minder aan architectuurkritiek doen, maar omdat de adverteerders het minder interessant vinden om te adverteren in print. Vooral de zichtbaarheid telt en daarom investeren ze meer in onlineadvertenties. L.D.V. De twintigste eeuw kent veel voorbeelden van uitvoerende architecten die zelf een heel duidelijke visie hadden op architectuur en die ook wisten te vertalen in gepaste woorden. Le Corbusier is het meest voor de hand liggende voorbeeld. Een architect krijgt daardoor de kans om te refereren naar realisaties en aan te tonen, al dan niet met succes, hoe een visie functioneert in de realiteit. Het is wellicht de krachtigste vorm van architectuurkritiek. Vandaag zijn er heel weinig architecten die bouwen én schrijven. In 2017 zochten we voor A+ 267 naar bouwende architecten die hun visie zelf beschrijven. We vonden er met moeite vijf: Dirk Somers, Kersten Geers, Pierre Hebbelinck, Paul Vermeulen en Maarten Gielen.
het gedrukte medium naar de digitale wereld? En hoe spelen jullie daarop in?
V.S. Je zei dat architectuurkritiek van alles kan zijn.
Een veelgehoord idee is dat het werk van een uitvoerend architect ook kritisch kan.
V.S. Is een dergelijke solidariteit ook de reden dat
A+ 277
sommige praktijken boven kritiek verheven lijken?
L.D.V. Met de academisering ondergaan architectuurscholen een grote ontwikkeling. Om het cru te stellen: er moet al heel snel een keuze gemaakt worden tussen theorie of praktijk. Als je eenmaal aan het bouwen bent, heb je geen tijd meer om te schrijven. Als je eenmaal aan het schrijven gaat, hebt je geen tijd meer om te bouwen. De combinatie lijkt moeilijk. Verder geeft een academische carrière de mogelijkheid om onderzoek te doen en op een theoretische manier met architectuur bezig te zijn, waardoor de stap naar een geschreven, onderbouwde kritische tekst sneller gezet is en eventueel zelfs gefinancierd wordt. Het gevolg is een groeiende en naar mijn aanvoelen problematische kloof tussen architectuurkritiek en de realiteit van het bouwen. L.D.V. Architectuur is geen gemakkelijk beroep. Nu eens ben je concurrent, dan weer werk je samen. De wedstrijdcultuur vergt heel wat samenwerkingsverbanden, waardoor je al snel een aantal families ziet ontstaan. Daarbij komt dat het beroep van architect hard en risicovol is, zeker bij bureaus die aan veel wedstrijden deelnemen. In een competitieve context is het laatste wat je dan nodig hebt iemand die zegt dat je slecht bezig bent. Men leest enkel het negatieve en vergeet dat kritiek evengoed kan gaan over het contextualiseren van een opdracht of project. Het resultaat is een zekere vorm van solidariteit onder architecten naar de buitenwacht toe. L.D.V. Kritiek geven op de buitenwacht is inderdaad gemakkelijker dan op de eigen collega’s. Het valt op dat de architectuurwereld heel beschermend optreedt, ondanks onderhuidse concurrentie of meningsverschillen. Een reden is ongetwijfeld dat de Vlaamse architectuurcultuur opgebouwd is vanuit instituten die nauwelijks twintig jaar oud zijn, zoals de Vlaamse Bouwmeester en het Vlaams Architectuurinstituut (VAi). De focus ligt op goede praktijkvoorbeelden. Men lijkt van mening dat als we kritiek geven op de iconen we nog verder van huis zijn. Ook de Vlaamse Bouwmeester wordt doorgaans in bescherming genomen. Enkele maanden geleden was er veel te doen over de Open Oproep (selectieprocedure voor ontwerpers van
Tentoonstelling Horizontal Metropolis, Bozar, 2018 © Delphine Mathy
A+ 278
V.S. Hoe merken jullie bij A+ die verschuiving van
V.S. Dreigt bij architectuurpublicaties ook het om-
gekeerde: dat het schrijven over architectuur verwordt tot lifestyle-berichtgeving? Voelen jullie die invloed binnen A+?
V.S. Is de architectuur dan ook onderhevig aan
de beeldcultuur?
V.S. Hoe voeren we deze argumentatie rond
Tentoonstelling Horizontal Metropolis, Bozar, 2018 © Delphine Mathy
representatie terug naar kritiek?
Petra Griefing over publiekswerking in de architectuurcultuur interview
Stad en Architectuur
door Vjera Sleutel
11
“Laat architectuur niet alleen aan de architecten”
Van architectuurorganisaties verwachten we dat ze het brede publiek bereiken. Maar wie is dat brede publiek uit de beleidsteksten? Hoe betrekken we dat brede publiek? En waarom hebben we niet genoeg aan een vakpubliek? Petra Griefing, projectleider bij Stad en Architectuur (Leuven), introduceert ons in de publiekswerking van de architectuurcultuur en de mogelijkheden voor participatie.
V.S. Stad en Architectuur heeft zich binnen het
kunstendecreet gepositioneerd onder de doelstelling ‘presentatie’. Als gevolg daarvan is het bereiken van een breed publiek belangrijk. Hebben jullie een beeld van het publiek waar jullie voor werken?
V.S. Zie je op dat punt verschillen tussen de archi-
tectuurcultuur en de bredere cultuursector?
V.S. Blijft een brede publiekswerking niet een hele
uitdaging voor een gespecialiseerde architectuurorganisatie? Waarom hebben we aan het professionele publiek niet genoeg?
Petra Griefing © Laura Zuallaert
10
publieke opdrachten, red.) voor de Gentse opera. VAi-directeur Sofie De Caigny stelde kritische vragen over het feit dat er alleen buitenlandse bureaus geselecteerd waren, en kreeg op haar beurt de wind van voren. De kritiek werd gezien als een bedreiging voor de functie van de Vlaamse Bouwmeester. De kritische stellingname van De Caigny in mainstream media is nochtans belangrijk en noodzakelijk. L.D.V. Het is normaal dat je niet de hele wereld mee krijgt in een intellectueel verhaal over ruimte, proporties, kwaliteit … Architectuur is op dit moment best wel hip. Er bestaan vandaag veel publicaties die zogezegd over architectuur gaan, maar volledig voorbijgaan aan de kwaliteit van de ruimte. Er is een sterke lobby van firma’s die hun producten willen verkopen. Tijdschriften en tv-programma’s leven van productplacement. Zo zie je in populaire media vaak reportages over mensen die bijvoorbeeld vertellen over hun ervaring bij een verbouwing. Het is goed dat er op de een of andere manier gesproken wordt over ruimte, maar vaak blijft het niet meer dan promotie. L.D.V. Architecten worden meegezogen in de beeldcultuur bij communicatie naar klanten of presentaties in wedstrijden. In de architectuur worden architecten gedwongen om altijd via een tweede medium over een ontwerp te spreken. Je kan het gebouw moeilijk meenemen naar de klant. De vertaling van architectuur naar het medium is erg onderhevig aan wat je ermee wil bereiken. Is het een manier om het ontwerp te testen? Om een ontwerp af te toetsen? Om aan onderzoek te doen? Je ziet meer en meer dat architecten een beroep doen op fotografen, beeldenmakers en maquettisten bij de opmaak van visualisaties. Anderzijds kan verbeelding ook gewoon een afleidingsmaneuver zijn waarbij de essentiële kwaliteit van een ruimte verdwijnt. L.D.V. Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck zei onlangs dat hij in een Open Oproep eigenlijk vooral geïnteresseerd is in plannen en doorsneden, omdat die de feitelijke ruimte in beeld brengen. Het gebeurt wel vaker in ontwerpwedstrijden dat kandidaten een schaalmodel laten maken, ook al is dat geen vereiste. Het resultaat is dat bij een jury iedereen rond de maquette staat te draaien en de plannen negeert. Het schaalmodel is verleidelijk. Alleen al de manier waarop een maquette vervaardigd is, speelt op emoties van de toeschouwer. Er stelt zich ook een ethische vraag: is een maquette te verantwoorden in de wedstrijdfase, wetende dat het tijdverslindend en duur is om ze te maken? Het verbieden van maquettes in de wedstrijdfase kan een manier zijn om niet alleen architecten te beschermen tegen hun eigen enthousiasme, maar vooral om de jury te dwingen de plannen te bekijken en een oordeel te vellen. Uiteindelijk is dat de bedoeling van architectuurkritiek: voorkomen dat architectuur gereduceerd wordt tot een oppervlakkige beeldvorming, en telkens de kwaliteiten van een bepaald ontwerp aanduiden of indien nodig in vraag stellen.
P.G. We hebben op de tentoonstelling van de Mies
van der Rohe Award, een tweejaarlijkse Europese architectuurprijs, een kleine bevraging gedaan. We hadden een vragenlijst samengesteld over hoe het publiek de tentoonstelling ervaart en hoe die wordt gelezen. Een verbazingwekkende uitkomst was bijvoorbeeld de perceptie van maquettes. Wij dachten dat maquettes dienen om het inzicht in het architecturale project te vergroten, maar ze werden ervaren als op zichzelf staande objecten. Bezoekers vroegen zich af van welk materiaal ze gemaakt waren of hoe de materialen bevestigd werden. Het confronteert ons ermee dat we in het algemeen weinig kennis hebben over hoe architectuur gepercipieerd wordt. P.G. In grote musea, bijvoorbeeld Museum M, is de afdeling publiekswerking groter dan de afdeling voor artistieke productie. Ze besteden meer man- en vrouwkracht aan het vertalen en overbrengen van hun werking dan aan het samenstellen en maken van die werking. Het produceren en tentoonstellen van kunst zijn natuurlijk een vak apart, maar publiekswerking is dat ook. Tegen de achtergrond van de musea zijn de architectuurorganisaties heel kleine organisaties. Stad en Architectuur bestaat uit drie parttime werkkrachten. Toch hebben we iemand specifiek in dienst genomen om heel gericht de communicatie naar het publiek te verzorgen. P.G. Architectuur gaat iedereen aan. Iedereen is ervaringsdeskundige in architectuur. Een goede, kwalitatieve leefomgeving is te belangrijk om alleen maar binnen de architectuurdiscipline te bespreken. België is een land van bouwheren, veel meer dan andere landen.
Tentoonstelling EUtopia, Museum M, Leuven © Filip Dujardin
V.S. Heb je concrete voorbeelden van hoe je de
Tentoonstelling Bouwen aan samenwonen in Hal 5 © Stad en Architectuur
Mies van der Rohe Award 2015 in het museum M,
Leuven © Petra Griefing
burger bewust maakt door architectuur?
V.S. Hebben dergelijke sociale problemen ook
een effect op de architectuurcultuur? Ik denk aan de migratiegolven. Nieuwkomers brengen een heel eigen cultuur mee. We spreken altijd over dé architectuurcultuur, maar zijn er niet heel veel architectuurculturen?
Bijna iedereen bouwt op zijn minst één keer in zijn leven. Die bouwheer maakt architectuurkeuzes. Hoe geletterder iemand is in dat onderwerp en hoe bewuster die keuzes gemaakt worden, des te beter voelt hij zich thuis in zijn eigen huis. Het ontwikkelen van een bewust burgerschap gaat ook via bewustzijn en besef van de kwaliteit van architectuur en de woonomgeving. We wonen allemaal ergens op een plek. Of we snappen waarom die plek zo in elkaar zit, wat haar kwaliteiten of tekortkomingen zijn, hoe ze tot stand is gekomen en wat haar geschiedenis is, bepaalt hoe we met die plek omgaan. Dat kan ons helpen om ons ergens thuis te voelen, om een bewuste rol als burger te vervullen en om zorg te dragen voor onze leefomgeving. P.G. In onze lezingenreeks Auditorium hadden we enkele jaren geleden Giancarlo Mazzanti, architect uit Medellín, de tweede stad in Colombia. De burgemeester liet daar de mooie, verzorgde bibliotheken La Ladera en La España bouwen, die gekoppeld werden aan uitgebreide sociale voorzieningen. Het verhaal ging niet zozeer over de architectuur, maar over de creatie van een plek die perspectief biedt aan kansloze jongeren die op straat leefden en een gemakkelijke prooi zijn voor de drugscriminaliteit. Dat is een extreem voorbeeld, maar het toont dat je sociale problemen kan oplossen door plekken te creëren en die goed te verzorgen. P.G. De laatste jaren zien we een verschuiving van de afgelikte objectarchitectuur naar een architectuur van goed gebruik. Het gaat in de architectuur om de creatie van plekken waar mensen hun eigen ding kunnen doen. In Leuven heb je bijvoorbeeld HAL5, een tijdelijke ruimte, onaf, ruw en rudimentair, maar het is een trefpunt van een divers publiek geworden. Kansarme groepen, vaak immigranten, gaan er naar de sociale kruidenier. Tegelijkertijd komt er ook een jong academisch publiek. Vorig jaar werd er de spectaculaire Bongo Style Fashion Show gehouden, de modeshow van Afrikaanse designers die de aftrap geeft van het Afrika Filmfestival. Het aanbieden van dergelijke plekken heeft een enorme betekenis voor een stedelijk leven.
bij de architectuurevenementen? Je deed zelf de uitspraak dat de regels binnen de cultuursector nog bepaald worden door de blanke mens.
V.S. Een breed publiek betekent ook: leeftijdsver-
Installatie woondata Leuven — Hal 5 © Stad en Architectuur
schillen. Stad en Architectuur start ook educatieve projecten op. Op welke manier gaan jullie daarin te werk?
V.S. Wat waren de reacties op dat project?
V.S. Normaal gezien is het heel moeilijk voor een
architect om te communiceren met een ongeschoold publiek. Hoe komt dat?
V.S. Een deel van het publiek waar we het nog niet
over gehad hebben, is het grote aandeel bouwende architecten die niet noodzakelijk bezig zijn met cultuur. Is het niet evengoed een uitdaging om hen te bereiken?
V.S. Het betrekken van leerlingen in de organisatie
van de Architectuurprijs Leuven gaat, behalve over een breder publieksbereik, ook over participatie. Heeft architectuurcultuur op dat vlak een rol te spelen?
P.G. Architectuurorganisaties werken nu nog
14
vooral met een voor de hand liggend publiek, hetzij vakpubliek of cultuurpubliek. Dat kunnen we niet in een-twee-drie keren. Wij pleiten ervoor om onderzoek te verrichten naar het publiek: welke verschillende soorten publiek voor architectuur zijn er, en hoe percipiëren ze onze producten. Uit die kennis zou een strategie kunnen ontstaan die bepaalt waar we naartoe willen als sector. Het zou mooi zijn om tot een gedeelde visie te komen op het publiek. De kunstensector en de podiumkunsten hebben dat ettelijke jaren geleden gedaan. We zijn een vrij jonge sector en die opgave ligt nog voor ons. P.G. Je kan maar beter vroeg beginnen om bij kinderen en jeugd een bewustzijn te vormen rond architectuur en ruimtelijke kwaliteit. We zijn bijvoorbeeld momenteel druk bezig met de organisatie van de Architectuurprijs Leuven 2019. Sinds de vorige editie gooiden we het over een heel andere boeg. Er worden vijf finalisten aangeduid door een vakjury. Elke finalist wordt toegewezen aan telkens één klas uit verschillende basisscholen. Leerlingen van het zesde jaar krijgen de opdracht om de tekeningen te doorgronden en krijgen tijdens een locatiebezoek tekst en uitleg van de betrokken architect. In het publieke einddebat nemen de leerlingen de verdediging van het project op zich. Aan het eind van het debat mag het publiek zich uitspreken over de favoriet. Kortom, de inzet is om het gesprek over architectuur breder te trekken dan alleen het publiek van ingewijde architecten. P.G. De leerlingen brengen een hele achterban mee: ouders, zussen en broers, ooms en tantes, vriendjes uit de klas enzovoort. De grote opkomst dwong ons om voor het eerst een projectie op te stellen buiten de zaal, omdat er eenvoudigweg niet genoeg plaats was voor alle aanwezigen. Het was ook de eerste keer dat veertig procent van de aanwezigen jonger was dan twintig — een leeftijdscategorie die we normaal niet bereiken. Tachtig procent van de aanwezigen kwam niet uit de architectuurdiscipline. Op die manier heeft Stad en Architectuur een totaal ander publiek bereikt, door een bewuste aanpak van het project. Ook voor de architecten was het einddebat een buitengewoon geanimeerde avond. P.G. Architecten zijn daar niet in getraind. We gedragen ons ook als niche, als ingeslepen cultuur, door een bepaald taalgebruik dat je op een gegeven moment aangeleerd krijgt. Ik vind het zelf problematisch dat architectuurteksten doorgaans heel cryptisch zijn. Niemand buiten de discipline snapt daar iets van. In het project met de leerlingen pasten we het format aan waarbinnen architectuur ter sprake komt en communiceerden we in een heel andere taal. Architecten richten zich inderdaad weinig op een lekenpubliek in hun communicatie, terwijl ze het wellicht wel doen wanneer ze met bouwheren spreken. Er zijn weinig architecten die op gelijke ooghoogte kunnen praten met een niet-professioneel publiek. P.G. Met onze Auditorium-lezingen halen wij al twintig jaar architecten uit de hele wereld naar Leuven. Je zou denken dat als een architect de gelegenheid heeft om in de keuken te kijken van een toparchitect, de zaal vol zit. In Vlaanderen is dat niet zo. Architectuurstudenten bereiken we zelfs in steeds mindere mate. Wellicht is de manier van cultuur consumeren sterk veranderd. Tegenwoordig kun je een lezing op het internet bekijken. De grote werklast bij architecten speelt zeker ook een rol in de vraag of je nog tijd hebt voor cultuur. Het neemt niet weg dat we als organisatie het eigen aanbod in vraag moeten stellen. P.G. De architectuurcultuursector is een goede intermediair tussen architecten en het publiek. Ik denk hierbij in twee richtingen. Wij kunnen stemmen vanuit de bevolking vertalen naar een professioneel publiek, omdat je als cultuurorganisatie veel meer open staat dan in een ontwerpproces. Probleem is wel dat we een
15
V.S. Zoals je zegt is participatie heel arbeidsintensief voor een kleine organisatie als Stad en Architectuur. Geldt dat ook voor participatie in de architectuurpraktijk?
V.S. In Gent krijgen inwoners een ‘burgerbudget’
dat ze zelf kunnen spenderen. Is dat een manier om aan de deelnemers te tonen dat de overheid hen serieus neemt?
V.S. In onze opleiding als architect komen we am-
per of niet in aanraking met het concept participatie of publiek. In mijn geval gebeurde dat pas op het einde van een vijfjarige studie. Hoe heb jij dat ervaren?
Tentoonstelling Architectuurprijs Leuven 2015 © Petra Griefing
V.S. Hoe betrek je een dergelijk divers publiek
project als de Architectuurprijs Leuven trekken met niet meer dan twee mensen. De beperkte werkkracht dwingt ons om zeer efficiënt te werken, maar het blijft ontzettend arbeidsintensief. Dat participatie binnen de architectuurcultuur zo weinig aan bod komt, heeft te maken met een gebrek aan middelen en onze door aanbod gestuurde werkwijze. P.G. Een publiek wil niet alleen uitgehoord worden, maar ook een return krijgen. Er bestaat een participatieladder. Als je aan participatie doet, moet je goed beseffen tot waar je wil gaan. Wil je enkel informeren? Wil je mensen een stem geven? Of wil je mensen invloed laten uitoefenen? Hoe meer je van het publiek vraagt, des te meer moet je zelf ook teruggeven. Participatie vergt een bereidwilligheid om mensen inspraak te gunnen en hen ook blijvend te informeren. Het is daarom belangrijk om je af te vragen of participatie in elk project nodig en zinvol is. Als je bij alles en nog wat participatie op gang brengt, dreigt het gevaar van vermoeidheid. P.G. Het burgerbudget is een goede manier om mensen echt iets in de hand te geven en hen zelf te laten beslissen wat belangrijk is. Het gaat er inderdaad om burgers serieus te nemen. Je geeft ze geld, je geeft ze een stukje zeggenschap. Ik beschouw de medezeggenschap als de hoogste trap in de participatieladder, maar elke trede binnen die ladder heeft zijn bestaansrecht. P.G. Soms wordt participatie opgedrongen door de realiteit. Ik studeerde architectuur in de jaren 1980 in Berlijn. Het was de tijd waarin stadsvernieuwing botste met een demonstrerende massa. Daardoor werden we gedwongen om ons bezig te houden met de noden in de arme wijken. Zo’n tendens gaat in golfbewegingen. We hebben nu een decennium achter de rug waar het heel goed ging met architectuur, er was genoeg geld. In zo’n klimaat staan architecten minder stil bij de achterban, omdat men zich niet moet verantwoorden. Vandaag zie ik een tendens waarin architecten opnieuw open staan om te luisteren naar gebruikers. In een samenleving die steeds sterker polariseert, groeit het besef dat we een draagvlak moeten creëren en nood hebben aan ideeën die verbinden. In dat opzicht kan de architectuurcultuur een bijzondere rol vervullen, omdat ze zich nestelt tussen systemen en nieuwe perspectieven aanreikt.
Glokalisering van de Vlaamse architectuur door Gideon Boie
16
17
Concertgebouw Brugge © Jan Termont
column
Depot Boijmans Van Beuningen © Ossip van Duivenbode
wedstrijden.” De reactie van Vlaams Bouwmeester Leo Van Broeck, van wie de Open Oproep uitgaat, liet niet lang op zich wachten. Het argument was dat kwaliteit voorop staat in de selectie, niet de nationaliteit. Hij herinnerde eraan dat het openstellen van de markt voor buitenlandse kandidaten geen windeieren gelegd heeft op vlak van netwerking, tijdelijke verenigingen en onderaanneming. Import van internationale expertise zorgt zo voor een slipstream waarvan Vlaamse architecten volop profiteren.
De verbouwingsplannen van het Museum Boijmans Van Beuningen zijn al jaren voer voor hete discussies in Rotterdam. Zo was er veel te doen rond het ontwerp van het kunstdepot in het Museumpark, opgemaakt door MVRDV, een enorm spiegelend gebouw dat al gauw ‘de slakom’ als bijnaam kreeg. Museumdirecteur Sjarel Ex ziet het groot. De Robbrecht en Daem-vleugel wordt vervangen door een arcade die zorgt voor een vlotte doorstroming van de Witte de Withstraat,
waar heel wat vermaarde kunstcentra huizen, naar het Museumpark, met de Kunsthal en Het Nieuwe Instituut. Heisa alom in de media. Robert-Jan De Kort omschreef op ArchiNed de afbraak als een “culturele ramp” die het museum omvormt tot een “geldmachine […] waar je als bezoeker efficiënt doorheen gepompt wordt.” De tweede vernedering van de Vlaamse architectuur gebeurde in de achtertuin: de selectie van uitsluitend buitenlandse kandidaten bij de Open Oproep voor het operagebouw van Gent. De uitverkoren architecten zijn: Atelier Kempe Thill, DRDH Architects Ltd, Bennetts Associates, Happel Cornelisse Verhoeven en Office for Metropolitan Architecture. Het was een pijnlijk moment voor de vele Vlaamse architectenbureaus — waarvan vele in Gent gevestigd — om door de selectieheren niet gerekend te worden tot de internationale top. Sofie De Caigny, directeur van het Vlaams Architectuurinstituut, nam in De Standaard de verdediging op van de kwaliteitsvolle architecten uit eigen streek, die geen kans kregen om door te groeien. Marc Dubois voerde aan, ook in De Standaard, dat Robbrecht en Daem bij het ontwerp van het Concertgebouw in Brugge geen enkel gelijkaardig project kon voorleggen. Hij strooide zout in de wonde: “De hoeveelheid buitenlanders die in Vlaanderen kunnen bouwen, wordt nooit gecompenseerd met invitaties voor architecten uit Vlaanderen om deel te nemen aan
Robbrecht en Daem-vleugel Boijmans Van Beuningen © Kristien Daem
De Vlaamse architectuur scheert hoge toppen en geniet internationale aandacht. Toch kreeg de internationale erkenning recent een flinke knauw te verwerken. Ik denk aan twee debatten. In de eerste plaats was er de aangekondigde afbraak van de zogenaamde Robbrecht en Daem-vleugel in de verbouwingsplannen voor het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Een architect moet nog aangesteld worden, finale beslissingen moeten nog vallen, maar het project werd alvast gevisualiseerd door niemand minder dan ZUS, het activistische ontwerpbureau dat beroemd werd met de Luchtsingel in Rotterdam. Dat was even slikken voor liefhebbers van de Vlaamse architectuur. Met de uitbreiding van het Museum Boijmans Van Beuningen was Robbrecht en Daem een van de eerste Vlaamse architectenbureaus actief in het buitenland. De Belg Chris Dercon was directeur van het museum. We spreken over 2003. Welgeteld zestien jaar na opening klinkt het dat precies deze uitbreiding in de weg staat.
Wat er ook van zij, mij valt op dat de twee debatten strikt geografisch af te bakenen zijn. Sprak er iemand over de ‘internationalisering’ van de Vlaamse archi-
tectuur? Het debat rond de verbouwing van Museum Boijmans Van Beuningen speelde zich uitsluitend af in de Nederlandse media. In Vlaanderen heeft er geen haan naar gekraaid. Paul Vermeulen nam de verdediging op zich met een vlammend opiniestuk. Hij had drie goede redenen voor behoud: een directeur sloopt niet het werk van zijn voorgangers; gebouwen zijn geen wegwerpproducten; de architecturale kwaliteit van de schilderkunstige gevel. Het artikel verscheen in … het NRC Handelsblad. De column van Véronique Patteeuw in A+276 las als een afscheidsrede, een berusting in het droevige lot van de sloophamer die eerder OMA’s Danstheater in Den Haag te beurt viel. De discussie over de ontwerpwedstrijd voor de Gentse opera is een perfecte spiegeling. Het was voer voor straffe opinies in de Vlaamse pers, maar wat hebben de Nederlandse en Britse architectuurwereld ervan opgevangen? Geen enkele journalist heeft aan de buitenlandse bureaus gevraagd wat zij ervan denken dat de Vlaamse architecten in eigen streek miskend worden. En wat dan nog? Wat zou het uitgehaald hebben? In beide gevallen blijkt de internationalisering van de architectuur zowel op vlak van export als import een erg lokale reikwijdte te hebben. Plots bleek de internationalisering van de Vlaamse architectuur een erg parochiaal kantje te hebben.
Sofie DeVlaams Caigny over de architectuurinstituut internationalisering interview
door Paoletta Holst
VAi
18
19
“Internationale erkenning en emancipatie gaan hand in hand”
vanuit jouw rol als directeur van het VAi?
P.H. Alles moet dus meer samengetrokken worden
en er moet meer onderlinge communicatie zijn over de aanpak?
P.H. De architectuurcultuur van Vlaanderen
geniet inmiddels internationale erkenning. Wanneer en waardoor is het internationaliseringsproces bewust onderdeel gaan uitmaken van de architectuurcultuur?
S.D.C. Ik stel vast dat architectuurcultuur doorgaans wordt opgevat als de reflectieve kant van het architecturale veld en niet zozeer als de kant van het ‘harde bouwen’. Architectuurcultuur wordt gezien in een ondersteunende functie en is verantwoordelijk voor het belichten van de maatschappelijke context. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het culturele veld (onderwijs, culturele instellingen, deels ook de bouwmeesters) en de economische benadering (bouwbedrijf, ontwikkelaars en promotoren). We hebben een interessante architectuurcultuur in Vlaanderen die zelfkritisch is, maar als we streven naar kwaliteit binnen al die maatschappelijke domeinen mogen we onszelf niet te veel op de borst kloppen. Het denken over onderwerpen als de commons, gentrificatie, generositeit naar de stad en inclusief ontwerp zijn sterk ingebed binnen de architectuurcultuur, maar daarbuiten is er nog veel werk. Veel goede architectuur kan slechts op een bepaalde middelgrootte schaal gerealiseerd worden — daarbuiten geldt vaak een zeer eenduidig gerichte winstlogica. Ik vind het daarom veel interessanter om het hele veld als architectuurcultuur te beschouwen, met evengoed een economische kant, en met de nodige aandacht voor actuele thema’s zoals mobiliteit, infrastructuur of luchtkwaliteit. S.D.C. In het buitenland valt architectuur vaak onder de bevoegdheid van één minister en één administratie. Dat is in Vlaanderen niet het geval. De bevoegdheden rond architectuur zijn erg verdeeld, ook al
Tentoonstelling BRAVOURE — Biënnale Venetië 2016 © Filip Dujardin
P.H. Wat is architectuurcultuur en hoe zie je die
binnen architectuurcultuur werken hun eigen manieren hebben gevonden om door die beleids- en overheidslagen heen te maneuvreren? Je kan natuurlijk juist gebruik maken van verschillende potjes, bijvoorbeeld als het gaat om subsidies. Je kan ook telkens jezelf anders voordoen om meerdere doelgroepen aan te spreken.
Sofie De Caigny © Dries Luyten
Architectuur uit Vlaanderen en Brussel geniet grote internationale aandacht. Is die naamsbekendheid vooral goed voor de export? Of zorgt die branding ook voor culturele verrijking? En zorgt die grote aandacht vandaag voor andere uitdagingen voor de culturele organisaties die actief zijn rond architectuur? Sofie De Caigny, directeur van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi), spreekt over de internationalisering in de Vlaamse architectuur en de rol van architectuurorganisaties in de kennisuitwisseling.
P.H. Denk je niet dat de verschillende instanties die
Loopt een culturele organisatie vanwege die institutionalisering ‒ die draait om instrumenten die ze vanuit de overheid aangeboden krijgt en het beleid dat gevoerd wordt ‒ niet het risico dat ze vervalt in de rol van promotiemachine?
hangen ze in de realiteit samen. Zo is er niet alleen het verschil tussen gewest- en gemeenschapsmateries, maar past architectuur zowel binnen kunsten, monumentenzorg als stedenbeleid. Tegelijkertijd raakt ze aan wonen, zorg, onderwijs en nog andere domeinen. Er zal nooit een minister zijn die cultuur, onroerend erfgoed of bijvoorbeeld plattelandsbeleid samen in één portefeuille zal hebben. Bovendien is er in België de beleidsverdeling op federaal, regionaal, provinciaal en lokaal niveau. Terwijl architecturale zaken juist vanuit het lokale niveau een transversale invloed kunnen uitoefenen op het bovenlokale. Het is een complexe puzzel. Veel actoren die in de architectuurcultuur naar kwaliteit streven, botsen op die grenzen. S.D.C. Ik merk dat de architectuurorganisaties er dikwijls in slagen om met de beperkte culturele middelen het lokale debat te overstijgen én transversaal te werken. Dikwijls worden dezelfde projecten aangepast aan de doelstelling van een andere instantie om daar middelen te verwerven of om in te breken in die sectoren. Die ‘logische lenigheid’ is gegroeid uit noodzaak en is vervolgens deel gaan uitmaken van het DNA van de architectuurorganisaties. S.D.C. Je hebt bepaalde ‘verdichtingsmomenten’, zoals de financiële crisis van 2008 die in Nederland hard voelbaar was en waardoor veel Nederlandse bureaus de grens overstaken. Of het project Ordos 100 van Ai Wei Wei, waarin Vlaamse architectuurbureaus zoals NU, Office KGDVS en De Vylder Vinck Taillieu participeerden. Maar de wortels voor de internationalisering gaan terug tot de tweede helft van de jaren 1970. Ze groeide bottom-up vanuit de architecten zelf. Ik ben ervan overtuigd dat het emancipatieproces van de Vlaamse architectuurcultuur bepaald werd door een langzame opbouw van onderuit die op een bepaald moment is gaan sporen met de staathervormingen. De jonge Vlaamse administratie streefde in de jaren 1990 bewust naar een hedendaagse overheid,
P.H. Als je naar de architectuurcultuurproductie
Publicaties Vlaams Architectuurinstituut © Dries Luyten
in het VAi en BOZAR kijkt, lijkt het alsof ze vooral solotentoonstellingen van bureaus opzetten. Is dat een bewuste strategie?
P.H. Loopt een culturele organisatie vanwege die
institutionalisering — die draait om instrumenten die ze vanuit de overheid aangeboden krijgt en het beleid dat gevoerd wordt — niet het risico dat ze vervalt in de rol van promotiemachine?
P.H. Internationalisering gaat bij bureaus ook vaak
Installatie Stynen op schaal © Nino Goyvaerts
over schaal. In Vlaanderen en Brussel kunnen architecten nauwelijks op grotere schaal werken, zo blijkt. Er is geen ruimte voor. Hoe komt dat?
P.H. Kan je wat dieper ingaan op het idee van re-
presentatie in de context van internationalisering? Wat is het beeld van de Vlaamse architectuur?
Lezing Util struktuurstudies, organisatie Archipel, 2014 © Arnont Fonck
20
in tegenstelling tot wat België voorstond. Men ijverde voor een performante staat en kreeg daar plots de mogelijkheid toe. In 1994 gaf de Vlaamse Gemeenschap het eerste Jaarboek uit, met kwalitatieve architectuur in Vlaanderen. Het boek werd drietalig uitgegeven. Vanaf het begin was het idee immers om met dat boek een internationaal gesprek op gang te brengen. In de jaren 2000 zie je een institutionele inbedding van de architectuur, met de oprichting van de Vlaamse Bouwmeester en het VAi. S.D.C. De focus op solotentoonstellingen is niet uitsluitend, en evenmin nieuw. Al van bij de start van het architectuurprogramma in de jaren 1980 in deSingel wisselden monografische tentoonstellingen over bijvoorbeeld OMA en Charles Vandenhove af met thematische tentoonstellingen. Er werden zowel internationale tentoonstellingen binnengehaald als eigen producties gemaakt die konden reizen. De tentoonstellingen van de Stichting Architectuurmuseum over jonge architecten waren eerst te zien in het Design Museum Gent, daarna in deSingel, en reisden vervolgens naar het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam. Met die tentoonstellingen kregen cultuurinstellingen de verantwoordelijkheid om architecten uit te dagen een eigen discours te ontwikkelen. In de dagelijkse praktijk van het bouwen is dat discours minder expliciet aanwezig. De tentoonstellingen prikkelden architecten om lezingen te geven, na te denken over de representatie van hun werk in de vorm van een boek of tentoonstelling, rode draden doorheen het werk te bevragen en te verduidelijken waar ze als architect voor willen staan. Ze waren een soort emancipatieproject voor architecten. S.D.C. De lijn tussen het op gang brengen van een intercultureel of internationaal gesprek en promotie is heel dun. Het belangrijkste is dat we niet inboeten aan inhoud. Thematische tentoonstellingen die buitenlandse en binnenlandse ontwikkelingen samen tonen, zijn hiervoor ideaal. Ik denk bijvoorbeeld aan Stad Buiten Stad in 2015 over de problematiek van de twintigste-eeuwse gordel die zich in veel West-Europese steden stelt. Najaar 2019 komt de tentoonstelling Case Design uit India naar Antwerpen en organiseren we in het randprogramma workshops met architecten van hier. Het gaat om het opzetten van dialoog, waarbij we elkaar uitdagen en verrijken. S.D.C. Dat heeft met veel zaken te maken. Ik denk aan het verschil in de wedstrijdcultuur in Vlaanderen en in het buitenland, het opdrachtgeverschap, het soort architectuur dat je bouwt en de wijze waarop architectuur tot stand komt. Al die dingen hangen samen. In de omringende landen worden de Europese regels voor wedstrijden strikt toegepast, waardoor de markt op slot zit voor jonge bureaus. Zo is er de verplichting om recente referentieprojecten van een bepaalde omvang voor te leggen, maar een bureau krijgt nergens de kans om die referenties op te bouwen. Architecten die in Vlaanderen werken, hebben daardoor geen schijn van kans om mee te dingen in het buitenland. Jonge buitenlandse architecten vangen in eigen land ook bot, maar ze wagen hun kans in Vlaanderen. Tegelijk heeft de Europese regelgeving gezorgd voor tijdelijke vennootschappen en samenwerkingen, waardoor architecten naar boven gezogen worden qua schaalniveau en expertise. Nadeel van deze tendens is dat je bij sommige wedstrijden samenwerkingsverbanden krijgt van dertien bureaus en het wel erg moeilijk lijkt om tot een ontwerp te komen dat geen aaneenrijging van compromissen is. S.D.C. Iets waar we als architectuurorganisatie voor moeten opletten in de communicatie is het zelfbevestigende verhaal van de Vlaamse succescultuur. De uitdaging is om ook daarin een zelfkritische houding te blijven aannemen. Het is evengoed een probleem van de ontwerppraktijk. Binnen wedstrijden zie je soms
P.H. Wellicht is dat evenveel een probleem van de
opdrachtgever? Als aan die kant telkens een bepaald beeld van architectuur wordt herhaald, ontstaat er een verwachtingspatroon waar architecten denken aan te moeten voldoen.
P.H. Kan je daar als Vlaams Architectuurinstituut
doorheen breken?
P.H. De bekendheid van de Nederlandse architec-
tuur wordt vaak toegeschreven aan de subsidiecultuur. Die geeft bureaus de kans om naast de praktische aspecten van het vak meer tijd te besteden aan onderzoek, verdieping en representatie — wat tegelijk een soort branding is. Hoe is dat in Vlaanderen? Er zijn subsidiekanalen, maar die zijn beperkt. Zou daar iets kunnen of moeten veranderen?
dat er een soort frisheid ontbreekt in de voorgestelde ontwerpen. Het gaat dan om generieke antwoorden waarmee de architecten plooien naar datgene waarvan ze denken dat het ‘het goed doet’ in Vlaanderen. S.D.C. Ja, die verwachtingspatronen zie je op veel niveaus. In de vraag van opdrachtgevers, maar evengoed in de fotografie en beeldvorming die steeds ‘generieker’ dreigen te worden. De beeldvorming hangt op haar beurt samen met het succes van een bepaald soort architectuur, de representatie ervan én de digitalisering van de architectuurcultuur die die beelden reproduceert. S.D.C. Dat is een uitdaging. Ik geef een voorbeeld. Bij de publicatie van het Architectuurboek brengen we op een bepaald moment de inzendingen terug tot een kleine selectie. Daarbij valt het sinds enkele edities op dat dezelfde fotografen een groot deel van de projecten in beeld brachten. Door de projecten te bezoeken en ze in een context te zien, zie je ook sterk de blik van de fotograaf. De redactie zoekt al sinds enkele edities naar manieren om daar vernieuwing in te brengen, bijvoorbeeld door aandacht te geven aan de fotografische representatie voor gebruik en toe-eigening. Voor de huidige editie hebben we een fotograaf opgenomen in het redactieteam, om zo het idee van beeldvorming vanaf het begin een rol te geven. S.D.C. Het verschil met Nederland is enorm, alleen al als we de budgetten naast elkaar zetten. Binnen het Vlaamse cultuurbeleid zijn er twee rondes per jaar voor ondersteuning via het Kunstendecreet. Daarin zijn er relatief weinig aanvragen van architecten. We werken eraan om meer bekendheid te geven aan die subsidiemogelijkheden. Als architecten meer interessante projecten indienen, wordt de druk opgevoerd om aandacht en middelen voor de sector te reserveren. Er mag echt wel meer subsidiegeld naar ontwerpers gaan. De meeste architectuurorganisaties krijgen nu vooral geld voor programma, maar hebben geen mensen en middelen om een stabiele, duurzame werking uit te bouwen. Er is ook Flanders District of Creativity, wat onder het
Napoleon leeft in Vlaanderen
22
door Gideon Boie
23
AfricaMuseum © Olivier Anbergen — Melting Prod
Bij de plechtige presentatie van het Architectuurboek Vlaanderen N°13 — Dit is een mosterdfabriek op een zonovergoten Biënnale van Venetië haalde architect Jan Vermeulen, lid van het redactieteam, opgelucht adem: de projectdocumentatie was in het boek terug naar de voorgrond gebracht. De balans tussen praktijk en kritiek was immers flink zoek geraakt in de voor-gaande edities, was de gedachte. In het Architectuurboek 12 waren de projecten eerder illustraties bij moeilijke argumenten in ellenlange essays. In de tijd van de eerste Architectuurboeken (toen heetten ze nog Jaarboek) kreeg de lezer eerst een reeks essays voor de kiezen die van leer trokken tegen de ruimtelijke verrommeling in Vlaanderen, waarna een hele reeks goede praktijkvoorbeelden de revue passeerden. Het telkens opnieuw afwegen van kritiek en praktijk in het Architectuurboek brengt ons op een oorspronkelijke scheiding in de architectuurcultuur van Vlaanderen. De architectuur mag zich dan wel met goede reden presenteren als een culturele zaak, ze blijft ingebed in een bouwpraktijk waarin zelfstandige architecten de dienst uitmaken. In deze context wordt kritiek al gauw geëvacueerd naar een later stadium. Als het gebouw eenmaal gerealiseerd is, verschijnen de critici ten tonele om de goede architectuurpraktijken te identificeren, beschrijven en becommentariëren. Hiermee lijkt de Vlaamse architectuurcultuur het adagium van Napoleon te onderschrijven: “eerst aanvallen en dan zien we wel”.
Architectuurkritiek is echter veel meer dan een nagedachte. In de werking van de Vlaamse Bouwmeester zien we hoe kritiek een functie heeft in de wegbereiding van wat het ‘goede opdrachtgeverschap’ heet. In de beginjaren lag de nadruk op de Open Oproep, waarmee publieke opdrachtgevers advies kregen bij de projectdefinitie en architectenkeuze. Later kwamen de Pilootprojecten erbij, een verkennende ontwerppraktijk waarbij ontwerpuitdagingen gedefinieerd werden binnen de meest uiteenlopende beleidsdomeinen: zorg, scholen, brownfields, landbouw, wonen en nog veel meer. In dezelfde lijn heeft huidige Bouwmeester Leo Van Broeck zowat het hele klimaat verheven tot ontwerpuitdaging nummer één.
AfricaMuseum © KMMA – MRAC
Vlaanderen in relatie tot internationalisering en wat zou er kunnen of moeten veranderen dan wel verbeteren?
Tentoonstelling Dom Hans van der Laan. Een huis voor de geest © Jeroen Verrecht
P.H. Hoe zie je het architectuuronderwijs in
column
Vlaamse innovatiebeleid valt. Het is niet erg duidelijk of architecten er nu wel of niet subsidieaanvragen kunnen indienen, terwijl cijfers aantonen dat de architectuursector als de grootste creatieve sector uit de bus komt. S.D.C. Op het gebied van de architectuuropleidingen is veel aan het veranderen. Er komen meer internationale studenten in Vlaanderen en Brussel studeren. Ook zijn er docenten die in het buitenland actief zijn, wat nieuwe allianties mogelijk maakt. Dat schept voordelen, maar we moeten ook oog hebben voor de nadelen. Op het sectormoment van de architectuurcultuur dat we eind 2018 organiseerden, was docente Aslı Çiçek daarover heel kritisch. Ze zei als boutade dat als studenten of jonge architecten bij de meest toonaangevende Vlaamse ontwerpers van dit moment willen studeren, ze eigenlijk op een Erasmus-uitwisseling moeten gaan omdat velen inmiddels in het buitenland doceren. De vraag is waarom ontwerpers liever doceren in het buitenland. Is het daar prikkelender? Zijn er meer mogelijkheden voor projecten? Is de verloning drie keer zo hoog? Is het prestigieus? Wellicht is het een combinatie van al die factoren. De bijkomende vraag is dan hoe we in Vlaanderen hiermee omgaan. Ik heb daarop geen concreet antwoord, maar ik weet wel dat onderwijsinstellingen nu hard inzetten op het aantrekken van buitenlandse studenten en dat ze daarin slagen. Als architectuurorganisaties moeten we daarop inspelen en die internationale studenten uitdagen met lezingen en tentoonstellingen.
AfricaMuseum © KMMA – MRAC
AfricaMuseum © KMMA – MRAC
AfricaMuseum © KMMA – MRAC
Ook de kritische functie van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) kunnen we niet zomaar reduceren tot postproductie. De publicatie van een Architectuurboek zou op droge aarde vallen als de gepubliceerde werken niet spontaan herkend worden door het publiek en spontaan over de tongen gaan. Het VAi heeft daarom een belangrijke hand in de selectie van goede praktijkvoorbeelden, promotie van oeuvres en conservatie van archieven. Het Architectuurboek is hiervoor een geknipt instrument: het publiceert misschien wel de opvallendste producties van de voorbije twee jaar, maar vormt tegelijk de mogelijkheidsvoorwaarde van die florerende praktijk. Blijft wel een opvallende constante dat de architectuurkritiek in Vlaanderen doorgaans een lyrisch discours aanheft. Het optimisme is begrijpelijk in het licht van de opbouw van een betekenisvol klimaat voor architectuur, waarbij goede praktijkvoorbeelden centraal staan — zoals in het
Architectuurboek. Het optimisme is ook begrijpelijk bij het agenderen van ontwerpuitdagingen, waarbij architectuurpraktijk naar voren geschoven wordt als probleemoplossend vehikel — zoals in de Pilootprojecten van de Bouwmeester. Wat er ook van zij: in de Vlaamse architectuurkritiek valt geen hoog woord te noteren onder de wapenbroeders. De pijlen worden vooral op de buitenwacht gericht, de rangen sluiten zich als de kwaliteit in gevaar komt. Vraag is of kritiek en vriendelijkheid zo gemakkelijk gepaard gaan. De verbouwing van het AfricaMuseum in Tervuren door architect Stéphane Beel werd in De Standaard gefileerd door Lieven De Cauter. Hij beschreef de holle leegheid van het nieuwe, ondergrondse entreegebouw als een spiegel van de horror vacui in de historische tentoonstellingszalen, die “vol gestouwd zijn als een winkel in de Marollen”. In De Witte Raaf schreef Maarten Liefooghe een uitgebreid antwoord op de genadeloze kritiek. Onder de titel Vijf bedenkingen bij de architectuur van het AfricaMuseum schetst hij context, brengt hij nuance aan, formuleert hij vragen, pleit hij voor tijd enzovoort. Allemaal interessant, maar uiteindelijk lijkt het weerwoord vooral een amechtige poging om het werk van de Meester te redden. Een kritische bedenking verdraagt geen vriendelijkheid. In het vernieuwde AfricaMuseum staat de hedendaagse architectuur van Beel symbool voor het postkoloniale trauma der Belgen. Meer valt er niet over te zeggen. Vraag is ook of vriendelijkheid in alle gevallen de juiste kritische strategie is. In 1988 organiseerde Stichting
AfricaMuseum © Olivier Anbergen – Melting Prod
Onthaalpaviljoen AfricaMuseum © Olivier Anbergen — Melting Prod
Onthaalpaviljoen AfricaMuseum © KMMA – MRAC
Architectuurmuseum de manifestatie Architectuur als Buur. De inzet was het tij te keren van wat Jo Lefebure ooit gekscherend “de Derde Wereldoorlog” in Gent noemde: de kaalslag van het patrimonium door projectontwikkelaars. Hierbinnen was geen plaats voor bedenkingen die zweven in de lucht. In de catalogus ontbreken opvallend genoeg de lovende woorden bij het hoofdstuk met goede praktijkvoorbeelden. De documentatie bestaat uit louter beeld. Architectuur als Buur was een aanklacht. De manifestatie heeft de kiemen gelegd voor de latere werking van de Cel Architectuur. Zonder de manifestatie was de nieuwe functie van stadsbouwmeester in Gent volstrekt ondenkbaar — een time lapse van 25 jaar! Zou het kunnen dat ook hier de geest van Napoleon rondwaart? Een architectuurcultuur bouw je niet (alleen) op met witte handschoentjes. De ontwerppraktijk is niet van nature kritisch. Daar moet al eens voor gevochten worden.
27
28
P.H. De veranderingen waarover jullie het hebben
worden dus ingezet door enkele jonge bureaus die daarin het voortouw nemen?
Tentoonstelling You Are Here, Citymin(e)d, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Tim Van de Velde
door Paoletta Holst
Tentoonstelling You Are Here, maquettes BSI-BCO en Bye Bye Kleine Ring, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Bob Van Mol
Els Vervloesem en Architecture Heleen Workroom Brussels Verheyden over de veranderende ontwerppraktijk interview
P.H. Tijdens het Sectormoment Architectuur-
cultuur brachten jullie een interessant thema naar voren, namelijk dat van ‘de veranderende praktijk’. Wat is er aan het veranderen? En gaat het om een ‘niche’ of om de praktijk als geheel?
H.V. Vorig jaar organiseerden we in de WTC
I-toren in Brussel You Are Here 2018, de eerste editie van de Brusselse tegenhanger van de Internationale Architectuur Biennale Rotterdam (IABR). Een van de tentoonstellingen in het gebouw was gewijd aan de veranderende architectuurpraktijk, met als optimistische titel The Future is a Practice. Daarin wilden we laten zien dat we de grote ecologische en maatschappelijke doelstellingen niet louter zullen bereiken door beslissingen van politici op het einde van de beslissingsketen, maar dat er vandaag al vernieuwende ontwerppraktijken bestaan die het beleid mee kunnen inspireren. De tentoonstelling toont hoe een vernieuwende ontwerppraktijk niet enkel gaat om een architect die groendaken ontwerpt, maar dat er evengoed ontwerpbureaus zijn die op een duurzame manier met materialen omgaan, of die samenwerken met sociale experten om noden en vragen van burgers te vertalen in kwalitatieve ontwerpen. Enkele voorbeelden van dergelijke praktijken zijn BC Architects, Studies & Materials, Rotor of HEIM-collectief.
P.H. Je zou dus kunnen zeggen dat die beweging
van vernieuwende ontwerppraktijken de verloren ruimte weer opeist door opnieuw over productieprocessen en bouwmaterialen na te denken.
Els Vervloesem © Bob Van Mol
De architectuurpraktijk staat onder druk en is aan het veranderen. Waar is die verandering voelbaar en zichtbaar en wat betekent ze voor de sector? Is verandering problematisch, of biedt ze juist kansen? En welke rol kan architectuurcultuur spelen in tijden van transitie? Kan architectuurcultuur ruimte bieden voor innovatie en kritiek? We spraken met Els Vervloesem en Heleen Verheyden, beiden actief bij Architecture Workroom Brussels (AWB), over het belang van het creëren van ruimte voor vernieuwing.
Heleen Verheyden © Bob Van MOl
“Vernieuwing heeft een betekenisvolle context nodig”
P.H. Hoe breng je verandering bij anderen in het
vakgebied, projectontwikkelaars bijvoorbeeld?
P.H. Moeten we projectontwikkelaars in de archi-
tectuurcultuur betrekken?
29 E.V. Er zijn verschillende vormen van verandering
aan de gang die een impact hebben op de ontwerppraktijk. Architectuur is meer en meer een complexe bezigheid waarin de architect optreedt als spilfiguur in een multidisciplinair proces. Zo is er momenteel een tendens om bij strategische stadsprojecten en belangrijke architectuurwedstrijden een multidisciplinaire samenstelling van het team op te leggen als startvoorwaarde. Daardoor krijg je in principe meer samenwerking en kennisuitwisseling tussen verschillende bureaus. Anderzijds komen er door zoveel extra eisen en randvoorwaarden op den duur enkel nog zeer grote consortia in aanmerking, waarbij er dan naast de architect ook een akoestisch ingenieur, landschapsarchitect en tal van andere experts rond de ontwerptafel aanschuiven. Het risico is dat je zo pro-formasamenwerkingen krijgt, waarbij alle specialismes afgevinkt worden om aan de opdracht te voldoen. Maar vaak ontbreken tijd en budget om dat in praktijk te kunnen brengen. Een tweede vorm van verandering is inderdaad het ontstaan van een beweging van architecten, ontwerpers en stedenbouwkundigen die hun beroep kritisch herdenken. De architect wordt vandaag pas heel laat in een proces ingeschakeld, vaak als de opgave al grotendeels geformuleerd is en het programma van eisen vastligt. Daardoor is de rol van de architect om actief maatschappelijke vraagstukken op te nemen voor een deel verloren gegaan. Vernieuwende ontwerppraktijken zetten hun ontwerpcapaciteit niet louter in voor architectuur als eindproduct, maar denken ook procesmatig. Dat vraagt doorgaans een radicaal andere volgorde van werken, en vereist processen en opgaven waarbij architecten in een veel vroegere fase worden betrokken. E.V. Ja, en dat is heel moedig. Want het is één ding om aan individuele architectenbureaus en architectenpraktijken te vragen om die ruimte opnieuw te gaan opeisen en dat zelf te doen — met alle risico’s van dien. Maar het wordt een ander verhaal als dat soort engagement en krachten gebundeld kunnen worden. Daar kan architectuurcultuur een waardevolle en aanvullende rol in spelen, door betekenisvolle contexten te creëren waarbinnen individuele praktijken goed tot hun recht komen. H.V. Er is nood aan een ‘buitenboordmotor’ zoals de architectuurcultuur en het architectuuronderwijs, die de praktijk kunnen beïnvloeden van buitenaf. Architectuurcultuur kan een tussenruimte bieden tussen ontwerp en maatschappij waarbinnen de juiste condities worden gesteld. Het is zowel een ‘vrij-zone’ als een veld dat de condities schept. H.V. Projectontwikkelaars worden binnen de architectuurwereld soms argwanend bekeken, terwijl sommigen onder hen ook goedbedoeld een bijdrage willen leveren. Natuurlijk is de logica van projectontwikkeling in eerste instantie uitvoeringsgericht. Het moet vooral snel gaan en financieel haalbaar zijn. Terwijl innovatie net meer energie, inspanningen, tijd en communicatie vraagt. Tegelijkertijd bezitten die kapitaalkrachtige partijen veel slagkracht. Daarom is het belangrijk dat vanuit de architectuurcultuur maatschappelijke vragen gesteld worden, om daarover het gesprek aan te knopen met marktpartijen die er niet altijd bij stilstaan. E.V. Absoluut. Een aantal projectontwikkelaars zit ook echt wel te wachten op goed opdrachtgeverschap, op betere randvoorwaarden. Ze bevinden zich net als architecten in een heel competitief werkveld. Als de opdrachtgever bepaalde kwaliteiten vooropstelt, dan stelt dat projectontwikkelaars in staat om niet enkel in competitie te gaan op basis van de goedkoopste prijs, maar op basis van het beste project. Er is zeker een voorhoede te vinden onder private ontwikkelaars die daar vragende partij voor is.
P.H. In de praktijk van AWB spreken jullie vaak over
E.V. Wij benaderen innovatie zeker niet enkel
P.H. Maar als ik bijvoorbeeld kijk naar de IABR van
H.V. Jazeker. Zowel innovatie binnen ontwerpend
P.H. Wat is maatschappelijke innovatie voor jullie?
Het lijkt immers een containerbegrip.
onderzoek als innovatie binnen de architectuurpraktijk is belangrijk. Het eerste gaat over innovaties waarin de ruimtelijke dimensie van maatschappelijke vraagstukken centraal staat, en laat zich dus expliciet niet louter in met technologische vernieuwingen. Het tweede gaat over de praktijk zelf en het durven in vraag stellen van de traditionele praktijk en haar heersende ideologieën. Daarvoor is de architectuurcultuur cruciaal. Tegelijkertijd zie ik daar ook helemaal geen twee lijnen in, want zonder debat heb je geen innovatie. Het is niet tegenstrijdig. Je komt niet tot innovatie zonder het gesprek te openen en jezelf in vraag te stellen. H.V. Ik zie innovatie als de wijze waarop je jezelf aanpast aan de veranderende samenleving. Door bijvoorbeeld nieuwe organisatiemodellen te introduceren, andere processen in gang te zetten, beleidsoverschrijdend te werken, en misschien ook door nieuwe technieken te ontwikkelen. Dat is ook de brede focus van AWB. E.V. Persoonlijk gebruik ik liever het woord ‘verandering’, omdat innovatie inderdaad vaak technologische en economische connotaties oproept. Ik denk dat onze opvattingen in dezelfde lijn liggen. De tegenstellingen worden soms te hard uitvergroot. Het klopt dat de IABR-tentoonstelling in eerdere edities een soort showroom kon zijn van best practices, met de bedoeling om andere partijen te overtuigen bepaalde producten en ideeën af te nemen en die te exporteren naar verschillende contexten. Maar tegelijkertijd kon je toen ook al kritische leeslagen terugvinden en was het de plek waar beleidsmakers inspiratie kwamen opdoen
Tentoonstelling You Are Here, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Max Creasy OK-RM
2018, waar jullie optraden als co-curator, zie ik toch vormen van technologische innovatie: energietransitie, efficiënt ruimtegebruik enzovoort. De problemen worden benaderd met techno-economische oplossingen. Mogen we van de architectuurcultuur niet ook ideologiekritische vragen verwachten? Als we spreken over ‘de energietransitie’ verwacht ik dat de architectuurcultuur vragen oproept, zoals: waar komen onze materialen vandaan? Wat heeft dat met globalisering te maken en wat zijn de gevolgen daarvan? Zien jullie die twee lijnen?
vanuit een economisch perspectief. Wij spreken telkens over innovatie in de context van maatschappelijke vernieuwing en verandering.
Tentoonstelling You Are Here, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Tim Van de Velde
innovatie. Innovatie in de architectuurpraktijk heeft vaak een sterke economische component. Ze is ook gelinkt aan kennisontwikkeling in producten en diensten voor allerlei ideologische doeleinden en belangen, zoals energietransitie of circulaire economie. Hoe zien jullie innovatie binnen de architectuurcultuur?
30
Tentoonstelling You Are Here, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Tim Van de Velde
Tentoonstelling You Are Here, Conversation with practices, Jeremy Till, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Bob Van Mol
die wisselwerking er is, ook in de praktijk zelf, is het vaak moeilijker om ook op een metaniveau te denken, omdat het vaak over concrete lokale cases gaat. Kan architectuurcultuur ook voelsprieten uitsteken naar grotere verhalen, tendensen en processen, die vertaald kunnen worden naar lokale contexten om zo een weerslag te hebben in de praktijk?
P.H. Moeten we de architectuurcultuur dan als een
praktijk beschouwen?
Tentoonstelling You Are Here, Conversation with practices, v.l.n.r. Flavien Menu, Ken De Cooman, Gert Kwekkeboom, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Yann Bertrand
P.H. Ik wil daar graag nog even over doorgaan. Als
Tentoonstelling You Are Here, Robbrecht en Daem Architecten, WTC I-toren, Brussel, 2018 © Tim Van de Velde
32
om hun beleid vorm te geven. Bij de jongste editie, The Missing Link, waar wij als co-curator bij betrokken waren, hebben we bewust geprobeerd om het enorme gat te overbruggen tussen de grote klimaat-, circulariteits- en solidariteitsdoelen en -akkoorden enerzijds, en de helaas slechts beperkte (gedrags-)verandering die we vandaag al realiseren. Maar je raakt wel een belangrijk punt aan. De ruimte voor architectuurkritiek in de Nederlandse en Belgische context is momenteel te beperkt. Vandaag zijn het slechts enkelingen die een kritische rol opnemen. Roepen aan de zijkant is absoluut noodzakelijk. En het is goed dat het ook kan gebeuren vanuit een autonome positie, maar je verliest aan overtuigingskracht als je alléén maar staat te roepen langs de zijkant en nooit concreet participeert. Daarom is het belangrijk om vanuit verschillende richtingen te werken. Ik plaats het niet tegenover elkaar. H.V. Het beeld dat je schetst is net bij uitstek de kracht van de architectuurcultuur. Wij positioneren ons doelbewust in de ‘tussenruimte’ tussen debat en concrete tests op het terrein. AWB is bezig met cultuur, maar ook met programmawerking en projectvoorbereidend werk. We bevinden ons op het snijvlak tussen onderzoek, praktijk en beleid. De kracht van de architectuurcultuur is juist om die vrije ruimte te denken. Bovendien is architectuurcultuur een krachtig instrument om een verhaal te vertellen, op een begrijpbare manier, zodat het zowel naar de praktijk terugvloeit als naar een breder publiek. E.V. De afgelopen jaren hebben de architectuurorganisaties enorm veel werk verricht. AR-TUR, Architectuurwijzer, Stad en Architectuur en vele anderen werken heel sterk rond metavraagstukken. Maar tegelijk koppelen ze hun programma’s altijd direct aan lokale contexten. Zo maakte AR-TUR een Kempenatlas die de verschillende lagen van het Kempenlandschap in kaart bracht, als startpunt voor verder onderzoek naar de toekomstige ontwikkeling van de regio. Maar ze reizen ook met hun Kempenlab-kar rond in de regio om dat verdiepende onderzoek te koppelen aan lokale testcases en concrete initiatieven. Het is een kwestie van te laten zien welke meerwaarde die experimenten toevoegen, en in welke mate architecten zich daartoe aangesproken kunnen voelen. Dat laatste is nog een zoektocht. E.V. Dat is geen eenvoudige vraag. Als je praktijk definieert als het ‘doorvertalen’ van maatschappelijke vraagstukken naar concrete acties, dan is het antwoord: ja. Als je de architectuurcultuursector alleen maar ziet als een ruimte die zich puur faciliterend opstelt en een podium creëert om de ontwerppraktijk zichtbaar te maken naar een breder publiek, dan vind ik dat een te smalle invulling. ‘Praktijkgericht’ wil ook zeggen dat de architectuurcultuur veel werk moet verrichten als bemiddelaar, door actief de uitwisseling te organiseren tussen ontwerppraktijken, allerlei partijen die bij sociaal-ruimtelijke kwesties betrokken zijn, en potentiële opdrachtgevers. In zo’n klimaat kunnen we de brug slaan tussen intenties en praktijk. Ideeën en verwachtingen die leven binnen de architectuurwereld, zoals de noodzaak om op bepaalde plekken te verdichten, mobiliteit slimmer te organiseren of op een duurzamere manier met open ruimte om te gaan, kunnen zo worden getoetst aan de realiteit, door het gesprek aan te gaan met verschillende overheden, maar ook en vooral met burgers. Om die werelden bij elkaar te brengen is actiegerichtheid nodig. Die praktijk en manier van werken verschilt uiteraard sterk met de ontwerppraktijk. Het gaat niet om bouwen, het gaat niet om het bedenken van oplossingen voor een op voorhand vastgelegd probleem. Het is een praktijk die de vraagstukken van vandaag helpt te herformuleren, en die gericht is op het creëren van een betekenisvolle context.
Roel De Ridder over de bijdrage van cultuur aan de ontwerpdiscipline interview
door Vjera Sleutel
34
Architectuurwijzer
V.S. Is er binnen deze discussie plaats voor
agendasetting?
V.S. Werd die mening door iedereen gedeeld?
“Ik mis het disruptieve karakter in de architectuurdiscipline”
seerde in december 2018 een sectormoment met alle architectuurorganisaties. De discussietafel die jij modereerde boog zich over de bijdrage van cultuur aan de discipline. Kreeg je een antwoord?
V.S. Dan zegt deze visie dat de cultuursector
zelf een disciplinerende functie krijgt? De herkenning hangt immers samen met het benoemen van het een of het ander.
V.S. Een eerste stap wordt dan het zichtbaar ma-
ken, de tweede stap is de kritische laag eraan toevoegen. Maar je gaf eerder aan dat het zichtbaar maken van bepaalde praktijken niet vrij van gevaren is.
R.D.R. De vraag werd besproken in twee sessies maar kreeg geen eenduidig antwoord. De deelnemers van de eerste sessie beschouwden het geheel van de architectuurdiscipline als een culturele praktijk. De rijkdom is zo groot dat de functie van de cultuursector ligt in het benoemen van dingen. De culturele actoren worden gatekeepers. Ze staan aan de poort en bepalen wat de cultuursector binnen komt en wat weer naar buiten moet. R.D.R. Het gebruik van een bepaalde woordenschat zorgt er inderdaad voor dat je dingen uitsluit. Zo bepaalt de cultuursector voor een groot deel het discours in de architectuur. In Vlaanderen hebben we dat discours in de laatste twintig jaar uitgebouwd rond jaarboeken, bouwmeesters en open oproepen. Die dominante instituten zijn op een subtiele manier ‘de architectuurcultuur’ gaan heten — al ging dat zeker niet met slechte bedoelingen gepaard.
Workshop The Incomplete City, Beta © Manufactuur 3.0
V.S. Het Vlaams Architectuurinstituut organi-
zichtbaarheid? Of deel je de visie waarin cultuur een benoemende functie heeft?
Roel De Ridder © Architectuurwijzer
Architectuur kent vaste regels en gewoonten die soms zelfs voor ingewijden weinig transparant zijn. De discipline werkt onvermijdelijk door in culturele uitingen, zoals tentoonstellingen, lezingen en publicaties. Tegelijk is cultuur de geknipte plaats voor vrij spel, experiment, verkenning en verbeelding. Is de discipline slechts een juk voor de cultuur? En is een cultureel programma in staat om de architecturale discipline te verruimen? We spreken met Roel De Ridder, artistiek directeur van Architectuurwijzer en onderzoeker aan de UHasselt, over de complexe verhouding tussen de discipline en de architectuurcultuur.
V.S. Leg jij de functie van cultuur louter in de basis-
R.D.R. In de eerste sessie op het sectormoment
35
was de consensus inderdaad dat de culturele organisaties aan agendasetting moeten doen. Zo was er een gevoel dat er in het huidige aanbod van tentoonstellingen, lezingen en publicaties te veel klemtoon ligt op een selecte club van architecten, en dat die dominantie de algemene agenda van de architectuur kleurt. Als culturele organisaties kunnen we de beperkte club verbreden door andere praktijken voor het voetlicht te brengen. Een culturele programmatie heeft zo invloed op de praktijken, regels en gewoonten die we spontaan herkennen als architectuur. R.D.R. In de tweede sessie was de opvatting opvallend anders. De deelnemers waren van mening dat de culturele productie tot stand komt als deel van de dagelijkse ontwerppraktijk. De functie van de cultuursector bestaat er dan eerder in om een podium te geven aan die alledaagse productie en haar te verspreiden naar het publiek. R.D.R. Het gaat niet om de keuze tussen het een of het ander. Het belangrijkste is dat we vanuit de cultuursector de ruimte opeisen om kritische vragen te stellen. Het presenteren van de canon, van Le Corbusier tot Léon Stynen, is onze taak. Waarom? Omdat weinig anderen dat zullen doen in onze plaats. Een kritische laag toevoegen is even belangrijk, door bijvoorbeeld na te gaan hoe relevant het werk van Léon Stynen is voor de maatschappelijke uitdagingen vandaag. R.D.R. Tentoonstellingen mogen niet verworden tot de creatie van ideaalbeelden uit het verleden of heden. Op dezelfde manier is het concept van best practices problematisch, omdat verheerlijking om de hoek loert. Het is bovendien heel moeilijk om een praktijk, methodiek of strategie van de ene naar de andere context te vertalen. We moeten bij de keuze van een goed praktijkvoorbeeld telkens opnieuw nagaan of we de vraag op de juiste manier stellen. We moeten ook telkens opnieuw afstemmen op de specifieke noden van de nieuwe context.
produceren om zo bepaalde aspecten aan te kaarten?
V.S. Is het koppelen van tentoonstellingsvormen
de manier om een kritische laag toe te voegen? Ik denk dan aan de presentatie van een oeuvre gekoppeld aan een debatprogramma en/of een onderzoek dat opereert binnen de actualiteit.
V.S. Op welke manier kan dat disruptieve, kritische
aspect binnenkomen in de architectuur?
V.S. Wringt daar het schoentje als we de discipline
ter sprake brengen? Het communiceren naar het publiek?
36 R.D.R. Sociologen zoals Mark Elchardus beklem-
37
tonen dat een democratische samenleving haar eigen kritiek trieert. In die visie organiseert de overheid haar eigen zelfkritiek. We kunnen de rol van de culturele organisaties dan omschrijven als: de overheid betaalt ons om kritisch te zijn over architectuur. Mijn eigen regio, Limburg, is een braakland op het vlak van kritische reflectie. Sommige steden en gemeenten laten hun ruimtelijke beleid grotendeels uitschrijven door projectontwikkelaars. In die context is het de plicht van Architectuurwijzer om kritische vragen te stellen. R.D.R. Het is interessant dat het Vlaams Architectuurinstituut tegenwoordig behalve oeuvretentoonstellingen heel andere vormen van architectuur aan bod laat komen. De kleine tentoonstellingen onder het Bouwmeesterlabel tonen een heel frisse kijk op de architectuur, wars van oeuvres. Het zijn eerder interventies in een bepaald debat. Gezien de beperkte culturele middelen doet de architectuursector het niet slecht. Er is zeker een divers aanbod binnen de architectuurcultuur. Ik mis nog wel het disruptieve aspect in de architectuur, en ruimte voor kritisch debat. R.D.R. Onlangs organiseerde het Vlaams Architectuurinstituut een lezing van Pier Vittorio Aureli (architectenbureau Dogma) over The Minimal Dwelling. Hij benadrukte dat hij het minimale wonen niet wilde ophemelen, noch afbreken. Hij bracht het onderwerp ter sprake om dingen in vraag te stellen. Het ging hem erom aan te tonen dat er alternatieven bestaan voor de dominante vormen van wonen vandaag. De inzet is enorm interessant, maar ik erken dat het moeilijk is om die boodschap over te brengen naar een ruim publiek. R.D.R. De boodschap van Dogma kan je onmogelijk naar een breed publiek brengen. Een breed publiek laten inzien dat architectuur meer is dan loutere functionaliteit en esthetiek, is niet zo gemakkelijk. Het disruptieve karakter van architectuur gaat zelfs het petje van vele architecten te boven. Toch geloof ik in
V.S. Met Architectuurwijzer organiseren jullie
studiereizen, tentoonstellingen, lezingen en dergelijke meer. En toch heb je geen groot publiek in gedachten. Vanwaar die keuze? Tentoonstelling AT HOME Building and Living in Communities, C-mine cultuurcentrum Genk, 2017 © Architectuurwijzer
V.S. Moet de cultuursector ook zelf onderzoek
V.S. Wanneer jullie met Architectuurwijzer dan
toch aan publiekswerking moeten doen, is een tentoonstelling, zoals die over Léon Stynen van het Vlaams Architectuurinstituut, dan een goede manier om onderzoek aan de man te brengen?
V.S. In het begin van ons gesprek zei je dat een
discours bepaalt wat we herkennen als deel van de discipline en wat niet. Is er dan overleg tussen de verschillende culturele organisaties over hoe de sector zich als geheel presenteert?
Is het koppelen van tentoonstellingsvormen de manier om een kritische laag toe te voegen? Ik denk dan aan de presentatie van een oeuvre gekoppeld aan een debatprogramma en/of een onderzoek dat opereert binnen de actualiteit.
V.S. Hebben jullie een beeld van de impact van
tentoonstellingen en andere activiteiten op de praktijk?
V.S. ‘Knuppels gooien’ klinkt als het tegendeel van
Op welke manier kan dat disruptieve, kritische aspect binnenkomen in de architectuur?
Wringt daar het schoentje als we de discipline ter sprake brengen? Het communiceren naar het publiek?
Ontwerpoproep Maak de straat, Zolder, 2017 © UHasselt
‘discipline’. Is de disciplinering van de architectuurcultuur noodzakelijk iets beperkend?
V.S. Als we spreken over ‘ontwerpdiscipline’ sche-
mert de politieke betekenis onvermijdelijk door: discipline als een techniek om te beheersen. Speelt dat ook in de architectuur?
het belang van disruptie, ook al spreken we over een nichepubliek. Interventies brengen een gesprek over architectuur op gang en zo ontstaat de mogelijkheid om beleidsmakers, bouwheren en andere actoren te responsabiliseren. R.D.R. Onder Bert Anciaux als minister van Cultuur waren er hoge verwachtingen rond participatie. De afgelopen vijftien jaar is de dynamiek omgeslagen en ligt het zwaartepunt op verdieping. Je voelt die verschuiving in de beoordelingscommissie van het Kunstendecreet. De besparingsmaatregelen waren een duidelijk signaal vanuit de Vlaamse overheid. Ik interpreteer het zo dat cultuurorganisaties moeten focussen op het wezenlijke, ook als dat betekent dat het voor een beperkt publiek is. Architectuurwijzer maakte de keuze om niet enkel bestaand werk te presenteren, maar iets toe te voegen aan lopende onderzoeken. Zo werkten we mee aan een onderzoek rond herbestemming van plattelandskerken in samenwerking met het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur en het bisdom Hasselt. Als culturele organisatie konden we een kritisch debat aanzwengelen over de productie en consumptie van ruimte, in dit geval van religieus erfgoed. R.D.R. Architectuurwijzer is iets te klein om zo’n goed onderbouwde tentoonstelling uit te werken. Wel hebben we met Peggy Totté een medewerker die zich specifiek bezighoudt met het thema ‘collectief wonen’. Dat werkt heel goed. We zijn onafhankelijk genoeg om ons een paar jaar lang vast te bijten in een thema en er diverse acties rond op te zetten. De focus stelt ons in staat om op een gerichte manier vraagtekens te plaatsen bij de projectontwikkelingen in onze thuisregio Limburg. R.D.R. De architectuurorganisaties in Vlaanderen hebben elkaar gevonden in de opmaak van de voorgaande Landschapstekening Architectuurcultuur 2014 en de daaropvolgende nota Architectuur als vliegwiel. We ondersteunen elkaar. Ikzelf deed onlangs de moderatie van een studiedag over herbestemming van plattelandskerken bij AR-TUR. Peggy Totté werkt rond collectief wonen, samen met Stad en Architectuur. Er zijn veel onderlinge verbanden. In het Platform Architectuurcultuur overleggen we wat we samen kunnen doen. Toch blijft er een hiërarchie tussen kleinere organisaties en de relatief grote spelers. R.D.R. De impact van de architectuurcultuur meten is moeilijk. Ik voel me niet aangesproken om dat op een statistische manier in kaart te brengen, zoals de grote musea dat doen. Architectuurwijzer moet af en toe de knuppel in het hoenderhok gooien, en dan is de impact gemakkelijk waar te nemen. R.D.R. In de jaren 1970-’80 was er een generatie architecten — ik denk onder meer aan Aldo Rossi, Oswald Mathias Ungers en Giorgio Grassi — die vanuit een autonoom denken heel duidelijk collectieve doelen voorop stelden. Voor hen stond architectuur nooit op zich, maar was ze altijd verbonden met de stad. Grassi schreef dat hij bewust kiest voor harde typologische en vormelijke lijnen. Dat deed hij niet om zich streng te houden aan de discipline, maar juist om maatschappelijk bezig te zijn, en uit bezorgdheid voor het publieke domein. De abstractie liet toe dat gebruikers en bewoners er telkens weer hun dromen en verlangens op projecteerden. Er waren voldoende vervreemdende elementen in de architectuur aanwezig om de verbeelding aan het werk zetten. De twee zaken sluiten elkaar niet uit. Architectuur wordt voortdurend bevraagd over haar maatschappelijk potentieel. Zo staat een schijnbaar strenge, methodische, typologische aanpak in functie van heel menselijke doelstellingen. Dogma komt overigens voort uit die Italiaanse stroming. R.D.R. De disciplinerende dimensie van architectuur is iets waar we te weinig aandacht voor hebben. We hebben het veel te weinig over hoe ruimte tot stand komt — dat is de politieke vraag die Henri Lefebvre stelde. En over hoe ruimte inderdaad een
De toekomst is aan de para-architectuur column
door Gideon Boie
39
Tentoonstelling EUtopia, Museum M, Leuven © Filip Dujardin
Tentoonstelling AT HOME Building and Living in Communities, STAM Gent, 2018 © Phile Deprez
Project Collectieve woonvormen in Vlaanderen © Brecht Van Maele
38
disciplinerend effect heeft op mensen — dat is de vraag van Michel Foucault. Op de trein van Hasselt naar Antwerpen zie ik overal in het landschap de typische ontwikkelaarsappartementen opduiken. Vijf of zes bouwlagen hoog, een ondergrondse parking, goed gelegen bij het treinspoor, wellicht stevig geprijsd. Dergelijke appartementencomplexen reproduceren het kapitalisme, om het in de woorden van Foucault te zeggen. Manfredo Tafuri beschouwde het modernisme in de architectuur als de culturele component van de industrialisatie. Modernistische architectuur maakte de industrialisatie aanvaardbaar en geloofwaardig. Vandaag kan je de compacte appartementen van projectontwikkelaars zien als iets wat de financialisering van het wonen aanvaardbaar maakt. Degelijk wonen is een basisrecht volgens artikel 23 van de grondwet, en toch is de speculatie op woningen zo gewoon. De kracht van architectuur en ruimtelijke ordening is heel geraffineerd en onbewust. Daar ligt zeker een taak voor de architectuurcultuur. Dat bedoel ik met het aanbrengen van een kritische laag. We moeten dergelijke subtiele mechanismes in onze discipline blootleggen.
Ongevraagde architectuur is een traditie die in stilte voorbij ging aan Vlaanderen. Als de architect geen opdracht krijgt, wacht hij geduldig op een (open) oproep. Andersoortige praktijken worden al gauw naar de wereld van de kunst geëvacueerd. Lieven De Cauter en Michiel Dehaene gebruikten het label ‘para-architectuur’ voor de ontwerppraktijk die zich niet instrumenteel opstelt binnen een bouwproces: “Vandaag is de handeling van tijd spenderen voor het maken van papier architectuur op zichzelf een handeling van verzet door zichzelf te lokaliseren in de parallelle wereld […] in de veilige haven van scholè, vrije tijd, de tijd-ruimte van koppige toewijding.” Hun voorbeelden waren New Babylon (1956-1969) van Constant, Exodus: de vrijwillige gevangenen van de architectuur (1972) van Rem Koolhaas en Border Garden (2005) van Office KGDVS. Het label ‘para-architectuur’ lijkt waardevol, maar de voorbeelden geven te denken in de actuele maatschappelijke context. In volle migratiecrisis lijken de verwijzingen naar de nomadische levensstijl van de homo ludens, naar vrijwillige gevangenschap en naar oaseachtige verblijfsplekken op de grens nogal misplaatst. Zo toont Border Garden een paradijselijke grenspost in een woestijnlandschap ergens tussen Mexico en de Verenigde Staten. Het project werd herhaald in Cité de Refuge (2007 en 2016) in de context van de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla en dus inspelend op de
buitengrenzen van Europa. Het zijn oases van rust waar de controle van paspoorten gebeurt in een stijlvolle geometrie en “vragen oproept over het verlangen naar het beloofde land”. Behalve de actualiteit lijkt er iets grondig fout aan de drie genoemde projecten. Francesco Careri, frontman van het collectief Stalker/Osservatorio Nomade, beschreef in een tekst hoe hij in een gesprek met Constant tot zijn verbazing te horen kreeg dat New Babylon een antwoord was op het vraagstuk van de levensomstandigheden van de Sinti in Italië. Kunstenaar Pinot Gallizio had een groep zigeuners toelating gegeven om zich tijdelijk te vestigen op zijn eigendom in Alba, waar rond die tijd ook de Situationistische Beweging bijeen kwam. Careri beschreef hoe zijn grote bewondering voor New Babylon plotsklaps omsloeg in bijster ongeloof: “The Sinti camp could have been a common ground for putting their creative and relational skills into practice, on which to experiment the self-building of a multicultural city to be planned and carried out in a playful, interdisciplinary and participative form.” Om vervolgens de genadeslag uit te delen: “Instead they [the Situationists] … took refuge in theory, politics and architectural utopia.” Constants vlucht naar de veilige haven van de theorie was ook een vlucht naar de artistieke praktijk. Dat zien
Samen met HEIM denkt het sociaal-artistiek centrum De Koer na over het realiseren van een kleine woongemeenschap op de site van de voormalige Meibloem in Gent © HEIM Samen met HEIM denkt het sociaal-artistiek centrum De Koer na over het realiseren van een kleine woongemeenschap op de site van de voormalige Meibloem in Gent © HEIM
Een nieuw stedelijk model voor inclusieve opvang met primaire en secundaire functies als hefboom voor integratie © HEIM
Samen met HEIM denkt het sociaal-artistiek centrum De Koer na over het realiseren van een kleine woongemeenschap op de site van de voormalige Meibloem in Gent © HEIM
column
41
we ook in Exodus en Border Garden. De projecten presenteren zich uitdrukkelijk als artistiek statement, maar willen in geen geval een antwoord geven op de urgente problematiek van migratie. De projecten krijgen vooral een betekenis in het licht van het latere, gebouwde oeuvre van de betrokken architecten. Exodus vormt een studieproject in opstart van Rem Koolhaas’ latere, uiterst productieve carrière onder de noemer Office for Metropolitan Architecture. Ook de grenspost leest vooral als een persoonlijk manifest van Office KGDVS, met dragende concepten en een vormentaal die terugkeren in latere ontwerpen voor utilitaire bouwwerken. In beide gevallen dienen de papieren projecten als een fantasma dat een oeuvre van alledaagse bouwprogramma’s (scholen, ambassades, televisiegebouwen, villa’s, kantoorgebouwen…) oplaadt met een schijnbaar subversieve betekenis. Het neemt niet weg dat de term ‘para-architectuur’ waardevol is in de zoektocht naar vernieuwing in de discipline van architectuur. Het punt is dat de keuze van voorbeeld de hele discussie doet kantelen. Mijn argument is dat het HEIM-collectief een veel gepaster en doeltreffender geval is van wat we para-architectuur kunnen noemen. Het HEIM-collectief is een groep ontwerpers — met o.a. Kimoura Hauquier, Jonas De Maeyer en Luce Beeckmans — die een visie ontwikkelde rond inclusieve woonvormen voor migranten. Het lingo en de technieken eigen aan de architectuurdiscipline worden ingehaakt op een urgent maatschappelijk vraagstuk. Plots krijgt de modieuze term rond ‘publieke interieurs’ een totaal andere, praktische betekenis. Het parallelle universum van HEIM kent geen spoor van vrijblijvendheid. Het papieren resultaat is niet bedoeld als artistiek statement, maar moet betrokken middenveldorganisaties inspireren en aanzetten tot actie. Daarbij draaien de architecten de tafel om: zij wachten niet op een opdracht of oproep, maar lanceren zelf een nadrukkelijke oproep naar eigenaars, stedelijke overheden, middenveldorganisaties én collega-architecten.
Edith Wouters over de kracht van de verbeelding interview
43
AR-TUR
“Verbeelding is een proces, geen moment”
Architectuur heeft de kracht om abstracte visies en betekenissen begrijpelijk te maken voor brede maatschappelijke groepen. De kracht van de verbeelding is groot. Maar op welke manier kunnen we die verbeelding aanwakkeren? Tot wat kan ze leiden en wat zijn de gevaren? Edith Wouters, artistiek coördinatrice van AR-TUR, vertelt over haar ervaringen binnen de Kempenlabs.
V.S. Het Kempenlab ging van start in 2017 met
een eerste project, Gevangen in open landschap, over de toekomst van de gevangenisarchitectuur in Merksplas-Kolonie. Ondertussen werden twee nieuwe labs opgericht. Wat is een Kempenlab en waar ligt de nood?
De herstelfabriek (snede), ontwerpscenario voor een fabrieksgebouw in Aalst © HEIM, Sarah Van de Velde, Marrije Vanden Eynde
door Vjera Sleutel
V.S. In zo’n lab brengen jullie allerlei belangheb-
benden samen. Wie zijn die personen die worden uitgenodigd en waarom is het zo belangrijk om verschillende actoren te betrekken?
V.S. Elk lab heeft een andere context, een ander
onderwerp en een andere verbeelding. Eind vorig jaar is het derde Kempenlab van start gegaan met aandacht voor woonwijken. Evolueert jullie aanpak?
Edith Wouters © Pieter De Ruijter
De herstelfabriek (luchtzicht), ontwerpscenario voor een fabrieksgebouw in Aalst © HEIM, Sarah Van de Velde, Marrije Vanden Eynde
42
E.W. We merkten in eerdere experimenten dat er
een heel vrije sfeer ontstaat tijdens een gezamenlijke uitstap of werksessie. Partijen die in het normale leven soms lijnrecht tegenover elkaar staan, nemen samen deel aan een activiteit. Gaandeweg beseften we dat we heel wat complexe, ruimtelijke uitdagingen kunnen openbreken door ze op een andere manier ter sprake te brengen. Het idee van het Kempenlab is om hiervoor een vrije culturele ruimte aan te bieden. E.W. In het ‘gevangenislab’ brachten we gedetineerden samen met personen uit het kabinet Binnenlandse Zaken, de overheidsdienst Justitie, de Regie der Gebouwen, de provinciale overheid, lokale overheden, middenveldorganisaties en werknemers uit de gevangenis. Een zelden geziene demarche die heel wat boeiende gespreksstof opleverde. Ik gebruik heel vaak het beeld dat door het Brusselse onderzoekscollectief BAVO in het kader van het gevangenislab werd gemaakt: een witte vlek in een landschap als metafoor voor heel wat organisaties die, geconfronteerd met een aantal specifieke ruimtelijke uitdagingen, om een of andere reden niet buiten hun hekken treden, terwijl daar wel een deel van de oplossing kan liggen. Voor een gevangenis is dat vrij duidelijk, maar het geldt evengoed voor andere types van organisaties, bijvoorbeeld een sociale huisvestigingsmaatschappij, of een dorp. Onze ervaring is dat de ruimtelijke verbeelding vanzelf begint te leven als je iedereen samen aan de ontwerptafel zet. E.W. We finetunen de methodiek. Voor een toekomstig lab over mobiliteit zetten we in samenwerking met UHasselt en de gemeente Nijlen een alternate reality game in bij de opmaak van het lokale mobiliteitsplan. Het idee is dat het spel, waarbij mensen gedurende
V.S. Is ontwerpend onderzoek inmiddels niet reeds
deel van normale ontwerp- of planningsprocessen?
V.S. Het lab bestaat uit verschillende momenten.
Op welke manier proberen jullie het nadenken in de vorm van processen te stimuleren?
V.S. Het hele architecturale productieproces wordt
in het lab dus onder de loep genomen. Zijn traditionele ontwerpprocessen te hard gefocust op een resultaat?
Kempenlab Herbestemming kerken, werk- en studiedag © Pieter De Ruijter
langere tijd bewegen in de reële wereld, inzichten aanreikt voor het beleid. We hopen te weten te komen waar mensen in de realiteit tegenaan lopen, waardoor ze getriggerd worden en welke oplossingen ze zelf bedenken. In het Kempenlab Woonwijken gebruiken we voor het eerst actief ontwerpend onderzoek als discussiedocument. Voor het Kempenlab Dorpsarchitectuur halen we binnenkort de theatervoorstelling (dis)placed interventions van Elly Van Eeghem naar Cultuurhuis De Warande. E.W. Inderdaad. Waar we in het Kempenlab Herbestemming kerken echter tegenaan liepen, was dat het ontwerpend onderzoek vaak volledig los staat van de vele participatieve trajecten. Het projectbureau startte ontwerpend onderzoek op, terwijl andere actoren tegelijkertijd een participatief traject organiseerden rond hetzelfde onderwerp. Omdat elk traject vanuit een andere organisatie voorkomt is er geen uitwisseling van opgedane kennis. E.W. Om de discussie over wijkrenovatie te voeden, laten we de deelnemers niet alleen over het plan nadenken, maar ook over hoe je het plan in de loop van de tijd gaat beheersen, en over de instrumenten waarmee je een transitie mogelijk maakt. Er wordt bijvoorbeeld nagedacht over de procesmatige aanpak van de renovatie, rekening houdend met de grote mix van huurders en particuliere eigenaars. Om die ruimtelijke expertise op te bouwen, heb je niet alleen architecten nodig, maar de verzamelde expertise van een heleboel actoren. We vonden het verfrissend dat het architectenbureau Bovenbouw bij het ontwerpend onderzoek Voorbij de verkavelingsdroom, in opdracht van de Vlaamse Bouwmeester, een beroep deed op de expertise van vastgoedconsultant Orientes. E.W. De architect die inschrijft op een overheidsopdracht kan bijna niet anders dan zich beperken tot het bieden van een antwoord op de opdracht. De finaliteit ligt in het opstellen van een masterplan of de oplevering van een gebouw. In het licht daarvan wordt een opdracht uitgeschreven die gedacht is vanuit een
Kempenlab Wijkrenovatie, workshop nulmeting in de kerk in de Parkwijk in Turnhout © Bart Van der Moeren
Kempenlab Gevangen in open landschap, eindgesprek © Pieter De Ruijter
45
V.S. Zelfs een kleine verschuiving in de verbeel-
ding, het idee dat het ook anders zou kunnen, volstaat als resultaat
V.S. Hoe kunnen we de verbeelding prikkelen bij
V.S. Merken jullie die focus op het eindresultaat
ook in de ruimtelijke planning?
V.S. De projecten die jullie opstarten worden toch
ook op de een of andere manier afgerond. Wat gebeurt er met de informatie die op tafel ligt?
corebusiness, zoals het huisvesten van gevangenen of het voorzien in betaalbare woningen. Normen met betrekking tot veiligheid of betaalbaarheid leggen dan vaak een schaduw op de aandacht voor erfgoedwaarden of beeldkwaliteit. Men wil zo snel mogelijk gevangenen onderbrengen, sociale huurders huisvesten of een leegstaande kerk opnieuw in gebruik nemen. Met het Kempenlab willen we openingen creëren om het ambitieniveau op vlak van kwaliteit te verhogen. E.W. De eerste Vlaamse Bouwmeester, Bob Van Reeth, heeft ervoor gezorgd dat er een masterplan kwam voor de ontwikkeling van het hele domein Hoge Rielen. Dat is een document waar je met voortschrijdende inzichten naar moet blijven kijken, maar dat nu in de kast blijft liggen. In een gesprek met de architecten die op het domein werkten, hebben we geconcludeerd dat het goed zou zijn om dat nog steeds bijzonder waardevolle document te actualiseren. Je moet continu vol verbeelding kijken naar wat er gebeurt in de ruimtelijke context, zeker in deze tijden waar er toch urgente kwesties op het spel staan, zoals de klimaatverandering. De Hoge Rielen maakte bijvoorbeeld eerder al de keuze om volledig autovrij te worden, terwijl bij de opmaak van het masterplan twintig jaar slechts sprake was van een autolus doorheen het domein. E.W. De concrete aanleiding voor het ‘gevangenislab’ was de opstand in de gevangenis van Merksplas en de opmaak van het masterplan door de FOD Justitie. De uitkomsten van het lab werden samengevat in een cahier dat we, zelfs voor het goed en wel gepubliceerd was, aangeboden hebben aan de net geselecteerde ontwerpers. Ze vertelden ons dat door het Kempenlab en onze nota dingen werden benoemd die anders niet onder de aandacht komen en moeilijk bespreekbaar
V.S. Hoe breng je de verbeelding naar een groter
publiek? Is de film Plannen voor plaats, gemaakt door Nic Balthazar in opdracht van de Vlaamse Bouwmeester, een goede manier?
V.S. Hoe kunnen we die verandering dan wel
teweegbrengen?
Kempenlab Gevangen in open landschap, collage Penitentiaire zorgboerderij © Heleen Verheyden (BAVO)
Woonlabo Mijn Wijk © Pieter De Ruijter
een bevolking die niet met architecturale kwaliteit en ruimtelijke planning bezig is?
zijn. De collages van Heleen Verheyden (BAVO) waren een verbeelding van de gesprekken in Kempenlab en zorgden voor een evidentie rond zaken, zoals een speeltuin of moestuin in de gevangenis, die anders snel van tafel geveegd zouden worden. Het lab fungeerde op die manier als een incubator van innovatieve ideeën. Of de inzichten uiteindelijk de realitycheck doorstaan en ook gerealiseerd worden, is nog de vraag. Het zou interessant zijn om over enkele jaren de impact van de voorbije labs te evalueren. E.W. Zonder twijfel. Met één kort, door onszelf geïnitieerd en ongevraagd lab verandert er misschien niet zo veel, maar er zijn ondertussen wel veel mensen betrokken die dan hopelijk het verschil kunnen maken. Als het goed is, creëren de labs een gemeenschap van mensen die elkaar aanporren en bevragen, zodat wij uiteindelijk niet meer nodig zijn. De uitspraken van de ontwerpers rond de gevangenis van Merksplas tonen dat de verbeelding een cruciaal instrument is in creatie van bewustzijn. Een eenvoudige collage maakt moeilijke kwesties bespreekbaar. E.W. De zogenaamde baksteen in de maag van de Belg is ingebracht door een overheidsbeleid. De vraag is hoe het anders kan. Ik vind het altijd wat hypocriet als men in enquêtes peilt naar de zogenaamde woonwensen van de burgers. Door fijne alternatieve woonomgevingen te creëren, verschuiven de woonwensen als vanzelf en geleidelijk aan. We hebben nood aan een positieve verbeelding waar mensen — gewone burgers én beleidsmakers — zich achter kunnen scharen. Het idee van een ‘betonstop’ schept een negatief beeld. Mobiliteitsexpert Kris Peeters zegt: “Je kan iemand zijn verhaal niet afnemen zonder hem een nieuw verhaal te geven.” De verbeelding van een andere werkelijkheid kan de geest vrijmaken. Ik denk aan het project We kopen samen de Oudaan. De kracht van de slogan zat in het beeld dat in woorden gesuggereerd wordt, eerder dan in het letterlijke beeld van het gebouw zelf. E.W. Wat ik slim vind aan de film Plannen voor plaats is de georkestreerde omkadering. Na de filmvertoning is er een gesprek met experten en andere betrokkenen. Dat gesprek is nodig en moet nog breder gevoerd worden. De film past perfect in een gelaagd pakket van initiatieven, waarbij je inzet op sensibilisering rond regelgeving en fiscale stimuli, maar ook op concrete realisaties van alternatieve woonomgevingen. De impact van een discussie blijft miniem als mensen er zich niet mee vereenzelvigen. In de Kempen is de op hol geslagen verkavelingsmachine heel moeilijk tot stilstand te brengen. Het is één ding om het inzicht te onderschrijven dat we iets moeten veranderen, het is heel wat anders om je gedrag aan te passen. Ik denk daarom dat er meer nodig is om verandering daadwerkelijk tot stand te brengen. E.W. Het discours dat we bij voorkeur in steden moeten wonen, dicht bij de grote stations of mobiliteitsknooppunten, is terecht. Maar het biedt geen antwoord voor mensen in de Kempen. Er zijn vandaag weinig andere keuzemogelijkheden dan de zielloze verkavelingen of appartementen. Het aanzwengelen van de verbeelding in de Kempen is absoluut noodzakelijk, met een discours op maat van dorpen en kleine steden dat kan worden omgezet op het terrein. We doen alvast een aanzet met het Kempenlab Dorpsarchitectuur, waarin we de volgende jaren op zoek gaan naar inspirerende projectrealisaties én een passend instrumentarium. Daarvoor trekken we de regio in. Studenten van de KU Leuven zullen onder leiding van Ward Verbaekel op twee casuslocaties in Malle en Olen ontwerpend onderzoek verrichten en het publieke debat aanjagen met een reizende expo. We willen heel expliciet een antwoord bieden op de uitdagingen voor de Kempen. De naam ‘Kempenlab’ maakt duidelijk dat we een lokale actor zijn die de regio kent en ernstig neemt.
47
V.S. Dergelijke verandering van cultuur vergt een
lange adem. E.W. Een ding is zeker: we spreken over een cultuur-
verandering. Daarvoor moeten we veel tijd en geduld hebben. Het is een langdurig en gefaseerd proces dat continu wordt bijgestuurd. Het gaat niet alleen om ruimtelijke plannen, maar veel meer nog over processen waarbij je moet inspelen op onbedoelde effecten, waarbij sturing op langere termijn mogelijk wordt en je voortdurend burgers betrekt. Naast een sterk ruimtelijk beleid is er nood aan veel verbeelding — geen losgeslagen fantasie, maar een beeldvorming die gebaseerd is op kennis over wat er op het terrein leeft. Succeservaringen bekendmaken en verspreiden, met goede praktijkvoorbeelden, draagt in belangrijke mate bij tot die cultuurverandering. Uit: Moens, B. (2018, 14 december). Achter onze gevels schuilt wooncrisis. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.tijd.be/netto/vastgoed/achter-onze-gevelsschuilt-wooncrisis/10079071.html
“De helft van de huurders in Vlaanderen woont in een slechte woning. Joy Verstichele, de topman van de huurdersbond, reikt in een boek oplossingen aan voor de ‘onzichtbare wooncrisis’” “‘Deze crisis speelt zich letterlijk achter onze gevels af’, zegt [Joy Verstichele] in een gesprek met De Tijd. ‘Nochtans is het zonder duurzame woonst moeilijk om te werken, gezond te blijven of een sociaal leven op te bouwen. Een behoorlijke huisvesting is een grondrecht, maar de overheid komt die belofte niet na.’” De erbarmelijke woonomstandigheden die naar boven komen in de media roepen vragen op bij het woonbeleid. Hoe zorgen we ervoor dat iedereen over een betaalbare en kwalitatieve woning beschikt?
“Achter onze gevels schuilt wooncrisis”
Woonbeleid
Uit: De Maré, T. (2018, 4 maart). Architecten en designers: “Te weinig loon naar werken”. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/03/04/architecten-en-designers--te-weinig-loon-naar-werken/
“Architecten en designers hebben een duidelijke passie voor hun beroep, maar de administratieve werklast, de toenemende verantwoordelijkheden en de financiële onzekerheid drukken op die jobtevredenheid. Dat blijkt uit een studie van de universiteit Gent en de Orde van architecten naar de sociaaleconomische positie van designers en architecten, een studie in opdracht van Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz (Open VLD).” De verdoken armoede bij architecten en de minimale verloning van stagiairsarchitecten kwamen de afgelopen jaren ter sprake. Hoe blijf je als Belgisch bureau kwaliteit leveren en zorg je tegelijk voor correcte lonen?
“Architecten en designers: ‘Te weinig loon naar werken’”
Wettelijk kader
Collage Architectuurcultuur in Vlaanderen en omstreken
Kempenlab Herbestemming kerken, inspiratie-uitstap © Pieter De Ruijter
collage samengesteld door Vjera Sleutel 49 49
Uit: Van Synghel, K. (2019, 19 januari). Sint-Anna, patroonheilige van de kruideniers? Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.standaard.be/cnt/dmf20190118_04113363
“De herbestemming van de Sint-Annakerk tot ‘(wijn)markt’ zit om velerlei redenen fout. Het illustreert nog maar eens dat er geen globale visie bestaat over de herbestemming van ontwijde kerkgebouwen. Kerkgebouwen zijn ‘gemeengoed’, kroonjuwelen van de commons. Profileerde Gent zich niet als stad van de commons?” Waar eindigt de grens van de discipline en neemt de markt het over? Een supermarkt in de Sint-Annakerk in Gent? Het voorstel zorgt voor hevige discussie.
Uit: Van Der Speeten, G. (2019, 17 april). Hoe de Notre-Dame uit haar as kan verrijzen. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.standaard.be/cnt/dmf20190416_04334202
“‘Deze kathedraal, we zullen haar heropbouwen, tous ensemble’, liet de Franse president Emmanuel Macron maandag kort voor middernacht optekenen. Een snel herstel dringt zich op. De Notre-Dame is een icoon van de Franse hoofdstad, Unesco-werelderfgoed en draagt bovendien een hoge symboolwaarde als lieu de mémoire van de Franse geschiedenis.” De internationale architectuurwedstrijd die ervoor moet zorgen dat de Notre-Dame over vijf jaar weer toegankelijk is voor het publiek tart de verbeelding. Maar wat met de wetgeving omtrent erfgoed en milieu?
“Hoe de NotreDame uit haar as kan verrijzen”
Restauratie
Uit: De Cauter, L. (2018, 31 december). Een museum volgestapeld met compromissen. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.standaard.be/cnt/dmf20181230_04070847
“Lieven De Cauter is teleurgesteld in de vernieuwde opstelling van het AfricaMuseum: een overvol museum, een lege nieuwbouw, weinig sfeer.” April 2018. Het vernieuwde AfricaMuseum in Tervuren opent de deuren, met een nieuwbouw van Stéphane Beel. Een architectuur die wordt geconfronteerd met de gruwel van ons koloniaal verleden.
“Sint-Anna, patroonheilige van de kruideniers?”
Herbestemming
Uit: KVE (2019, 8 februari). Bart Somers pleit voor ‘bouwshift’ in plaats van ‘betonstop’. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.hln.be/nieuws/binnenland/bart-somers-pleit-voor-bouwshiftin-plaats-van-betonstop.
“De betonstop ligt nog steeds op de tafel van de Vlaamse regering, die er nog deze legislatuur een akkoord over wil bereiken. Tegen 2040 mogen dan geen nieuwe percelen aangesneden worden voor nieuwe gebouwen. Maar Somers wil inzetten op een ‘bouwshift’, waarbij aannemers compacter gaan bouwen en inzetten op plaatsen waar veel nutsvoorzieningen, verkeersknopen en openbaar vervoer aanwezig zijn.” What’s in a name? Bart Somers pleit voor ‘bouwshift’ in plaats van ‘betonstop’. Geeft het woord betonstop een negatieve connotatie aan de ruimtelijke ontwikkelingsplannen van de Vlaamse regering?
“Bart Somers pleit voor ‘bouwshift’ in plaats van ‘betonstop’”
“Een museum volgestapeld met compromissen”
Koloniaal verleden
AfricaMuseum © Olivier Anbergen — Melting Prod
Ruimtelijke ordening
collage
Sint-Annakerk, Gent © Demeester
50 50 samengesteld door Vjera Sleutel 51 51
“Onze architectuur werkt de integratie van nieuwkomers tegen”
Migratie
Uit: Daems, E. (2017, 2 november). Onze architectuur werkt de integratie van nieuwkomers tegen. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.knack.be/nieuws/belgie/onze-architectuur-werkt-de-integratie-van-nieuwkomers-tegen/articlelongread-920553.html#
Uit: Galle, C. (2017, 31 maart). Het Gentse circulatieplan is goed, maar er is veel collateral damage. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.demorgen.be/nieuws/het-gentse-circulatieplanis-goed-maar-er-is-veel-collateral-damage~bd15a68b/
“Is dat dekselse circulatieplan nu een goed plan of niet? Het is een vraag die de voorbije week vaak is gesteld in deze reeks. Eerlijk? Het plan is goed, maar er moet meer aandacht zijn voor de gewone Gentenaar die op zoek is naar oplossingen.” Om de leefbaarheid te verhogen neemt een stad stedenbouwkundige beslissingen. Zo kiest Gent voor een autovrij centrum. De effecten op de publieke ruimte zijn niet te onderschatten.
“Het Gentse circulatieplan is goed, maar er is veel collateral damage”
Stadsontwikkeling
Uit: Iger, A.-L. (2018). De grote museale werf Kanal brut, tussen ruimtelijke toe-eigening en curatorendiscours. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via https://a-plus.be/recensie/de-grote-museale-werfkanal-brut-tussen-ruimtelijke-toe-eigening-en-curatorendiscours/#. XWVUmC2iEW9
“Volstaat het om een autofabriek leeg te maken, er een Calder of Duchamp op te hangen en ze droogweg te bestempelen als “vooraanstaande culturele autoriteit” om er een echt belangrijk kunstencentrum van te maken? Gezien het succes van de openingsdagen, bedenken we dat de essentie van het museum vandaag ver weg ligt van de white cubes, en dat die misschien wel valt samen te vatten in een dergelijk aanbod. We merken op dat dit model de gangbare formats op het gebied van trajecten, classificatie en narratieve lijn duchtig afstoft. En dus vragen we ons af of het wel noodzakelijk is om een stap verder te gaan in de ontwikkeling van een ruimtelijke toe-eigening of een discours van de curatoren.” De omvorming van de oude Citroëngarage tot Kanal CentrePompidou roept veel vragen op. Hoe ziet het museum van de toekomst eruit? Vanwaar de keuze voor samenwerking met een buitenlandse instelling (Centre Pompidou) in plaats van de Belgische collectie aan te boren? Wat kan deze ruimte betekenen voor de Brusselse Kanaalzone?
collage
“Nu wordt er enkel over gebouwen van opvang nagedacht in tijden van crisis, terwijl het een vraagstuk is dat niet van de agenda zal verdwijnen, wel integendeel. Daarom moeten we nadenken over structurele oplossingen opdat het geld niet telkens verloren gaat. We moeten naar een permanente structuur voor tijdelijk wonen, niet enkel voor nieuwkomers. Zij zijn namelijk niet de enigen in onze samenleving die in transit zijn. Het gaat om een brede waaier aan profielen: van expats tot daklozen.” - Luce Beeckmans Het publiek verandert en zo ook de noden. Architectuur en stedenbouw zijn fundamenteel voor de vlotte integratie van nieuwkomers. HEIM-collectief gaat opzoek naar alternatieven.
Kanal © secchismith + atelier kanal
“De grote museale werf Kanal brut, tussen ruimtelijke toe-eigening en curatorendiscours”
Internationalisering
Het marktkraam (luchtzicht), ontwerpscenario voor het Hoveniersplein in Aalst © HEIM, Sarah Van de Velde, Marrije Vanden Eynde
52 52 samengesteld door Vjera Sleutel 53 53
“Anuna De Wever contacteert Vlaamse Bouwmeester: een nieuwe denktank gaat vandaag van start”
“Hier staan de Vlaamse ‘brokkelbruggen’”
Infrastructuur
Uit: Van Herck, R. (2019, 10 juni). Hier staan de Vlaamse ‘brokkelbruggen’. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.demorgen.be/nieuws/hier-staan-de-vlaamse-brokkelbruggen~bbd25958/
“De Vlaamse overheid volgt met de Lijst van Prioritaire Kunstwerken veertig bruggen op die dringend hersteld of vervangen moeten worden om de veiligheid te garanderen. Uit cijfers die VTM Nieuws kon inkijken, blijkt dat die lijst in een jaar tijd heel wat langer is geworden. Vijf van de veertig bruggen staan zelfs al meer dan twintig jaar op de lijst.”
“Renovatie zonder einde: het Justitiepaleis in Brussel”
“Rellen Merksplas: ‘nog nooit zo’n opstand gezien’”
Uit: SSO (2015, 24 maart). Renovatie zonder einde: het Justitiepaleis in Brussel. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.humo.be/humo-archief/326341/renovatie-zonder-einde-het-justitiepaleis-in-brussel
“Weet u nog hoe het Justitiepaleis in Brussel eruitziet zonder stellingen? Ach, zelfs de gemiddelde Brusselaar heeft het gebouw nooit in zijn volle glorie gezien. Volgend jaar zal het dertig jaar geleden zijn dat de mastodont van ‘skieven architek’ Joseph Poelaert in de steigers werd gezet. Dertig jaar stellingen: dat tikt behoorlijk aan, zo rekende Humo uit.” Het justitiepaleis in Brussel, een van de grootste werken uit het oeuvre van architect Joseph Poelaert, staat al jaren in de stellingen. Hoe moet het verder met Belgische infrastructuur en architectuur van dergelijke omvang?
Uit: Otten, H. (2016, 8 mei) Rellen Merksplas: “Nog nooit zo’n opstand gezien”. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.gva.be/cnt/ dmf20160507_02278314/zeer-ernstige-opstand-in-gevangenis-van-merksplas
“De rust is weergekeerd in de gevangenis van Merksplas, in de provincie Antwerpen. Zaterdag brak daar een “zeer ernstige” opstand uit. In totaal 170 gevangenen weigerden na de avondwandeling naar hun cel te gaan. Afgelopen nacht werden al 53 gedetineerden overgeplaatst. In de loop van de dag worden nog 45 gedetineerden overgebracht naar verschillende gevangenissen, meldt het Gevangeniswezen.” De opstand in de gevangenis in Merksplas — gelegen in Merksplas-Kolonie, in 2017 genomineerd voor de Unescowerelderfgoedlijst — toont dat het penitentiair beleid samenhangt met de geschiedenis en de architectuur van de gevangenis.
Strafuitvoering
Uit: Bruggeman, F. (2019, 31 januari). Anuna De Wever contacteert Vlaamse Bouwmeester: een nieuwe denktank gaat vandaag van start. Geraadpleegd op 09 juni 2019 via www.vrt.be/vrtnws/nl/2019/01/31/denktank/
“We willen geen polarisatie, we willen nadenken over hoe we nog terreinwinst kunnen boeken.” De Vlaamse Bouwmeester engageert zich mee voor het klimaat en geeft zo een nieuwe dimensie aan zijn functie. Vanuit zijn onafhankelijkheid benadrukt hij het verband tussen architectuur, stedenbouw, ruimtelijke ontwikkeling en het klimaat.
Het bouwmeestercomplot © Paoletta Holst in opdracht van BAVO
Justitie
Justitiepaleis, Brussel © Martin Mycielski
Klimaatkwestie
© Olmo Peeters
collage
Merksplas © Bart Van der Moeren
54 samengesteld door Vjera Sleutel 55
Uit: Janssens, T. (2018, 13 juni). Het is dringend tijd voor een nieuw wettelijk kader. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via https://architectura.be/nl/nieuws/21035/architectencongres-nav-het-is-dringend-tijd-voor-een-nieuw-wettelijk-kader
“De architectenwet van 1939 moet dringend herschreven worden. Dat was de conclusie van meer dan negen op de tien architecten die onlangs het vierde Architectencongres van NAV bijwoonden. Vooral de onverenigbaarheid van hun beroep met dat van aannemer of handelaar is veel architecten een doorn in het oog. ‘De roep om verandering is onmiskenbaar, dus het is tijd om te handelen’, concludeert NAV-voorzitter Kati Lamens.” De architectenwet viert haar tachtigste verjaardag. Tijd voor een revisie?
“Het is dringend tijd voor een nieuw wettelijk kader”
Architectenwet
“[…] Opvallend veel Belgische projecten [werden] genomineerd — met 23 bijna dubbel zo veel als bij de vorige edities. De selectie is nu teruggebracht van 383 nominaties tot een shortlist van 40 projecten. Daar zijn zeven Belgische bij. Dat aantal is eens te meer ongezien.”
“Zeven Belgen op shortlist Europese architectuurprijs”
Internationalisering
Uit: EDB (2019, 5 mei) Filter Café fietst en danst voor schone lucht. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.bruzz.be/mobiliteit/filter-cafe-fietst-en-danst-voor-schonelucht-2019-05-05
“Op zondag zetten de actievoerders van Filter Café Filtré en Greenpeace alweer een opvallende actie op poten. Vanuit Antwerpen en Ottignies vertrok een fietskaravaan via onder meer de A12 richting Brussel. Aan de finish dansten de deelnemers op een choreografie van niet minder dan Wim Vandekeybus.” Met Filter Café Filtré verandert praktiserende architecte Annekatrien Verdickt in een activist en trekt ze ten strijde voor een betere leefomgeving voor zichzelf, haar kinderen en de hele wijk.
Filter Cafe Filtré © Tim Dirven
“Filter Café fietst en danst voor schone lucht”
Luchtkwaliteit
Uit: GSE (2019, 18 januari). Zeven Belgen op shortlist Europese architectuurprijs. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.standaard.be/cnt/dmf20190118_04112415
collage
Karus van dvvt ism BAVO © Filip Dujardin
56 56 samengesteld door Vjera Sleutel 57 57
“Rotor DC: Hergebruik voor afbraak”
Vernieuwende architectuurpraktijken
Uit: Vlaams Architectuurinstituut (2019). Marc Dubois wint Ultima voor Architectuur. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.vai.be/nl/nieuws/marc-dubois-wint-ultima-voorarchitectuur
“Op dinsdag 5 februari ontving architectuurcriticus Marc Dubois van Vlaams minister voor Cultuur Sven Gatz de Ultima Architectuur 2018. Met de Ultimas, de Vlaamse Cultuurprijzen, eert minister Gatz twaalf laureaten uit verschillende disciplines met een opmerkelijke erkenning.” “Marc Dubois: ‘Ik werk ook voor een groot, breed publiek want bij dat grote publiek zitten ook de gedreven opdrachtgevers en het zijn juist die mensen die de architectuur bepalen. Want wat is een architect zonder opdrachtgever?’” De Ultima voor architectuur werd dit jaar niet uitgereikt aan een praktiserend architect maar aan architectuurcriticus Marc Dubois.
“Marc Dubois wint Ultima voor Architectuur”
Architectuurkritiek
Uit: Bond Beter Leefmilieu (2017, 23 maart). Rotor DC: hergebruik voor afbraak. Geraadpleegd 9 juni 2019 via www.bondbeterleefmilieu.be/artikel/ rotor-dc-hergebruik-voor-afbraak.
“Rotor DC is eigenlijk een ‘3-in-1’-formule: Een architectontwerper om in te schatten wat de waarde en het potentieel is van de bouwonderdelen. Een aannemer die weet hoe je de demontage efficiënt moet aanpakken. En een verhuizer. Want hoe vervoer je in hemelsnaam grote glaspartijen zonder ze te beschadigen?” In 2010 stond Rotor met het Belgisch paviljoen op de biënnale in Venetië. Zeven jaar later, op 16 januari 2017, won hun spin-off-bedrijf Rotor DC twee Henry van de Velde-awards. Tot op vandaag verleggen ze de grenzen van de praktijk.
Zwerfruimte in het Klein Seminarie, Hoogstraten © RE-ST – baukuh
Marc Dubois © Stefaan Temmerman Uit: Minten, D. & Vekemans, T. (2016). Pleidooi voor het niet-bouwen. A+ 258 ‘(RE)cycle (Re)habilitate.
“Misschien is het moment gekomen om te erkennen dat onze bouweconomie één van de meest ecologisch vervuilende sectoren is, en ze radicaal te transformeren. Is een andere bouweconomie denkbaar?” In 2015 bracht het architectenduo RE-ST hun pleidooi voor het niet-bouwen uit. Met de betonstop in het vooruitzicht blijven de vragen die RE-ST stelt brandend actueel.
“Niet-bouwen is echter niet gelijk aan niets-doen”
collage
Afbraak van het voormalige Fortisgebouw © Rotor DC
58 58 samengesteld door Vjera Sleutel 59 59
“Wie duizenden kilometers reist om werk van Arne Jacobsen, Alvar Aalto, Le Corbusier, Oscar Niemeyer of Richard Neutra te zien, moet ook eens dichterbij op ontdekkingstocht: Turnhout was ooit het mekka van de vernieuwende architectuur.”
“De Turnhoutse school: onbeminde architectuur van eigen bodem”
Internationalisering
Uit: Vermeersch, L. (2019, 13 maart). WTC wordt ZIN en ontvangt 3.900 Vlaamse ambtenaren. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.bruzz.be/stedenbouw/wtc-wordt-zin-en-ontvangt-3900-vlaamse-ambtenaren-2019-03-13
“Van de WTC-torens uit de jaren zeventig blijven enkel de sokkelstructuur en de liftkernen overeind, maar de afgebroken materialen worden wel grotendeels hergebruikt, op de site of elders. Het nieuwe complex zal voor 68 procent bestaan uit ter plaatse hergebruikte of gerecycleerde materialen.” De afbraak van de WTC-torens moet een nieuw hoofdstuk in het verhaal van de Brusselse Noordwijk inluiden. Maar kunnen de beloftes het tij keren?
“Het zogenaamde ZINcomplex […] is een van de grootste bouwprojecten sinds jaren in Brussel, goed voor een investering van een slordige 375 miljoen euro”
Stadsontwikkeling
Uit: Swimberghe, P. (2018, 1 mei). De Turnhoutse school: onbeminde architectuur van eigen bodem. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via https://weekend.knack.be/lifestyle/wonen/architectuur/ de-turnhoutse-school-onbeminde-architectuur-van-eigen-bodem/article-longread-1140769.html
De internationale aandacht voor de Vlaamse architectuur geeft ons de kans om enkele ‘ondergesneeuwde helden’ te herwaarderen en in de belangstelling te brengen.
collage
Turnhoutse school © Lander Loeckx in opdracht van AR-TUR
60 60 samengesteld door Vjera Sleutel 61 61
WTC wordt ZIN © 51N4E
Uit: Vandekerckhove, S. (2016, 22 december). 1,3 miljoen euro voor Gentenaars met goed idee. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.demorgen.be/politiek/1-3-miljoen-euro-voor-gentenaars-met-goed-idee~be1a3c84/
“We kopen samen den Oudaan’ krabbelt terug”
Uit: De Beuckeleer, K. (2016, 2 september). ‘We kopen samen den Oudaan’ krabbelt terug. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www. nieuwsblad.be/cnt/dmf20160901_02450178
“Het collectief ‘We kopen samen den Oudaan’ stak veel studiewerk in een toekomstvisie voor de politietoren aan de Oudaan. Maar door een wijziging in de verkoopsvoorwaarden ziet het collectief af van een concreet bod. Toch houdt de groep niet op te bestaan. “We willen met de stad bekijken hoe transparantere vastgoedprocedures kunnen worden ontwikkeld.”” Hoewel de Oudaan nooit echt in handen kwam van het collectief We Kopen Samen den Oudaan introduceerde de samenwerking tussen het onderzoeksbureau en de buurtbewoners een nieuwe manier van actief samen nadenken over onze bebouwde omgeving.
Veranderende praktijk
Uit: Vanhooren, E. (2018, 1 maart). Ontwerpers onthaalpaviljoen “Breekbaar Land” op Duitse Militaire Begraafplaats vallen in de prijzen. Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.nieuwsblad.be/cnt/bleva_03384399
Architectenduo Gijs Van Vaerenbergh zoekt al jaren de grens op tussen kunst en architectuur en toont zo dat het architectenberoep breder is dan vaak wordt gedacht.
collage
“Een gedeelde moestuin, extra groen in de straat, een sociale kruidenierswinkel. Inwoners van Gent krijgen van de stad 1,3 miljoen euro voor eigen projecten. Welke voorstellen het halen, beslissen de Gentenaars zelf.” Hoe ontwikkel je de stad? Steden zoals Gent zetten sterk in op participatie via het burgerbudget.
“1,3 miljoen euro voor Gentenaars met goed idee”
Burgerparticipatie
“Het Leuvense architectencollectief Gijs Van Vaerenbergh die in Hooglede het onthaalpaviljoen mocht ontwerpen op de Duitse Militaire begraafplaats, sleepte de prestigieuze Ultima-award (voorheen de Vlaamse cultuurprijs) in de wacht in de categorie vormgeving. Op zondag 29 april vindt met anderhalf jaar vertraging, de officiële openingsplechtigheid plaats van het gloednieuwe en prestigieuze onthaalpaviljoen op de Duitse Militaire Begraafplaats in de Beverenstraat.”
Paviljoen Six Vaults van Gijs Van Vaerenbergh © Matthijs van der Burght
“Ontwerpers onthaalpaviljoen ‘Breekbaar Land’ op Duitse Militaire Begraafplaats vallen in de prijzen”
Veranderende praktijk
We kopen samen den Oudaan © Eric De Mildt
62 62 samengesteld door Vjera Sleutel 63 63
Uit: De Voeght, L. (2016, 29 september). Vrouwen die bouwen? Geraadpleegd op 12 juli 2019 via www.rektoverso.be/artikel/vrouwen-die-bouwen
“De gespannen relatie tussen feminisme en architectuur weet de laatste jaren nieuwe interesse te wekken. Boeiende online fora zoals Archiparlour en Places brengen met scherpe columns en kritisch onderzoek het onderwerp weer onder de aandacht. Er klinken heel verschillende stemmen, maar allemaal leggen ze een genderonevenwicht bloot in een beroep dat lijdt aan het ‘Star Architect Disorder’ en zoeken ze naar de ondergewaardeerde impact van feministische ideeën op de architectuurgeschiedenis.” Het aandeel vrouwen in de professionele architectuurwereld is ondermaats en onderbelicht. Initiatieven zoals de Women in Architecture Awards van The Architect’s Journal plaatsen gendergelijkheid in de architectuur op de agenda.
“Vrouwen die bouwen?”
“Het onbestemd gevoel van de Budafabriek”
Uit: Peeters, T. (2012, 14 september). Het onbestemd gevoel van de Budafabriek. Geraadpleegd op 16 juli 2019 via www.tijd.be/ dossier/dagboek/het-onbestemd-gevoel-van-de-budafabriek/9242653.html
“Kortrijk viert dit weekend feest. De opening van de Budafabriek is het sluitstuk van de renaissance van de Budawijk van een oud-industrieel stadsdeel tot een hedendaags cultuureiland. Maar wat zal er precies gebeuren?” Na jarenlange leegstand opent de textielfabriek in Kortrijk weer de deuren met een ontwerp van 51N4E. Welke vorm krijgt de ontmoetingsplaats voor kunstenaars, ondernemers en wetenschappers?
Stadsontwikkeling
De Budafabriek van 51N4E © Filip Dujardin
Gendergelijkheid in architectuur
64 64