ArgumentenkAArt school- en opvAngtijden Kinderen Kinderen
De huidige tijden bemoeilijken brede samenwerking tussen opvang, onderwijs, vrije tijd en zorg waardoor een aanbod ontbreekt dat recht doet aan de brede ontwikkeling van het kind. Kinderen hebben onvoldoende rust en regelmaat door het wisselende dagprogramma en weekritme. De huidige tijden sluiten niet optimaal aan bij het (bio)ritme van het kind. De huidige tijden bieden sommige kinderen te weinig leertijd en te lange vakantieonderbrekingen. Voor oudere kinderen is de duur van de opvang te kort voor aantrekkelijke en uitdagende activiteiten. De versnippering van activiteiten gedurende de dag leidt tot veel gesleep met kinderen. De huidige tijden bemoeilijken de integratie van kinderen die wel en niet naar de opvang gaan. Wisselende begeleiding gedurende de dag is voor kinderen onrustig. Voor kinderen duurt de tussenschoolse opvang lang en is deze weinig uitdagend. De woensdagmiddag is overvol met allerlei activiteiten.
De huidige tijden bieden kinderen de nodige regelmaat en een vast rustpunt op woensdagmiddag. Lange middagpauzes zijn welkome onderbrekingen, vooral voor zorgleerlingen en jonge leerlingen. Met de huidige tijden hebben kinderen in de onderbouw voldoende vrije tijd. De vaste vakanties (om de acht weken) bieden kinderen regelmatige rustpunten in het jaar.
Ouders Ouders hebben hun werktijden op de huidige tijden afgestemd. De huidige tijden bieden ouders voldoende tijd (per dag en tijdens vakanties) om hun kinderen te zien. De huidige tijden geven ouders een argument om niet voltijds te werken. Met de huidige tijden hebben ouders de keuze wel of geen gebruik te maken van kinderopvang. School begint om 8.30 of 8.45 uur en dat vinden ouders een fijn tijdstip. De (deels) gelijktijdige vakanties bieden de mogelijkheid tot vakanties met mensen in andere regio’s. Lange vakanties bieden ouders gelegenheid met de kinderen naar het land van herkomst te gaan.
Kinderopvangorganisaties Op woensdag- en vrijdagmiddag is er fijn de tijd om met de kinderen iets leuks te doen.
Schoolleiders
Ouders
Wat zijn de argumenten voor en tegen het handhaven van de huidige schoolen opvangtijden* voor belanghebbenden?
Veranderen van tijden levert onrust en weerstand op, dat kost schoolleiders veel tijd en moeite. Schoolleiders vinden makkelijk werknemers vanwege de werktijden en vakanties. De baten van verandering vallen toe aan ouders en kinderen; de lasten zijn voor de schoolleiders.
Leerkrachten De lesvrije woensdagmiddag biedt leerkrachten de gelegenheid voor bij- en nascholing. Leerkrachten vinden de lange en regelmatige schoolvakanties prettig. De huidige tijden bieden leerkrachten de lange en rustige middagpauze die ze nodig hebben. Leerkrachten waarderen compensatie- en verlofafspraken, die zijn nauw verwoven met de huidige tijden.
Werkgevers Werkgevers hebben een deel van hun arbeidscontracten ingericht op de huidige tijden. Werkgevers vinden de omvang van de huidige ‘schooltijdbaan’ prettig. Werkgevers hebben keuze uit een grote groep deeltijdwerkers.
Burgers De samenleving is volledig op de huidige tijden ingesteld, veranderen vraagt een cultuuromslag. Met de huidige tijden zijn de kosten voor kinderopvang bekend.
in opdracht van:
Schooltijden beperken ouders in hun keuze van dagen waarop ze wel of niet werken. Werkende ouders zijn weinig flexibel bij het bepalen van de begin- en eindtijden van hun werkdag. Wachtlijsten voor opvang leiden tot kwetsbare combinaties van formele en informele opvang. De vele activiteiten van kinderen op de vrije woensdagmiddag zijn soms belastend voor ouders. Ouders met meerdere kinderen hebben last van verschillen in tijden tussen de onder- en bovenbouw. De versnippering van de dag van het kind bemoeilijkt een goede balans tussen werk en privé. Het aantal vakantiedagen van werkende ouders sluit niet aan bij de duur van de schoolvakanties.
Kinderopvangorganisaties Op maandag, dinsdag en donderdag is er te weinig tijd voor een aantrekkelijk aanbod. De korte opvangduur bemoeilijkt vruchtbare samenwerking met de vrijetijdsector. Door de versnipperde werktijden kunnen kinderopvangorganisaties moeilijk (goed) personeel vinden. Pedagogische medewerkers hebben onaantrekkelijke contracten met beperkte doorgroeimogelijkheden. Op woensdag en vrijdag worden de faciliteiten niet optimaal benut terwijl de kosten doorlopen.
Schoolleiders Schoolleiders worden door ontevreden ouders aangesproken op de wachtlijsten bij de opvang. Door de geringe vraag is voorschoolse opvang niet efficiënt te organiseren. Er zijn onvoldoende vrijwilligers om de tussenschoolse opvang te verzorgen. De huidige tijden bemoeilijken combinatiefuncties tussen onderwijs en kinderopvang.
voor
tegen
Leerkrachten Na de tussenschoolse opvang hebben leerlingen opstarttijd nodig, dat gaat ten koste van de leertijd. Er is overdag weinig tijd voor niet-onderwijsgebonden taken. Vanwege de vakanties moeten leerkrachten hun werk in 40 weken doen, wat tot hoge werkdruk leidt. De huidige tijden bieden weinig tijd voor gezamenlijke scholing.
* Onder huidige school- en opvangtijden verstaan we (varianten van) het volgende model: School van 8:30 –15:15 met lange middagpauze School van 8:30 –14:30 met korte middagpauze Onderbouw en bovenbouw woensdagmiddag vrij Onderbouw vrijdagmiddag vrij Mogelijkheid tot opvang voordat school begint, tijdens de middagpauze en na afloop van school. Vakanties: 12 weken per jaar, gedeeltelijk vastgelegd
Deze Argumentenkaart is tot stand gekomen op basis van denksessies met diverse deskundigen. Met dank aan allen voor hun denkwerk.
Werkgevers School- en werktijden zijn niet op elkaar afgestemd waardoor werkende ouders weinig flexibel zijn. Werkgevers hebben last van onderbezetting op woensdag, vrijdag en tijdens de schoolvakanties. Werknemers met jonge kinderen raken snel overbelast wat risico op uitval met zich meebrengt. Werkgevers hebben moeite met het eerlijk verdelen van de schoolvakanties onder werknemers.
Burgers De huidige tijden belemmeren volledige benutting van het arbeidspotentieel (met name vrouwen). Door de huidige tijden worden schoolgebouwen, sport- en cultuurlocaties niet efficiënt gebruikt. De huidige tijden leiden tot een concentratie van mobiliteit op maandag, dinsdag en donderdag. Wie aan schoolvakanties gebonden is, betaalt hoogseizoenprijzen.
gemaakt door:
© 2009
Horizontale mobiliteit in het primair onderwijs
Ik wil veranderingen in mijn privésituatie Ik wil korter reizen naar mijn werk. Ik wil op een school buiten mijn eigen wijk of woonplaats werken. Ik wil niet (langer) op dezelfde school werken waar mijn eigen kinderen les krijgen. Ik ga verhuizen naar een andere plaats en zoek daar een baan. Op een andere school kan ik het aantal uren werken dat ik wil werken.
Ik wil nu geen veranderingen in mijn privésituatie
Mijn privésituatie
Mijn privésituatie
Ik kan mij professioneel nog voldoende ontwikkelen op mijn huidige school
Ik kan mij professioneel verder ontwikkelen op een andere school Een andere school biedt mij meer uitdaging, ontwikkelings- en (door)groeimogelijkheden. Werken op een andere school (doelgroep, onderwijsmethode, cultuur) verruimt mijn competenties. Ik wil mij specialiseren in de onderwijsmethode of doelgroep van een andere school. Op een andere school krijg ik nieuwe feedback op mijn functioneren.
Mijn ontwikkeling
Wat zijn voor mij als leerkracht de argumenten voor en tegen gaan werken op een andere school?
Mijn verhouding met directie, collega’s, ouders en/of kinderen van mijn huidige school is verstoord. Op een andere school kan ik werken met de groep van mijn voorkeur. Ik wil werken in een team met een andere samenstelling dan die op mijn huidige school. Ik wil werken op een grotere of kleinere school. Ik wil op een school werken die voorop loopt in nieuwe onderwijskundige ontwikkelingen. Ik wil werken op een goed georganiseerde school met betere voorzieningen.
Ik vind een rol als nieuwkomer prettig Ik ben op een andere school niet gebonden aan vaste rolverdelingen, patronen en verwachtingen. Mijn capaciteiten en ervaring worden gewaardeerd omdat nieuwe collega’s deze nog niet kennen. Ik vind het een uitdaging om met mijn ervaring en expertise een vernieuwende bijdrage te leveren.
Mijn huidige school biedt mij voldoende uitdaging, ontwikkelings- en (door)groeimogelijkheden. (Aankomende) ontwikkelingen op mijn huidige school bieden mij kansen op verdere ontplooiing. Ik denk niet dat ik op een andere school meer kan leren dan op mijn huidige school. Ik wil lessen kunnen trekken uit resultaten van mijn investeringen in mijn huidige school.
Ik vind het prettig werken op mijn huidige school
Mijn ontwikkeling
Ik wil werken onder andere omstandigheden
Ik heb andere prioriteiten dan een overstap zoals kinderen, mantelzorg, studie of een tweede baan. Mijn kinderen zitten op de school (en buitenschoolse opvang) waar ik werk. Ik kan mijn thuissituatie goed combineren met mijn huidige schooltijden en reistijd. Mijn sociale leven is verbonden met mijn huidige school.
Ik werk op een kwaliteitsschool die goede voorzieningen biedt. Ik werk goed samen met collega’s (zoals mijn duopartner) en waardeer de teamsamenstelling. Ik ben tevreden over het management en het beleid op mijn huidige school. Ik heb goed contact met ouders, kinderen en collega’s. Ik ben actief betrokken bij zowel de school als bij de wijk waarin deze staat.
Mijn ervaring biedt mij bepaalde voordelen Ik ben vertrouwd met de lesmethodes, werkwijzen en de cultuur van de school. Ik geniet nu privileges aangaande mijn takenpakket, werkdagen, lestijden en voorkeursgroepen.
Mijn carrière als leerkracht is bijna ten einde
Mijn werk
Gezien mijn leeftijd ben ik aan het einde van mijn loopbaan. Ik ben niet van plan om nog lang leerkracht te blijven.
Mijn werk Ik ga erop vooruit als ik overstap
Ik ga er niet op vooruit als ik overstap
Een andere school biedt mij gunstiger arbeidsvoorwaarden. Ik ga meer verdienen als ik overstap van regulier basisonderwijs, naar speciaal basisonderwijs. Mijn huidige school daalt in formatie dus op termijn wordt mijn baan bedreigd.
Bij een overstap naar een andere school kom ik onderaan de afvloeiingslijst. Als ik overstap naar een andere school, moet ik mogelijk als invalkracht beginnen. Als ik nu overstap, dan moet ik de kosten van mijn opleiding terugbetalen.
voor
tegen Mijn huidige school sluit goed aan bij mijn visie
Een andere school sluit beter aan bij mijn visie Ik onderschrijf de onderwijsvisie en -methode van een andere school. De (religieuze) identiteit van een andere school spreekt mij aan. Vanuit mijn visie wil ik uitsluitend de doelgroep van een andere school lesgeven. Ik vind het belangrijk dat scholen van elkaar leren: een (tijdelijke) overstap maakt dat mogelijk. Ik wil niet meegaan met (aankomende) ontwikkelingen op mijn huidige school.
Ik onderschrijf de onderwijsvisie en -methode van mijn huidige school. De (religieuze) identiteit van mijn huidige school spreekt mij aan. Vanuit mijn visie wil ik uitsluitend lesgeven aan de doelgroep van mijn huidige school.
Mijn visie Mijn visie
Ik durf een overstap niet aan Ik ben bang zekerheden op te geven, zoals een baangarantie en mijn verworven positie. Ik heb (gehoord over) slechte ervaring(en) met het overstappen naar een andere school. Als ik overstap, denken collega’s en ouders dat er met mij iets mis is. Ik ben bang dat ik niet goed genoeg ben. Ik heb nu te weinig energie om een overstap te maken.
Een overstap geeft mij een nieuwe impuls Ik vergroot mijn zelfvertrouwen door de stap naar een andere school te zetten. Ik voel me op mijn huidige school niet (voldoende) gewaardeerd. Ik vind het inspirerend om nieuwe mensen en een nieuwe omgeving te leren kennen. Collega’s die er goede ervaringen mee hebben inspireren mij om over te stappen. Ik wil een nieuwe stap maken na een traumatische ervaring op mijn huidige school.
in opdracht van:
St. KOE
Convent
Mijn gevoel
Mijn gevoel Deze Argumentenkaart is gemaakt aan de hand van de uitkomsten van drie groepsinterviews met leerkrachten en (adjunct-)directeuren van vier organisaties van basisscholen, die zijn aangesloten bij het Twents Educatief Platform. Met dank aan allen voor hun denkwerk.
Ik voel mij verplicht te blijven Ik denk dat ik onmisbaar ben omdat ik specifieke taken heb of omdat collega’s net zijn vertrokken. Ik wil mijn collega’s niet het gevoel geven dat er iets mis met hen is door te vertrekken. De directie heeft aangegeven mij niet kwijt te willen.
gemaakt door:
© 2009
argumentenkaart gemengDe SCHOLen mengen verkleint de ontwikkelingskansen van leerlingen mengen vergroot de ontwikkelingskansen van leerlingen Zwakkere leerlingen kunnen zich optrekken aan sterkere leerlingen. Sterkere leerlingen leren extra doordat ze lesstof kunnen uitleggen aan zwakkere leerlingen. Leerlingen met verschillende achtergronden krijgen gelijke kansen op goed onderwijs. Leerlingen krijgen op gemengde scholen, in kleinere klassen, meer aandacht dan op witte scholen. Mengen biedt kansarme leerlingen kansen terwijl de kansrijke leerlingen kansrijk blijven.
leerlingen
leerlingen
Sterkere leerlingen worden geremd in hun cognitieve ontwikkeling en ambitieniveau. Zwakkere leerlingen raken de gespecialiseerde begeleiding kwijt die zij nodig hebben.
mengen kan de afstand tussen leerlingen vergroten Verschillen in cultuur en achtergrond stoten af, leerlingen trekken zich terug in de eigen groep. De zichtbaarheid van verschillen wordt vergroot waardoor leerlingen zich er bewuster van worden.
mengen kan de sociale en culturele afstand tussen leerlingen verkleinen Leerlingen maken al vroeg kennis met de diversiteit in de maatschappij. Leerlingen leren omgaan met verschillende culturele en sociaal-economische achtergronden.
Ouders willen het beste voor hun kind
Ouders willen het beste voor hun kind
Ouders
Ouders willen dat hun kind opgroeit in een omgeving die zo min mogelijk gesegregeerd is. Ouders vinden het belangrijk dat hun kind leert omgaan met diversiteit.
mengen heeft voordelen voor ouders Met een gemengde school in de buurt hoeven ouders niet te ‘vluchten’ naar witte scholen elders. Gemengde scholen hebben soms kortere wachtlijsten dan witte scholen. Ouders met verschillende achtergronden komen met elkaar in contact.
mengen maakt scholen toekomstbestendiger Door te mengen komen witte scholen in aanmerking voor meer geld. Zwarte scholen kunnen (kansrijke) ouders en leerlingen aantrekken en/of aan zich binden.
Wat zijn voor verschillende belanghebbenden argumenten voor en tegen het mengen van leerlingen in het basisonderwijs?
schOlen
Ouders
Ouders zijn bang dat de schoolprestaties van hun kansrijke kind negatief worden beïnvloed. Ouders hebben het gevoel dat hun kind wordt blootgesteld aan een sociaal experiment. Ouders willen dat de school aansluit bij hun eigen gebruiken en opvoeding. Ouders willen niet dat hun kind beïnvloed wordt door andere gebruiken, normen en waarden.
mengen heeft nadelen voor ouders Ouders voelen zich thuis bij de eigen groep en herkennen zich onvoldoende in gemengde scholen.
mengen brengt scholen onrust Zwarte scholen lopen overheidsgeld mis als ze meer kinderen van kansrijke ouders aantrekken. Witte scholen vrezen ouders en leerlingen kwijt te raken en/of niet meer aan te trekken.
schOlen
Schoolbesturen vinden mengen niet nodig Bestuurders van witte scholen vinden dat het al goed gaat op school. Bestuurders vinden mengen de zoveelste modegril waar ze niet aan mee willen doen. Hoge ambities (de beste resultaten voor de eigen witte school) verhouden zich slecht met mengen.
mengen vraagt bewust onderwijsbeleid van scholen Door mengen zijn bestuurders bewust met het onderwijsbeleid bezig waardoor de kwaliteit verbetert. Afspraken tussen scholen over aannamebeleid garanderen het voortbestaan van alle scholen. Scholen voldoen aan hun verplichting aandacht te besteden aan ‘actief burgerschap en sociale integratie’.
vOOr
mengen maakt het werk van leraren complexer
tegen
Een gemengde school vraagt veel van leraren: specifieke vaardigheden, affiniteit, tijd en energie. Leraren moeten behalve onderwijzer ook sociaal werker en opvoeder zijn.
mengen maakt het werk van leraren leuker Een gemengde klas biedt leraren uitdaging.
Politici vinden mengen niet nodig Politici vrezen dat de aandacht teveel uitgaat naar mengen en te weinig naar goed onderwijs. Het oplossen van het segregatieprobleem is niet de primaire taak van het onderwijs. De samenleving is niet maakbaar en daarbij zijn klassenverschillen van alle tijden.
mengen heeft (lokale) politieke prioriteit Het voorkomen van segregatie staat hoog op de beleidsagenda, mengen is hiertoe een middel. Mengen voorkomt dat scholen verdwijnen uit de wijk en daarmee ook andere voorzieningen. Het (lokale) gebouwenbestand wordt beter benut doordat leerlingen beter worden verspreid. Mengen draagt bij aan de internationale reputatie van Nederland als geïntegreerde samenleving.
mengen is een manier om segregatie tegen te gaan Mengen bevordert de acceptatie van diversiteit in de samenleving. Mengen bevordert integratie en sociale samenhang. Mengen draagt bij aan de emancipatie van culturele minderheden en achterstandsgroepen.
in opdracht van:
Overheid
Overheid Deze Argumentenkaart geeft een overzicht van de argumenten voor en tegen het mengen van leerlingen in het basisonderwijs. De argumenten zijn gerankschikt per belanghebbende: leerlingen, ouders, scholen (inclusief besturen) en overheid. Op deze kaart wordt onder mengen in het basisonderwijs verstaan: het (op vrijwillige basis) mengen van leerlingen met verschillende culturele, etnische en sociaaleconomische achtergronden. Een veelgekozen uitgangspunt bij mengen is dat scholen qua samenstelling een afspiegeling van de buurt of woonwijk vormen. .
mengen gaat segregatie niet tegen Mengen van basisscholen is alleen succesvol als woonsegregatie ook wordt tegengegaan. Alleen in het basisonderwijs wordt gemengd, mengen houdt op in het voortgezet onderwijs.
mengen is lastig uitvoerbaar De vrijheid van onderwijs dreigt in het geding te komen.
gemaakt door:
© 2009
KnelpUnten
Waar zitten de knelpunten in de BOL-BBL structuur en hoe zouden die kunnen worden opgelost?
OplOssingsrichtingen
BOL’ers en BBL’ ers vinden het meestal niet fijn dat ze soms met elkaar op school zitten.
Docenten benutten in hun les de meerwaarde van de aanwezigheid van beide groepen. ROC’s halen BOL’ers en BBL’ers fysiek uit elkaar, bijvoorbeeld met aparte gebouwen.
ANDERE STUDENTEN
Voor docenten is het lastig aan verschillende groepen studenten te moeten lesgeven.
ROC’s zorgen dat alle benodigde leerstijlen binnen het docententeam beschikbaar zijn. Docenten benutten in hun les de meerwaarde van de aanwezigheid van beide groepen. ROC’s scholen docenten om zowel BOL’ers als BBL’ers goed te kunnen lesgeven.
BOL en BBL trekken verschillende studenten aan die wel met elkaar te maken krijgen: BOL’ers zijn vaak jong en komen direct van het vmbo, BBL’ers zijn vaak al volwassen.
Voor bedrijven is het lastig dat BOL’ers en BBL’ers andere begeleiding nodig hebben.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden. Bedrijven zorgen dat ze goede, gekwalificeerde, praktijkbegeleiders hebben. ROC’s bieden praktijkbegeleiders ondersteuning bij het omgaan met zowel BOL’ers als BBL’ers.
Voor BBL’ers is het lastig als hun docenten vooral op BOL gericht zijn en omgekeerd geldt hetzelfde.
ROC’s scholen docenten om zowel BOL’ers als BBL’ers goed te kunnen lesgeven.
BOL’ers en BBL’ers kunnen het door slechte prestaties bij een bedrijf voor elkaar verpesten.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden.
DEZELFDE INHOUD
Niet-vakgerichte generieke eisen als burgerschap en wiskunde sluiten niet aan bij de leerbehoefte van (volwassen) BBL’ers.
De overheid biedt ROC’s beoordelingsruimte ten aanzien van niet-vakgerichte eisen voor BBL’ers. De overheid stelt alleen niet-vakgerichte eisen aan mensen die door willen leren (doorstroomcertificaten). De overheid schaft boven een bepaalde leeftijd (zoals 23) de niet-vakgerichte eisen af.
Dezelfde inhoudelijke eisen aan het curriculum zijn voor BBL’ers een belasting: BBL’ers moeten met minder lestijd aan dezelfde generieke eisen voldoen als BOL’ers.
De verplichting om in de beperkte BBL-lestijd niet-vakgerichte vakken te doceren gaat ten koste van de lestijd voor het vak.
ROC’s maken het voor BBL’ers mogelijk om desgewenst langer over hun opleiding te doen. ROC’s breiden de lestijd voor BBL’ers uit. De overheid biedt ROC’s beoordelingsruimte ten aanzien van niet-vakgerichte eisen voor BBL’ers.
Competentiegericht onderwijs sluit goed aan bij BOL’ers maar minder bij (de wensen van) BBL’ers.
ROC’s houden meer rekening met de reeds verworven competenties van BBL’ers.
Het frustreert docenten dat kostbare opleidingstijd voor BBL’ers aan niet-vakgericht onderwijs opgaat.
De overheid biedt ROC’s beoordelingsruimte ten aanzien van niet-vakgerichte eisen voor BBL’ers. ROC’s houden meer rekening met de reeds verworven competenties van BBL’ers.
Het meeste lesmateriaal is geschreven voor jonge BOL’ers en niet voor volwassen BBL’ers.
ROC’s bieden BBL’ers meer op hen toegespitst lesmateriaal.
Het gelijke curriculum belemmert maatwerk voor leerbehoeften van BBL’ers die op hun werk ontstaan.
ROC’S bieden studenten de mogelijkheid om via modules mede te bepalen wat ze wanneer leren. ROC’S bieden studenten leerarrangementen zodat ze zelf activiteiten in hun rooster kunnen plannen. ROC’s organiseren met behulp van ICT tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs.
Voor bedrijven is het lastig dat BOL’ers en BBL’ers niet hetzelfde kunnen.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden. Bedrijven stellen zich coulanter op, want het verschil is na een jaar werken niet meer merkbaar. ROC’s benadrukken het portfolio van de student waarop het diploma gebaseerd is. ROC’s benadrukken dat de diploma’s weliswaar gelijkwaardig zijn, maar niet gelijk.
BBL’ers worden smal opgeleid en zijn op termijn kwetsbaarder op de arbeidsmarkt dan BOL’ers.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden. ROC’s besteden voldoende aandacht aan vaktheorie, taal, rekenen en burgerschap
Het feit dat BBL’ers meer betaald krijgen dan BOL’ers leidt tot onderlinge wrevel.
ROC’s maken met bedrijven (regionale) afspraken over vergoedingen voor BOL’ers en BBL’ers. Sociale partners stemmen met elkaar de hoogte van de vergoedingen voor BOL’ers en BBL’ers af.
BOL’ers stappen vanwege de hogere verdiensten soms over op een BBL-opleiding op lager niveau wanneer bedrijven ze een aanbod doen.
Bedrijven voeren voor BOL’ers prestatiecontracten in: hoe beter de prestatie, hoe groter de verdienste. ROC’s bieden ook BBL-opleidingen op de hoogste niveaus aan. Sociale partners stimuleren BOL’ers hun opleiding af te maken voordat ze gaan werken.
Leerafdelingen van bedrijven waar goedkope BOL’ers uitgebreid stage lopen verdringen de duurdere BBL’ers.
Bedrijven betalen BOL’ers voor lange stages.
Bedrijven laten BOL’ers veel stage lopen om ‘dure’ BBL’ers te vermijden, waardoor BOL’ers school missen.
Bedrijven betalen BOL’ers voor lange stages. ROC’s en bedrijven maken afspraken over voldoende onderwijs en begeleiding voor studenten.
Docenten moeten vaak uitleg geven over de verschillende beloning voor BOL’ers en BBL’ers.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden. ROC’s trekken in overleg met bedrijven per opleiding de BPV-vergoeding voor BOL’ers gelijk.
Het leidt tot wrevel dat BOL’ers studiefinanciering en een OV-kaart krijgen en BBL’ers niet.
De overheid geeft BOL’ers én BBL’ers studiefinanciering als ze minder dan 10.430 euro verdienen.
Bedrijven, docenten, studenten en ouders begrijpen de verschillen tussen (en binnen) BOL en BBL niet altijd.
ROC’s communiceren helder de verschillen tussen BOL en BBL, voor en aan alle belanghebbenden. Overheid en ROC’s gebruiken separaat BOL- en BBL-jargon, zoals ‘stage’ bij BOL en ‘baan’ bij BBL.
Het onterechte beeld bestaat dat alle mbo-opleidingen in BOL en BBL gevolgd kunnen worden, wat tot teleurstellingen leidt.
ROC’s communiceren helder dat BOL en BBL-varianten niet altijd mogelijk zijn.
ANDERE ONTWIKKELING BOL’ers en BBL’ers ontwikkelen andere competenties maar krijgen hetzelfde diploma: BOL’ers leren meer theorie, BBL’ers leren meer praktijk.
ANDERE VERDIENSTEN De verdiensten voor praktijkervaring zijn voor BOL’ers en BBL’ers ongelijk: BOL’ers hebben een stageovereenkomst met (lage) stagevergoeding; BBL’ers hebben een arbeidsovereenkomst met een normaal salaris.
COMPLEXE STRUCTUUR De BOL-BBL structuur is ingewikkeld en moeilijk te doorgronden: De feitelijke verschillen tussen BOL en BBL qua opleiding, begeleiding en financiering zijn moeilijk te achterhalen, mede doordat dezelfde termen als ‘BPV’ en ‘deelnemer’ gebruikt worden.
Monetair Mensen betalen directe kosten voor hun eigen onderwijs: lesgeld, boeken, overige bijdragen. Mensen derven gedurende hun studie netto-inkomsten omdat ze in die tijd minder kunnen werken.
Kosten
Niet-monetair
Onderwijsrendement Monetair
Mensen moeten een inspanning leveren voor het volgen van onderwijs.
Kosten
Monetair Mensen krijgen subsidies voor hun opleiding (studiefinanciering en kwijtgescholden leningen). Afgestudeerden ontvangen een hoger netto-inkomen en als gevolg daarvan ook een hoger pensioen. Afgestudeerden hebben een grotere kans op een baan. De baten liggen in de toekomst, de duur van de loopbaan en de rentevoet bepalen de huidige waarde ervan. De rentevoet is afhankelijk van persoonlijke voorkeuren, zoals risico-aversie.
De geschatte totale private kosten van een extra jaar hoger onderwijs waren in 1994 minimaal 6.000 euro. Het gederfde netto-inkomen vormt daarvan het grootste deel.
Niet-monetair Minderheden en mensen uit lage inkomensgroepen ervaren hoge immateriële kosten (moeten veel inspanning leveren).
Baten
Privaat
Monetair
Privaat
Niet-monetair Mensen zijn na een opleiding mogelijk gezonder en leven langer. Mensen zijn na een opleiding mogelijk gelukkiger, bijvoorbeeld door leuker werk of meer vrije tijd. Mensen kunnen na een opleiding mogelijk meer invloed uitoefenen (participatie). Niet-monetaire baten kunnen in een waarde omgerekend worden (‘happiness adjusted life years’).
Baten
Een jaar extra onderwijs heeft gemiddeld een positief effect op het bruto en netto toekomstige inkomen. Een jaar extra hoger onderwijs heeft meer effect op het inkomen dan een jaar extra lager of secundair onderwijs. Het effect van een jaar extra onderwijs op het inkomen is in Nederland lager dan gemiddeld in OESO-landen. De meeste studies laten zien dat de kans op werk gemiddeld toeneemt met de opleiding. Het risico van een investering in onderwijs is gemiddeld lager naarmate het aantal jaren opleiding toeneemt.
Niet-monetair De gezondheid en levensverwachting vertonen een positief verband met het aantal jaren opleiding. Een jaar basisonderwijs heeft evenveel effect op de gezondheid als een jaar hoger onderwijs. Hoogopgeleiden roken minder, zijn dunner, maar drinken gemiddeld meer alcohol dan laagopgeleiden. Hoger opgeleiden zijn gemiddeld tevredener met hun leven, werklozen zijn gemiddeld ongelukkiger.
Beslisregel(s) volgens de theorie Mensen wegen alle kosten van een extra jaar opleiding af tegen alle baten ervan. Mensen volgen een opleiding als de marginale baten daarvan groter zijn dan de marginale kosten. Mensen maken een rationele afweging op basis van hun eigen rendement, en wegen niet-monetaire baten mee.
Implicaties
Rendement
Het private rendement is hoger als de subsidies hoger zijn. Het private rendement is lager als de belastingtarieven op extra inkomen hoger zijn. Naarmate de baten onzekerder zijn, is het rendement voor risicomijdende individuen lager. Mensen wegen een bijbaan af tegen de gederfde toekomstige netto-inkomsten door studievertraging. Niet-monetaire baten nemen mensen zelf mee in hun afweging; dit is dus geen reden voor overheidsingrijpen. Mensen hoeven geen belasting te betalen over de niet-monetaire baten. Niet-werken en deeltijdwerk verlagen de monetaire baten van onderwijs.
Rendement
Wat leert de wetenschap beleidsmakers over rendement op onderwijs?
Monetair Het Rijk en gemeentes subsidiëren onderwijsinstellingen. Het Rijk subsidieert onderwijsdeelnemers (studiefinanciering en kwijtgescholden leningen). Het Rijk derft premie- en belastinginkomsten van mensen die studeren en daarom niet werken.
Kosten
Monetair
Kosten
Publiek
Publiek Baten Baten
Theorie
De schatkist is meer kwijt aan onderwijssubsidies en gederfde belasting dan de waarde van de extra belasting die afgestudeerden betalen.
Empirie
Rendement
Implicaties
Kosten
Monetair
Kosten
Meer onderwijs heeft een positief effect op de economie en de productiviteit. Sommige onderzoeken vinden een positief effect op de productiviteit van laagopgeleiden als het gemiddelde opleidingsniveau hoger is. Het effect van onderwijs op de economische groei is groter naarmate het startniveau lager is. Sommige onderzoeken vinden dat meer hoogopgeleiden leiden tot meer technologische ontwikkeling, andere vinden juist geen effect.
De maatschappelijke kosten zijn de optelsom van alle private en alle publieke kosten.
Monetair De maatschappelijke baten zijn: private baten + publieke baten + de monetaire én niet-monetaire externe effecten (voordelen die anderen hebben van de opleiding die mensen gevolgd hebben). Monetaire externe effecten ontstaan als anderen productiever zijn door hoger geschoolden in hun omgeving. Monetaire externe effecten ontstaan als anderen minder schade hebben door de toegenomen veiligheid. De baten liggen in de toekomst, het aantal jaar dat onderwijs invloed heeft en de rentevoet bepalen de huidige waarde ervan.
Baten
Maatschappij
Maatschappij
Baten
Beslisregel(s) volgens de theorie
Implicaties Voor een goede afweging moeten alle private en publieke kosten en baten bekend zijn, evenals de waarde van de externe effecten.
in opdracht van:
Rendement
In deze kaart geeft ‘Theorie’ aan hoe onderwijsrendement volgens economen bepaald wordt. Zij nemen aan dat onderwijsdeelnemers, de overheid en de maatschappij op die manier kosten en baten (moeten) afwegen. Over deze aannames loopt een levendige wetenschappelijke discussie. ‘Empirie’ geeft aan wat de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek zijn. Daarbij moet opgemerkt worden dat deze uitkomsten nooit precies berekend zijn zoals theoretisch zou moeten, aangezien niet alle informatie daarvoor beschikbaar is. De empirische waardes zijn bovendien afhankelijk van de gehanteerde aannames van de onderzoekers. In deze kaart is ‘Privaat’ de individuele onderwijsdeelnemer, ‘Publiek’ de overheid (de schatkist), ‘Maatschappij’ het totaal: alle onderwijsdeelnemers plus de overheid plus alle andere mensen.
Niet-monetair Naarmate het opleidingsniveau stijgt, stijgt het ‘vertrouwen in de medemens’. Hoger opgeleiden nemen meer deel aan maatschappelijke organisaties. Hoger opgeleiden doen vaker aan vrijwilligerswerk. Naarmate mensen hoger opgeleid zijn, vertonen zij minder crimineel gedrag. Hoger opgeleiden zijn ‘verkeersveiliger’, veroorzaken minder ongevallen en dragen vaker autogordels. Vooral investeringen in lager en middelbaar onderwijs verhogen de veiligheid. De kinderen van hoger opgeleiden zijn gemiddeld ook hoger opgeleid.
Niet-monetair Niet-monetaire externe effecten ontstaan als anderen profiteren van de toegenomen participatie van afgestudeerden. Niet-monetaire externe effecten ontstaan als anderen veiliger kunnen leven doordat mensen hoger opgeleid zijn. Niet-monetaire externe effecten ontstaan als anderen hoger opgeleid worden door de opleiding die mensen volgen. Niet-monetaire externe effecten ontstaan als anderen gezonder zijn door de opleiding die mensen gevolgd hebben.
De overheid moet publieke uitgaven verhogen zolang het saldo van alle maatschappelijke baten en kosten positief is. De overheid moet publieke uitgaven verhogen zolang het maatschappelijke rendement hoger is dan het private rendement. Niet-monetaire (immateriële) externe effecten zijn een reden voor overheidsingrijpen.
Monetair Nederland geeft als percentage van het nationaal inkomen minder uit aan onderwijs dan OESO-landen gemiddeld doen.
Het Rijk moet een afweging maken op basis van de maatschappelijke kosten-batenanalyse.
Monetair
Hoger opgeleiden betalen door hun hogere inkomen meer belasting en zijn minder afhankelijk van uitkeringen. Hoger opgeleiden werken minder in het zwarte circuit. Hoger opgeleiden leven langer en zijn gezonder; echter, zij kosten de schatkist daardoor waarschijnlijk méér geld.
Rendement
Beslisregel(s) volgens de theorie Het is onverstandig om op basis van de publieke kosten en baten beslissingen te nemen.
De onderwijsuitgaven (het totaal van alle subsidies) als percentage van het BBP zijn tussen 1995 en 2008 iets toegenomen. De extra middelen zijn vooral uitgegeven aan primair en secundair onderwijs. De uitgaven per deelnemer variëren van 6.000 euro voor primair tot 10.000 euro voor hoger onderwijs. De gederfde belastinginkomsten bedragen ongeveer even veel als de subsidies aan instellingen en huishoudens.
Monetair
Monetair Het Rijk ontvangt in de toekomst mogelijk hogere premie- en belastinginkomsten. Het Rijk bespaart in de toekomst mogelijk op werkloosheids- en arbeidsongeschikheidsuitkeringen. Het Rijk geeft in de toekomst mogelijk minder uit aan gezondheidszorg. Het Rijk bespaart in de toekomst mogelijk op kosten voor veiligheid. De baten liggen in de toekomst, het aantal jaar dat onderwijs invloed heeft en de rentevoet bepalen de huidige waarde ervan.
De meeste onderzoeken vinden een positief privaat kosten-batensaldo voor het volgen van onderwijs. Geen enkel onderzoek neemt in deze berekening alle private kosten en baten die theoretisch bestaan mee. De gevonden waarde van het private rendement van onderwijs ligt tussen 6 en 8 procent gemiddeld per jaar. De gevonden gemiddelde waarde van het private rendement is bijna altijd hoger dan de risicovrije rente. In de loop der jaren is het private rendement op onderwijs toegenomen; onderwijs wordt aantrekkelijker. Het private rendement is hoger naarmate de arbeidsmarktpositie van hoger opgeleiden beter is.
Rendement
Onderwijs levert een positief maatschappelijk rendement op van naar schatting 6 tot 8 procent per jaar. Het gevonden maatschappelijk rendement is meestal hoger dan de risicovrije rente. Sommige onderzoeken vinden een hoger maatschappelijk rendement van hoger onderwijs, andere van primair en secundair onderwijs.
Deze Informatiekaart is gemaakt op basis van wetenschappelijke literatuur en gesprekken met deskundigen. Met dank aan de deskundigen voor hun denkwerk.
gemaakt door:
© 2010
Studentenparticipatie: belemmeringen en oploSSingen Studenten waarderen participatie niet Studenten doen liever iets anders naast hun studie, zoals een stage of studeren in het buitenland. Studenten zien voor zichzelf geen lange termijn meerwaarde van participatie, bijvoorbeeld voor hun loopbaan. Studenten denken dat een verenigingsbestuur alleen om feesten draait en inhoudelijk niets voorstelt. Studenten denken dat medezeggenschap saai en oninteressant is. Studenten voelen zich als onderwijsconsument niet verantwoordelijk voor de instelling als geheel.
Studenten zijn veel tijd kwijt aan participatie
Belemmeringen
Belemmeringen
Studenten besteden aan bestuur- of medezeggenschap meer tijd dan aan een voltijdsbaan. Studenten moeten tijd investeren in een vereniging om uiteindelijk voor een bestuur in aanmerking te komen.
Studenten kunnen participatie moeilijk combineren met studeren instellingen waarderen participatie niet Instellingen gedogen participatie eerder dan dat ze het waarderen. Instellingen raden studenten af om te participeren in bestuur of medezeggenschap.
Verplichtingen als aanwezigheid of stage belemmeren studenten tijd vrij te maken voor participatie. Studenten moeten binnen een bepaalde tijd afstuderen door de prestatiebeurs, het bindend studieadvies en de harde knip.
waardering tijd
instellingen en studenten creëren meer waardering voor participatie Instellingen en participerende studenten dragen gezamenlijk het belang van participeren uit. Instellingen en participerende studenten maken de (goede) resultaten van participatie zichtbaar. Instellingen maken participatie aantrekkelijker met bijvoorbeeld studiereizen of congressen. Instellingen vermelden participatie op het diploma-supplement. Instellingen beperken inspraak tot zaken die voor studenten van wezenlijk belang zijn.
instellingen en verenigingen verminderen de tijd die participatie kost Instellingen hanteren aanvullende, minder tijdrovende vormen van medezeggenschap zoals studentenpanels. Instellingen bieden beurzen voor projectmatige bestuurstaken niet aan individuen maar aan verenigingen. Instellingen zorgen dat medezeggenschapsraden volledig gevuld zijn zodat raadsleden hun taken onderling kunnen verdelen.
Oplossingen
Oplossingen Studenten krijgen de mogelijkheid om participatie in hun opleiding of studie in te passen
Studenten vinden de invloed van medezeggenschap te beperkt Studenten hebben beperkt advies- en instemmingsrecht, instellingen kunnen hun advies negeren. Studenten participeren een jaar in de medezeggenschap, dit is te kort om effectief invloed te hebben. De personeelsgeleding in de medezeggenschap houdt vernieuwingen van studenten tegen. Studenten vrezen in medezeggenschap conflicten met een docent die hen later nog moet beoordelen.
instellingen en participerende studenten vergroten de invloed van medezeggenschap Participerende studenten benutten het bestaande instemmingsrecht van de medezeggenschap beter. Participerende studenten in medezeggenschap en verenigingen werken beter samen. Participerende studenten zorgen dat ze ook oplossingen aandragen, niet slechts kritiek. De instellingen scholen de studentengeledingen in hoe effectief op te treden in de medezeggenschap.
Belemmeringen
invloed
Instellingen wegen participatie mee bij voortgangseisen als de harde knip en het bindend studieadvies. Instellingen zijn flexibel voor participerende studenten wat betreft aanwezigheid en stages. OCW versoepelt de afstudeertermijn voor participerende studenten. Instellingen bieden een minor of stage ‘medezeggenschap en bestuur’ aan.
wat zijn belemmeringen voor studenten om te participeren in bestuur en medezeggenschap en wat zijn daar oplossingen voor?
Studenten in bestuur en medezeggenschap worden weinig ondersteund
Oplossingen
Instellingen en participerende studenten werken nieuw participerende studenten onvoldoende in. Instellingen bieden participerende studenten weinig faciliteiten zoals vergaderruimtes, webruimte of personele ondersteuning.
Belemmeringen Studenten zijn niet goed geïnformeerd over participatie
Studenten moeten veel kosten maken om te kunnen participeren Studenten die een bestuursjaar doen, maken in dat jaar veel kosten voor sociale activiteiten. Studenten moeten collegegeld blijven betalen, terwijl ze minder studeren vanwege participatie.
Belemmeringen
facilitering
Studenten weten onvoldoende wat het werk voor bestuur en medezeggenschap inhoudt. Studenten weten niet welke vacatures voor participatie er zijn. Studenten kennen de financiële regelingen voor participatie niet. Studenten weten niet tijdig dat ze kunnen participeren.
Studenten vrezen inkomsten mis te lopen door participatie Participerende studenten worden beter ondersteund
Participerende studenten moeten wegens tijdgebrek hun (bij)banen opgeven. Ouders kunnen en/of willen hun studerende kinderen niet altijd financieel steunen om te participeren. Participerende studenten horen pas na afloop van hun bestuursfunctie de hoogte van hun bestuursbeurs.
geld
Studenten vinden makkelijker geld voor participatie
Oplossingen
Instellingen verstrekken meer en hogere aanvullende beurzen voor medezeggenschap en bestuur. Instellingen informeren studenten over de financiële ondersteuning die ze bieden voor participatie.
Oplossingen
in opdracht van:
Studenten worden beter voorgelicht over participatie Instellingen en participerende studenten informeren nieuwe studenten over de participatiemogelijkheden. Instellingen en participerende studenten maken bekend wie waar in welke functie actief is.
de kosten voor participerende studenten worden lager OCW staat instellingen toe het collegegeld van participerende studenten te vergoeden. Verenigingen verlagen de kosten van een bestuursjaar. Instellingen en OCW zorgen dat studenten die zich uitschrijven voor participatie rechten zoals OV-jaarkaart behouden.
Instellingen bieden participerende studenten budget en faciliteiten om hun werk te kunnen doen. Instellingen en studentenorganisaties bieden samen trainingen aan nieuw participerende studenten aan. Instellingen en studentenorganisaties wisselen hun participerende studenten uit. Instellingen stellen een participatiecoach aan die nieuw participerende studenten begeleidt. Instellingen en studentenorganisaties maken ‘best practices’ van participatie breed bekend. Instellingen stimuleren medezeggenschapspartijen die kennis overdragen op individuele kandidaten.
Deze Informatiekaart geeft een overzicht van belemmeringen die studenten verhinderen om te participeren in medezeggenschap van onderwijsinstellingen of bestuur van studie- en studentenverenigingen en mogelijke oplossingen daarvoor. De belemmeringen en oplossingen zijn geïdentificeerd tijdens denksessies met vertegenwoordigers van verschillende studentenorganisaties, HBO- en WO-instellingen, de Onderwijsinspectie en het ministerie van OCW. Met dank aan alle deelnemers voor hun denkwerk.
gemaakt door:
© 2010