NLCOACH - 4e jaargang - nummer 4 - 2009
4e jaargang - nummer 4 - 2009
COACH van coaches - voor coaches - door coaches
Henk Gemser “In Vancouver ben ik sportief gezien de autoriteit”
Het Nationaal Coach Congres “Coachen is denken, durven, doen” De reis van…. Francine Houben Vera Pauw “Door de eensgezindheid behaalden we succes”
Thema
Artsgestuurde programma’s
Jacco Verhaeren | Frank Nusse | Josy Verdonkschot | Yvan Vanmol | Peter Vergouwen
voorwoord joop alberda
De beste stuurlui Een talent zie je van verre staan, of zij nu Nelli Cooman, Fanny Blankers-Koen of Leontien van Moorsel heet. Maar als er in één opzicht grensverleggend veel veranderd is in de topsport, geldt het wel voor de medische begeleiding. Ik doel dan per se niet op verboden farmaceutische steun, maar op revolutionaire progressie dankzij medici en paramedici. De meeste geïnterviewden die aan het woord komen in ons themanummer ‘door (para)medici gestuurde trainingsprogramma’s’ hapten aanvankelijk naar adem toen zij met dit onderwerp werden geconfronteerd. Bang natuurlijk om in verband te worden gebracht met illegale praktijken, zoals dat in een recent verleden klaarblijkelijk gebeurde in topsporten als atletiek en wielrennen. Frank Nusse, voormalig atletiektopper en later medisch begeleider van onder meer schaatsinternationals, geeft in dit nummer toe dat er heel veel ten gunste is veranderd. Maar oh, wat heeft hij zich een paar decennia geleden geërgerd aan het schijnbaar volkomen gebrek aan expertise in een sport die als topsport werd beschouwd. Medische begeleiding was in Nederland nog niet veel verder gekomen dan een paar diepe kniebuigingen maken, even luisteren naar de longen. En vooral: goed je best doen. Voorzichtig probeerde hij de sporters de krachttraining zó te laten uitvoeren, dat ze niet geblesseerd raakten en er ook baat bij hadden.
nummer 4 - 2009
Anno 2009 beschikken professionele schaats- en wielerploegen over eigen (para)medici. Peter Vergouwen, één van de pioniers in ons land waar het om de beste medische ondersteuning gaat, zegt in deze NLCOACH dat Nederland nog in de kinderschoenen staat op zijn vakgebied. “Eigenlijk mogen we ons daarom geen topsportklimaat toedichten”, meent hij. Volgens hem gaan de meeste bonden en de sportkoepel NOC*NSF er vanuit dat de medische specialisten toch wel klaarstaan, eenvoudig omdat ze net zo gepassioneerd zijn als hun ‘patiënten’, de topsporters zelf. “Maar kun je dan spreken van een structuur?”, vraagt hij zich hardop af. Toch durf ik te stellen dat trainers zich in toenemende mate laten sturen door sportartsen en inspanningsfysiologen. De Belg Jan Olbrecht heeft revolutionaire programma’s ontwikkeld die coaches (als Jacco Verhaeren) en sporters houvast bieden. Waar grenzen worden opgezocht, liggen risico’s en uitwassen als medicijngebruik en de onuitroeibare goeroes (als een soort medicijnmannen) altijd op de loer. Typetjes, tot leven gebracht door Van Kooten en De Bie. Het kan leiden tot verhalen, zoals in omloop gebracht bij de laatste EK volleybal, toen journalisten succes toeschreven aan mentale begeleiding. Let op: de schijnwerpers zijn bedoeld om de sporters en hun prestaties uit te lichten! De beste stuurlui staan nog altijd…
COACH
3
FOTO: ANP PHOTO
uitgelicht
Hoge verwachtingen waargemaakt! De sprintersploeg van Jac Orie heeft tijdens de NK afstanden de hoge verwachtingen waargemaakt. De sponsorloze equipe won op de 500 en 1.000 meter elf van de twaalf beschikbare medailles. Boven: Op de 1.000 meter won Stefan Groothuis (midden). Simon Kuipers (links) werd tweede, voor Mark Tuitert (rechts).
FOTO: Soenar Chamid
Onder: Een blije Annette Gerritsen, na haar winnende rit op de 500 meter.
FOTO: Soenar Chamid
NLCOACH is een uitgave van NLcoach en Arko Sports Media in samenwerking met NOC*NSF. Het blad verschijnt vijf keer per jaar.
Hoofdredactie Joop Alberda & Joost de Jong Eindredactie Karlijn de Jonge E. karlijn.de.jonge@arko.nl 4e jaargang, nummer 4 november 2009 Aan dit nummer werkten mee Mariëlle van Bussel Jan-Cees Butter Marc Delissen Guus van Holland Joost de Jong Hans Klippus Kees Kooman Sjoerd Litjens Peter Murphy John Volkers
Abonnementen Regulier abonnement € 27,50 per jaar (incl. 6% btw). Studentenabonnement € 20,75 per jaar (incl. 6% btw). Voor verzendingen buiten Nederland wordt een jaarlijkse toeslag berekend van € 8,50 (incl. btw). Opzeggingen van het abonnement – uitsluitend schriftelijk – dienen uiterlijk zes weken voor afloop van de abonnementsperiode in het bezit te zijn van Arko Sports Media BV. Lidmaatschap NLcoach Leden van NLcoach ontvangen automatisch vijf keer per jaar het blad NLCOACH. Meer informatie over het lidmaatschap is verkrijgbaar bij NLcoach.
Redactieadres Arko Sports Media NLCOACH Postbus 393 3430 AJ Nieuwegein T. 030 - 600 47 80 F. 030 - 605 26 18
NLcoach Wattbaan 31-49 3439 ML Nieuwegein T. 030 - 751 38 20 F. 030 - 751 38 21 E. info@nlcoach.nl W. www.nlcoach.nl
Uitgever Michel van Troost E. vantroost@arko.nl
Losse nummers € 7,50 per exemplaar (incl. 6% btw)
Marketing Daniëlle de Jong E. marketing@arko.nl
Ontwerp en opmaak Wielaard Studio, Belfeld
Lezersservice Abonnementen/adreswijzigingen Arko Sports Media Postbus 393 3430 AJ Nieuwegein T. 030 - 600 47 80 F. 030 - 605 26 18 E. info@arko.nl
Drukker Thieme GrafiMedia Groep Coverfoto ANP Photo
Founding father De rubriek Founding father valt niet onder de redactie. NLcoach en Arko Sports Media zijn dan ook niet verantwoordelijk voor de inhoud van deze rubriek.
Reprorecht Het verlenen van toestemming tot publicaties in dit tijdschrift houdt in dat de uitsluiting van ieder ander onherroepelijk door de auteur is gemachtigd de door derden verschuldigde vergoedingen voor kopiëren, als bedoeld in artikel 17 lid 2 van de Auteurswet 1912 en in het Koninklijk Besluit van 20 juni 1974 (Stb. 35) ex art. 16b van de Auteurswet 1912 te innen en/of daartoe in en buiten rechte treden.
©2009 NLcoach/Arko Sports Media, Nieuwegein Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, in fotokopie of anderszins gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Lid van het Nederlands Uitgeversverbond (NUV), groep uitgevers. ISSN 1871-9813
6
COACH
nummer 4 - 2009
Inhoud
Henk Gemser: “In Vancouver ben ik sportief gezien de autoriteit” 12
Het Coach Congres. “Coachen is denken, durven, doen” 18 Vera Pauw: “Door de eensgezindheid behaalden we succes” 36 De reis van… Francine Houben 44
thema
Artsgestuurde programma’s Inleiding
23
Externe deskundigen als aanvulling op de coach 24
En verder… Jac Orie en zijn team slaan hun slag tijdens de NK afstanden Debat. Pim Berkhout, Joan Haanappel, Koen van Nol en Tommie Hartogs over de stelling: Wordt Nederland ooit een écht wintersportland? De column van Marc Delissen Eco-coach Tjalling van den Berg over het spreekwoord ‘zwijgen is goud’ Regiocoach Jan van Veen: “Alles draait om vertrouwen” Sportontwikkelingen: de zin en onzin van het trainen op vrije worpen Mijlpalen. Hoe panty’s het schaatsen veranderden. Founding father Sportservice Noord-Holland De column van Peter Murphy
Frank Nusse: “Het oog van de trainer geeft de doorslag”
4 8
17 20
Josy Verdonkschot: “Je kunt niet zeggen: tot hier ben ik de baas”
28
28
Yvan Vanmol: “Onze primaire taak is het verzorgen van de mens” 31 Peter Vergouwen: “Het topsportmedisch beleid is schrijnend slecht”
32
34 38 40 43 50 nummer 4 - 2009
COACH
7
debat
“We houden hier echt wel van wintersporten” Door: Joost de Jong
De Nederlandse toppositie in het schaatsen staat al decennialang buiten kijf. Maar straks in Vancouver schitteren – met uitzondering van bobslee en snowboarden – de andere wintersporten door afwezigheid. Waar blijven de ijshockeyers, kunstrijders en skiërs? Ofwel: Wordt Nederland ooit een écht wintersportland? 8
COACH
nummer 4 - 2009
“Er gaan jaarlijks 1 miljoen Nederlanders op wintersport, op 1 januari zitten we massaal voor de tv voor het schansspringen en veel mensen volgen een sport als biatlon via Eurosport. We houden in Nederland echt wel van wintersporten”, zegt Pim Berkhout vanuit het Zwitserse Saas Fee. Daar heeft de manager topsport van de Nederlandse Ski Vereniging (NSkiV) zojuist chef de mission Henk Gemser ontvangen voor een bezoek aan de wereldbekerwedstrijden snowboarden. Toch hoeven we in het alpineskiën de komende tijd niet al te veel Oranje-succes te verwachten. Het gat met de internationale top is gewoon te groot om op korte termijn te dichten. De NSkiV focust in haar meerjarenbeleid vooral
op succes in het relatief nieuwe snowboarden. Voor Vancouver 2010 zijn Dimi de Jong (halfpipe), Dolf van der Wal (halfpipe) en Nicolien Sauerbreij (parallelreuzenslalom) inmiddels genomineerd. “Van hen heeft Nicolien kans op een medaille”, zegt Berkhout. “Nu is dat nog geen harde doelstelling, maar in 2014 willen we wel gewoon scoren. Dan moet ons beleid van de afgelopen jaren leiden tot podiumplekken in de World Cup, op het WK of op de Spelen.” Maar een medaille komt niet uit de lucht vallen, weet ook Berkhout. “Vooral door de komst van de skihallen kun je tegenwoordig ook in Nederland goed leren skiën en snowboarden. Bij de jeugd zijn het snowboarden,
“In 2014 moet het beleid van de afgelopen jaren leiden tot podiumplekken” [Berkhout]
FOTO:ANP PHOTO
“Er is talent genoeg, alleen ontbreken nog de juiste voorwaarden om dat talent goed te ontwikkelen”
Dolf van der Wal begin dit jaar tijdens het NK snowboard in Laax. Van der Wal zal tot 2010 moeten wachten op een nieuwe kans om een ticket voor de Winter spelen in Vancouver af te dwingen.
[Haanappel]
het freestylen en de cross razend populair, dus aan de basis zit het inmiddels wel goed. Voor onze topsportselecties geldt dat ook. Qua trainingsfaciliteiten op goede locaties en het aantal uren zitten we goed op niveau. Maar nu gaat het om het maken van de volgende stap. Dus ook alle randvoorwaarden op topniveau krijgen, bijvoorbeeld op het gebied van coaching en medische begeleiding.” “Natúúrlijk is er talent genoeg in het kunstrijden!”, zegt Joan Haanappel, nog altijd met onblusbare passie voor háár sport. “Alleen ontbreken de juiste voorwaarden om dat talent goed te ontwikkelen. De schaatsbond KNSB steekt alle aandacht,
energie en faciliteiten in het langebaanschaatsen. Kunstrijden hangt er als een soort stiefzusje bij”, vindt de legendarische oudkunstrijdster, die samen met Sjoukje Dijkstra vanaf eind jaren vijftig voor grote Nederlandse successen zorgde, later gevolgd door Dianne de Leeuw. “Daarmee heeft de bond niks gedaan en dat is hartstikke jammer. Het is natuurlijk heel gek om te zien dat langebaanschaatsen in Nederland heel belangrijk is en kunstrijden niet, terwijl dat mondiaal gezien juist totaal andersom is. Kunstrijden is een grote, wereldwijde sport, aan een WK doen bijna zestig landen mee en de internationale schaatsbond ISU verdient groot geld aan tv-contracten. Vergelijk dat eens met het langebaanschaatsen, dat
is vooral een Nederlandse sport. Op een WK houdt het met twaalf deelnemende landen wel zo’n beetje op.” Eigenlijk, vindt Haanappel, zou het kunstrijden zich los moeten maken van de KNSB. “Om niet afhankelijk te zijn van mensen op het bondsbureau die er geen verstand van hebben én er geen interesse in hebben. Als zelfstandige bond kun je je eigen begroting samenstellen, je eigen coaches kiezen, je eigen commerciële beleid voeren en zo echt focussen op de ontwikkeling van het kunstrijden. Dat gebeurt nu niet echt, al is er de laatste jaren wel veel ten goede afgedwongen bij de KNSB.” Met Haanappel destijds in de commissie kunstrijden en het
nummer 4 - 2009
COACH
9
Ook tussen twee olympische jaren in moeten topsporters scherp blijven. En dat is niet elke dag even makkelijk. De coach zorgt ervoor dat ze net dat stapje extra zetten om de concurrentie op afstand te houden. Door keer op keer hun grenzen op te zoeken en hen steeds op de juiste manier te stimuleren, haalt de coach alles uit hun potentieel. Ernst & Young weet exact hoe belangrijk dat is. En ook al is het werk van een coach niet altijd zichtbaar, het is wel van onschatbare waarde.
www.ey.nl
“Als je als land geen wintersportcultuur hebt, moet je het gewoon slimmer en beter doen dan de concurrentie” [Van Nol]
hoofdbestuur van de KNSB is zo’n jaar of vijf geleden begonnen met een ander technisch beleid. “We zijn aan de basis begonnen, met het scouten van de jongste jeugd. Kunstrijden is zo’n technische sport, daar moet je echt al tussen het zesde en achtste jaar mee beginnen. Er zijn inmiddels een paar kinderen die het heel redelijk doen. Laura Ponzio bijvoorbeeld, een meisje van twaalf, heeft eerder dit jaar in Den Haag de International Challenge Cup gewonnen. Het was een heel sterk bezette wedstrijd, dat was een mooi succes. Er is dus wel een positieve ontwikkeling gaande.” Ook in een land zonder wintersporttraditie en -faciliteiten kun je in wintersporten succesvol zijn, vindt Koen van Nol. De oud-topjudoka is inmiddels zo’n drie jaar als technisch directeur verbonden aan de Nederlandse bobsleebond. “Natuurlijk, als er een echte wintersportcultuur zou bestaan, zou het makkelijker zijn. Maar als die er niet is, moet je het gewoon slimmer en beter doen dan de concurrentie. In Nederland is geen bobsleebaan. Dat zou een nadeel kunnen zijn,
want met een eigen baan trek je meer talent en kun je meer oefenen. Maar is het essentieel? Nee, want het is op te lossen. Essentieel is dat je het beter doet dan de rest. Er zijn in de sport een paar algemene, sportoverschrijdende principes: het gaat om structuur, organisatie, de beste sporters, de beste trainers en een systematisch trainingsprogramma. In het bobslee hebben we in redelijk korte tijd grote stappen gemaakt. Gefocust op kwaliteit, keuzes maken en doen wat je moet doen. Sporters moeten sporten, coaches moeten coachen. In het bobslee moest de piloot ook het busje en de hotels regelen. Dat werkt natuurlijk niet. Aan die dingen hebben we gewerkt. En de beste bobbers moeten bij elkaar, zodat je geen versnippering krijgt van talent. We moeten in Nederland niet drie middelmatige teams hebben, maar één goede”, aldus Van Nol, die – als de huidige nominaties (tweemansbob mannen en vrouwen, viermansbob heren) worden omgezet in kwalificaties – straks op de Olympische Spelen met drie teams aan de start staat. Nationale ijshockeyers ontbreken nog in Vancouver en ook Sotsji 2014 komt waarschijnlijk te vroeg.
Bondscoach Tommie Hartogs richt zich nadrukkelijk op de verdere toekomst. Hij verjongde de afgelopen drie jaar de nationale selectie en verwacht de komende jaren veel van de trainingsopzet via het Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO) in Eindhoven. “Het CTO is echt een geweldige ontwikkeling, ik ben dolblij dat we daar aan deelnemen”, zegt Hartogs, die zelf meer dan 150 keer uitkwam voor Oranje. “In Eindhoven volgen 25 talentvolle jongens van vijftien, zestien en zeventien jaar oud een intensief programma van trainen en studeren. Ze wonen daar, op zichzelf of bij gastgezinnen, trainen twee keer per dag op de beste ijsbaan van Nederland en doen twee keer per week aan krachttraining. Samen met LOOT-scholen, hogescholen en ROC’s zijn speciale, aangepaste onderwijsprogramma’s opgesteld. Verder is er op het CTO uitgebreide begeleiding aanwezig op het gebied van medische verzorging en fysiotherapie. We zijn pas sinds september bezig, maar ik vind het nu al fantastisch. Die integrale trainingsaanpak zal het niveau de komende jaren aanzienlijk omhoog tillen. Tegen 2018 moet dat allemaal zijn vruchten afwerpen.”
“Die integrale trainingsaanpak zal het niveau de komende jaren aanzienlijk omhoog tillen” [Hartogs] nummer 4 - 2009
COACH
11
coverinterview
“Als het een klerezooi in de oranjefamilie is, ben ik verantwoordelijk” Niet Maurits Hendriks, die pas in 2012 in Londen zijn debuut maakt, is volgend jaar februari in Vancouver de chef de mission van de Nederlandse olympiërs, maar Henk Gemser. De voormalige schaatscoach ruilde graag zijn plaats in het bestuur van NOC*NSF in voor deze functie dichter bij het speelveld. “Ik ga achter de boarding bij de kruising staan.”
Door: Hans Klippus
Voor een man van zijn statuur zou het als een belediging kunnen klinken, maar het is zoals het is: Henk Gemser is in zijn functie als chef de mission voor de komende Winterspelen toch echt een noodoplossing. “Ach, ik ben niet zo gevoelig”, zegt de 69-jarige Fries uit Oudehaske met een brede grijns. Als bestuurslid topsport van NOC*NSF raakte Gemser er na zijn aantreden in 2004 zelf al snel van overtuigd dat binnen de sportkoepel de technisch directeur (td) ook de olympische chef de mission dient te zijn. Dat is niet alleen logisch, maar ook praktisch. Een vrijwilliger als chef de mission behoeft kostbare inwerktijd, slechts één van de nadelen van de oude, gesplitste situatie. Charles van Commenée was de eerste die de dubbelrol bekleedde, maar het duurde wel even voordat hij er mee instemde. Gemser moest de stoïcijnse Amsterdammer ‘echt over de drempel duwen’. “Het heeft goed gewerkt”, concludeert hij na de ervaring met Van Commenée in Peking.
12
COACH
nummer 4 - 2009
Opvolger Eigenlijk zou nu Van Commenée’s opvolger als td, Maurits Hendriks, volgend jaar februari in Vancouver en omstreken de chef van Oranje moeten zijn. Dat is hij echter niet. “Heel logisch, toch?”, reageert Gemser. “Er was sprake van een noodsituatie toen Charles van Commenée halsoverkop werd weggekocht door de Britten. Maurits werd vorig jaar december als zijn opvolger aangesteld, en dat was erg kort voor Vancouver. De wintersporten waren ook nog eens onbekend terrein voor hem. “Ik heb hem bij een wereldbekerwedstrijd schaatsen in Thialf de stallen laten zien. Hij verbaasde zich over wat hij zag. ‘Wat gaat dat hard’, zei hij. Ja, Maurits kende het schaatsen ook alleen van televisie. Het zou niet verstandig zijn om hem al een jaar later chef de mission te laten zijn. Daar waren we snel uit.” Ook Van Commenée liet in zijn periode bij NOC*NSF de Winterspelen schieten. In Turijn was oud-schaatser Eddy Verheijen de chef de mission.
FOTO: ANP PHOTO
Het is, meldt Gemser, trouwens niet zo dat Hendriks, nu hij op weg naar Vancouver geen functie heeft, geen interesse voor de wintersporten aan de dag legt. “Hij gaat er echt voor op reis, maakt kennis met coaches en sporters, uitstekend.” Maar goed, er moest wel van buitenaf een chef de mission worden aangesteld. Gemser behoorde als verantwoordelijk bestuurslid met collega’s Peter Groenenboom en Wim Ludeke en hoofd Topsportontwikkeling Jeroen Bijl tot de commissie die daar over moest beslissen. “Ik werd al snel door twee van de anderen gebeld. ‘We willen jou op het lijstje hebben’, zeiden ze. Dat was niet helemaal nieuw. Erica Terpstra had ook wel eens een opmerking in die richting gemaakt. Ze noemde toen mijn naam niet, maar ik begreep heel goed dat ze mij bedoelde.” Vijf seconden Gemser zegt maar vijf seconden bedenktijd nodig te hebben gehad om in te stemmen met zijn kandidatuur.
Hoewel hij het waarschijnlijk uit beleefdheid niet met zo veel woorden zegt, wilde hij heel graag zijn bestuursfunctie bij NOC*NSF inruilen voor een plek dichter bij de werkvloer. Want dáár voelt hij zich toch het lekkerst. Dat de keuze uiteindelijk ook op hem viel, was niet zo vreemd. Gemser lijkt met zijn achtergrond geschapen voor de functie. Hij weet hoe hij met mensen moet omgaan en is als voormalig coach van een lange reeks schaatsgrootheden, onder wie Hein Vergeer, Falko Zandstra, Rintje Ritsma, Gianni Romme en Ids Postma, ervaringsdeskundige. Officieel geldt hij als een noodoplossing van buitenaf, een vrijwilliger, maar met die benamingen doe je de innemende Fries tekort. Er schuilt ook wel een gevaar in de aanstelling van Gemser. Zal hij niet op de stoel van de coach gaan zitten? “Bij mijn aanstelling heeft het bestuur mij absoluut verboden te coachen. ‘Henk, we weten dat je graag coacht’, zeiden ze. Ik heb inderdaad gauw die neiging.
nummer 4 - 2009
COACH
Henk Gemser tijdens de WK afstanden in Vancouver op de Richmond Olympic Oval.
13
debat coverinterview
“We moeten ons niet bij voorbaat rijk rekenen”
Het is ook mijn vak, hè. Dat maakt het ook best een beetje moeilijk voor me.” Natuurlijk ziet hij wel eens wat verkeerd gaan – of misschien wel heel veel – als hij bij een training van
Ard en Wim als voorbeelden Henk Gemser had zelf op de drie Winterspelen die hij als schaatscoach meemaakte met twee verschillende chefs de mission te maken, en dat was hem een waar genoegen. Zowel over Wim Cornelis (1988) als Ard Schenk (1994 en 1998) is de Fries zeer lovend. Sterker nog, het zijn in zekere zin voorbeelden voor hem. Gemser: “Vooral de rust die Wim Cornelis uitstraalde, was indrukwekkend. Hij had ook zorg voor iedereen en cijferde zichzelf volledig weg.” De huidige chef de mission herinnert zich ook dat Cornelis hem bij aankomst in het olympische Calgary onder aan de vliegtuigtrap stond op te wachten. Er was iets misgegaan met het aanwijzen van de vlaggendrager (Jan Ykema) en Cornelis bood Gemser zijn excuses aan. “Hij zou me er vooraf over inlichten, maar was dat vergeten. Ik was woedend, weet nog dat ik op televisie te zien was, terwijl ik in één teug een glas whisky achteroversloeg en godverdomme riep. “Cornelis voelde zich niet te groot om zich te excuseren. Dat heb ik als een hoogtepunt ervaren.” Ook Ard Schenk, van wie hij nog conditietrainer was geweest, maakte in Lillehammer en Nagano indruk op Gemser. “Ard liet mij als coach mijn dingen doen, bemoeide zich er niet te veel mee, maar hij toonde wel interesse.” Schenk zorgde voor een uitstekende sfeer binnen de Nederlandse ploeg, weet Gemser. “Er was harmonie, langebaanschaatsers gingen in Nagano bij de shorttrackers kijken en andersom. Prachtig was dat, zeker de verdienste van Ard. Hoe hij dat deed? Handen in zijn zakken en gewoon op de slungelachtige Schenk-manier. Hij was ook altijd beschikbaar, dag en nacht, fysiek niet kapot te krijgen.” Na het tijdperk Schenk was het over met de rust. Salt Lake City 2002 waren de Spelen van de rivaliserende schaatsploegen die elkaar in gaten hielden en elkaar niets gunden. Chef de mission Leo Visser had zelfs moeite om iemand te vinden die de vlag wilde dragen. Hij kwam uiteindelijk noodgedwongen bij de debuterende snowboardster Nicolien Sauerbreij terecht. Gemser was ook in Salt Lake City aanwezig, niet als coach, maar als tv-verslaggever. “Ik had er dus niets mee te maken, maar ik sprak in die periode onder anderen technisch directeur Joop Alberda en die was echt in alle staten. Zó zal het straks in Vancouver niet zijn. Dat beloof ik.”
14
COACH
nummer 4 - 2009
een olympische kandidaat is. “Ik heb één keer iets tegen een coach gezegd. Heel keurig. ‘Als ik het zo bekijk, vraag ik me af…’ Het is altijd iets op biomechanisch gebied. Daar heb ik verstand van.” Maar in de aanloop naar Vancouver wil hij vooral de coaches en sporters morele steun bieden, en als het moet echt helpen. Hij staat open voor alles. “Ik kan stemming maken”, weet Gemser van zichzelf. “Ik merk ook dat de mensen gemakkelijk naar me toekomen. De drempel is blijkbaar laag, gelukkig maar. Het begint allemaal met vertrouwen.” Het zorgt er voor dat de chef er plezier in heeft. Gemser: “Neem bijvoorbeeld Britt en Bell Berghuis, de snowboardcrossers. Daar ben ik enthousiast over. Wat een meiden zijn dat! Hun grondhouding is uitstekend, niet zeuren, maar doen, heel rechtlijnig ook. Ze hebben zich nog niet voor de Spelen gekwalificeerd, maar ik hoop dat ze het halen.” Een chef de mission hoeft zeker niet van alle sporten verstand te hebben, stelt Gemser vast. “Het is een kwestie van handen in de zakken, inventariseren en, waar nodig, reageren”, omschrijft hij zijn werkzaamheden. Zo hielp hij onder meer mee om tien weken ‘zomerijs’ te regelen voor de schaatsers. Gemser kende de weg. “Ik had geen warming-up nodig.” Eigenlijk begint op 2 januari, als de Nederlandse equipe voor Vancouver door NOC*NSF-voorzitter Erica Terpstra aan hem wordt overgedragen, zijn werk pas echt. “Dan ben ik sportief gezien absoluut de autoriteit”, zegt Gemser. Het betekent dat hij de baas is en eigenhandig besluiten kan nemen. “Om een voorbeeld te geven: ik zou als chef de mission die zogenaamde boboff in Turijn hebben verboden. Zoiets doe je ter plekke niet meer, dat had al eerder beslist moeten zijn. Ik had daar in 2006 als bestuurslid kramp van in mijn maag. Ik vond dat dat echt niet zo kon. Gelukkig is het nu allemaal al achter de rug, laatst in Noord-Italië.” Gemser hoopt stiekem op een ereplek voor de bobsleeërs, het zou na lange tijd de eerste medaille bij de Winterspelen voor Nederland zijn die niet bij het schaatsen wordt behaald. “Die jongens behoren gewoon tot de wereldtop en je weet maar nooit”, zegt Gemser enthousiast. “Er zitten zo veel meer mogelijkheden en reserves in de mens dan we denken.” Over het schaatsen zegt hij ‘gematigd optimistisch’ te zijn. “We moeten ons niet bij voorbaat rijk rekenen. Kijk maar naar vorig seizoen. Dat was in zijn totaliteit niet om over naar huis te schrijven.”
Voor de 5.000 meter op de WK allround in Milwaukee staat Henk Gemser zijn pupil Ids Postma bij. Postma zet een tijd van 6.40,89 neer en wordt zevende. In het eindklassement wordt hij tweede, na Gianni Romme en voor Rintje Ritsma. Gemser was, totdat hij stopte in 2001, jarenlang de coach van Postma.
Chefs de mission Wie gingen in de olympische geschiedenis Henk Gemser voor als chef de mission bij de Winterspelen?
FOTO: ANP PHOTO
FOTO: ANP PHOTO
1928 (Sankt Moritz): Gerrit van Laer 1936 (Garmisch-Partenkirchen): Gerrit van Laer 1948 (Sankt Moritz): Dolf van der Scheer 1952 (Oslo): Klaas van den Houten 1956 (Cortina d’Ampezzo): Klaas van den Houten 1960 (Squaw Valley): Adrian Paulen 1964 (Innsbruck): Kees Kerdel 1968 (Grenoble): Herman Quarles van Ufford 1972 (Sapporo): Herman Quarles van Ufford 1976 (Innsbruck): Bram Leeuwenhoek 1980 (Lake Placid): Bram Leeuwenhoek 1984 (Sarajevo): Tjeerd van Wimersma Greidanus 1988 (Calgary): Wim Cornelis 1992 (Albertville): Ard Schenk 1994 (Lillehammer): Ard Schenk 1998 (Nagano): Ard Schenk 2002 (Salt Lake City): Leo Visser 2006 (Turijn): Eddy Verheijen
Vlaggendrager Tot zijn taken behoort straks ook het aanwijzen van de vlaggendrager, iets dat in het verleden niet altijd probleemloos verliep. Gemser ziet echter geen gevaren. Hij typeert het zelfs als ‘een gezellig onderwerp’. “Ik vind het een voorrecht om te doen. Het is niet niets, de vlaggendrager voert bij de openingsceremonie van de Olympische Spelen wel zijn land aan. Dat maakt hem of haar onderdeel van de geschiedenis.” Is hij als chef de mission straks in Canada af te rekenen op de resultaten van de Nederlanders? “Nee”, zegt Gemser heel gedecideerd. “Want daarvoor zou ik coach moeten zijn. Kijk, als het een klerezooi in de oranjefamilie is, dan wel. Dan ben ik verantwoordelijk.” Het zal voor Gemser over een kleine twee maanden zeker niet altijd meevallen. Hij mag niet coachen, maar moet wel zorgen dat alles buiten het speelveld goed verloopt. “Of ik er van zal genieten? Dat denk ik wel. Ik kan goed met de spanning omgaan. Ook al in mijn tijd als coach. Dat leer je. Ik kan me mijn eerste grote toernooi nog herinneren, de WK sprint in Alkmaar in 1977. Ik stond daar echt naar mezelf te kijken. Ik moest de hand met de chronometer met mijn andere hand vasthouden. Zo erg trilde ik.”
“Ik kan goed met de spanning omgaan”
Met een indrukwekkende erelijst waarop onder meer twaalf wereld-, negen olympische en vier Europese titels van zijn schaatsers staan, stopte Gemser in 2001 als coach. “Weet je waarover ik me heb verbaasd? Dat ik toen niet meteen door de KNSB ben gevraagd om iets voor de organisatie te betekenen. Terwijl dat verzoek wel uit het buitenland kwam.’’ Hij kon op een bepaald moment in Duitsland zelfs invallen als coach. “Toen Gianni Romme, van wie ik de praktijkbegeleider en adviseur was, een keer niet kon, vroegen ze mij om hem te vervangen. Dat heb ik maar niet gedaan. Ik vond dat ik als bestuurslid van NOC*NSF niet een buitenlandse ploeg kon gaan coachen. “Het was me wel een verhaal geworden, hè. Ik met Anni Friesinger.” De vraag is waar chef de mission Gemser zich straks tijdens de wedstrijden bij de Spelen zal ophouden, hoog op de tribune of ergens anders? “Ik kan in mijn functie tot het middenterrein komen”, benadrukt hij met gepaste trots. “Bij het schaatsen zal ik, denk ik, achter de boarding bij de kruising staan. Dat is nu eenmaal een vertrouwde plek voor me, maar dan twee meter naar voren óp het ijs. Nu sta ik er achter.” Zou Gemser er nog steeds óp willen staan, op het ijs als coach? Zonder aarzeling: “Natuurlijk wel. Zomaar.”
nummer 4 - 2009
COACH
15
Het doel is om jarenlang trainen te verzilveren met goud.
Eerlijk over Vancouver. 25 jaar hoofdsponsor KNSB.
RECHT(S) Weten wat en hoe je moet trainen is cruciaal voor het bereiken van enig resultaat. De winst zit ’m voornamelijk in de herhaling. Je ziet nog wel eens trainers die vooral willen laten zien hoeveel oefenstof ze in huis hebben. Nog voordat de ene oefening er goed en wel inzit, worden de pilonnen voor de volgende oefening alweer uitgezet. Basketbal en golf, zomaar twee sporten die het bovenal moeten hebben van de herhaling. Uren, nee dagenlang, repeteren ze hun bewegingen. Ook nooit het gevoel dat ze het vervelend vinden om hun vaardigheden tot in het oneindige te herhalen.
column marc delissen
FOTO: Alice van Duijn
Marc Delissen is advocaat en partner bij Delissen Martens advocaten, belastingadviseurs en mediation in Den Haag.
Om iets te leren, is het gebruik van de hersenen cruciaal. Die constatering is op zichzelf geen hogere wiskunde. De vraag die wel enig nadenken vergt, is of we de hersenen bij het trainen van vaardigheden en het spelen van wedstrijden wel goed gebruiken. De hersenen bestaan uit een linker- en een rechtergedeelte. De rechterzijde van de hersens werkt creatief en instinctief. Het reageert intuïtief en zorgt ervoor dat we spontaan reageren. De linkerzijde daarentegen is rationeel en ordent gedachten. Het kan instructies ontvangen en onthoudt feiten op een georganiseerde wijze. De linkerzijde is ideaal om te gebruiken bij trainingen en instructies. Het verbeteren van de (mechanische) uitvoering en het gestructureerd nadenken hoe het beter moet. Tijdens wedstrijden is het geen doel op zich om te werken aan het verCoaches moeten spelers (met beteren van je niveau. Het gaat er om dat de wedstrijd gewonnen wordt. Je moet het dóen tijdens name ook spelertjes) de wei een wedstrijd en er niet over nadenken. Er op vertrouwen dat het lichaam genoeg informatie heeft in sturen zonder al te veel opgeslagen om te presteren. Het lichaam, en met name het onderbewuste, is tot veel in staat. De rechterhelft moet de boventoon voeren. opdrachten Je ziet van de kant vrij snel welke sporters (en soms hele teams) hun ‘verkeerde helft’ gebruiken. Ze twijfelen, denken na over een passeerbeweging of lopen elkaar bij een kansrijke vrije trap in de weg. Ze gebruiken links, terwijl rechts in charge zou moeten zijn. Gebruik je (uitsluitend) je rechterhersenhelft tijdens wedstrijden, dan kunnen alle remmen los. Er zijn geen beperkingen, je denkt niet na, je doet. Kortom: er is vorm. Alle coaches zouden zich van dit simpele gegeven bewust moeten zijn. Ze moeten spelers (met name ook spelertjes) de wei in sturen zonder al te veel opdrachten. Gewoon lekker doen, plezier maken en niet nadenken. Coaches zelf zouden zich tijdens wedstrijden ook niet meer druk moeten maken om allerlei randzaken (de scheidsrechter bijvoorbeeld), maar zich tijdens de uitvoering laten leiden door rechts. Psychologie van de koude grond? Zeker, maar oh zo functioneel.
nummer 4 - 2009
COACH
17
“Wie was jouw inspiratiebron?” Stop bijna driehonderd sportcoaches in een zaal en je krijgt een snelkookpan van bruisende discussie, anekdotes en ideeën. En dat was ook precies de bedoeling van het Nationaal Coach Congres, vorige maand op Papendal. ‘Een leven lang coachen’, luidde het thema, maar meer nog dan dat vielen de termen passie, kennisuitwisseling en inspiratie.
Door: Joost de Jong Foto’s: Witbalans/Bob van Leeuwen
18
COACH
nummer 4 - 2009
De NLcoach Support Prijs 2009 ging naar Georges Derop (schermen), Gerben Wiersma (turnen) en Niels Hoekstra (kanoën)(v.l.n.r.).
“Ik ben de norm!” buldert Ton Boot aan een van de thematafels. De als altijd extroverte basketbalcoach heeft het galmend over het vertrouwen tussen coach en spelers. “De coach moet in alles het goede voorbeeld geven en niet schipperen met regels en normen. En ik bepaal waar die liggen!” Het beeld maakt in één oogopslag duidelijk waar het op het Nationaal Coach Congres om gaat: passie, elkaar en je sporters beter maken, bevlogenheid en inspiratie. “Welke coach maakte voor het eerst het verschil bij jóu?”, vraagt technisch directeur van NOC*NSF
Maurits Hendriks het gehoor van 270 coaches uit top- en breedtesport tijdens het plenaire gedeelte. Om vervolgens zijn eigen antwoord te geven en te vertellen hoe Ruud Vreeman, voormalig burgemeester van Tilburg, het opgewonden zestienjarige standje Hendriks ooit met beide benen op de grond zette tijdens een hockeyclinic. “Ik was vol motivatie om te laten zien wat ik als jonge keeper allemaal kon en hoe goed ik wel niet was. Ik dook en zweefde alle kanten op, maar pakte geen bal. ‘Ik heb een tip voor je,’ zei Vreeman plotseling, ‘blijf eens
Maurits Hendriks is een van de sprekers tijdens het plenaire gedeelte.
staan.’ Vervolgens pakte ik de helft van de ballen. Dat moment heeft een onuitwisbare indruk op mij gemaakt.’’ Hendriks pleit voor het nog meer uitwisselen van kennis tussen coaches. “We moeten leren ons nóg meer open te stellen”, zegt hij. “Op verschillende niveaus en in verschillende sporten. Ik deel mijn kennis het liefst met mijn grootste concurrent.” Dat je daarin soms ook wel eens iets te ver kunt gaan, moest Hendriks zelf ook wel toegeven. “Ooit legde ik als bondscoach van de hockeyers mijn trainingsschema’s letterlijk open voor Paul Lissek, coach van onze concurrent Duitsland... hij vond dat zichtbaar nogal vreemd.” Volgens Hendriks moet een coach altijd bezig zijn met winnen. “Ik was als coach altijd gefocust op een wedstrijd, een toernooi”, zegt hij. “Alles week daarvoor, de hele voorbereiding moest gericht zijn op maximaal presteren op dat ene
Joop Alberda weet Pieter tijdens het interview interessante uitspraken te ontlokken.
moment. Prepare to win, dat is wat een coach doet. Ja, dat geldt ook aan de andere kant van de sport, voor de jeugdcoaches die bezig zijn met opleiden. Want gooi een bal in een groep kinderen en laat ze spelen. Dan willen zij ook maar één ding: winnen.” Naast passie, discipline, respect en onbaatzuchtigheid omschrijft Joop Alberda even daarvoor voorstellingsvermogen als een van de eigenschappen van de ‘levenslange’ coach. “Kunnen we ons voorstellen hoe we ook over twintig jaar succesvol kunnen zijn? Coachen is denken, durven, doen”, zegt de gastheer, spreekstalmeester én interviewer. Want: “Wie was jouw inspiratiebron?”, vraagt hij
Ton Boot (midden) en Toon Gerbrands (rechts) bemannen samen de thematafel ‘Training to win’.
Pieter van den Hoogenband. De olympisch zwemkampioen antwoordt verrassend: “De spelers van het Nederlands elftal die in 1988 Europees kampioen werden. Ik was toen een mannetje van tien, dat vond ik echt geweldig.” In zijn eigen sport heeft VDH vooral veel te danken gehad aan zijn coaches Titus Mennen (“als jonge zwemmer was hij mijn inspiratie”) en Jacco Verhaeren. Met hem legde hij gedurende meer dan vijftien jaar de weg af naar de absolute top. “Jacco wilde de beste trainer van de wereld worden. Dat trof, want ik wilde de beste zwemmer worden. Ik ben er trots op hoe we dat samen hebben aangepakt en bereikt.”
“We moeten leren ons nóg meer open te stellen. Op verschillende niveaus en in verschillende sporten” [Hendriks]
Volleybalcoach Appie Krijnsen is één van de coaches die een praktijktraining geeft.
Ook de thematafels ontbraken tijdens het laatste Coach Congres niet.
nummer 4 - 2009
COACH
19
TJALLING VAN DEN BERG
“Papegaaien praten veel, maar vliegen weinig”
H
Tjalling van den Berg (61) is coach van de Internationale Turnacademie van het CIOS te Heerenveen. De Fries schreef het boek Coachen, Vinden, Binden, Scoren over de eco-coach.
FOTO: LUUK DE VRIES
Zijn ervaring gebundeld.
Tjalling tijdens de Friese Elfsteden Rijwieltocht.
Door: John Volkers
20
COACH
nummer 4 - 2009
et was tweede pinksterdag 2005. Tjalling van den Berg reed mee in een groepje fietsvrienden dat de Friese Elfsteden Rijwieltocht van dat jaar tot een goed einde trachtte te brengen. Een kleine 250 kilometer op de racefiets, het is een inspanning die beleid vereist. De Friese turncoach, in Bolsward op een bejaard karretje van start gegaan, dook weg in de groep van elf. Ook toen er na een valpartij drie mannen uitvielen, bleef hij uit de wind. Tot bij Sloten, op driekwart van de afstand, de brug openstond. En de wat suffe gangmakers van de groep zich keurig opstelden in de lange rij op het fietspad. Daar zag Van den Berg zijn kans schoon. Hij reed rechtdoor over de rijksweg, tussen de auto’s door, helemaal naar voren. Toen de brug weer naar beneden was, was hij als eerste weg. We zagen hem pas in Bolsward terug, met een gezicht van: Waar bleven jullie nou? Daar, bij die ronde door zijn eigen provincie, moet de geboorte van de eco-coach Tjalling van den Berg hebben plaatsgevonden. Het is jezelf voorhouden dat je zuinig moet zijn met je krachten en geen energie mag morsen. En daar ten slotte de revenuen van oogsten – een vileine lach naar je kapotte fietsmakkers. Die slopende dag in de eigen provincie zal bij de coach uit Heerenveen de ogen hebben geopend. In die quasi Tijl Uilenspiegel die ons bij de neus nam, steekt een uiterst
serieuze coach. Slim, duurzaam en energiek. Hij noemt zichzelf in het boek dat hij met Ruben Bakema heeft geschreven, de ‘eco-coach’. Het is een begrip waar hij zuinig op is, hij heeft de term in het verleden nooit rondgestrooid. Ik hoorde het hem nimmer zeggen in al die jaren dat ik hem in die verrassende turnwereld tegenkwam. Tot die zomerse middag in 2009 dat hij in het Abe Lenstra Stadion het eerste exemplaar ging aanbieden aan Foppe de Haan, de veel bekendere versie van de Friese nuchterheid in coachkleren. CIOS Tjalling van den Berg is opleider op het CIOS te Heerenveen. Hij is de bedenker van het turncollege, een klasje vol specialisten dat zelfs op buitenlandse belangstelling mag rekenen. Die Friese docent heeft in gevatte woorden omgezet wat hij al jaren, in de les en aan de koffie, tegen iedereen roept. Dat coaching in het opkomende sportland Nederland een onderschat deel van het trainersvak is en van opleidingswegen meer aandacht verdient. Dat heeft Van den Berg gedaan met een kloek boek: Coachen, Vinden, Binden, Scoren. Ook wel: de eco-coach. Alles wat hij door de jaren tegen ons verslaggevers zei in de catacomben van turnstadions in Anaheim, Gent en Århus heeft hij in zijn boek gestopt. Een 61-jarige coach, ‘maar met een hartleeftijd van veertig’, is dat aan
FOTO: JAN DE KONING
zijn jeugdige gehoor verplicht. Hij begint het boek – plus website – met een stel van zijn eigen, haast Chinese wijsheden die ons ook al zo vaak op het verkeerde been hebben gezet maar wel tot denken brachten. ‘Twijfel niet in slechte tijden, maar juist als het goed gaat’. ‘De coach gaat met de zorgen naar huis, de sporter met zijn tas’. Of: ‘niet de sprong is spannend, maar het gat in de lucht’. Of anders het spottend bedoelde: ‘papegaaien praten veel, maar vliegen weinig’. Met een heus uitroepteken. Hij legt ook direct uit in het belangrijke hoofdstuk over luisteren: papegaaien of iemand napraten is ook een typische luisterfout. Het herhalen van opmerkingen van anderen in vaak iets andere woorden is een nietszeggend gebeuren. Het zijn de prikkels uit de eigen praktijk die het geschreven erfstuk van een rijke sportcarrière zo aantrekkelijk maken. Deze guitige man, aangesteld als kruisbespanningscoach bij sc Heerenveen, blijkt over een rijk inzicht in de sport te beschikken en hij leent als het hem uitkomt wijze opvattingen van types als Peter Murphy of Joop Alberda. Of zoals vriend en collega Foppe de Haan in het Abe Lenstra Stadion zei: “Tjalling is een merkwaardig mens. Hij is goed in dingen verzamelen. Hij heeft ook van mij wat gestolen. Maar het is een mooi boek voor de praktijk geworden, een naslagwerk waarin alles is aangeraakt.
En dat je als jonge trainer of coach op weg helpt.” Zwijgen Die jonge vent of vrouw moet maar eens kijken naar een hoofdstuk als ‘Luister, zwijgen en vragen’. Het gaat over coaches die zelf zo graag aan het woord zijn, maar die er beter aan doen te luisteren. Zo openden Van den Berg en Bakema eens een workshop met een dia waarop stond: zwijgen is goud! Ze keken de coaches in de zaal aan zonder iets te zeggen. Die keken terug, in verwarring. Sommigen voelden zich bedonderd (‘dat is gemakkelijk verdiend’). Het was, zo schrijft Tjalling, een aanzet tot bezinning en beschouwing. Het boek leest, ook voor de gemiddelde begeleider van een sportteam, als een trein. Hier valt iets op te pikken. Er kan een scheurkalender van worden gemaakt, dat gevoel krijg je. En Tjalling zou Tjalling niet zijn als hij niet af en toe in de overdrijving zoekt. Zoals over de bijdragen van de ruimtevaart aan de sport: “Het eerste sporthotel op de maan zal er binnen tien tot twintig jaar zijn, gewichtloosheid zal leiden tot nieuwe sporten.” In het boek duikt opeens nog een verwijzing naar de demarrage bij
Tjalling (midden) en coauteur Ruben Bakema overhandigen het eerste exemplaar van hun boek aan Foppe de Haan.
Coachen is een vak op CIOS Heerenveen Het lesboek is al bekend, Tjallings eigen eco-coach. Het lesrooster van CIOS Heerenveen is op grote aandrang van Tjalling van den Berg dit schooljaar uitgebreid met het vak Coachen. Daarmee is een grote leemte gevuld, althans in de ogen van Van den Berg. De auteur is van mening dat er te weinig aandacht is voor de coachkant van het vak van trainer. Er zijn vele trainers, maar nauwelijks coaches, is het stokpaard van de Fries. “We moeten het moderner aanpakken. Er is veel veranderd in de wereld. Coachen is een heus beroep. Het werd wel gedaan op het CIOS, maar dan verstopt in vakken als didactiek en trainingsleer. Nu staat het met hoofdletters op ons rooster. We zijn daarmee de eersten in Nederland.” De specialisten in turnen, voetbal en zeilen hebben ingestemd met de modernisering van hun opleiding bij het Friesland College (CIOS) te Heerenveen.
Sloten op. Het gaat over slim zijn in de praktijk: “Wie nooit regels heeft overtreden, moet snel ambtenaar of politieman worden.”
Eco-coach Titel: Coachen, Vinden, Binden, Scoren Auteurs: Tjalling van den Berg & Ruben Bakema ISBN: 978-90-4391-263-1 Omvang: 207 pagina’s Prijs: € 19,95 Bestellen kan via www.eco-coach.nl.
“Wie nooit regels heeft overtreden, moet snel ambtenaar of politieman worden” nummer 4 - 2009
COACH
21
Bedrijven die supersnel groeien, zijn een succesverhaal &Samhoud is ook een succesverhaal, niet vanwege de pijlsnelle groei, maar vanwege de verstandige groei. Wij helpen organisaties bij het realiseren van doorbraken door het inspireren en verbinden van mensen. &Samhoud wordt gedreven door klanttevredenheid. Een tevreden klant zorgt voor duurzame financiële waarde. Klanttevredenheid en medewerkertevredenheid hangen nauw samen. Het zijn immers onze medewerkers die waarde toevoegen aan de klant. Tevreden medewerkers: &Samhoud is nummer 1 Great Place to Work (GPTW, april 2008) Tevreden klanten: &Samhoud is nummer 1 van managementadviesbureaus op gebied van knowhow (Incompany100, september 2008)
Je kunt niet harder groeien dan verstandig groeien Kent u dat verhaal van de kip met de gouden eieren? Verstandige groei betekent dat je groeit in medewerkertevredenheid, in klanttevredenheid en in financiële waarde. Jaarlijks groeien wij tussen 15% en 25%, niet minder en niet meer. Als we meer dan 20% van onze tijd besteden aan nieuwe klanten, dan gaat dat ten koste van onze bestaande klanten. En als we meer dan 20% nieuwe mensen aannemen, dan vernietigen wij onze cultuur.
Wij nemen maar 1 op de 250 mensen aan. Ben jij ook zo speciaal?
Wilt u meer weten over verstandige groei bij &Samhoud en in uw eigen bedrijf? Bel: 030 – 234 86 68 Mail: j.schilte@samhoud.nl Surf: www.samhoud.nl
stuur e g
Uit de schaduw a’s
p
ro
de
Arts
Thema
g ra m m
Gefronste wenkbrauwen, vragende blikken en ontwijkende antwoorden. Dat waren zo’n beetje de eerste reacties bij het aansnijden van het themaonderwerp voor dit nummer van NLCOACH: door (para)medici gestuurde trainingsprogramma’s. Wegduikgedrag, onbeantwoorde telefoontjes en ingeschakelde voicemails, dat werk. Artsen en sport, zeker in de trainings- en voorbereidingsfase, het blijft een combinatie die vragen en vraagtekens oproept. De link met groezelige praktijken, Oostblokdoctrines en verboden middelen is snel gelegd, zeker door wie niet goed is ingevoerd. Juist daarom hebben we toch volhard in onze pogingen om over het onderwerp in gesprek te komen met kenners en ervaringsdeskundigen. Juist om de rol van (para) medici in de sport te ontdoen van schimmigheid en schaduw. Want wat is er mis met het op lichamelijk en geestelijk vlak verantwoord begeleiden van sporters? Topsport is immers per definitie balanceren op de grenzen van wat mogelijk is, daarbij is een wakend oog zelfs zeer gewenst. Want, “onze primaire taak is toch het verzorgen van de mens”, zo zegt de Belgische arts Yvan Vanmol, al meer dan twee decennia op diverse wijzen betrokken bij de begeleiding van wielrenners. Het beeld van het topsportmedisch beleid in Nederland is wisselend, zo blijkt. “Schrijnend slecht”, zegt de een,
“veel ten goede veranderd”, volgens de ander. Winst is in elk geval dat in steeds meer sporten, onder meer maar niet uitsluitend wielrennen, schaatsen en zwemmen, de medische begeleiding een geïntegreerd en transparant onderdeel is geworden van de trainingsaanpak. Dat brengt ook weer nadelen, of uitdagingen zo u wilt, met zich mee. “Ga maar eens vergaderen met tien specialisten, dan zie je al snel door de bomen het bos niet meer.” En wie is vervolgens leidend in de discussies tussen arts, psycholoog, krachttrainer, fysiotherapeut, voedingsdeskundige en coach? “Het oog van de trainer geeft de doorslag”, tenzij in geval van een blessure: “Dan is de arts de hoogste in rang.” De ware kunst zit hem dus in het vermogen om écht interdisciplinair te kunnen werken, zo is ook een van de voorliggende conclusies. Dat veronderstelt kennis en inzicht bij de coach om de aangereikte informatie te analyseren en interpreteren. Vervolgens moet hij de kracht hebben om daaraan zijn eigen invulling en betekenis te geven. Of, zoals een juist om het inschakelen van een rijk geschakeerd palet aan externe deskundigen befaamde zwemcoach het formuleert: “Sportartsen en fysiotherapeuten gaan mij echt niet vertellen wat ik in de training moet doen, maar hun mening telt voor mij heel zwaar.”
inhoud thema Externe deskundigen als aanvulling op de coach. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 Artsen en coaches doen een boekje open. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .28 Het topsportmedisch beleid onder de loep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
nummer 4 - 2009
COACH
23
THEMA
debat Artsgestuurde programma’s
N
Jacco Verhaeren is een van de coaches die zijn wenkbrauwen tot recordhoogte fronst, als hij wordt geconfronteerd met het thema van dit nummer. “Ik laat mijn schema’s niet door artsen schrijven”, zegt hij, om er (bij nadere uitleg) snel aan toe te voegen dat zwemmen anno 2009 natuurlijk niet meer kán zonder professionele medische begeleiding.
Schema’s schrijven op basis van de afvalstoffen die nu eenmaal inherent zijn aan hard trainen, was op zich niet revolutionair en werd al geruime tijd toegepast in landen waar sportief
specifieke manier van meten,” zegt Verhaeren over zijn Belgische collega, “was voor mij een echte eyeopener. Voor mij is het één van de metingen waarmee ik tot op de dag van vandaag beschik over een middel om de training te sturen.” Het betreft bloedanalyses die vlak na inspanningen van verschillende intensiteit in het water worden afgenomen, gemiddeld ongeveer twee tot drie keer in trainingsperiodes van vier maanden. “Lactaatmetingen worden, als het gaat om topsport, overal ter wereld verricht. Het mooie van Jan Olbrecht is dat hij een rekenmodel heeft ontwikkeld waarbij je niet alleen de hoeveelheid afvalstoffen ziet, maar ook de aerobe capaciteit, gemeten naar lichaamsgewicht en de snelheid waarmee melkzuur wordt aangemaakt. Die cijfers geven mij aan wat er aan de hand is met mijn sporters, en of we ‘goed zitten’ bij de periodisering. Of dat we de training moeten aanpassen.” Specialisatie is een afgeleide van professionalisering. Voilà. Jan Olbrecht zelf vindt het de normaalste zaak van de wereld dat trainers experts inhuren om hun programma’s te sturen. Waar dat in een nog niet eens zo’n ver verleden het privilege was van veel Oostbloklanden en Australië, is dat nu gebruikelijk in de
presteren geen smerig begrip was, zoals dat in Nederland lang het geval was. Maar in de weerbarstige praktijk bleek het een nogal onbetrouwbaar hulpmiddel, uit de cijfers waarover menige topper is uitgegleden. “Zijn
meeste landen. Hij werpt nog weleens jaloerse blikken naar zijn noorderburen, die een behoorlijke voorsprong hebben opgebouwd (volgens hem mede dankzij de sterke sportkoepel NOC*NSF), al wordt de achterstand van België kleiner.
ederlands zwemmen op topniveau heeft het laatste decennium afgerekend met een op het eerste oog hartverwarmend amateurisme dat bij de concurrentie alleen op de lachspieren werkte. “Iemand ging naar de fysiotherapeut als het echt niet anders kon”, aldus Jacco Verhaeren. De Brabantse coach maakt inmiddels dankbaar gebruik van sportpsychologen, inspanningsfysiologen, biomechanica, managers en bijna vanzelfsprekend sportartsen. Hij prijst nog de dag waarop hij zich verbond aan Jan Olbrecht, een Belgische wetenschapper die zich had gespecialiseerd in lactaatmetingen. “Dat was na de Olympische Spelen in Atlanta (1996). Ik had wat artikelen van hem gelezen en vanuit zijn land hoorde ik heel interessante dingen over deze fysioloog. Daarvoor was ik nauwelijks bezig met lactaten. Trainen was vooral een kwestie van aanvoelen. Is dat nog steeds, maar wel ten dele.”
Lactaatmetingen
“De kunst is echt interdisciplinair te gaan werken” Door: Kees Kooman
24
COACH
nummer 4 - 2009
FOTO: PRO SHOTS
“Maar topsport is vooral een meerjarenplanning, in ons land sterk gestuurd door de politiek en je weet maar nooit uit welke hoek de wind over een paar jaar waait.” Het is waar: lactaatmetingen zijn zeker niet nieuw. “Je moet het doen. Daarvan is inmiddels iedereen overtuigd. Maar het is verdomd moeilijk de parameters juist te interpreteren en de goede conclusies te trekken. Waar vroeger toch vooral sprake was van trial en error, kun je nu heel veel fysiologische informatie halen uit de juiste methodes. En dan nog kan eenzelfde resultaat uit eenzelfde lactaattest voor twee mensen totaal verschillende trainingsinformatie opleveren.”
Interdisciplinair
Op de vraag tot hoever een (para) medisch begeleider kan of moet gaan, zegt Olbrecht: “Ik geloof niet in een charter dat zegt wat wel kan en wat niet. Dat kun je niet in regeltjes vastleggen. Bij topsport is nooit sprake van standaardsituaties. Idealiter wint het gezonde verstand het altijd. Je wilt de sporters in ieder geval geen schade berokkenen. Maar er moet wel wederzijds sprake zijn van een zekere verdraagzaamheid. Dan heb je toch nog een elastiek, want wie bepaalt waar en wanneer de schade begint?” Hoe meer een sport is geëvolueerd, hoe meer landen deze beoefenen, hoe meer experts zich zullen specialiseren. En zo hoort het ook, aldus Olbrecht. “De kunst van tegenwoordig is echt interdisciplinair te gaan werken. Dat betekent een aantal observaties vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines verzameld en bekeken. Dan kom je op een punt waarbij je met elkaar moet afspreken waar de prioriteiten moeten liggen. Neem dit simpele voorbeeld: een krachttrainer stuurt aan op extra uren in het haltercentrum. Maar de inspanningsfysioloog vindt dat er meer gewerkt moet worden aan het uithoudingsvermogen. De trainer neemt die twee adviezen ter harte en combineert ze tijdens een hoogtestage. Tja, dan weet je op voorhand dat er nooit een maximaal rendement zal komen.” Een interdisciplinaire samenwerking is, zo wenst Jan Olbrecht gezegd te
hebben, niet zo eenvoudig als het misschien op het eerste oog lijkt. “Ga maar eens met een groep van tien man vergaderen. Je zult een keer per maand of zes weken met je hele begeleidingsteam samen moeten gaan zitten om de pro’s en contra’s te bespreken. Dan heeft de coach een pallet waaruit hij kan kiezen. Hij weet waar de risico’s liggen.” Dan nog bestaat er een groot gevaar. “Dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Je hebt vier of vijf specialisten, iedereen verdedigt met passie zijn overtuiging. En de trainer denkt: ik heb goede mensen in mijn team. Ze zullen het wel weten. Als je een coach gaat overspoelen met informatie, bestaat het gevaar dat hij in verwarring raakt en niet meer kan kiezen. Kijk, en Jacco is nu net één van die heel sterke mensen die kan beslissen van welke informatie hij wel praktisch gebruikmaakt en van welke niet.”
Externe deskundigen
Jacco Verhaeren benadrukt bij lezingen en presentaties het belang van een ruim bemeten groep begeleiders in de topsport anno 2009. Hij deinst ook niet terug voor mentale steun.
“Waarom zou je wel veel tijd besteden aan techniek en inmiddels de mogelijkheid om iemand rustig te krijgen bij belangrijke toernooien laten lopen? Ik luister naar alle door mij ingeschakelde mensen. Die mensen zitten er niet voor niets. En ik neem uiteindelijk zelf de beslissingen.” Hij vervolgt: “Het is een groot voordeel met externe deskundigen te kunnen werken. Het kost veel tijd, maar ik heb mijn staf in alle rust opgebouwd, eerst Jan Olbrecht en daarna de anderen. Vanzelfsprekend zoek je mensen op wier expertise je kunt en wilt vertrouwen. Als het vertrouwen er niet (meer) is, zoek je een ander. Hetzelfde geldt voor begeleiders die geen toegevoegde waarde hebben. Wanneer er bij bepaalde metingen wat boven water komt, moet je er wel wat mee doen. Ik laat ze niet verrichten om de uitslagen uiteindelijk naast me neer te leggen. Ik ga graag de dialoog aan met mijn begeleiders, van voedingsdeskundige tot bewegingswetenschapper. Sportartsen en fysiotherapeuten gaan mij echt niet vertellen wat ik in de training moet doen, maar hun mening telt voor mij heel zwaar.”
Jacco’s manier van werken werpt zijn vruchten af. Hij begeleidde niet alleen Inge en Pieter naar de top, maar zorgde er ook voor dat ‘zijn’ vrouwen (waaronder Marleen Veldhuis) vorig jaar bij de Spelen in Peking goud wonnen op de 4 x 100 meter vrije slag.
“Waar de grens ligt? Bij de dopinglijst” [sportarts Van Oosterom] nummer 4 - 2009
COACH
25
Ook de Rabo coaches volg je op rabosport.nl
www.rabosport.nl
Dankzij goede begeleiding groeide Jacco’s pupil Pieter van den Hoogen band uit tot een topper. Eén van Pieters hoogtepunten was het winnen van de 100 meter vrije slag op de Spelen in Sydney (2000).
“Sportartsen en fysiotherapeuten gaan mij echt niet vertellen wat ik in de training moet doen” [Verhaeren] zelfs blind op de sportarts. “Dan laat je je volkomen sturen door de dokter, ik in elk geval wel. Wanneer de sportarts zegt dat er de komende week absoluut niet getraind mag worden, dan wordt er niet getraind. Dan is de arts altijd de hoogste in rang.”
Bloedtesten
Robert van Oosterom knikt vanuit zijn praktijk, op steenworp afstand
FOTO: PRO SHOTS
Ten minste één keer per week overlegt Verhaeren met de aan zijn ploeg verbonden sportarts, Robert van Oosterom. Die volgde in Eindhoven een jaar geleden Cees Rein van den Hoogenband op, de vader van de olympisch kampioen. “Dan nemen we even alle sporters door. Wanneer het echt nodig is, iemand komt bijvoorbeeld terug van een blessure, dan is er al snel sprake van twee of drie contactmomenten per week. Fysiotherapeuten betrek ik bij de krachttraining. In extreme gevallen, zoals bij Pieter nadat hij een herniaoperatie had ondergaan, heel vaak. Dan kan en mag je de krachttraining niet aan jezelf overlaten.” Wanneer er sprake is van ziekte, blessure of overbelasting vaart de zwemcoach
nummer 4 - 2009
gelegen van zwembad de Tongelreep, bevestigend. “Wanneer het medische problemen aangaat, ben ik de baas, ja.” Hij is ook de regisseur van de frequente bloedtesten, behoorlijk traditioneel inmiddels in de topsport om vanzelfsprekende waarden zoals ijzergehalte te meten. Het gebeurt drie tot vier keer per jaar in het Sint Anna Ziekenhuis te Geldrop dat een sporttraditie hooghoudt. “Het betekent nog niet dat een sportarts zomaar een MRI-scan kan aanvragen. Het kan wel, maar dan moeten we die zelf betalen.” Hij zou een karig belegde boterham moeten eten, wanneer hij niet kon terugvallen op medische begeleiding van breedtesporters in de vorm van keuringen en blessurebegeleiding- of preventie. “We zitten hier in een topsportomgeving, maar dat is het topje van de ijsberg. Topsport en medische begeleiding: het blijft beknibbelen in Nederland.” De zwemploeg van Jacco Verhaeren vormt een welkome uitzondering. “En ik hoef bij hem mijn woorden niet op een goudschaaltje te wegen.” Met inachtneming van zijn beroepsgeheim kan hij de meeste problemen goed bespreken. Maar het sluit dilemma’s niet uit zoals bij de laatste wereldkampioenschappen. “Iemand was eigenlijk te ziek om mee te doen en begon zich af te zonderen. Je bespreekt een dergelijk geval eerst met de medische staf, dan met de sporter en vervolgens bij groen licht met de coach. We zijn er uitgekomen.” En over de vraag waar bij hem de grens ligt wat ethische dilemma’s betreft hoeft Van Oosterom geen seconde na te denken. “Bij de dopinglijst. Toen ik hier pas in Eindhoven begon, zeven jaar geleden, stonden er een paar krachtsporters op de stoep om poolshoogte te nemen. Die wilden eens zien tot hoever de nieuwe sportarts in de regio ging.”
COACH
27
THEMA
debat Artsgestuurde programma’s
De tijd dat artsen ‘de ballen verstand hadden van trainingsleer’ is voorbij. De laatste jaren is in de Nederlandse sport ten aanzien van de medische begeleiding veel ten goede veranderd. Maar nog steeds geldt: opgepast voor magiërs!
Door: Kees Kooman
“Het oog van de trainer geeft de doorslag” Frank Nusse, een voormalig atletiektopper, keek zijn ogen uit toen hij beroepsmatig nationale selecties ging begeleiden.
Z
ijn achtergrond kon hij onmogelijk verloochenen. “Misschien klinkt het wat verwaand, maar wie uit de
topatletiek komt, weet dat andere sporten daar nog veel van kunnen leren. Er is daar eerder en grondiger nagedacht over het idee hoe je iemand beter kunt laten presteren. Hoewel dat nu ook aan het veranderen is, stond je af en toe perplex over trainingsvormen. Vooral voetbal had daar een handje van, maar ik fronste ook mijn wenkbrauwen bij het schaatsen, hoor.”
“Je kunt nooit zeggen: tot hier ben ik de baas”
“
Hoedt u voor magiërs! Roeicoach Josy Verdonkschot, tegenwoordig werkzaam in Italië zegt het niet letterlijk zo, maar het uitroepteken klinkt wel nadrukkelijk in zijn stem. “Je blijft in de topsport altijd aanlopen tegen medici en paramedici die zichzelf verantwoordelijk achten voor de resultaten van een atleet. Terwijl voor mij juist de sporter altijd de hoofdrol verdient. Met magische begeleiders in de ploeg is de trainer niet meer de baas. Voor mij werkt dat niet en ik zal de betreffende personen vriendelijk bedanken voor hun bijdrage en wegsturen.” Ja, Josy Verdonkschot heeft al heel wat van dergelijke bedankjes op zijn conto staan. “Wat ik vreemd vind, is dat een atleet eerst naar een fysiotherapeut loopt zonder de arts te raadplegen. Het is ook raar om als chiropractor in discussie te gaan met de sportarts, alsof het een hanengevecht betreft. Wie heeft de wijsheid in pacht? Die mensen worden door mij ook op een zijspoor geschoven. Ik wil
28
COACH
nummer 4 - 2009
per se voorkomen dat ‘externen’ aan het stuur komen te zitten. Dat wil ik gewoon niet. Dan heb ik uiteindelijk geen controle meer over hoe een resultaat tot stand is gekomen.” Maar laat vooropstaan dat sportmedisch specifieke kennis enorm is toegenomen in Nederland, aldus Verdonkschot, hand in hand met betrokkenheid. “Niet alleen bij het behandelen van blessures, maar ook preventie en ondersteuning van trainingsprogramma’s.” Met alle respect: de goede medici en paramedici met het sporthart op de juiste plek zijn minstens even belangrijk als moderne hulpmiddelen als de Omega Wave en geavanceerde hartslagmeters. “Hoewel gevoel een belangrijke indicator blijft,” zegt Verdonkschot vanuit het Italiaanse Varese, met fraai uitzicht op het
Maar ja, hij was de arts, en de trainer was de baas. “Je moest vreselijk oppassen om jezelf niet op de voorgrond te plaatsen en voorkomen dat je in een competentiestrijd verwikkeld raakte. De trainer bepaalde en bepaalt uiteindelijk wat er gebeurt. Als ik zeker was van mijn zaak, en dat gebeurde vooral bij krachttrainingen, uitte ik mijn bedenkingen. Dat deed ik dan op een heel
gelijknamige meer, “vaar ik niet blind op een losse opmerking van een begeleider. Hier in Italië zeker niet. Er bestaat nogal eens de neiging iemand met paardenmiddelen op te lappen. Ik wil niet dat mijn sporter wordt ‘opgelapt’. Zij moet worden ‘heel gemaakt’. Weet je, eigenlijk heb ik er niets mee te maken wanneer één van mijn pupillen naar een dokter gaat. Als ik iets moet weten, komt de arts vanzelf bij mij. Daar ga ik tenminste wel vanuit.” Robert van Cingel, oude rot in het vak van de fysiotherapie en werkzaam op Papendal, weet precies wat de roeicoach bedoelt. Hij was als begeleider actief op de laatste vier Olympische Spelen en heeft geleerd dat de beste resultaten alleen maar tot stand kunnen komen door samenwerking. “Je kunt nooit zeggen: tot hier ben ik de baas en daarna jij. Iedereen kan zich voorstellen dat de stress regeert op grote toernooien, zeker in geval van blessures, want dan gaat iedereen zich ermee bemoeien.” Het kan leiden tot ‘conflictjes’, zoals in Atlanta gebeurde. “Maar dat had meer te maken met het matige niveau van de betreffende bondsarts.” Van Cingel is geen magiër, maar zoals het hoort: een vakman. “In de fysiotherapie is sprake van een enorme professionali-
tactische manier, meestal met succes. Maar ik heb echt versteld gestaan van begeleiders die sporters op hoog niveau moesten bijstaan en van wie je dacht: Hoe ben je in godsnaam op deze stoel terechtgekomen?” Maar er is volgens Nusse veel ten goede veranderd de laatste decennia, al dreigt – denkt hij – de balans nu weer de andere kant uit te slaan. “Als je ziet wat er bij de professionele schaatsploeg van Gerard Kemkers tegenwoordig allemaal rondloopt, vraag ik me af of dat weer niet wat overdreven is. Met zoveel begeleiders moet je steeds weer iets nieuws aanbieden, want anders lijkt het al snel of je stilstaat.” De Amsterdammer zou graag zien dat sportjournalisten de ontwikkelingen wat beter bijhouden en op waarde schatten en niet als hondjes achter de amusementswaarde van een sport aanhollen, zodat sporters de eer krijgen die ze verdienen. “Neem de roeiacht bij de vrouwen, de olympische vice-kampioenen van 2008. Niemand kent ze, terwijl ze hun succes
hebben geboekt in een zeer concurrerende topsport. En wie zitten er om de week bij Pauw & Witteman? Voetballers, schaatsers of een of andere hockeybabe.” Ab Krook, die als schaatscoach veel samenwerkte met sportarts Nusse, kijkt met gemengde gevoelens terug op de pioniersjaren van zijn geliefde wintersport. Hij was zelf geschoold op de sportacademie van Keulen en werkte in Duitsland, dat een grote voorsprong had waar het de combinatie van medische expertise en topsport betreft. “Ik wilde graag een keer lactaatmetingen doen tijdens een trainingsstage en belde met die vraag de verantwoordelijke arts, dokter Kindermann. En zo kon het gebeuren dat er gedurende tien dagen een grote laboratoriumwagen stond naast de schaatsbaan van Inzell.” Met alle respect: je merkte volgens Krook goed dat de Nederlandse sportartsen vaak de specifieke trainingsbegrippen ‘niet in de vingers hadden’. “Ik praat nu over de zeventiger jaren. Je had natuurlijk respect
voor deze artsen, maar wist inmiddels wel dat ze de ballen verstand hadden van trainingsleer. Daardoor stond ik als trainer aanvankelijk gereserveerd tegenover deze vorm van begeleiding.” Alhoewel je moet blijven oppassen dat de dokters op de stoel plaatsnemen van de trainer is er, volgens Krook, erg veel ten goede veranderd. “Een heel goede wisselwerking, ook dankzij verbeterde technische hulpmiddelen zoals goede bloedonderzoeken.” Je kunt anno 2009 in Nederland met een gerust hart steunen op de expertise van (para)medici. “Ik zou nog niet durven spreken van een ideale situatie. Frank Nusse [inmiddels nog maar mondjesmaat betrokken bij topsport, red.] moest me aanvankelijk afremmen. Hij was wat ik een no-nonsensedokter zou willen noemen en wist wat onder de gegeven omstandigheden de betere (en goedkopere) test was. Toch blijven voor mij twee parameters de belangrijkste: intuïtie en luisteren naar je lichaam. De echte topsporter kan dat. Het oog van de trainer geeft de doorslag.”
sering. Twintig jaar geleden deed je een sportspecifieke cursus in vijf dagen. Nu ben je drie jaar bezig, twintig uur per week. De kennis betreffende actieve revalidatie is enorm toegenomen. Dat is een van de grote verschillen met vroeger. Toen was het vooral een kwestie van blessures
behandelen. Nu zijn we ook veel meer preventief actief.” “Hier op Papendal werken 250 sporters aan succes. Wij moeten wel multidisciplinair samenwerken. Je hebt te maken met jonge mensen die in veel gevallen van één keer per dag tweemaal daags gaan
trainen. Vaak betreft het een eenzijdige belasting. Wij moeten ervoor zorgen dat die talenten op de juiste wijze anticiperen. We kijken veel verder over de heg dan in een relatief jong verleden. Wederzijdse bemoeienis van of met je collega’s in de begeleiding is dan geen bezwaar.”
FOTO: SOENAR CHAMID
“
nummer 4 - 2009
COACH
Josy Verdonkschot vorig jaar op de Olympische Spelen in Peking. Links Kirsten van der Kolk, rechts Marit van Eupen en chef de mission Charles van Comme née. Van der Kolk en Van Eupen wonnen in Peking goud op het nummer lichte dames dubbeltwee.
29
17% meer kans op toptalent volgend jaar
Als hoofdsponsor van de KNLTB wil REAAL Verzekeringen graag alle tennissers van Nederland steunen. Daarom sponsoren we niet alleen het Nederlands Davis Cup Team, het Nederlands Fed Cup Team, Jong Oranje, het rolstoeltennis en een aantal veelbelovende spelers, maar ook lokale evenementen als het Straattennis en Schooltennis. Want alleen door in de basis te investeren kan de top groeien.
reaal. sUpporter van Het nederlandse tennIs
Artsgestuurde programma’s
FOTO: QUICK STEP
B
Yvan Vanmol.
on. Tegenwoordig denk je bij wielrennen eerder aan goed uitgeruste medicijnkasten dan aan kolossale biefstukken, bruine bonen, spek en levertraan, etenswaren zonder welke consumptie je destijds niet op de fiets stapte met goed fatsoen. “Toen stonden in Italië wetenschappers op die schema’s gingen schrijven op basis van medische begeleiding en trainingsadviezen. Dat waren Conconi, een inspanningsfysioloog en Ferrari, sportarts. Die begeleiding ging natuurlijk verder dan alleen maar programma’s samenstellen en – laat ik het zo maar zeggen – stond ten dienste van verbetering van de zuurstofcapaciteit. Die begeleiding heeft, wel of niet terecht, geleid tot problemen.”
bonden aan de universiteit van Leuven, voor ingehuurd. Het is een goede ontwikkeling, zegt Vanmol, niet alleen om de vanzelfsprekende verdachtmakingen (arts schrijft schema, dus foute boel) uit de wereld te helpen. “Wij, de artsen die de schema’s opstelden, kregen vanzelfsprekend ook de schuld wanneer resultaten uitbleven. Maar laten we eerlijk zijn: onze primaire taak bestaat uit het verzorgen van de mens. Laten inspanningswetenschappers de sporters maar fysiologisch voorbereiden.” Aan de traditionele bloedonderzoeken hoeven de drie ploegartsen van Quick Step zich nauwelijks te wijden. Dat doet de UCI, de wielerfederatie wel, gemiddeld al gauw één keer per maand.
“Onze primaire taak is het verzorgen van de mens” Wielrennen was tot twee decennia geleden meer folklore dan wetenschap. Die conclusie wordt getrokken door Yvan Vanmol, al minstens zo lang betrokken bij de medische begeleiding van deze duursporters.
Gretig werden de vruchten geplukt in de vorm van fantastische resultaten. Maar Vanmol wil geboekstaafd zien dat de Italiaanse aanpak vooral ook leidde tot een heel andere kijk op de trainingsleer. Hier lag de basis voor geavanceerde hartslagmeting en inspanningstesten waar je verder mee kon. “Mijn eerste hartslagmeter was een Seiko, door middel van twee draadjes verbonden aan de huid ter hoogte van de borst. De impulsen van de hartslag zag je terug op een uurwerk.” Heel provisorisch, maar wel revolutionair. Ja, de Belgische sportarts Vanmol schreef ook de schema’s van de renners van Quick Step, aan welke ploeg hij anno 2009 nog steeds is verbonden. Hij gebruikt nadrukkelijk de verleden tijd. Tegenwoordig worden er trainers en inspanningsfysiologen, de laatsten ver-
Vanmol houdt de vinger aan de pols door bijvoorbeeld bestudering van de computeranalyses van ‘een dagje hartslag’, niet alleen tijdens wedstrijden, maar ook trainingen. De digitale techniek staat voor niets. Bovendien heeft hij met zijn collega’s de verantwoording voor in totaal 28 renners, van wie de meesten niet in een of andere ronde actief. Wat je ook van het wielrennen vindt, Vanmol benadrukt de enorme professionalisering, tot uitdrukking gebracht in het budget van zijn ploeg, 10 miljoen euro voor 2009. “Toen ik eind zeventiger jaren begon in deze sport ging het alleen om uren maken, zonder enige specificatie. Van krachttraining had je geen benul. Het ging vooral om overlevering. De winnaar at biefstuk, dus jij deed het ook.”
nummer 4 - 2009
COACH
31
THEMA
debat Artsgestuurde programma’s
“Topsportmedisch beleid schrijnend slecht” Aan sportarts Peter
Vergouwen kun je als sporter je geheimen toevertrouwen. Het zou een prachtig boek opleveren wanneer hij eens uitgebreid uit de school zou klappen. Maar dat zal niet gebeuren. Vakmanschap is meesterschap en het vermogen je klant, de topatleet, zich thuis te laten voelen in je onderzoekskamer. En dan wel de tijd nemen. Een ‘grote
“
“Die grote keuring doe ik aan het begin van een seizoen. Niet alleen een kwestie van kijken naar knietje, nekje, enkeltje. Nee, ik begin met vragen naar de begeleiding. Hoe ziet een trainingsweek eruit? Zijn de sessies goed verdeeld en hoe is het met de arbeid-rustverhouding? Dan ga ik eens kijken hoe iemand intern in elkaar steekt. Zijn er te vaak verkoudheden of keelklachten? Een kleine infectie kan de topvorm om zeep helpen. Hoe staat de topsporter er cardiovasculair voor? En hoe zijn de longen, is er sprake van allergie? Dan kijk ik vanzelfsprekend naar het bewegingsapparaat en bespreek ik het eventuele blessureverleden. Maar ik laat sinds een paar jaar naast bloedonderzoeken ook een zogeheten moodlijst invullen. Het betreft 32 vragen, opgesteld in samenwerking met de faculteit bewegingswetenschappen (VU) in Amsterdam, die betrekking hebben op de mentale staat van onderhoud.” Vaststellen dat sportarts Peter Vergouwen een perfectionist is, is een eufemisme.
top tot teen, kan bij hem een dag in beslag nemen en is eerder regel dan FOTO: PRO SHOTS
uitzondering.
32
COACH
nummer 4 - 2009
Psycholoog
“Ik zal me nooit van het kastje naar de muur laten sturen, of het nu Nederlandse toppers betreft of buitenlandse. Laatst had ik iemand op bezoek bij wie op het eerste oog niets aan de hand was, maar toch bleven prestaties uit. Wat blijkt: de
Kogelstoter en discuswerper Rutger Smith (hier op de Olympische Spelen in Peking) is één van de topsporters die Peter Vergouwen begeleidt.
beurt’, een keuring van
Door: Kees Kooman
Zijn werkdagen beslaan over het algemeen veertien uur, en dan hebben we het niet over de uren die hij wakker ligt van gecompliceerde klachten. “Het gaat mij er vooral om de limiting factors te leren kennen. Je kijkt niet alleen naar de sterke punten. Vergeet niet dat je klanten de absolute top willen bereiken. Soms denk je, of eigenlijk weet je: hier is iets niet pluis. En dan ga je verder zoeken.” Zijn clientèle beperkt zich niet tot de Nederlandse nationaliteit. En hoe trots hij ook kan zijn op excellerende landgenoten: zijn zorgzaamheid laat zich niet leiden door vaderlandsliefde. Vorig jaar zag hij bijna tweehonderd atleten uit 31 verschillende takken van sport.
FOTO: ZIEKENHUIS GELDERSE VALLEI EDE
Topsportklimaat
Op de constatering dat Nederland langzamerhand over een topsportklimaat begint te beschikken, valt Vergouwen bijna van zijn stoel van verbazing. “Moet je Kooman horen! Zit je nu te liegen en te grijnzen? Dat Nederland op de olympische medaillelijst bij de top-10 behoort, wil nog niet zeggen dat er structureel sprake is van een professionele aanpak. Je kunt vaststellen dat Charles van Commenée, de vorige chef de mission, een begin heeft gemaakt met gerichte en professionele coachsturing. Maar het is schrijnend te zien hoe het topsportmedisch beleid ervoor staat. Dat schiet echt in alle opzichten tekort. Diensten van toppers op dit gebied vormen nog altijd een sluitpost op iedere begroting. Dat geldt ook voor de paramedici.”
De woede van Vergouwen wijkt snel voor mooie prestaties. Zo gaat dat bij passie. Ach ja, de volleybalvrouwen, vorig jaar letterlijk op een olympisch zijspoor gezet door een godvergeten schandalige vrijkaart. Hij begeleidt ze sinds begin 2009. “Avital [Selinger, de coach red.] en ik zijn aan het begin van dit seizoen bij elkaar gekropen. De ijkpunten lagen meteen vast.” Het betekende op weg naar het EK vier bloedcontroles in het Slotervaartziekenhuis. “Maar die uitslagen zeggen helemaal niets als je de meiden ook niet een paar keer per jaar ziet. Ik wil ze in de ogen kunnen kijken. Ze vragenlijsten laten invullen. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen. En dan heb je een fantastisch advies. Dat vinden ze altijd acceptabel en iedere topcoach wil zich daarin graag laten sturen door een arts.”
In het Radiologisch Centrum Topsport (RCT) in ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede bekijkt Peter Vergouwen samen met radioloog Bas Maresch op de echo een kuitachillespeesprobleem bij een topsporter.
“
moodlijst klopte voor geen meter. Dan beschik je over een krachtig wapen om verder te praten. Deze persoon had echt grote privéproblemen waarover nog met niemand was gesproken. Die stuur ik eventueel naar een psycholoog of psychiater, of ik neem zelf het voortouw.” En neem het schrijnende voorbeeld van de sporter die al weken tevergeefs aan de bel had getrokken bij eigen begeleiders. “Tot huilens toe. Onlangs leidden de klachten tot een definitieve kuitruptuur. De betreffende trainer krijgt een brief van me, waarin ik stap voor stap uitleg wat er is gebeurd.” Voordat ‘een brief op poten’ de deur uitgaat, moet de sporter zijn of haar toestemming betuigen over de inhoud. Om discretie te waarborgen, krijgen ze een dag bedenktijd. Bij aantoonbaar falen in de begeleiding neemt Vergouwen contact op met de coach of eventueel de topsportcoördinator. “Het is altijd onthutsend tot de ontdekking te komen dat er iets fout is gegaan in de begeleiding. Het moet natuurlijk niet drie keer achter elkaar gebeuren. Zelden of nooit leidt deze aanpak tot ruzie of woorden. Ik kan heel goed uitleggen wat er fout is gegaan.”
“Soms denk je, of eigenlijk weet je: hier is iets niet pluis. En dan ga je verder zoeken” nummer 4 - 2009
COACH
33
coach in de regio
Jan van Veen
“Alles draait om vertrouwen” E
Jan van Veen
Jan van Veen (40) trainde zeven jaar lang en met veel succes de talenten van de KNSB. Sinds deze zomer is de Drent, met collega Ron Neymann, de coach van de profploeg Hofmeier. “Wie denkt dat schaatstrainers het in de zomer rustig hebben, heeft het mis.” Door: John Volkers Foto’s: Hofmeier/Francois Wieringa
34
COACH
nummer 4 - 2009
en carrière kan snel gaan, maar soms ook te snel. Jan van Veen werd als dertigjarige trainer verantwoordelijk voor het toenmalige professionele schaatsteam van Unit 4. “Ik kwam uit het gewest Drente. Ik had een jaar met de befaamde Leen Pfrommer gewerkt bij Unit 4, met toen al de latere olympisch kampioene Svetlana Zjoerova in de gelederen. Het jaar erop moest Pfrommer stoppen en werd ik opeens het hoofd van die ploeg. Ik stond er alleen voor. Achteraf gezien kwam die stap te vroeg. De dingen zijn toen niet zo gegaan zoals ik ze nu zou doen. Ik had mijn leerschool nog niet afgerond. Je hebt dingen nooit afgerond, dat is eigen aan het trainersvak. Maar ik kwam tekort. Ik moest nog een heel traject door, zo besefte ik later.” Hofmeier Van Veen, een stevige kerel met een opmerkelijk oog voor talent, ging zijn traject in; de opleiding van jonge schaatsers onder de vlag van de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond (KNSB). En nu, veertig jaren oud, staat hij plots toch weer voor een serieuze profploeg. Het is het paarsblauwe team van Hofmeier, met de routiniers Jan Bos en Gretha Smit als boegbeelden. Zijn herkansing kwam in een uiterst belangrijk schaatsjaar, het
olympische jaar 2009-2010, met de Winterspelen van Vancouver in februari als hoogtepunt. “Toen Hofmeier me vroeg, had ik nog een contract van een jaar bij de KNSB. Maar ik had al een goed contact met Ron Neymann. Hij had me vorig jaar adviezen gevraagd over trainingsprogramma’s. Ron was de man die vroeg of ik er fulltime bij wilde komen. Ik ben uitbreiding van de staf. We hebben geen hiërarchie, van hoofdtrainer en assistent. De een doet meer van dit, de ander vult weer aan.” “Ik heb met Jan Bos en Gretha Smit gesproken. Het moet hier en daar wat scherper, hebben ze gezegd. Ik herken die situatie wel. Ron was bij Telfort assistent van Ingrid Paul. En is vervolgens voor de leeuwen geworpen. Assistent zijn is wat anders dan een ploeg van negen rijders fulltime begeleiden.” Van voltijds begeleiden weet Van Veen intussen alles. Hij, de ALO’er die te veel sportieve ambitie had om zich tevreden te stellen met het geven van gymlessen in het middelbaar onderwijs, werkte vier jaar met de opleidingsploeg van de KNSB en drie jaar met Jong Oranje. “De opleidingsploeg was tweede garnituur, op uitzonderingen als Simon Kuipers en Wieteke Cramer na. Met haar ben ik nog derde geworden bij het WK in Hamar in 2004. Het was het jaar dat ik haar had opgepikt na haar periode bij DSB.”
Jan in actie met schaatsers Jan Bos (links) en Beorn Nijenhuis (rechts).
“Maar toen ik in 2006 voor Jong Oranje werd gevraagd, heb ik volmondig ja gezegd. Ik wilde het hoogste. De categorie maakt me niet uit. Ik kreeg nu het beste uit de eigen kweek. Wat te denken van Koen Verweij? Hij kwam als B2-junior over naar de A-junioren. Hij is wereldkampioen geworden. Die jongens van de absolute wereldtop zijn geen standaard knapen. Het spel is ze te pakken, dat er iets ontstaat.”
Het waren de jaren van Laurine van Riessen, Sjoerd de Vries en Natasja Bruintjes. Zij kwamen van vrijdagmiddag tot maandagochtend naar Heerenveen. Het waren weekendtrainingskampen, het was geen fulltime opleiding. Voor jonkies geldt wat mij betreft dat je ze elke dag moet zien. Je kunt ze bellen of via internet lijsten laten invullen. Maar mijn mening is dat als je ze elke ochtend ziet dat meerwaarde heeft.”
Opleiding “De kracht van de KNSB-opleiding is dat je de beste jongeren bij elkaar hebt. Het is geconcentreerde kwaliteit. Toen ik met Jong Oranje werkte, beschouwde ik de ploeg als een profploeg. Weliswaar in de juniorenfase, maar wel met alles erop en eraan. Dat maakte Jong Oranje heel krachtig. Het is een opleiding tot profschaatser. De nieuwe structuur, sinds 2006, heeft er aan bijgedragen. Je hebt de ploeg samen in Heerenveen. De jongens en meiden wonen daar ook. Je hebt een begeleidingsteam, er zijn financiële middelen. Wat heel positief is, is dat je ze elke ochtend centraal op het ijs hebt. Daarna gaan ze naar school. Vóór 2006 was dat anders.
“Als jeugdcoach probeerde ik toch vooral de trainer te zijn. Natuurlijk ben je ook opvoeder. Die kinderen zijn van huis, ouders verwachten het nodige van jou, de volwassene. Ik was er scherp op. Als het misgaat met zo’n kind, dan heb ik niks, hij heeft niks en thuis is het ook niks.” Van die verantwoordelijkheid met opgroeiende schaatskinderen
is trainer Van Veen nu verlost. De overstap naar Hofmeier bracht een vracht nieuw werk. “Wie denkt dat schaatstrainers het in de zomer rustig hebben, heeft het mis. Er is officieel zes weken pauze, maar het is altijd druk. Op 1 mei begin je de zomertraining. Half maart was je net gestopt. In die anderhalve maand moet je je seizoensplanning schrijven.” Geweldig vak “Mijn weg is een andere dan wereldtoppers die trainer worden. Je maakt stappen op basis van ambitie en drive, langs de weg van prestaties. Zo ga je verder. Het is nog maar de vraag of een ex-wereldtopper die stappen gaat maken. Hij komt makkelijker binnen, ja. Maar dan moet het nog wel gebeuren. Bart Veldkamp stapte op hoog niveau in bij de Amerikaanse bond. Maar daar lagen de zaken niet gemakkelijk. Dan haal je geen resultaat en zit je aan de kant.” Jan van Veen zit op de huid van zijn schaatsers. “Waar zit-ie met zijn zelfvertrouwen? Als hij moe begint te worden, moet je dat in de gaten hebben en moet je hem wat minder laten doen. Zo stuur je hem, fysiek en mentaal. Dan heb je hem in de vingers. Dan krijgt hij vertrouwen. Daar draait het om, niet om meer of minder trainen.” “Ik vind dit een geweldig vak. Een nomadenbestaan, ja. Het mooie van deze baan is de ambitie om samen met jouw schaatser het maximale te bereiken. Je krijgt een zak met geld van de sponsor. Je regelt je faciliteiten; je zoekt een stel fantastische schaatsers bij elkaar. Daarna gaat het nog maar om één ding: schaatsers op de Winterspelen krijgen. Daarin kan ik alles kwijt.”
“Een ex-wereldtopper komt makkelijker binnen als trainer, maar dan moet het nog wel gebeuren” nummer 4 - 2009
COACH
35
Dreumesen tussen het grote geweld Het vrouwenvoetbal in Nederland heeft een grote stap gezet na het EK-succes deze zomer. Hoe nu verder? “Uitbreiden van de eredivisie, aanstellen van vrouwelijke trainers en wennen aan de A-status”, vindt bondscoach Vera Pauw.
Door: Mariëlle van Bussel
36
COACH
nummer 4 - 2009
H
aar agenda wordt inmiddels beheerd door de persvoorlichter. Clinics en lezingen heeft ze ondergebracht bij een bureau. Zelf heeft Vera Pauw net een antibioticakuur achter de rug, haar speelsters lopen tegen de meest vreemde blessures aan. Na het succes van het Nederlands vrouwenelftal tijdens het EK in Finland begin september is de grens bereikt. “We zitten tegen het randje”, zegt Pauw. “Er is zoveel op ons afgekomen, het is niet te behappen.” Underdog Als underdog en debutant begon Oranje aan het EK, pas tijdens de halve finale tegen Engeland kwam er een eind aan de zegereeks. Nederland was in de ban van ‘de Leeuwinnen’, de halve finale werd door 1,8 miljoen kijkers live op tv gevolgd. “Nu pas beseffen we hoe goed we het gedaan hebben”, vertelt Pauw in de lobby van het hotel waar het team zich alweer voorbereidt op een nieuwe serie kwalificatiewedstrijden. “Maar in Finland was het vooral hard werken, elke seconde van de dag.” De bondscoach had geen idee waar Oranje, het jongste team van het toernooi, stond te midden van grootmachten als Duitsland, Italië
en Denemarken. Dreumesen tussen het grote geweld, zegt ze zelf. Het motto luidde dan ook: we laten niets liggen, we halen het maximale eruit. Dat is gelukt. “Op alle terreinen hebben we gedaan wat we konden. Van de periodisering tot het medische en organisatorische. Van de beste videoanalyticus tot de perfecte scouting.” Maar de kracht zat ’m vooral in de onvoorwaardelijke opofferingsgezindheid, vindt Pauw. Ze wordt weer enthousiast als ze erover vertelt. Over de speelsters die zelf aangaven beter op de bank te kunnen plaatsnemen, over de blouse die bij het vertrek vanaf Schiphol door iedereen op eigen initiatief netjes in de broek werd gestopt, terwijl dat voor velen niet prettig voelde. “Toen ik dát zag, wist ik dat we een kans hadden. De meiden waren eraan toe om eensgezind te zijn, niemand wilde meer buiten het team vallen. Het was ongekend, dit gebeurt nooit meer.” Wat haar eigen rol hierin is? “Misschien is het wel mijn specialisme. Ik pik geen maniertjes om anders te zijn dan de rest. Je wordt pas anders in het presteren op het veld.” A-status In de aanloop naar de WK-kwalificatiewedstrijden is het
FOTO: PRO SHOTS
de vraag of het succes in Finland een incident is geweest. “Moeilijk”, vindt Pauw. “We weten nu dat als iedereen zich onvoorwaardelijk kan wegcijferen voor het team, we het elke tegenstander ontzettend moeilijk kunnen maken. Maar als we geen collectief zijn, verliezen we weer gewoon met 5-0.” Ze beseft dat dit Oranje het vooral moet hebben van wilskracht en collectiviteit. Voetbaltechnisch en -tactisch kan en moet het beter. Als ze Oranje moet plaatsen op een tienpuntsschaal, wijst ze vastberaden naar een punt ergens tussen de zeven en de acht. “De winst moet vooral in het spel gezocht worden”, denkt ze hardop. “Meer lef, een betere aanval, het spel moet in de botten gaan zitten. Organisatorisch staat de boel aardig op de rails, daar zit niet veel rek meer in, tenzij we fullprof worden.” Met het bereiken van de halve finale kreeg de selectie van NOC*NSF de A-status toegewezen. De voetbalsters zijn per direct semiprof geworden. “Voor de studenten geweldig, voor de oudere speelsters moeilijker. Sommigen zitten klem omdat deze status nog niet is afgestemd op hun privésituatie. Daar moeten ze eerst aan wennen, daarna kunnen we aan het inhoudelijke deel werken.” De eredivisie
speelt daarbij een grote rol. Zonder de oprichting twee jaar geleden was het Nederlands vrouwenelftal nooit zo ver gekomen, denkt Pauw. “Zes keer twintig meiden presteren nu op topsportniveau, voorheen gold dat alleen voor de selectie. Maar ook met deze competitie moeten we centrale trainingen blijven organiseren, omdat het gat tussen de nationale selectie en de zes clubs nog steeds te groot is.” EK 2013 Uitbreiding van de competitie is een belangrijke stap die het vrouwenvoetbal verder kan brengen. Volgens Pauw is het nu hét moment om uit te breiden, wetende dat er eerst een terugval zal volgen om vervolgens weer verder te bouwen. Met het EK in 2013, wellicht in Nederland, zou dat traject precies passen. “Helaas willen de PAFclubs [PSV, Ajax en Feyenoord, red.] nog steeds niet meedoen”, zucht ze. “De accommodatie is er niet op ingesteld, of ze eisen dat ze zelf hun meisjes mogen opleiden, drogredenen. Geen idee wat de echte reden is, wie weet angst. Maar om succes te hebben, moet je het lef hebben te falen.” Er is door NOC*NSF geopperd de internationals uit de competitie te halen, zoals dat ook gebeurd is
Tampere, 3 september. Vera Pauw is uitzinnig van vreugde nadat haar team in de kwartfinale van het EK Frankrijk met 5-4 verslaat.
met de volleyballers en handballers. Pauw ziet dat niet zitten. “De ontwikkeling gaat dan ongetwijfeld hard, maar dan stort de eredivisie in elkaar. De competitie is nog te broos.” Dan zijn er nog de coaches. De KNVB houdt zich bezig met het werven van vrouwelijke trainers en het faciliteren van opleidingen en loopbaantrajecten. “Vrouwen moeten de verantwoordelijkheid nemen om op het hoogste niveau te gaan functioneren. Mannelijke trainers maken op een gegeven moment de overstap naar het mannenvoetbal, zoals Harry Sinkgraven die de vrouwen van Heerenveen ingeruild heeft voor de mannen van Emmen. In één klap zijn we twee jaar ervaring kwijt.” De bondscoach ijvert voor ongeveer alles wat met vrouwenvoetbal te maken heeft. Of het nou om de opleiding van coaches gaat, de A-status van de internationals of de aanwas van meisjes in het jeugdvoetbal. Haar ultieme ambitie? “Ik wil dat er geen ouder meer is die tegen een dochtertje zegt dat ze maar moet gaan hockeyen omdat voetbal geen sport voor meisjes is.”
“Om succes te hebben, moet je het lef hebben te falen” nummer 4 - 2009
COACH
37
Zijn vrije worpen te trainen? Sport ontwikkelt zich voortdurend. Coaches introduceren nieuwe trainingsmethodes, krachttrainers komen tot andere inzichten en sporters ontdekken nieuwe inspiratiebronnen. In deze rubriek krijgen deze ontwikkelingen aandacht. Dit keer: het scoringspercentage bij vrije worpen in het basketbal.
FOTO: FRANS NELISSEN
FOTO: PRO SHOTS
Door: Jan-Cees Butter
Ton Boot: “Voor mij is alles trainbaar, ook het schieten van vrije worpen”
Jan Willem Jansen: “Bij een vrije worp moet de balans tussen spanning en ontspanning optimaal zijn”
FOTO: LOES ROMMENS
Hardy Menkehorst: “Er speelt ook een andere factor mee bij het scoringspercentage: talent”
38
Erik Braal: “Voor mij is een vrije worp zoiets als een strafschop in voetbal”
COACH
nummer 4 - 2009
D
e NBA is de afgelopen decennia flink veranderd. Basketbal groeide uit tot entertainmentindustrie, hoofdrolspelers werden dik betaalde sterren en ook het uiterlijk van de basketballers onderging een metamorfose; langere broeken, talloze tatoeages en de meest uiteenlopende vreugdegebaren. Eén ding bleef al die jaren constant: het scoringspercentage bij vrije worpen. Dat ligt, zo bleek uit onderzoek van The New York Times, al sinds de jaren zestig elk seizoen op zeventig procent. “Dit is echt ongelooflijk”, zei de Amerikaanse hoogleraar Larry Wright na het zien van de cijfers. “Er is bijna geen verschil. In vijftig jaar!” Welk jaar Wright ook bekeek, het scoringspercentage bij vrije worpen lag per seizoen telkens tussen de 67,1 en 70 procent. De cijfers zijn opzienbarend. Trainingsarbeid, mentale begeleiding en sportontwikkeling hebben in de loop der jaren nauwelijks effect gehad op het
scoringspercentage, terwijl de omstandigheden (bal, ring, afstand tot de ring) onveranderd bleven. De vraag rijst of een vrije worp te trainen is. Shaquille O’Neal, één van de sterren uit de NBA, wist in zijn carrière zijn scoringspercentage bij vrije worpen nauwelijks te verbeteren. Ondanks individuele training scoorde O’Neal jarenlang een percentage van rond de vijftig procent. Ton Boot, succesvol basketbalcoach, geeft aan dat er misschien wel te weinig op vrije worpen wordt getraind. “Tijdens een teamtraining oefenen we het nooit. Het gebeurt hooguit individueel. Voor mij is alles trainbaar, ook het schieten van vrije worpen. Je moet zoiets alleen systematisch blijven doen. Anders heeft het geen effect.” Extra aandacht voor vrije worpen kan geen kwaad, meent Jan Willem Jansen, topsportcoördinator van de Nederlandse basketbalbond. Hij geeft aan dat twintig procent van de wedstrijdpunten voortkomt uit
Ondanks individu ele training blijft Shaquille O’Neal steken op een scoringspercentage van rond de vijftig procent.
FOTO: PRO SHOTS
Daarbij wordt veel meer aan schottraining gedaan. Twee- en driepunters dus.”
vrije worpen. “In Amerika spreken ze van de touch, een woordje dat aangeeft of je de juiste feeling hebt of niet. Dat is weer afhankelijk van hoe je je voelt. Bij een vrije worp moet de balans tussen spanning en ontspanning optimaal zijn.” De omstandigheden waarin een vrije worp genomen moet worden, is de laatste jaren behoorlijk veranderd. In Amerika doet het publiek er alles aan om spelers uit hun concentratie te halen. Ze flitsen met fototoestellen, maken oorverdovend geluid en slaan met luchtstaven tegen elkaar. Blijf dan maar eens geconcentreerd. “Een mens is van nature snel afgeleid door bewegende informatie”, stelt sportpsycholoog Hardy Menkehorst. “Hij scant voortdurend zijn omgeving, waarbij elke beweging hem afleidt van z’n doel.” Mentale begeleiding kan daarbij helpen, vindt Menkehorst. “Maar dat moet niet overdreven worden. Er speelt namelijk ook een andere factor mee bij het scoringspercentage: talent.”
Terugkomend op Shaquille O’Neal: ondanks de vele trainingsarbeid die hij in zijn vrije worpen stopte, bleef zijn scoringspercentage jaren schommelen rond de vijftig procent. Hij had er geen talent voor. Ton Boot vindt dit verklaarbaar. “Het scoringspercentage lijkt me afhankelijk van twee dingen: training en talent. Er zijn topspelers die meer dan negentig procent van hun vrije worpen scoren. Zij hebben talent én ze oefenen. Bij deze groep is het percentage nauwelijks nog te verbeteren.” Jan Willem Jansen stelt dat een basketbalcoach eigenlijk zou moeten pleiten voor gerichte, individuele training bij vrije worpen, omdat uit de praktijk blijkt dat twintig procent van de gescoorde punten in een wedstrijd hieruit voortkomt. Boot gaat dat iets te ver. “Als coach ben je vooral bezig met twee dingen: aanvallen en verdedigen. Want je moet natuurlijk wel eerst in de positie komen om een vrije worp te krijgen, anders heb je nog niets aan je training.
Erik Braal, coach van de basketballers van Bergen op Zoom, traint elke dag op vrije worpen met zijn spelers. “Wat mij opvalt is dat vooral grote spelers moeite hebben met vrije worpen. Als iemand in mijn team er moeite mee heeft, is dat voor mij een reden om er extra op te trainen. Iedereen heeft een bepaalde marge, ook de spelers die er minder goed in zijn. Voor mij is een vrije worp zoiets als een strafschop in voetbal; je kunt routine creëren, visualiseren, maar het werkelijke moment – in de laatste seconden van een wedstrijd twee beslissende vrije worpen nemen – kun je natuurlijk onmogelijk nabootsen.” Boot vindt de vergelijking met penalty’s tijdens een voetbalwedstrijd interessant, al voert hij aan dat men daarbij ook ‘verdediging’ heeft: een doelman. “Die kan in de loop der jaren ook verbeterd zijn.” Bij basketbal is de situatie hetzelfde, hoewel de arbitrage tegenwoordig misschien sneller geneigd is vrije worpen toe te kennen dan vroeger. Braal vindt het constante cijfer op het eerste gezicht niet eens zo opvallend. Hij wijst op de 82 NBAwedstrijden per seizoen, exclusief de play-offs. “Ik denk dat er in elk team wel één of twee spelers zitten die het gemiddelde drukken. Kijk maar naar Shaquille O’Neal. Als zijn scoringspercentage nog eens naar zestig procent gaat, komt dat in elke Amerikaanse nieuwsshow.”
nummer 4 - 2009
COACH
39
mijlpalen
Een aap op schaatsen Soms zorgen tactische vondsten van coaches voor vooruitgang. Vaak laten sporters zelf zien dat het anders, effectiever en dus beter kan. Ook vooruitstrevende sportbestuurders helpen met het aanscherpen of afzwakken van de spelregels de sport die ze dienen. Allen tillen ze de sport naar een steeds hoger niveau. Op zoek naar de belangrijkste verworvenheden in de verschillende sporten zoekt NLCOACH in dit nummer antwoord op de vraag: Wat heeft het schaatsen gemaakt tot de sport die het nu is?
Door: Sjoerd Litjens
40
COACH
nummer 4 - 2009
T
ot halverwege de vorige eeuw was het langebaanschaatsen een sport van natuurijs, van mannen in wollen pakken, die vooral voor de eer en het plezier weer en (vaak snerpend koude) wind trotseerden. Schaatsen op een ovale 400-meterbaan werd vooral gedaan door Noren, geflankeerd door Zweden en Finnen; een enkele Amerikaan, Brit, Rus of Hollander deed mee om het startveld te completeren. Na de Tweede Wereldoorlog werd de sport sterker in de breedte. De Nederlanders zochten bij gebrek aan natuurijs in eigen land hun trainingsheil op de met een giertank onder water gezette atletiekbanen in Zwitserland (Davos) en Noorwegen. Zo ook Henk van der Grift, die zich in het najaar van 1960 nabij het Noorse Bergen verschanste ter voorbereiding op het wereldkampioenschap een paar maanden later in Zweden. Dikke nylon panty’s Hij testte daar niet alleen zijn spieren, maar ook zijn nieuwe outfit. Van der Grift: “We waren gewoon te schaatsen in zwartgeverfde lange onderbroeken, daar deed je er twee van over elkaar aan. Daarboven droeg je een wollen schipperstrui. Maar een concurrent, de Fransman André Kouprianoff, kwam plotseling de baan op in een soort balletpak, hij ging er zichtbaar sneller door. Ik ben toen gaan trainen in de dikke nylon panty’s van mijn vrouw. Daar deed ik er twee van over elkaar. Ik droeg een trui van dezelfde stof waar mijn vrouw
rood-wit-blauwe boorden op had gezet. Het zat als gegoten; ik had aanmerkelijk minder last van de weerstand van die dikke koude lucht. Het scheelde al gauw tien, vijftien seconden op de 5 kilometer.” Van der Grift werd in 1961 in zijn innovatieve schaatspak in Göteborg wereldkampioen allround. En snel daarna reden ook zijn concurrenten hun rondjes in maillots. De successen van Van der Grift vormden de directe aanleiding voor de aanleg van de eerste kunstijsbanen in Nederland. In drie jaar tijd (1962-1964) beschikten Amsterdam, Deventer en Heerenveen over een kunstmatig bevroren ovaal. Schaatsen werd in rap tempo een serieuze sport in Nederland. De bond stelde gediplomeerde trainers aan. Leen Pfrommer was een van hen. “Wij hadden kennis van anatomie, fysiologie, biomechanica; we staken ons licht op in de atletiekwereld. Voor het eerst werd er door Nederlandse schaatsers serieus vijf, zes keer per week getraind. De successen van Liebrechts, Verkerk en Schenk in de jaren zestig en zeventig zijn voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de verbeterde trainingsleer en -mogelijkheden in Nederland.” In navolging van Kouprianoff en Van der Grift, baarde in 1974 de Zwitserse schaatser Franz Krienbühl opnieuw opzien met een aerodynamisch pak. Pfrommer herinnert zich: “Iedereen zei dat het een aap was. Maar hij was feitelijk de eerste met een skinsuit. Krienbühl was helemaal geen bijzondere schaatser. Hij was iemand
FOTO: ANP PHOTO
nylon schaatspakken met een hoofdkapje samen vijf olympische medailles. Zij maakten mee hoe het Nederlandse schaatsen tijdelijk van het wereldpodium verdween en hoe het Amerikaanse fenomeen Eric Heiden zijn intrede deed. Heiden, de man die vijf gouden medailles won op de Olympische Spelen in Lake Placid in 1980, schreef zijn succes toe aan trainer/ coach Dianne Holum, die veel aandacht besteedde aan mentale begeleiding. Volgens Pfrommer trainde Heiden bovendien veel vaker en harder dan de rest. Met het besef dat er door nieuw Nederlands schaatssucces professioneler gewerkt moest worden, stapte halverwege de jaren tachtig verzekeraar Aegon als sponsor de schaatswereld binnen. De oprichting van een damesploeg, een sprintploeg en Jong Oranje was een feit, en – niet onbelangrijk – voor het eerst waren er serieuze geldbedragen te winnen. Behalve het geld deed ook de overdekte kunstijsbaan zijn intrede in het schaatsen. Thialf Heerenveen had in 1987 de primeur. Door de komst van overdekt kunstijs en geld werd het schaatsen in Nederland in de jaren negentig almaar populairder, de
Met het binnenhalen van de wereldtitel in 1961 zorgde Henk van der Grift ervoor dat schaatsen op de agenda kwam. Viktor Kositsjkin (links) werd tweede, de Nederlander Rudie Liebrechts (rechts) eindigde als derde.
die achter in het klassement finishte, maar hij haalde met dat pak wel vijftien seconden van zijn pr op de 5 kilometer af.” Heiden In 1976 deed iedereen Krienbühl na en wonnen Piet Kleine en Hans van Helden in strakke oranje
Op de Spelen van Nagano won Nederland door de klapschaats een nog altijd onovertroffen aantal medailles
nummer 4 - 2009
prestaties verbeterden navenant. Aan de wereldtop lieten schaatsers als Hein Vergeer en Ben van der Burg zich opvolgen door Gerard Kemkers en Leo Visser, die op hun beurt de stok overgaven aan de Friezen Falko Zandstra en Rintje Ritsma. Ritsma, gesouffleerd door marketeer Patrick Wouters, realiseerde zich dat er meer geld uit het schaatsen te halen was. Hij stapte in 1994 uit de kernploeg en begon gesponsord door Sanex een eigen ploeg. Nieuw was het idee niet, historisch was het zeker: Ritsma bleek de eerste schaatser die succesvol zijn eigen weg ging en navolging kreeg, getuige het hedendaagse, door commerciële ploegen gedomineerde, schaatslandschap. Innovaties En toen moest de doorbraak van de klapschaats nog komen. “Wij waren in de jaren tachtig de eersten die er kennis mee maakten”, vertelt Gerard Kemkers. “Na een paar rondjes testen herinner ik me opmerkingen als: ‘Dat ding klopt niet’ en: ‘Ik moet heel erg mijn best doen om hier iets uit te halen.’ “Wij kregen al met al een negatief gevoel bij dat ding. Tot grote teleurstelling van het projectteam van de VU ging de klapschaats de kast in.” Zo’n tien jaar later probeerden ze hun vinding in alle rust nog een keer uit, dit keer bij een regionaal team. Duidelijk werd dat met de klapschaats en een aangepaste techniek meer ontspannen, effectiever en vooral sneller geschaatst kon worden. De rest is geschiedenis, met zeker in het begin een positief effect op de Nederlandse schaatsers die het voordeel van de eerste kennismaking maximaal benutten. Zo versloeg op het EK in 1997 Tonny de Jong de al jaren onverslaanbare Duitse dames. Op de Olympische Spelen een jaar later in Nagano won Nederland een nog altijd onovertroffen aantal schaatsmedailles: vijf keer goud, vier keer zilver en twee keer brons.
COACH
41
Founding father
Elisabeth Sneeuw (voor) en Nicolien Wellen (achter) in actie.
Sinds 2008 ontvouwt de nationale selectie synchroonzwemmen haar plannen in de Haarlemmermeer. Hier trainen topzwemsters geflankeerd door talenten van de lokale topclub ZPCH in het zwembad ‘De Estafette’ dertig uur per week voor toetreding tot de wereldtop. Met Elisabeth Sneeuw en Nicolien Wellen is een duet voor de Olympische Spelen van Londen in ontwikkeling en het team wist onlangs op de wereldkampioenschappen verrassend door te dringen tot de finale.
“Presteren op olympisch niveau begint bij ideaal badwater” [bondscoach Cornielje]
advertorial
Oranjesynchroonzwemsters profiteren van sportontwikkeling Haarlemmermeer Inmiddels heeft de gemeente Haarlemmermeer synchroonzwemmen als kernsport onderdeel gemaakt van een met topsport doorspekte sportnota en geeft de ambitie van de KNZB op deze manier een boost. In gesprek met Nicole Bulk, facilitair manager van het Olympisch Netwerk NoordHolland, meent bondscoach Leonie Cornielje: “Willen wij de wereldtop halen, dan moeten we nog veel stappen nemen. We zijn goed op weg samen met de gemeente en het Olympisch Netwerk.” Bulk, zelf oud-topsporter en bondscoach, deelt het enthousiasme over de samenwerking: “Het Olympisch Netwerk vult lokaal voorzieningen van de nationale selectie aan en begeleidt individuele sporters met een status bij NOC*NSF. Daarnaast kunnen wij vanuit onze organisatie een goede verbinding leggen naar de lokale breedtesport.” Cornielje wil zich als coach vooral richten op prestaties met het team en is blij met het topsportklimaat dat in de Haarlemmermeer wordt gerealiseerd. In de toekomst hoopt ze met de komst van het Huis van de Sport, de nieuw te ontwikkelen lokale sportaccommodatie, het totale bondsprogramma in deze gemeente te kunnen realiseren. “Op dit moment zijn bijvoorbeeld de beschikbare trainingstijden nog niet ideaal, met als gevolg een onbalans in de arbeid-rustverhouding.” Ideaal badwater staat dan ook zeer hoog op de wensenlijst van Cornielje. “Een eigen
nummer 4 - 2009
omgeving waarin synchroonzwemmen een eigen identiteit kan ontwikkelen is essentieel voor het verder ontwikkelen naar mondiaal niveau”, aldus de ambitieuze bondscoach. Het Olympisch Netwerk bleek voor het synchroonzwemmen een springplank naar het realiseren van een totaalpakket aan benodigde faciliteiten. Cornielje wijst vooral op de inzet van fysiotherapeuten, specifieke trainers, aanvullende trainingsmaterialen, betrokkenheid met huisvesting en de samenwerking van Sportservice Noord-Holland en het Olympisch Netwerk Noord-Holland met de gemeente.
“Vanuit onze organisatie willen we juist ook top- en breedtesport met elkaar verbinden”, aldus Bulk. “In een ideaal plaatje fungeert breedtesport als versterker van topsport en vice versa. Goede contacten met verenigingen – de kweekvijvers van talent – zijn belangrijk. De Haarlemmermeer vormt wat dat betreft een uniek voorbeeld omdat top- en breedtesport elkaar hier al gevonden hebben. In dit geval via ZPCH als plaatselijke topclub en de nationale selectie synchroonzwemmen.” Ook andere coaches, topsporters en talenten kunnen baat hebben bij deze samenwerking en voorzieningen. Als dit dan ook nog eens in het landelijk gewenste perspectief valt, is er sprake van een win-winsituatie en daar ligt óók een belangrijke rol van het Olympisch Netwerk.
COACH
43
de reis van...
“Alles is een leerproces” Toppers in de samenleving hebben, net als ieder mens, een reis afgelegd naar wat en wie ze zijn geworden. Welke passie hebben zij? Hebben zij een koers uitgezet? Door wie hebben zij zich laten leiden? Waren er keerpunten, bijvoorbeeld door tegenslag? Na eerdere gesprekken met Mart Smeets, Jaap van Zweden, Dirk Scheringa, Agnes Jongerius, Jan Marijnissen, Hans van Manen, Youp van ’t Hek, Jan Mulder en Herman Wijffels, dit keer een architect, ontwerper, visionair en ruimtelijk denker. Joop Alberda ontmoet Francine Houben, een vrouw die voelt, ziet en voortdurend op zoek is naar vuur en uitdaging.
Door: Guus van Holland Foto’s: Soenar Chamid
Begin met Francine Houben over energie en ze zucht diep. Ze zou willen dat er drie keer zoveel uren in een dag zaten. Ze ziet zoveel, ze hoort en voelt zoveel. Haar zintuigen staan wijd open, zegt ze in haar prachtige, multifunctionele (voor wonen, werken en vakantie) huis aan de Kralingse Plas in Rotterdam. “Ik heb meestal zoveel adrenaline in mijn lijf dat ik ’s morgens om acht uur al bezig ben. Ik kan de hele dag doorgaan, maar incidenteel ook tussendoor slapen om dan weer energiek door te gaan.” Ze beschikt over een groot creatief vermogen. Voortdurend bezig met observeren, iets te bedenken
“Architectuur is een permanente competitie” 44
COACH
nummer 4 - 2009
en te ontwerpen dat nog beter functioneert en dat nog beter mensen comfort geeft. Gebouwen zoals stadskantoren, bibliotheken, musea, zelfs een kapel, maar ook scholen, stadswijken, parken en wegen heeft ze ontworpen – in de hele wereld. Voortdurend is ze bezig geweest het mooiste uit dingen te halen, vooral om mensen te plezieren. Eerst kijken, voelen en mensen observeren. Wat hebben de mensen nodig? Wat heeft de stad nodig? En dan de competitie aangaan met andere ontwerpers. Want, pas op, zonder de competitie aan te gaan zou ze niet altijd succesvol zijn geweest. Haar succes zou met talent te maken kunnen hebben, opent Joop Alberda het gesprek. Creëren, is dat een talent? En zo ja, hoe kom je daar achter? Haar antwoord komt vaker voor bij grote talenten: “Weet ik niet. Het was er gewoon. Ik heb nooit tijd gehad om na te denken. Ik kon goed leren en deed gymnasium beta. Op school heb ik aan toneel gedaan en fanatiek
Francine Houben
COACH
de reis van...
“Ik ben gefascineerd door het onbekende”
gehockeyd. Toen ben ik bouwkunde gaan doen omdat ik met mijn broer meeging naar de TU in Delft. Ik zag daar de maquettehal en dacht: dit is het! Vervolgens won ik in mijn studententijd al grote prijsvragen. Ik heb het niet van tevoren allemaal bedacht. Op de lagere school zei ik altijd dat ik later putjesschepper wilde worden.” Aanpassen Haar vader werkte bij de Staatsmijnen in Limburg. Vervolgens is hij met de ‘energiestroom van de Gasunie’ meeverhuisd, eerst naar Den Haag, toen naar Groningen. “We verhuisden elke drie, vier jaar naar een andere woning of een andere stad. Tegenwoordig hoor je ouders vaak zeggen dat ze niet kunnen verhuizen vanwege de kinderen en de school. Voor mij is dat juist zeer inspirerend geweest. Ik kan heel gemakkelijk reizen, ik observeer goed, ik pas me aan, mijn zintuigen heb ik geleerd te openen. Reizen, aanpassen, nieuw huis, nieuwe school, nieuwe cultuur, andere mensen, ander dialect, dat heeft mijn creatieve vermogen beïnvloed.” Ze voegt er onmiddellijk aan toe: “Als ik ergens in de wereld kom om een gebouw te ontwerpen, kijk ik en denk: Wat is hier nodig? Hoe zijn de mensen? Hoe staat de zon? Dat heeft te maken met hoe ik altijd door het leven ben gegaan.” Zintuiglijk bezig zijn. Of ze nu in Birmingham of in Boston een gebouw moet ontwerpen. “Dan ga ik met mijn man drie dagen naar Birmingham. Ik loop er rond, ik kijk naar het straatbeeld, observeer de mensen, ga naar het theater, en dan krijg ik een gevoel bij die stad. Zo ga ik de competitie in. Zo ontwikkel ik een visie. Daar hoef ik mijn best niet voor te doen. Dat kan ik. Architectuur is een permanente competitie. Maar daar voel ik me prettig bij. Het is door de crisis een zware tijd in de bouw, dus ook in de architectuur. In Rotterdam was ik voor het nieuwe stadskantoor één van de vijf. Voor een stadskantoor in Boston zijn er tien architecten geselecteerd, bij andere opdrachten wel eens tachtig. Soms is het gewoon een jury die beslist, die je wel of niet aardig vindt. Helaas, maar die competitie hoort erbij.” “Ik ben zeker niet gepamperd door mijn ouders. Ik heb de ruimte gekregen. Ik was op mijn zestiende al aan het liften in Engeland met mijn zus, en de
46
COACH
nummer 4 - 2009
zomer erna op weg naar het Balatonmeer. Mijn moeder zei: ‘Eindexamen klaar, hup gaan.’ Op mijn negentiende reisde ik alleen door Amerika, met de Greyhoundbus. Mijn moeder zat daar erg achteraan. We moesten er op uit trekken. Ik ben gefascineerd door het onbekende. Ik ben een veelvraat, ik neem alles in mij op. Ik zie de schoonheid van de afwisseling van de seizoenen. Het is voor mij altijd mooi weer in Nederland. Geweldige luchten, mooi licht, nooit lelijk weer. Ik was in Maleisië. Daar is het altijd hetzelfde mooie weer, geen seizoenen. Heel vermoeiend.’’ Biënnale Haar ogen glimmen als ze praat over haar grootste prestatie: de eerste Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam, in 2003. De grootste ‘fysieke prestatie’, benadrukt ze. In anderhalf jaar stampte ze het evenement uit de grond, naast vijf televisieprogramma’s die ze erover maakte en drie kinderen die ze moest opvoeden en haar bureau dat ze moest blijven leiden. In tien dagen de wereld over, van Jakarta en Tokio naar Los Angeles om een documentaire te maken. Toen wist ze het: een mens kan veel. “De koningin opende de biënnale op 7 mei 2003. Ik zei: ‘Ik ben zo blij dat u er bent’. Alles was af.’’ Daarna moest ze vooral slapen, om al die adrenaline tot staan te brengen. Drie tot vier dagen, de hersenen moesten even stilstaan. En daarnaast natuurlijk weer even de gewone dingen doen. Het huis en de kinderen hebben ook aandacht nodig. Er is zoveel te doen in het leven. Ze is echt niet de perfectionist op het ‘allerkleinste’ detail. Ze wil ook niet per se iets bereiken. Ze heeft gewoon ontzettend plezier in al die dingen doen. Met elkaar, met de negentig medewerkers op haar bureau, met de kinderen en haar (tweede) man. Ze begint over de tijd op de middelbare school. Een modelleerling, nee. Ze werd zowaar van school gestuurd. De lerares kon haar niet uitstaan. Dat kwam nota bene jaren later de pater van de middelbare school haar uitleggen. Hij had van haar gedroomd. Vreemd, maar prachtig toch? Rehabilitatie. Op dezelfde school bleek uit een test dat ze maatschappelijk, technisch en creatief was onderlegd.
Francine Houben
Stedenlandschap Ze legt uit dat ze in haar beroep veel moet weten van licht, ruimte en akoestiek. Gesprekspartner Joop Alberda kan zich voorstellen dat het kriebelt bij haar als ze Nederland beziet van het oogpunt van bouw, groen en ruimte. “Kriebelen? Het percentage aan goede dingen dat hier gebouwd is, is juist hoog. Het is verbazingwekkend hoeveel goede architectenbureaus er in Nederland zijn. Internationaal staan we hoog aangeschreven. Eerst gingen de opdrachten naar buitenlandse architecten. Daarom moesten we kennelijk eerst naar het buitenland om hier gewaardeerd te worden. Het is typisch Nederlands om niet gauw te waarderen wat wij zelf in huis hebben. Dat heb ik ook ervaren. Ik ga niet alles op alles zetten om me waar te maken, niet vechten tegen iets dat ik niet kan bereiken. Ik doe wel mijn best. Ik wil op mijn eigen manier mijn doel bereiken, mijn steentje bijdragen. Ik kan bepaalde dingen en daarmee kan ik mensen gelukkig maken.” Er broeit dus iets in haar hoofd. “Wij hebben en stedenlandschap, relatief kleine steden van een paar honderdduizend inwoners, met een landschap ertussen. Dat is heel bijzonder. Ik hoor van buitenlanders dat wij het beste openbaarvervoernetwerk van de hele wereld hebben. En dan kunnen we nog fietsen ook. In een file staan gebeurt in alle landen, vaak nog meer dan
hier. Hier kun je in elke stad naar buiten fietsen en je bent in de natuur. Vol? Dat is mentaal. Het is hier veel groener dan vijftig jaar geleden. Toen bestonden wijken uit blokjes met huizen. Bomen zijn nu sterker dan gebouwen. Het is een zintuiglijk perspectief. De mindsetting moet veranderd worden. Het komt allemaal wel. Ik ben een aantal jaren bezig geweest met mobiliteit. Ik wilde echter geen missionaris worden. Ik wilde geen plakkaat op mij gedrukt krijgen. De kennis die ik heb opgedaan, neem ik nu mee, op weg naar andere ontwerpen op welk gebied dan ook. Alles is een leerproces. Je verandert, maar neemt alles mee.’’ Doorgaan Tegenslagen zijn er ook geweest. Niet dat die haar hebben veranderd, maar ze heeft er wel van geleerd. Ze had samen met haar eerste man haar multifunctionele, zeg maar ideale, huis gebouwd, ze hadden samen een architectenbureau en ze beviel van een tweeling. Toen vertrok haar partner, haar achterlatend met financiële schulden en drie kinderen. Wanhoop? Nou ja, ze moest verder, doorwerken omdat ze ondernemer was, kinderen verzorgen en doorgaan – vooral aan iedereen vertellen dat het goed met haar ging. Maar ging het goed met haar? “Ik moest wel doorgaan, ik had geen keuze, veel mensen hebben me geholpen. Maar wat vooral van belang was, was dat ik merkte dat ik veel
nummer 4 - 2009
COACH
47
Doen waar je goed in bent! Jullie het coachen, wij de Nationale Sportpolis.
Samen werken aan gezondheid.
Herman Wijffels
“Het is typisch Nederlands om niet gauw te waarderen wat wij zelf in huis hebben”
dingen tegelijk kon doen. Ik ben op dezelfde manier doorgegaan. Dat gaf veel bevestiging.” Ook waren er andere tegenslagen. “Je moet niet denken dat ik altijd alles win. Ik opereer soms uit woede”, zegt ze. “Het is vooral het idee dat het anders kan, anders moet. Zien ze dat niet? Ik zie slechte openbare ruimtes en denk: ik ga het gewoon zelf doen. Ik heb regelmatig een competitie verloren. Vooral internationaal werden we in een competitie vaak tweede, niet altijd terecht. Toen hebben we in Taiwan een veel grotere competitie gewonnen. Kijk, dat ben ik dus ook weer. Ik weet wat ik kan.’’ Missie De maatjes van school, op de universiteit, de vader van haar kinderen, haar huidige man, de mensen op het bureau waren en zijn haar reisgenoten. Ze dienen ook als inspiratiebron. Net zoals de ontwerpers Charles en Ray Eames, het Amerikaanse echtpaar dat heel innovatief met productontwikkeling bezig was. Ze toont haar stoelen en een houten kunstwerk aan de muur dat oorspronkelijk diende als tijdelijke prothese voor een gebroken been. “Die Charles en Ray hadden pretoogjes. Ik ging altijd bij ze langs in Los Angeles. Die mensen hadden een levenshouding die me aansprak. Humane en technische dingen combineren. Het plezier hebben om iets nieuws uit te vinden.” Ze begint over Nederland, het land van water, van het stedenlandschap, het open land, de mentaliteit, de creativiteit. “Wij denken anders. Opener, oorspronkelijk. Door de problematiek van het water en de dijken hebben we een collectieve verantwoordelijkheid. Als ons land onder water loopt, hebben wij er allemaal last van. Dat poldermodel klinkt negatief. Maar in principe is dat juist positief. Engelsen, Amerikanen en Fransen denken egocentrisch; alleen aan zichzelf. Wij denken ruimer. Ik zie dat ook op mijn bureau waar zeventien nationaliteiten zijn vertegenwoordigd. Ik weet hoe ik mijn teams moet samenstellen. Ik ken de kwaliteiten van de mensen.’’ De relatie tussen haar werk als creatief directeur op haar architectenbureau en haar rol als talentvol hockeyspeelster wordt gelegd. Jazeker, ze was fanatiek, eerst in Groningen, toen in Delft en later in Den
Haag bij Klein Zwitserland, met als coach Ties Kruize. “Spelverdeler op het middenveld, niet aan de zijkant van het veld. Ik zette vaak de lijnen uit en was onvermoeibaar, want ik moest en wilde overal zijn. Zie je, weer dat grote uithoudingsvermogen. Ik was fanatiek. Nu je het zegt, er is enige verwantschap.” Haar missie is nog niet volbracht. Maar ze hoopt dat ze de wereld beter heeft gemaakt. Dat ze heeft gebruikt wat ze heeft gekregen. “Waarom ben je op de wereld geweest? Niet om het geld. Daar gaat het niet om. Het gaat om dat we samen iets zinvols hebben gedaan en met plezier.”
Wie is Francine Houben? Geboren als Francine Marie Jeanne, op 2 juli 1955 in Sittard. Getrouwd, drie kinderen. Opleiding: Technische Universiteit Delft, Bouwkunde.
Carriére: 1984-nu: directeur/architect Mecanoo Architecten 1987: Robert-Maaskantprijs 1990-1996: bestuur Nederlands Architectuurinstituut (NAi) 2005-nu: lid Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen Gastdocent Philadelphia University, University of Calgary, Berlage Instituut, Oxford University, Università della Svizzera Italiana, Accademia di architectura in Mendrisio, Zwitserland, Hoogleraar Architectonische Vormgeving, leerstoel mobiliteitsesthetiek TU Delft, Stadsbouwmeester Almere, directeur/curator eerste Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (2003).
Projecten: Bibliotheek TU Delft, Kapel Heilige Maria der Engelen in Rotterdam, Montevideo in Rotterdam, FiftyTwoDegrees in Nijmegen, Theater- en Congrescentrum La Llotja in Lleida Spanje, Bibliotheek van Birmingham, Stadskantoor Delft, Theatercomplex Wei-Wu-Ying Center for the Performing Arts in Taiwan.
nummer 4 - 2009
COACH
49
column peter murphy 50
Peter Murphy is van huis uit fysiotherapeut en heeft als (bonds)coach zijn sporen nagelaten in het topvolleybal. Tegenwoordig is hij prestatiemanager teams en tevens projectleider MasterCoach in Sports bij NOC*NSF. Peter was mede vormgever van Action Type en past dit middel sinds 1996 met veel succes toe.
Balletje, balletje “He joh, als je zo blijft rijden dan zou ik toch maar eens stoppen. Zo wordt het helemaal niets met jou. Je moet eens naar mij luisteren.” Zo sprak een paar jaar geleden tijdens een NK de inmiddels zeventigjarige menner Jan van den Broek uit Nistelrode een gefinishte deelnemer toe die bezig was met zijn cooling-down. Jan is een authentieke man, duidelijk in zijn communicatie en met het hart op de tong. Zo’n opmerking is dan ook tekenend voor hem. Welkom in de wereld van het mennen [één of paarden met een rijtuig erachter, red.]. Jan is meervoudig nationaal (en wereld)kampioen enkelspan en hij reed net zelf de ring uit na een foutloze vaardigheidsproef. Doel is om foutloos door een groot aantal hindernissen te rijden zonder het balletje op de pilon eraf te gooien. Ons land brengt momenteel in deze sport grote namen voort en Jan is daar een van. Op Jan zijn leeftijd nog in de (inter)nationale top meedraaien is bijzonder. Wedstrijdmennen bestaat uit drie onderdelen: de dressuur, de marathon met hindernissen en de vaardigheidsproef. Jan traint dagelijks en verdeelt zijn trainingstijd tussen de drie onderdelen. De trainingslocatie ‘De Maashorst’, een bijzonder mooi natuurgebied, is bij hem om de hoek. Het is gelegen tussen Oss, Nistelrode, Uden, Schaijk en het plaatsje Zeeland. Riny ‘de extraverte voeler’ Rutjens (tweespan) en IJsbrand ‘de extraverte planner’ Chardon (vierspan) zijn Ze hebben de eeuwige drang de ook twee fenomenen in zowel de nationale top als de wereldtop. IJsbrand is al jaren een klasse apart. Ik kom afsluitende vaardigheidsproef in de topsport weinig coaches en sporters tegen die zo plannen, voorbereiden en zaken organiseren zoals IJsbrand dat doet. Zijn palmares: tien keer wereldkam binnen de tijd en zonder fouten te pioen (zes keer team en vier keer individueel) en twintig keer nationaal kampioen. willen voltooien Dan is er nog Koos de Ronde (vierspan) en als laatste Theo ‘de extraverte risky’ Timmerman (vierspan). Theo is een ‘op de grensrijder’ met een bepaalde mate van risicobereidheid. Hij heeft een grote toewijding en een timmermansoog voor de samenstelling van het vierspan. Samen met zijn groom en sponsor werkt hij dagelijks aan zijn niveau. Hij behoort inmiddels tot de top-3 vierspanmenners in Nederland en hij weet zijn weg ook internationaal steeds meer te vinden. Jan, Riny, IJsbrand, Koos en Theo zijn allen authentieke personen die veel overeenkomsten vertonen maar nog meer verschillend zijn zoals in hun voorkeursmotoriek en manier van concentreren. Dat maakt hen zeer uniek en onderscheidend. Standaardrecepten zijn niet voor hen weggelegd. Ze hebben de eeuwige drang de afsluitende vaardigheidsproef binnen de tijd en zonder fout te voltooien en balen er gigantisch van als er een balletje afvalt, want dat is meestal net het kleine verschil tussen winnen en verliezen. Ik noem dat onderdeel altijd gekscherend ‘balletje, balletje’.
COACH
nummer 4 - 2009
Jong geleerd De topsporters die Ricoh sponsort, zijn natuurlijk ook ooit kind geweest. En allemaal droomden ze ervan om in de toekomst de beste in hun sport te worden, om op een dag dé nummer één te zijn. Veel van die dromen zijn al werkelijkheid geworden of worden dat hoogstwaarschijnlijk snel. Wij steunen de sporters met groot genoegen bij hun streven naar succes en we dragen bovendien als official supplier van NOC*NSF de gehele Nederlandse sport een warm hart toe.
Ricoh Nederland B.V., Utopialaan 25, Postbus 93150, 5203 MB ‘s-Hertogenbosch, www.ricoh.nl