JA!
JEUGDGEZONDHEIDSZORG ACTUEEL
NUMMER 30 VOORJAAR 2014
TIJDSCHRIFT VAN DE ARTSEN(VERENIGING) JEUGDGEZONDHEIDSZORG NEDERLAND
In deze JA!: Thema: ADHD of gewoon druk gedrag?
- vervolg
En verder:
– Tien jaar JA! – Wat kindertekeningen zeggen – Vragenlijsten: klanten overvraagd?
8366_V01_fc.indd 1
26-02-14 13:58
Voor de verzorging van de anus. Tijdens de zwangerschap en de bevalling kunnen de aderen rond de anus extra aandacht gebruiken omdat ze dan met meer druk te maken hebben dan gebruikelijk. Curanol zalf in combinatie met Curanol tabletten zorgen voor een optimaal resultaat. Curanol zalf houdt de bloedvaten van buitenaf elastisch. Curanol tabletten (bevatten Gebruik Curanol zalf in combinatie met Curanol tabletten voor een optimaal resultaat!
vitamine C) zijn van binnenuit gunstig voor soepele en elastische aderen. www.curanol.nl
Curanol zalf houdt bloedvaten elastisch. Curanol tabletten zijn gunstig voor soepele en elastische aderen. ForestHealthcare
Curanol is een product van de makers van Sudocrem
Voor echte bofkontjes
www.sudocrem.nl
NIEUW:
TUBE Vraag gratis samples aan!
De huid van een kleintje is erg gevoelig, die wil je dus goed verzorgen. Door afsluiting van de huid en/of door een natte luier kunnen baby's schrale, rode billetjes krijgen. Sudocrem verzacht en helpt de rode en kwetsbare huid. Sudocrem is hypo-allergeen, ruikt lekker en kan meteen vanaf de geboorte worden gebruikt. Daarom is Sudocrem het meest gebruikte middel bij luieruitslag.
Laat alle baby's gratis kennismaken met Sudocrem. Mail je naam (functie en organisatie) en adresgegevens naar info.nl@sudocrem.com.
ForestHealthcare
BESCHERMT, VERZACHT EN HELPT
1_1_stA4_fc_I.indd 1
18-02-14 12:29
1000-21-4000-0014 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
R E D A C T I O N E E L
T
ime flies when you’re having fun. Dit is al weer mijn laatste redactioneel, want na bijna zeven jaar in de redactie, waarbij ik er tussenuit ben geweest en toch weer terug kwam, is mijn tijd nu echt op! Gelukkig heb ik een bijzonder waardig opvolger gevonden in Els Jonker, waarvoor dank! In deze JA! ronden we het onderwerp ‘druk gedrag’ af en ondanks dat het oorspronkelijk de bedoeling was om hier slechts één JA! aan te besteden, heeft het ons moeite gekost om alle artikelen in deze JA! te krijgen. Waar we de vorige keer zijn ingegaan op algemene aspecten van druk gedrag, zoals het gewoon jongen mogen zijn, gaan we dit keer in op de oorzaken van druk gedrag en hoe hier mee om te gaan. In het artikel van Wendy Chan wordt besproken hoe TSC, een zeldzame aandoening, het gedrag kan beïnvloeden. TSC is slechts een van de vele voorbeelden hiervan, dit laat ook het artikel van Silvia van Breukelen duidelijk zien. Een andere oorzaak voor druk gedrag wordt besproken in het stuk van Myrte de Leeuw; hoogbegaafdheid met onvoldoende uitdaging voor het kind kan zeker leiden tot druk gedrag en minder goed opletten in de klas.
In het artikel van Toeteke ten Kroode, kinderergotherapeute, wordt besproken wat de ergotherapeut kan doen aan druk gedrag. Mijn mening is om eerst dergelijke behandelingen en steun uit te proberen voordat gegrepen wordt naar medicatie die het zich ontwikkelende brein beïnvloedt! Een heel ander onderwerp zult u ook vinden in deze JA!. We hebben voor het eerst te maken met ‘branded content’, dit is informatie van de industrie over een bepaald onderwerp. De redactie heeft geen enkele invloed op deze informatie. Op pagina 41 vindt u meer informatie over dit onderwerp en hoe hier mee om te gaan. Tenslotte wil ik graag even stil staan bij tien jaar JA!. In een artikel van John Luteijs, die sinds het begin de redactie op weergaloze wijze ondersteunt, wordt de JA! door de tijd beschreven. Ook staat Vasanthi Iyer stil bij een dergelijke tijdsspanne in relatie tot de sociale context. Jawel, dames en heren: time flies! Ora est en gegroet,
c o l o f o n
i n h o u d
JA! Jeugdgezondheidszorg Actueel! Ledenbulletin van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN) Verschijnt drie keer per jaar. Website AJN: www.artsenjgz.nl
Alle AJN-leden ontvangen JA!. Voor niet-leden zijn de kosten van een abonnement € 25,- per jaar (3 nummers). Een los nummer kost € 10,-. Een verzoek om een abonnement kunt u schriftelijk indienen bij het secretariaat van de AJN, Churchilllaan 11, 3527 GV Utrecht.
ISSN: 1873-8346 Redactie Henk Groeneveld, Michèle Haagmans (secretaris), Sigrid Hendriks (adjunct-hoofdredacteur), Trudy de Jong, Els Jonker, Carolien Lans, Marianne Nijnuis (hoofdredacteur), Ulco Schuurmans. Redactieraad Hilly Ligtvoet-Bos, Elle Struijf Redactionele ondersteuning John Luteijs, Den Dungen Redactieadres AJN Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht t: 08 54 89 49 80 f: 08 54 89 89 88 e: ja@artsenjgz.nl
Een abonnement gaat in per 1 januari. Als u in de loop van het jaar een abonnement neemt, wordt de abonnementsprijs evenredig met het te ontvangen aantal nummers verrekend. Het abonnement loopt automatisch door tenzij het voor 1 november schriftelijk bij het secretariaat van de AJN wordt opgezegd. Grafische verzorging /aanleveren advertenties E Media Connecting Business B.V. Postbus 18 1720 AA Broek op Langedijk t: (0226) 33 16 00 e: info@elma.nl www.elma.nl Advertenties vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Dat geldt ook voor de pagina’s ‘Nieuws vanuit het bedrijfsleven.’ Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Foto omslag: John Luteijs
Redactionele formule JA! (Jeugdgezondheidszorg Actueel!) is het tijdschrift van de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Het besteedt aandacht aan alle aspecten rondom de beroepsuitoefening van de artsen in de Nederlandse jeugdgezondheidszorg, zoals de uitvoering, politiek (op landelijk, regionaal en lokaal niveau), wetenschappelijke ontwikkelingen, nascholing en verenigingsnieuws. JA! wil de vaak solistisch of in kleine teams werkende artsen jeugdgezondheidszorg een forum bieden om ervaringen en ontwikkelingen met elkaar te delen, discussies op gang te brengen en de gevolgen van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen voor het voetlicht te brengen. Abonnementen Secretariaat AJN, dagelijks (bij voorkeur in de ochtend) t: 08 54 89 49 80 of e: secretariaat@artsenjgz.nl
8366_V01_fc.indd 3
De jongen op de omslagfoto is Tijmen Jansen uit Nieuwkoop. Hij prijkte ook op het omslag van de eerste JA! (mei 2004) en van de JA! waarin de AJN haar eerste lustrum vierde (zomer 2008). Net als de AJN en de JA! is Tijmen nu in zijn tienerjaren beland. Deze uitgave is mede mogelijk dankzij financiële ondersteuning van Nutricia Nederland B.V.
De ALV’s en AJN-dagen van 2014 vinden plaats op 28 maart, 20 juni en 14 november.
JA! 31. Een varianummer Deadline: 26 maart 2014. Verschijnt juni 2014 Informatie over de AJN kunt u vinden via www.artsenjgz.nl
Marianne Nijnuis, uw vertrekkend hoofdredacteur
O ND E RZO E K Druk gedrag bij Tubereuze Sclerose Complex Wetenschappelijk onderzoek naar Tubereuze Sclerose Complex Druk gedrag als uiting van hoogbegaafdheid? NIE UWE O NTWIKKE LING E N Kinderergotherapie en drukke kinderen BO E KE N Een nieuwe koers NIE UWE O NTWIKKE LING E N Kindertekeningen: 'krabbels of voer voor psychologen'? NIE UWS UIT HE T BE D RIJ FSLE VEN Geitenmelk officieel toegestaan in zuigelingenvoeding De geschiedenis van de fles NIE UWS Tien jaar JA! UIT D E P RAKTIJ K Tien jaar JA! en de sociale context D R. TWITTE R Overvraagd? BO E KE N ‘Hoogbegaafde pubers’ levert veel informatie C O LUM N Wij willen niet betuttelen! O ND E RZO E K Gedrag en het belang van kennis over zeldzame aandoeningen NIE UWS 'Deuren gingen open' Missievisiedag VAN HE T BE STUUR Nieuws van het Bedrijfsbureau Mutaties AJN
6 10 12 14 19
20
24 26 28 31 32 35 37
38 39 39 41 42
26-02-14 13:58
e ve e uw g ie e N eg ch is in
kl 1
ns
Sneller* tolerantie opbouwen? ® Kies Nutramigen LGG !
Tolerantie voor koemelk na 12 maanden1
79% Intensief hydrolysaat
44%
Rijsthydrolysaat
33%
Soja
24%
Vrije aminozuren
18%
Kijk voor meer informatie op: www.nutramigen.nl
Belangrijke opmerking: Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Nutramigen is een product voor speciale medische doeleinden en moet onder medisch toezicht worden gebruikt. Referenties: *Percentage zuigelingen met tolerantie voor koemelk 12 maanden na het starten met de voeding. 1. Berni Canani R et al. J Pediatr. 2013. [Epub ahead of print.] KMA = koemelkallergie; LGG = Lactobacillus rhamnosus GG. ® Handelsmerk van Mead Johnson & Co 2013. © 2013 Mead Johnson & Company, LLC. All Rights Reserved. Trademark and copyright used under license. Dit materiaal is uitsluitend bestemd voor (para)medici. LGG® en het LGG®-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Valio Ltd, Finland.
Mead Johnson Nutrition WTC Toren H, 17e verdieping Zuidplein 142, 1077 XV Amsterdam Servicenummer: 0800 - 44 55 001 (tijdens kantooruren) www.nutramigen.nl
1_1_stA4_fc_F.indd 1
18-02-14 13:23
1000-21-4000-0084 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
NESTLÉ Groeie Start 2 ®
Alleen bestemd voor (para)medici
LWB004
Voor tevreden baby’s en uitgeruste ouders
Complete en betaalbare opvolgmelk De geboorte van een baby zorgt meestal voor veel geluk maar vaak ook voor stress in het jonge gezin. Borstvoeding is natuurlijk het beste voor een baby, maar ook als ouders kiezen voor een flesvoeding, willen zij hun baby een goede start geven. En zij willen natuurlijk door jou van advies worden voorzien! NESTLÉ® Groeie Start bevat L.reuteri, wat werkt als een ‘feel good factor’ voor baby’s die de fles krijgen1,2 Geschikt voor alle gezonde zuigelingen van 6 maanden en ouder
Meer informatie?
Registreer gratis op www.nestlevoorprofessionals.nl of bel gratis 0800-0230131.
Belangrijke mededeling: De wereldgezondheidsraad (WHO*) heeft aange-raden dat zwangere vrouwen en moeders moeten worden geïnformeerd over de voordelen en superioriteit van borstvoeding in het bijzonder dat het de beste voeding is en optimale bescherming tegen ziektes biedt voor zuigelingen. Wanneer wordt besloten om flesvoeding te geven, dienen in overleg met de arts of het consultatiebureau de juiste instructies te worden meegegeven. (*Internationale code voor Marketing van zuigelingenvoeding, zoals aangenomen tijdens de bijeenkomst van de wereldgezondheidsraad in resolutie WHA 34.22 mei 1981).
1. Sinkiewicz G, Ljunggren L. Occurrence of Lactobacillus reuteri in human breast milk. Microbial Ecology in Health and Disease 2008; 20: 122-6. 2. Reuter G. The lactobacillus and bifidobacterium microflora of the human intestine: composition and succession. Curr Issues Intest Microbiol 2001; 2:43-53.
1_1_stA4_fc_E.indd 1
18-02-14 13:31
1000-21-4000-0056 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
ONDERZOEK
Druk gedrag bij Tubereuze Sclerose Complex
Wendy Chan, Leontine W. ten Hoopen en Pieter F.A. de Nijs
Bij kinderen met het Tubereuze Sclerose Complex, ook wel bekend als de ziekte van Bourneville-Pringle, komen cognitieve en gedragsproblemen bij kinderen vaker voor dan gebruikelijk. Het gaat dan vooral om ADHD en ASS. De auteurs laten in deze bijdrage zien welke klachten er zijn en hoe daar het beste mee omgegaan kan worden. Inleiding Tubereuze Sclerose Complex (TSC) is een autosomaal dominant overervende ziekte die gekenmerkt wordt door hamartomen die zich in verschillende organen kunnen ontwikkelen, waaronder het hart, de nieren, de huid, de longen en het centraal zenuwstelsel.1,2 Hamartomen zijn ophopingen van abnormale cellen. Deze cellen zijn echter geen kankercellen en de cellen komen van oorsprong uit het orgaan
waar ze zich bevinden. Een hamartoom in de nier bijvoorbeeld bestaat uit niercellen. Het verschil tussen de niercellen in het hamartoom en de overige cellen in de nier zit in de controle van de celgroei, die verstoord is bij TSC. TSC is een van de meest voorkomende neurocutane aandoening en met een prevalentie van 1:6.000.1,2 Ongeveer dertig procent van de patiënten heeft de aandoening geërfd. In zeventig procent
Tabel 1. Primaire en secundaire diagnostische kenmerken van TSC.4 Primaire kenmerken Angiofibromen in het gelaat of een plaque op het voorhoofd Niet-traumatische fibromen van de nagels Drie of meer hypomelanotische maculae Chagrijnplek Multipele retinale nodulaire hamartomen Corticale tuber Subependymale noduli Supependymaal reuscelastrocytoom Eén of meerdere cardiale rhabdomyomen Renale angiomyolipomen of pulmonale lymfangiomatose Secundaire kenmerken Meerdere putjes in het gebit Hamartomateuze rectumpoliepen Botcysten Lijnen in de witte stof van de hersenen Tandvleesfibromen Hamartomen buiten de nier Achromatische plek, d.w.z. een witte plek, op de retina ‘Confetti-huidafwijkingen’ Multipele renale cystes 6
van de gevallen betreft het een spontane mutatie. De aandoening wordt veroorzaakt door een afwijking op chromosoom 9 voor TSC1 en op chromosoom 16 voor TSC2. De uiting van de ziekte is zeer variabel; om deze reden is het soms lastig om snel een diagnose te stellen en worden lang niet alle patiënten met TSC gediagnosticeerd.3 Diagnostische kenmerken Veel voorkomende uiterlijke kenmerken van TSC zijn witte vlekken op de huid (hypomelanotische maculae) en angiofibromen in het gezicht, deze kenmerken zijn afgebeeld in afbeelding 1. De diagnose TSC wordt op basis van deze en andere klinische kenmerken gesteld. De diagnostische kenmerken worden onderverdeeld in primaire en secundaire kenmerken (zie tabel 1). Bij één primair kenmerk is TSC een mogelijke diagnose. Bij één primair kenmerk en één secundair kenmerk is TSC een waarschijnlijke diagnose. Bij twee primaire kenmerken of bij één primair kenmerk en twee secundaire kenmerken is de diagnose TSC vrijwel zeker.
JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 6
26-02-14 13:58
IQ en vaak voorkomend gedrag bij kinderen met TSC Het IQ van kinderen met TSC varieert sterk. Zo heeft vijftig procent een IQ boven de 70 en vijftig procent heeft een IQ onder de 70, wat wil zeggen dat deze kinderen een verstandelijke beperking hebben. Een IQ vanaf 85 à 90 wordt als een normaal IQ beschouwd. Uit onderzoek is gebleken dat er een hoge prevalentie van cognitieve en gedragsproblemen is bij kinderen met TSC.5 De meest voorkomende stoornissen in het gedrag zijn weergegeven in tabel 2, waarvan attention-deficit/ hyperactivity disorder (ADHD) en autismespectrumstoornis (ASS) het meest worden gezien. Deze twee stoornissen komen ongeveer bij vijftig procent van de kinderen met TSC voor.6 Bij volwassen patiënten met TSC komen angststoornissen en depressiviteit vaak voor.5 Naar verwachting komen ASS en ADHD bij hen ook geregeld voor, maar dit is nog niet gebleken uit studies. Er zijn risicofactoren die significant samenhangen met het gedrag van een kind met TSC. Zo hebben kinderen met een laag intellectueel en adaptief vermogen een hogere kans op het hebben van gedragsproblemen.7,8 In een andere studie is gebleken dat kinderen met een verstandelijke beperking niet alleen een grotere kans hebben op autismespectrumstoornis, maar ook op gedrag dat gerelateerd is aan concentratieproblemen en op aan taal gerelateerde moeilijkheden.3 Ook hangt het hebben van epilepsie samen met het optreden van stoornissen in het gedrag bij kinderen met TSC. Er is gebleken dat bij patiënten met moeilijk behandelbare epilepsie en met gegeneraliseerde epilepsie met een focaal begin gedragsproblemen vaker voorkomen dan bij patiënten zonder epilepsie in de voorgeschiedenis.2
Afbeelding 1. Witte vlekken (hypomelanotische maculae) op de huid en angiofibromen in het gezicht zijn veel voorkomende kenmerken van TSC.
Wat te doen bij gedragsproblemen? Het is belangrijk deze problemen vroegtijdig op te sporen en regelmatig te controleren, met het doel te voorkomen dat deze problemen zich verder uitbreiden. In verschillende fases van het leven van het kind ligt de focus van het in kaart brengen van het gedrag anders.5 Deze focus is per leeftijdscategorie anders, omdat men bepaalde verwachtingen heeft van de ontwikkeling van het kind in het algemeen op de betreffende leeftijd. In tabel 3 is kort samengevat wat de aandachtspunten zijn op verschillende leeftijden. Ook wordt het doel van het onderzoek op dat moment aangegeven. Voor een uitgebreider overzicht wordt verwezen naar het artikel Consensus clinical guidelines for the assessment of cognitive and behavioural problems in Tuberous Sclerosis van De Vries et al.5
Tabel 2. Mogelijke stoornissen in het gedrag bij kinderen met TSC.5 ASS ADHD en gerelateerde stoornissen Agressie, woede-uitbarstingen en driftbuien Negativiteit Slaapproblemen
Hoe gaat de omgeving met de gedragsproblemen om en wat kan eraan gedaan worden? Uit een eerdere studie is gebleken dat de aanwezigheid van problemen op het gebied van het gedrag vaak de grootste zorg is bij de familie. Hoewel deze problemen veelvuldig tot moeilijkheden kunnen leiden in het dagelijks leven, is vaak weinig tot geen behandeling hiervoor beschikbaar.5 Er is namelijk nog weinig onderzoek gedaan naar behandeling van autismespectrumstoornis en ADHD bij kinderen met TSC. In de praktijk komt het erop neer dat wanneer voor behandeling gekozen wordt, de keuze valt op de bestaande behandelingen bij kinderen met stoornissen in het gedrag die geen TSC hebben: psycho-educatie, gedragstherapie en farmacotherapie. Psycho-educatie voor onder andere de ouders leidt tot meer kennis over TSC en gedragsproblemen. Gedragstherapeutische interventies worden doorgaans vooral gericht op/via de ouders. De focus van deze therapie is de ouders aan te leren hoe zij moeten omgaan met het gedrag van hun kind. Interventies zijn gericht op het vergroten van voorspelbaarheid en structuur, eventueel prikkelreductie, op het goede niveau JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 7
7
26-02-14 13:58
Tabel 3. Richtlijnen voor gedragsonderzoek bij TSC op verschillende leeftijden.5
wanneer problemen optreden deze eerder aangepakt kunnen worden. Voor de behandeling van gedragsproblemen zijn er mogelijkheden op het gebied van psycho-educatie, gedragstherapie en farmacotherapie.
Leeftijd en doel van het onderzoek
Aandachtspunten
Geboorte – 1 jaar Doel: een baseline van de ontwikkeling van het kind verkrijgen
Algemene ontwikkeling van het kind
1 – 3 jaar Doel: vroegtijdig een ontwikkelingsachterstand of ontwikkelingsstoornis vaststellen
Algemeen cognitief functioneren Adaptief gedrag Grof- en fijn-motorische vaardigheden Sociale vaardigheden
3 – 6 jaar Doel: gedrag en cognitief functioneren in kaart brengen zodat een passende onderwijsvorm gekozen kan worden
Algemeen cognitief functioneren Receptieve en expressieve taal Sociale vaardigheden Concentratie en executieve functies
Literatuur
6 – 8 jaar Doel: bijhouden van progressie op school
Algemeen cognitief functioneren Receptieve en expressieve taal Sociale vaardigheden Geheugen Concentratie en executieve functies
2. Kopp CM, Muzykewicz DA, Staley BA, Thiele EA, Pulsifer MB. Behavior problems in children with tuberous sclerosis complex and parental stress. Epilepsy Behav. 2008 Oct;13(3):505-10
9 – 12 jaar Doel: een volledig overzicht krijgen van wat het kind kan, leerproblemen en gedragsproblemen in voorbereiding voor het voortgezet onderwijs
Algemeen cognitief functioneren Receptieve en expressieve taal Sociale vaardigheden Geheugen Concentratie en executieve functies
13 – 16 jaar Doel: individuele behoeftes bepalen en hulp bieden die nodig is voor het volwassen leven
Algemeen cognitief functioneren Concentratie en executieve functies Adaptief functioneren Beroepskeuze op basis van zwakke en sterke punten
aanspreken en onder andere werken met het belonen van gewenst gedrag.9 Gedragstherapie primair gericht op het kind zelf daarentegen heeft weinig invloed op het gedrag van het kind.9 Medicamenteuze interventies kunnen gericht worden op ADHD-symptomen (bijvoorbeeld methylfenidaat), agressief/prikkelbaar gedrag (antipsychotica, bijvoorbeeld risperidon, aripiprazol) en/of slaapproblemen (melatonine).9 In de behandeling van kinderen met TSC en gedragsproblemen met psychofarmaca moet rekening gehouden worden met mogelijke neveneffecten, bijvoorbeeld ten aanzien van epilepsie, en soms minder grote werkzaamheid van medicatie (bijvoorbeeld methylfenidaat) bij kinderen met
een lagere intelligentie. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met cardiale symptomen van TSC en mogelijke interacties met anti-epileptica.
8
Conclusie Druk gedrag is een veel voorkomend probleem bij kinderen met TSC. Dit kan vaak gedragsfenotypisch gekaderd worden in ADHD en/of ASS. Bij kinderen met een laag intellectueel en adaptief vermogen is er een hogere kans op het hebben van gedragsproblemen en op aan taal gerelateerde moeilijkheden. Ook bestaat er een grotere kans op concentratieproblemen. Om de gedragsproblemen te kunnen verminderen is het belangrijk om vroegtijdig het gedrag in kaart te brengen, zodat
Wendy Chan is medisch student en Leontine W. ten Hoopen en dr. Pieter F.A. de Nijs zijn kinder- en jeugdpsychiaters, Erasmus MC, Sophia Kinderziekenhuis, ENCORE (Erfelijke NeuroCognitieve Ontwikkelingsstoornissen Rotterdam Erasmus MC), Rotterdam.
1. Datta AN, Hahn CD, Sahin M. Clinical presentation and Diagnosis of Tuberous Sclerosis Complex in Infancy. J Child Neurol. 2008 Mar;23(3):268-73
3. De Vries PJ, Hunt A, Bolton PF. The psychopathologies of children and adolescents with tuberous sclerosis complex (TSC): A postal survey of UK families. Eur child Adolesc Psychiartry. 2007 Jan;16:16-24 4. Yates JRW. Tuberous sclerosis. Eur J Hum Genet. 2006 Oct;14(10):1065-73. Epub 2006 Jul 26. 5. De Vries P, Humphrey A, McCartney D, Prather P, Bolton P, Hunt A; TSC Behaviour Consensus Panel. Consensus clinical guidelines for the assessment of cognitive and behavioural problems in Tuberous Sclerosis. Eur Child Adolesc Psychiatry. 2005 Jul;14(4):183-90 6. De Vries P, Gardiner J, Bolton PF. Neuropsychological Attention Deficits in Tuberous Sclerosis Complex (TSC). Am J Med Genet A. 2009 Mar;149A(3):387-95 7. Ehninger D, de Vries PJ, Silva AJ. From mTOR to cognition: molecular and cellular mechanisms of cognitive impairments in tuberous sclerosis. J Intellect Disabil Res. 2009 Oct;53(10);838-51 8. Van Eeghen AM, Pulsifer MB, Merker VL, Neumeyer AM, van Eeghen EE, Thibert RL, Cole AJ, Leigh FA, Plotkin SR, Thiele EA. Understanding relationships between autism, intelligence, and epilepsy: a cross-disorder approach. Dev Med Child Neurol. 2013 Feb;55(2):146-53 9. Davis NO, Kollins SH. Treatment for Co-Occurring Attention Deficit/Hyperactivity Disorder and Autism Spectrum Disorder. Neurotherapeutics. 2012 Jul;9(3):518-30
JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 8
26-02-14 13:58
Opgroeien
Werkwijze
Opgroeien met zorg
r voor het
met zorg herkennen
, erkennen
en helpen
van jonge
mantelzorge
rs
Jonge mantelzorgers verdienen aandacht Uit diverse Jeugdmonitoren blijkt dat ten minste een kwart van de jongeren opgroeit met een ziek familielid in de thuissituatie. Zij nemen zorgtaken op zich, zijn ongerust over de zorgsituatie en komen zelf vaak zorg tekort. Dit kan leiden tot stress, angst en somberheid. Jonge mantelzorgers zijn een verborgen groep. Ze trekken niet zelf aan de bel. Vroegtijdig herkennen, erkennen en helpen van deze groep is erg belangrijk. Mezzo, de landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg, zet zich samen met Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN) in voor jongeren die opgroeien met zorg. Samen hebben wij de werkwijzer ‘Opgroeien met zorg’ ontwikkeld.
Bestel de werkwijzer via info@mezzo.nl of via 030 - 659 22 22.
Eindelijk... Geitenmelk! Geitenmelk staat bekend om een aantal natuurlijke voordelen, waaronder lichte verteerbaarheid. Kabrita zuigelingenvoeding combineert deze natuurlijke voordelen van geitenmelk met een moderne formulering, die o.a. DHA, AA, prebiotische vezels en de unieke DigestX vetblend bevat. Hierdoor is Kabrita de eerste zuigelingenvoeding op basis van geitenmelk die volledig voldoet aan de Europese richtlijn 2006/141/EG met de aanvulling van 2013/46/EU.
Nieuw Neder in land
8366_P09_fc.indd 1
Kabrita is onder andere verkrijgbaar via www.kabritaonline.nl. Kijk voor meer informatie op onze website of neem contact op via 088-11 63 661 of contact@kabritaonline.nl
Borstvoeding is de meest geschikte voeding voor baby’s. Kabrita is een merk van Hyproca Nutrition B.V.
Kijk op www.mezzo.nl voor meer informatie over jonge mantelzorgers.
18-02-14 13:40
ONDERZOEK
Wetenschappelijk onderzoek naar Tubereuze Sclerose Complex
Iris Overwater, Marie-Claire de Wit
Inleiding Tubereuze Sclerose Complex (TSC) is een genetische aandoening, waarbij een breed scala aan klinische verschijnselen kan voorkomen (zie artikel Druk gedrag bij Tubereuze Sclerose Complex). In het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam is het ENCOREexpertisecentrum gevestigd. Binnen dit expertisecentrum is een polikliniek voor TSC-patiënten, die hier één keer per jaar op bezoek komen bij de kinderarts en kinderneuroloog. Op dezelfde dag worden ook alle controles gepland die op dat moment nodig zijn, van onder andere hersenen, nieren en hart. De TSC-eiwitten en hun functie TSC wordt veroorzaakt door een mutatie in het TSC1- of TSC2-gen. De eiwitten van deze genen heten hamartine en tuberine en vormen samen een eiwitcomplex. De functie van dit TSCeiwitcomplex is het remmen van het mTOR-eiwit. mTor zorgt voor celdeling en plasticiteit in de hersenen. Als
het TSC-eiwitcomplex door een mutatie niet meer functioneert, valt de rem op mTOR weg. Cellen gaan dan teveel delen en de plasticiteit raakt verstoord. Dit veroorzaakt de hamartomen in de verschillende organen. De verstoring van plasticiteit kan een verstandelijke beperking en gedragsproblemen veroorzaken. Een ander veelvoorkomend kenmerk van TSC is epilepsie. Bijna negentig procent van de mensen met TSC heeft epilepsie, en bij de helft zijn de aanvallen erg moeilijk onder controle te krijgen met anti-epileptica. De ontdekking van mTORremmers In 1975 werd rapamycine ontdekt, een stof die het mTOR-eiwit remt. Door deze mTOR-remming kan rapamycine de functie van het TSC-eiwitcomplex overnemen. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat reuscelastrocytomen (SEGAs) in de hersenen1 en angiomyolipomen (AMLs) in de nieren2 verkleind kunnen worden met een mTOR-remmer, zowel
Oproep Om betrouwbaar vast te stellen of rapamycine en everolimus werkzaam zijn in de behandeling van TSC, is het belangrijk dat genoeg patiënten meedoen aan onze onderzoeken. Voor het epilepsieonderzoek zijn we nog op zoek naar zeven patiënten, voor het onderzoek naar leer- en gedragsproblemen zijn nog veertig plekken beschikbaar. Wij vragen u daarom TSC-patiënten die in aanmerking komen voor deelname, te informeren over onze onderzoeken. Ook als u zelf vragen heeft over de onderzoeken kunt u contact opnemen met onderzoeker Iris Overwater via mail i.overwater@erasmusmc.nl of telefonisch (010)703 67 78.
rapamycine als zijn broertje everolimus. Everolimus heeft een andere molecuulformule, maar remt mTOR op dezelfde manier als rapamycine. Muizen met TSC Omdat epilepsie en een vertraagde cognitieve ontwikkeling bij veel TSCpatiënten voorkomen, is de vraag ontstaan of de mTOR-remmers ook voor deze symptomen een oplossing zouden kunnen bieden. Onderzoek bij muizen met TSC heeft aangetoond dat mTORremmers epilepsie kunnen verminderen of zelfs stoppen.3-5 Bij een ander muismodel van TSC zijn door behandeling met rapamycine leerproblemen en sociale problemen succesvol behandeld.6 Een groep onderzoekers in Amerika heeft twintig kinderen met TSC en moeilijk behandelbare epilepsie behandeld met everolimus.7 Twaalf kinderen hadden een aanvalsreductie van vijftig procent of meer. Helaas had deze studie geen controlegroep, dus is het door de natuurlijke variabiliteit van epilepsie moeilijk vast te stellen of de aanvalsvermindering door everolimus kwam. Onderzoek naar mTOR-remming bij mensen In het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis zijn daarom twee onderzoeken gestart, waarbij wordt gekeken of mTOR-remmers epileptische aanvallen en leer- en gedragsproblemen kunnen verbeteren. Onderzoek naar epilepsie bij TSC Kinderen van drie maanden tot twaalf jaar met moeilijk behandelbare epilepsie kunnen meedoen aan het epilepsieonderzoek. We noemen de epilepsie moeilijk behandelbaar bij meer dan
10 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 10
26-02-14 13:58
één aanval per week, en het falen van twee of meer anti-epileptica. Dertig kinderen doen een jaar lang mee aan het onderzoek. Tijdens dit jaar gebruiken ze een half jaar rapamycine. Het gehele jaar wordt een aanvalsdagboek bijgehouden, er worden EEGs gemaakt en er wordt neuropsychologisch onderzoek gedaan. Aan het onderzoek doen op dit moment 23 kinderen mee. Onderzoek naar leer- en gedragsproblemen Het tweede onderzoek bij TSC-patienten in het Sophia kinderziekenhuis is een dubbelblinde trial gericht op cognitieve problemen. Dit onderzoek is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van vier tot achttien jaar die moeite hebben met leren en/of die een autistiforme stoornis hebben. Kinderen doen een jaar mee met het onderzoek, en nemen gedurende dit jaar dagelijks everolimus of placebo. Aan begin en einde van het onderzoek wordt uitgebreid neuropsychologisch onderzoek gedaan. Daarbij worden onder andere het IQ en autistische kenmerken bepaald. Ook wordt
op die momenten een EEG gemaakt. We hopen in dit onderzoek zestig kinderen te includeren. Op dit moment doen er twintig kinderen mee. De inclusie zal doorlopen tot in ieder geval eind 2014. Iris Overwater is onderzoeker op de afdeling kinderneurologie, Marie-Claire de Wit is kinderneuroloog en leider van de onderzoeken, beide werken in het Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis ENCORE expertisecentrum voor erfelijke neurocognitieve ontwikkelingsstoornissen. Literatuur 1. Franz DN, Belousova E, Sparagana S, et al. Efficacy and safety of everolimus for subependymal giant cell astrocytomas associated with tuberous sclerosis complex (EXIST-1): a multicentre, randomised, placebo-controlled phase 3 trial. Lancet. 2013 Jan 12;381(9861):12532. 2. Bissler JJ, Kingswood JC, Radzikowska E, et al. Everolimus for angiomyolipoma associated with tuberous sclerosis complex or sporadic lymphangioleiomyomatosis (EXIST-2): a multicentre, rando-
mised, double-blind, placebo-controlled trial. Lancet. 2013 Mar 9;381(9869):81724. 3. Meikle L, Pollizzi K, Egnor A, et al. Response of a neuronal model of tuberous sclerosis to mammalian target of rapamycin (mTOR) inhibitors: effects on mTORC1 and Akt signaling lead to improved survival and function. J Neurosci. 2008 May 21;28(21):5422-32. 4. Goto J, Talos DM, Klein P, et al. Regulable neural progenitor-specific Tsc1 loss yields giant cells with organellar dysfunction in a model of tuberous sclerosis complex. Proc Natl Acad Sci USA. 2011 Nov 8;108(45):E1070-9. 5. Abs E, Goorden SM, Schreiber J, et al. TORC1-dependent epilepsy caused by acute biallelic Tsc1 deletion in adult mice. Ann Neurol. 2013 May 30. 6. Ehninger D, Han S, Shilyansky C, et al. Reversal of learning deficits in a Tsc2+/mouse model of tuberous sclerosis. Nat Med. 2008 Aug;14(8):843-8. 7. Krueger DA, Wilfong AA, HollandBouley K, et al. Everolimus treatment of refractory epilepsy in tuberous sclerosis complex. Ann Neurol. 2013 Jun 24.
Symposium Wenselijke Innovatie JGZ en Zorg voor Jeugd Utrecht, 16 mei 2014, accreditatie wordt aangevraagd. Kosten € 75,Sinds het ontstaan van de Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPGs) maakt de JGZ op het gebied van de academisering grote verbeterslagen. De wetenschappelijke commissie (WetCie) van de AJN draagt hieraan eveneens in toenemende mate bij. Zowel de AWPGs als de WetCie van de AJN onderschrijven het belang van de wetenschappelijke onderbouwing van de praktijk van de JGZ. Daarom hebben zij de handen ineen geslagen bij de organisatie van dit symposium, dat gesubsidieerd wordt door ZonMw. Gemeenten erkennen steeds meer het belang van deze onderbouwing zodat beleidskeuzes op meer verantwoorde wijze tot stand kunnen komen. Zo is de transitie van de Jeugdzorg voor gemeenten en cliënten cruciaal. Hiermee is immers de noodzaak van een effectieve en efficiënte samenwerking nog duidelijker geworden. Daarnaast zullen zowel de mogelijkheid tot rechtstreeks verwijzen door de JGZ als de taakverschuivingen binnen de JGZ academische uitdagingen vormen. Tijdens dit symposium wordt stil gestaan bij wenselijke innovaties van de JGZ en zorg voor jeugd, de samenwerking met 1e, 2e en 3e lijn, en de rol van de gemeenten en zorgverzekeraars. Sprekers en workshops Keynotesprekers zijn onder meer prof. dr. Frans Feron en prof.dr. Jaap Seidell en Eric van der Burg, wethouder Zorg Amsterdam. Ook komen enkele JGZ professionals aan het woord die op dit moment in hoge mate bijdragen aan de academisering van de JGZ. Daarnaast bestaat de mogelijkheid twee parallelsessies te volgen. Meer informatie en Inschrijven: www.juliusacademy.nl
JA! voorjaar 2014 11
8366_V01_fc.indd 11
26-02-14 13:58
ONDERZOEK
Druk gedrag als uiting van hoogbegaafdheid?
Auteur: Myrte de Leeuw
Hoe moet je druk gedrag van kinderen interpreteren en beoordelen? Wanneer is er sprake van ADHD en wanneer is druk gedrag een teken van bijvoorbeeld hoogbegaafdheid? Hoogbegaafdheid wordt niet altijd onderkend, met alle gevolgen voor begeleiding en daaruit voortvloeiend gedrag van dien. Myrte de Leeuw laat zien waar we op moeten letten.
Casus Tom is zeven jaar en zit in groep 4. Hij is bijdehand, heeft altijd wat te vertellen en zit niet stil. Thuis bouwt hij gedetailleerde voertuigen van lego en zit met zijn twee jaar oudere zus te puzzelen. In de klas is hij druk, impulsief en verstoort de les door voor zijn beurt te praten. Het leren op school gaat hem best goed af, maar hij zit ook vaak naar buiten te staren en te wiebelen op zijn stoel. Regelmatig heeft hij zijn werk niet af en hij wordt boos als hij daarop wordt aangesproken. Op het schoolplein krijgt hij vaak ruzie met de andere kinderen over de regels van het spel. De juf bespreekt dit gedrag met zijn ouders en vraagt of ze hem willen laten testen.*
Hoogbegaafde kinderen maken een grote kans op een DSM-diagnose.1 Sommige hoogbegaafde kinderen praten veel, hebben veel energie en kunnen impulsief zijn – kenmerken die bij ADHD kunnen passen. Andere hoogbegaafde kinderen zijn bijvoorbeeld sociaal onhandig, reageren heftig op ogenschijnlijk kleine onverwachte gebeurtenissen en hebben specifieke ongebruikelijke interesses – wat ook kenmerken van een autismespectrumstoornis zijn. Hoogbegaafdheid wordt niet altijd onderkend, waardoor het kind niet de passende begeleiding en uitdaging krijgt, en dit kan leiden tot onacceptabel gedrag.1 Definitie In de definitie van hoogbegaafdheid worden vaak meerdere aspecten meegenomen: intelligentie, motivatie, volharding, taakgerichtheid, concentratie, creativiteit, et cetera. Persoonlijkheidskenmerken en omgevings-
factoren hebben invloed op de mate waarin deze aspecten leiden tot uitzonderlijke prestaties. Over het algemeen wordt gesproken van hoogbegaafdheid bij een IQ vanaf 130. De prevalentie is twee tot drie procent. De ontwikkeling van hoogbegaafde kinderen loopt op één of meerdere gebieden voor op die van leeftijdsgenoten. De eerste signalen zijn soms al vroeg aanwezig: bijvoorbeeld het eerder dan verwacht bewust oogcontact maken, doelgericht speelgoed pakken en interesse in lezen op de peuterleeftijd. Behalve het verschil in leeftijd is er ook vaak een verschil in de kwaliteit van handelingen.2 Signalen Enkele kenmerken van hoogbegaafde kinderen2,3,4 • Snel begrip en verwerking van nieuwe informatie, inzicht in complexe stof, verbanden leggen;
• Intellectuele nieuwsgierigheid, brede belangstelling, veel vragen stellen en experimenteren; • Taakgerichtheid en goede concentratie als de motivatie of interesse gewekt is; • Goed geheugen en grote woordenschat; • Perfectionisme, hoge eisen stellen aan zichzelf en anderen; • Kritische houding ten opzichte van gewoonten en regels; • Creativiteit in denken en doen; • Inlevingsvermogen: herkennen van emoties van anderen, rekening houden met gevoelens; • Hoge mate van activiteit, veel energie, soms hebben ze minder slaap nodig. Lang niet alle kenmerken komen voor bij elk hoogbegaafde kind. Bij ieder kind komen andere kenmerken meer of minder naar voren, door de eigen interesses, persoonlijkheid en de sociale omgeving. Er is niet één manier van diagnostiek voor hoogbegaafdheid. Vaak wordt gebruik gemaakt van een combinatie van anamnese, observaties en intelligentieonderzoek, uitgevoerd door een psycholoog of orthopedagoog met kennis en ervaring op het gebied van hoogbegaafdheid. Het onderzoek dient handelingsgericht te zijn: wat heeft het kind nodig om zich verder te ontwikkelen? Samen met de ouders en leerkracht wordt een onderwijsaanpak opgesteld.4 Verschil met ADHD Het kan moeilijk zijn om ADHD te differentiëren van het temperament en gedrag van een actieve, ongeduldige, kritische hoogbegaafde.5 Kenmerkend voor hoogbegaafde kinderen is dat zij
12 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 12
26-02-14 13:58
foto stock.xchng niet in alle omstandigheden problemen vertonen. Dit is afhankelijk van de omgeving en interesse van het kind. Daarnaast is de (hyper)activiteit van hoogbegaafde kinderen over het algemeen doelgericht en geconcentreerd, anders dan de willekeurige (hyper)activiteit en korte concentratie die gezien wordt bij kinderen met ADHD.3,6 Hoogbegaafde kinderen zijn in hun cognitieve, sociale en/of emotionele ontwikkeling verder dan leeftijdsgenoten, soms wel twee tot vier jaar.5 Kinderen met ADHD daarentegen lopen eerder achter in hun sociale en emotionele ontwikkeling. Onderpresteren Ondanks hun extra capaciteiten kunnen hoogbegaafde kinderen onderpresteren. Sommige hoogbegaafde kinderen doen (al dan niet bewust) een stapje terug, bijvoorbeeld om niet op te vallen in de klas. Omgevingsfactoren zoals de gezinssituatie, schoolklimaat en omgang met klasgenoten hebben invloed op de prestaties. Ook de motivatie en interesse van het kind
en de geboden uitdaging spelen een belangrijke rol. Een hoogbegaafd kind dat de opgaven te makkelijk vindt, moet wachten of verveelt zich en gaat minder goed zijn best doen. Dit kind gaat dan wellicht zitten dromen, wiebelen, irriteren of wil niet meer luisteren en meedoen. Gedrag dat in de klas als storend wordt ervaren en waarbij mogelijk wordt gedacht aan ADHD.4 De overeenkomsten in het gedrag van een hoogbegaafd kind met ADHD kunnen de herkenning van de hoogbegaafdheid in de weg staan. Misdiagnose heeft verstrekkende gevolgen; het kind krijgt ten onrechte medicatie en krijgt niet de juiste stimulans en begeleiding om zich optimaal te ontplooien, met als resultaat emotionele en psychische problemen bij het kind 6. Pharos (vereniging van en voor ouders van hoogbegaafde kinderen) en het Landelijk InformatieCentrum Hoogbegaafdheid van stichting Plato verstrekken informatie aan ouders, kinderen, scholen en zorgverleners. Er zijn signaleringslijsten voor hoogbegaafdheid beschikbaar, bijvoorbeeld
de SI-BeL (Signalering en Identificatie van Begaafde Leerlingen), een observatielijst van GCO Fryslân. * De casus is fictief. Myrte de Leeuw is jeugdarts KNMG.
Bronnen 1. Allen J. Frances (2013). 'Giftedness should not be confused with mental disorder'. In Saving Normal, 14-03-2013, via www.psychologytoday.com 2. Pharos, landelijke vereniging van ouders van hoogbegaafde kinderen, via www. Pharosnl.nl 3. James T. Webb and Diane Latimer (1993). 'ADHD and children who are gifted'. In: ERIC EC Digest #E522, 1993. 4. Stichting Plato, Landelijk InformatieCentrum Hoogbegaafdheid (LICH), via www.Lich.nl 5. Maureen Neihart (2003). 'Gifted children with Attention Deficit Hyperactivity Disorder'. In: ERIC EC Digest #E649, Oct 2003. 6. Lobke Silberbusch (2005): Risico's bij diagnostiek van hoogbegaafde kinderen, doctoraalscriptie UvA, juli 2005. Via www. dare.uva.nl JA! voorjaar 2014 13
8366_V01_fc.indd 13
26-02-14 13:58
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Kinderergotherapie en drukke kinderen Hoe kan ik bij dagelijkse handelingen omgaan met mijn drukke kind?
Toeteke ten Kroode-Stoelhorst
De aanleiding voor het schrijven van dit artikel is dat er veel onbekendheid bestaat over wat kinderergotherapie kan bieden bij de behandeling en begeleiding van kinderen met druk gedrag. In dit artikel beschrijft kinderergotherapeut Toeteke ten Kroode wat kinderergotherapie is en wat zij kan betekenen in de begeleiding van kinderen met druk gedrag. Hierbij zal de sensorische informatieverwerking uitgebreid worden besproken en wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn indien dit proces niet goed verloopt. Het dagelijks handelen van een kind zal centraal staan.
Kinderergotherapie - algemeen Kinderergotherapie richt zich op het handelen van het kind in zijn directe omgeving. Wanneer een kind belemmerd wordt in zijn handelen en zijn ontwikkeling, zal de ergotherapeut analyseren wat hiervan de reden is en in welke context dit voorkomt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onder andere het PEO-model (Person Environment Occupation - Zie model - Law e.al). De mogelijkheden van het kind worden uitgebreid in kaart gebracht (onder andere de (fijne) motoriek en sensorische informatieverwerking), de omgeving van het kind wordt geanalyseerd en de activiteit(en) waarbij de problemen zich voordoen worden geobserveerd. De ergotherapeut maakt hierbij gebruik van verschillende meetinstrumenten waaronder de ABC-Movement, Sensory Profile en de Canchild.
Occupational Performance
Person
Occupation
Environment
based on diagram by Law et al
PEO-Model
Sensorische informatieverwerking Bij een ergotherapeut komen regelmatig kinderen die zich thuis, bij de peuterspeelzaal en/of op school niet kunnen richten op een taak, omdat zij veel (bewegings-)onrust laten zien. Zij kunnen niet stilzitten, ze friemelen en ze reageren op alle prikkels om zich heen. De oorzaak voor deze problematiek kan op verschillende gebieden liggen. Een veel voorkomend probleem is dat de sensorische informatieverwerking bij het kind niet adequaat verloopt. Sensorische informatieverwerking zegt iets over de verwerking van zintuiglijke prikkels en de manier waarop de hersenen hierop reageren. Om de sensorische informatieverwerkingsproblemen beter te kunnen herkennen, wordt dit hieronder beschreven: 1. Modulatieproblemen Gedurende de hele dag krijgen wij veel zintuiglijke prikkels van buitenaf. In de hersenstam worden deze prikkels gefilterd. Dit is een automatisch proces waar wij weinig invloed op hebben. De formatio reticularis in de hersenstam bepaalt welke informatie versterkt en welke onderdrukt wordt. Vooral de informatie die belangrijk is voor overleving wordt versterkt. Voor verschillende prikkels wordt de prikkeldrem-
pel verhoogd (habituatie), omdat die op dat moment niet van belang zijn, bijvoorbeeld geluiden van buitenaf. Voor andere prikkels wordt de drempel verlaagd (sensitatie). Zo is een fietser in het verkeer bijvoorbeeld erg gevoelig voor geluiden van auto’s.
Bij een ergotherapeut komen regelmatig kinderen die zich thuis, bij de peuterspeelzaal en/of op school niet kunnen richten op een taak, omdat zij veel (bewegings-)onrust laten zien. Het is mogelijk dat bij een kind het proces van habituatie en sensitatie niet goed functioneert: – Wanneer een kind een te lage prikkeldrempel heeft (te weinig habituatie) laat het alle prikkels door en kan het overspoeld worden door prikkels. Het kan hierop passief reageren en snel afgeleid zijn. Maar het kan ook actief reageren door de prikkels te vermijden om te voorkomen dat het overprikkeld raakt, bijvoorbeeld door de handen op de oren te houden of door zelf geluiden te gaan maken om de controle te houden over de omgevingsgeluiden. – Indien een kind een hoge drempel heeft (te veel sensitatie), dringt veel zintuiglijke informatie niet tot het
14 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 14
26-02-14 13:58
men lastig. Vaak komen de problemen naar voren in het gedrag dat het kind laat zien. Het kind kan soms gedrag laten zien wat lijkt op een stoornis binnen het autistisch spectrum. Echter, de oorzaak ligt bij de sensorische informatieverwerking. Het kind probeert de omgeving om zich heen te bepalen om grip te houden op de prikkels die het binnen krijgt. Of het kind laat gedrag zien wat lijkt op ADHD. Echter, bij problemen in de sensorische informatieverwerking zoekt het kind (bewegings-)prikkels om zijn lichaam te kunnen voelen en/ of zijn aandacht te kunnen richten.
foto stock.xchng
kind door. Een kind kan hier passief op reageren en komt hierdoor dromerig over. Maar een kind kan hier ook actief op reageren door juist deze prikkels op te zoeken. Een kind dat bijvoorbeeld een hoge drempel heeft op tastgebied, gaat veel zitten friemelen, stopt dingen in de mond, kan niet stil zitten en dergelijke. Het laat onrustig en prikkel zoekend gedrag zien. Dit is voor de omgeving vaak niet verklaarbaar en /of storend gedrag. 2. Discriminatieproblemen Kinderen met sensorische discriminatieproblemen kunnen de binnenkomende prikkels moeilijk van elkaar onderscheiden. Zij kunnen bijvoorbeeld verschillende tastprikkels niet van elkaar onderscheiden. Ter illustratie: een sleutelbos in een volle bood-
foto stock.xchng
schappentas kunnen vinden zonder te kijken, kan alleen wanneer de tactiele discriminatie goed is ontwikkeld. Problemen in de discriminatie van sensorische prikkels zijn vaak een gevolg van modulatieproblemen. Hierdoor kan een kind zich bijvoorbeeld niet concentreren in een stille ruimte waar een klok zachtjes tikt. 3. Sensomotorische problemen Een kind met sensomotorische problemen vindt het moeilijk om bewegingen goed te organiseren, te plannen en uit te voeren. Bovenstaande indeling komt bijna nooit alleen voor. Het is altijd een combinatie van problemen. De manier waarop de problemen zich uiten is vaak erg verschillend. Dat maakt het signaleren van sensorische informatieproble-
Wanneer een kind problemen heeft met de sensorische informatieverwerking heeft dit bijna altijd invloed op de alertheid van het kind en de werkhouding. Alertheid Wanneer een kind problemen heeft met de sensorische informatieverwerking heeft dit bijna altijd invloed op de alertheid van het kind en de werkhouding. Het kind zal zijn alertheid proberen aan te passen aan de activiteit. Dit proces wordt zelfregulatie genoemd. Dit verloopt bij kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen regelmatig op een niet-efficiënte manier. Kinderen die passief reageren op sensorische modulatieproblemen, kunnen vaak een slome, trage, slappe of slaperige indruk maken. Zij zijn niet in staat om zelf hun alertheid te verhogen. Aan de andere kant kan er ook sprake zijn van een inefficiënte zelfregulatie. Het kind laat dan veel gedragingen zien die opvallen of storend zijn. Het kind kan dan moeilijk stilzitten, wipt steeds met zijn stoel en valt daar regelmatig vanaf. Het kind gaat bewegen om zijn alertheid te verhogen. Hieronder staan voorbeelden van zelfregulatie per zintuiggebied: JA! voorjaar 2014 15
8366_V01_fc.indd 15
26-02-14 13:58
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Sensorisch dieet £ Kalmerend
Stimulerend £
Optimaal
Smaak
Zoet
Zout
Zuur
Bitter
Geur
Vanille
Pekel
Citrus Kruiden
Rook
Mond Motoriek
Zuigen Blazen Likken
Bijten Knarsen
Zuigen Kauwen
Likken Ruiken
Tactiel
Spier- en gewrichtsactiviteit
Diepe druk Gematigde temperatuur
Aanraking met lichte druk Gematigde temperatuur
Lichte onverwachte aanraking Extreme temperatuur
Vestibulair Bewegen
Verticaal met licht bewegen Spieren en gewrichten activiteit
Verticaal bewegen Springen
Lineair beweging Schommelen
Rotatie beweging gedeeltelijk of totaal
Vestibulair Zwaartekracht
Verticaal zonder bewegen
Horizontaal
Diagonaal
Onderste boven Achteruit in de ruimte bewegen
Visueel
Licht/donker kleur
Vormen
Een plaats lokaliseren
Bewegen in tijd en ruimte
Auditief
Vibratie Monotoon Neuriën
Ritmische muziek Kinderrijmpjes
Vocaliseren Geluiden maken Spraak
Taal
Ritme, intensiteit, frequentie, tijdsduur van de sensorische prikkel hebben met elkaar samen invloed op de regulatie van een optimaal alertheidsniveau ten behoeve van een gegeven situatie.
Uit: Hoe draait jouw motor
– Vestibulair zintuiggebied: wiebelen, wippen, schommelen, wiegen, lopen, rennen; – Proprioceptief zintuiggebied (dieper spiergevoel): duwen, trekken, sjouwen, dragen; – Tactiel zintuiggebied: voelen, friemelen, krabben, kriebelen; – Auditief zintuiggebied : luisteren, zingen, schreeuwen, neuriën; – Visueel zintuiggebied : kijken, staren, turen, dwalen; – Smaak en geur: kauwen, proeven, likken, ruiken e.d. De vestibulaire en tastprikkels hebben hierbij de meest sterke en meest langdurige werking. Ergotherapeutische behandeling: Observatie en analyse Wanneer een kind met druk gedrag bij een kinderergotherapeut komt, zal de sensorische informatieverwerking in kaart gebracht worden. Dit gebeurt
onder andere door de ouders van het kind de Sensory Profile te laten invullen. Dit is een gestandaardiseerde vragenlijst die de zintuiglijke prikkelverwerking van het kind in de dagelijkse situatie in kaart brengt. Bij kinderen die onrustig gedrag laten zien, komen vaak sensorische modulatie- en discriminatieproblemen naar voren. Hierbij kan gedacht worden aan een kind dat vesti-
De manier waarop de problemen zich uiten is vaak erg verschillend. Dat maakt het signaleren van sensorische informatieproblemen lastig.
bulaire prikkels niet goed verwerkt, er is dan sprake van te veel sensitatie voor deze prikkels, ook wel een ondergevoeligheid voor bewegen genoemd. Hierdoor gaat het kind bewegen om toch de evenwichtsprikkels te kunnen ervaren. Het laat veel bewegingsonrust zien en ziet vaak geen gevaar. Het is echter ook mogelijk dat een kind overgevoelig is voor bepaalde prikkels (te weinig habituatie). Hierbij kan gedacht worden aan een overgevoeligheid voor licht of geluid. Ook dat kan onrust met zich meebrengen. Het kind kan zich vervolgens moeilijk concentreren, omdat er veel visuele beelden of geluiden om hem heen zijn. Behandeling Indien er bij een kind met druk gedrag sprake is van problemen in de sensorische informatieverwerking, zal de ergotherapeut samen met de ouders en directe omgeving, bijvoorbeeld de leerkracht of groepsleid(st)er, bekijken hoe
16 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 16
26-02-14 13:58
deze problemen het dagelijks functioneren van het kind beïnvloeden en hoe de prikkels mogelijk anders kunnen worden aangeboden. Er wordt hierbij gekeken op kind-, omgeving- en activiteitenniveau. Op kindniveau wordt bekeken hoe de sensorische informatieverwerking kan worden beïnvloed en dus de prikkeldrempel kan worden beïnvloed. Het is gebleken dat vooral proprioceptieve prikkels (dieper spiergevoel) de drempel kunnen normaliseren (volgens J. Ayres). Dit kan gedaan worden door het verzwaren en vertragen van bewegingen. Ook het borstel- en gewrichtsdrukprogramma kan mogelijk zijn om de prikkeldrempel te beïnvloeden. Volgens een vast programma wordt het kind over het gehele lijf geborsteld waarna in alle ledematen gewrichtsdruk wordt gegeven. Het doel hiervan is om de prikkelverwerking te beïnvloeden en te normaliseren. Samen met het kind en de ouders wordt bekeken welke activiteiten en materialen de zintuiglijke prikkelverwerking bij dit kind kunnen beïnvloeden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de principes van het sensorisch dieet, bijvoorbeeld kauwen en bewegen verhoogt de alertheid. Deze combinatie van activiteiten zorgt ervoor dat een kind een juiste alertheid voor een bepaalde handeling heeft (zie tabel Sensorisch dieet). Zo kan een kind mogelijk zijn bewegingsonrust beïnvloeden door op school regelmatig even te bewegen of Foto: Alexis leerhulpmiddelen.nl.
tijdens een kringgesprek op een zitkussen te zitten. Iets in de handen hebben om mee te friemelen kan ook helpen, bijvoorbeeld het gebruik van een tangle. De ergotherapeut zal ook de context waarin de problemen zich voordoen observeren, denk aan de klassensituatie van het kind, om advies te kunnen geven over de werkplek van het kind (prikkelarm/rijk), plek in de klas ten opzichte van anderen maar ook ten opzichte van het digibord of lichtinval. Wanneer een kind snel is afgeleid door visuele prikkels, kan het beter niet bij het raam gaan zitten. Ook kan het een kind helpen wanneer het naast een rus-
Het kind kan soms gedrag laten zien wat lijkt op een stoornis binnen het autistisch spectrum. Echter, de oorzaak ligt bij de sensorische informatieverwerking. tig kind zit dat, indien nodig, even kan herhalen wat er gedaan moet worden. Indien noodzakelijk kan de ergotherapeut beslissen om hulpmiddelen te gebruiken. Hierbij kan gedacht worden aan een koptelefoon om geluiden te dempen, een zitkussen om op te zitten (echter niet de gehele dag om gewenning te voorkomen!), een tangle om mee te friemelen en dergelijke. Dit gaat altijd in overleg met het kind en de directe betrokkenen. De manier van aanbieden van een taak kan veel invloed hebben op het zelfstandig handelen van een kind en de taakgerichtheid/concentratie hierbij. Veel onrustige kinderen hebben moeite om structuur aan te brengen in hun handelen en hun taken te plannen. Dat kan ook veel onrust geven. Wanneer een kind niet weet wat het moet doen, uit dit zich vaak in zijn gedrag door bijvoorbeeld te gaan lopen, bewegen, geluiden maken en dergelijke.
Foto: Alexis leerhulpmiddelen.nl. De ergotherapeut zal samen met het kind, de leerkracht en de ouders bekijken wat de manier van leren is van het kind zodat het geholpen kan worden bij het organiseren van zijn taken. Eventueel wordt hierbij gebruik gemaakt van een stappenplan met visuele ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan de Berenaanpak van K. Timmerman of de Stippestappenmethode van B. Sandermans. Zoals hierboven staat beschreven is het mogelijk dat het onrustige kind alertheidsregulatieproblemen laat zien. Een veel voorkomend probleem is dat het kind een lage basisalertheid heeft en gaat bewegen om zijn alertheid te verhogen. Wanneer dit het geval is, is het mogelijk dat het kind gedurende ergotherapiebehandelingen het alertheidsprogramma Hoe draait jouw motor? gaat volgen. Hierbij wordt als metafoor voor alertheid een motor gebruikt. Net als de motor van een auto kan deze hard, precies goed of laag draaien. Dit staat gelijk aan een alertheid die te hoog, precies goed of te laag is. Zo leert het kind zijn eigen alertheidstoestand te herkennen en te zien wanneer welke alertheid adequaat is en wanneer niet. Vervolgens zal het leren hoe het zijn alertheid kan beïnvloeden met behulp van activiteiten of hulpmiddelen. Conclusie Veel kinderen met druk gedrag hebben problemen in de sensorische informatieverwerking. Er zijn veel mogelijkheden om dit te beïnvloeden waardoor het kind en zijn omgeving hier minder door belemmerd wordt in zijn dagelijkse handelingen. Vooral het herkenJA! voorjaar 2014 17
8366_V01_fc.indd 17
26-02-14 13:58
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
nen van deze problematiek en daardoor het begrijpen van het gedrag van het kind, is hierbij van belang. Een kinderergotherapeut kan de problemen in de sensorische informatieverwerking analyseren en door gerichte behandeling en adviezen een bijdrage leveren aan het oplossen of verminderen van deze problematiek. Hierdoor kan een kind beter in zijn vel zitten en zich beter ontwikkelen. Het kan zo positieve ervaringen op doen en meer gericht leren en handelen. Toeteke ten Kroode-Stoelhorst is werkzaam bij Kinderergotherapie Gooi en Eemland. Deze praktijk heeft zij in 2007 samen met Birgitte ten Hoven opgericht. De praktijk heeft een vestiging in Amersfoort (Vathorst) en Eemnes (Gezondheidscentrum De Driesten). Hiervoor is Toeteke werkzaam geweest in de kinderrevalidatie bij Revalidatie Centrum De Trappenberg in Huizen. Naast deze werkzaamheden is zij tot juli 2013 werkzaam geweest voor De Kleine Prins (voorheen REaCtys), dienst ambulante begeleiding, voor kinderen met een ‘rugzak’ in cluster 3. Zij is vertegenwoordiger vanuit de eerstelijn in de landelijke werkgroep DCD. Vanuit haar werkzaamheden heeft zij veel ervaring met kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen.
Referenties: – Judith Giencke Kimball (1999). Sensory Integration Frame of Reference: Theoretical base, function/dysfunction
Veel onrustige kinderen hebben moeite om structuur aan te brengen in hun handelen en hun taken te plannen. Dat kan ook veel onrust geven. continua and guide to evaluation. In: P. Kramer & P. Hinojosa (Eds.): Frames of reference for pediatric occupational therapy (2.ed. pp. 119-159). Baltimore. Lippinicot Williams & Wilkens – Sherry Shellenberger en Mary Sue Williams (1996). The Alert Program for Self-Regulation. ISBN 978-0964304109. Nederlandse vertaling: Hoe draait jouw motor? Het alertheidsprogramma voor Zelfcontrole. September 1996. – Paula Aquilla, Ellen Yack, Shirley Sutton (2002). Building bridges through sensory integration. Arlington (Texas) Futures Horizons. ISBN: 978-1-932565-45-0 – AJ Ayres, J Robbins, S McAtee (2005). Sensory integration and the child: Understanding hidden sensory challenges. Los Angeles. Western Psychological Services. ISBN: 978-087424-437-3 – Julie Ermer, Winnie Dunn (1997). The Sensory Profile: A Discriminant
Analysis of Children With and Without Disabilities. In: The American Journal of Occupational Therapy april 1997 – André Rietman (2009). Werken met aandacht. Rotterdam. Bazalt. EAN: 9789074233910 – W. Dunn (1999). Sensory Profile - NL 3 t/m 10 jaar handleiding, Nederlandse versie (André Rietman) 2006. Amsterdam. Harcourt Test Publ. – K. Timmerman (2003). Oefenboek kinderen met aandachts- en werkhoudingsproblemen. Acco Uitgeverij. ISBN: 9789033453878 – Carol Stock Kranowitz (2005). Uit de pas - Omgaan met sensorische integratiestoornis bij kinderen. Vierde oplage 2010, Vertaling van de tweede editie (2005) van The Out-of-sync Child (Skylight Press, New York). Vertaling Miebeth van Horn, Santpoort-Noord. Amsterdam. Uitgeverij Nieuwezijds. ISBN 9789057122071 – Carol Stock Kranowitz (2007). Met plezier weer in de pas - Activiteiten voor kinderen met sensorische integratiestoornis. Derde oplage maart 2011. Vertaling van de revised edition (2006) van The Out-of-Sync Child Has Fun. Activities for Kids with Sensory Processing Disorder. (Skylight Press, New York) Vertaling door Marian van der Ster, Amsterdam – Mary Law, Barbara Cooper, Susan Strong, Debra Stewart, Patricia Rigby, Lori Letts (1996). The Person-Environment-Occupation Model: A Transactive Approach to Occupational Performance. In: Canadian Journal of Occupational Therapy April 1996
Myrte de Leeuw - AIOS in de redactie Het afgelopen half jaar heb ik meegelopen met de JA! redactie, als praktijkopdracht voor de profielopleiding. Dit bestond uit het bijwonen van twee vergaderingen, meelezen en het schrijven van een artikel. Het was erg interessant om te zien hoe een nummer van de JA! tot stand komt en leuk om op deze manier bij te dragen aan informatievoorziening en kennisbevordering van collega jeugdartsen. Heb jij interesse in schrijven of redactiewerk en wil jij ook eens meedenken over invulling van de JA!? Dit kan dus als stage of praktijkopdracht voor de opleiding. Neem dan contact op met de redactie via jaredactie@artsenjgz.nl
18 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 18
26-02-14 13:58
BOEKEN
Een nieuwe koers Interessant oefenboek over hulp aan kinderen met ADHD in het onderwijs
Hilly Ligtvoet-Bos
Zoals bekend is bij kinderen met ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit) de kans op leer- en gedragsproblemen en schooluitval veel groter dan bij kinderen zonder ADHD. Geen wonder dat er al veel publicaties over bewezen effectieve technieken voor de aanpak op school bestaan. Toch biedt dit boek iets extra’s aan docenten werkzaam in het basis- en voortgezet onderwijs, het is namelijk een oefenboek, een trainingsmethode voor leerkrachten. De auteurs Mirjam Hinfelaar (klinisch psycholoog/psychotherapeut/systeemtherapeut) en Esther ten Brink (psychotherapeut/cognitief gedragstherapeut/ supervisor) hebben ruime ervaring in het trainen van ouders en docenten. De opbouw van het boek is als volgt: Na enkele inleidende hoofdstukken en een theoretische verantwoording, komen de zes trainingssessies van de cursus aan de orde, te weten: 1. ADHD-gedrag op school. Van theorie naar praktijk. 2. Signaleren, observeren en analyseren van niet-taakgericht gedrag. 3. Aanpassingen van de taaksituaties. 4. Aanpassingen in overgangssituaties en de gevolgen van gedrag. 5. Aanpassingen in de vrije situaties. 6. Emotionele problemen en samenwerking met ouders. Elk hoofdstuk bevat informatiebladen, oefenbladen en huiswerkopdrachten. De infobladen bevatten heldere uiteenzettingen over de kernsymptomen, bijkomende problemen, comorbiditeit, oorzaken en behandeling van ADHD. Wetenschappelijk onderzoek heeft nog niet geleid tot het vinden van dé oorzaak van ADHD, men vermoedt dat meerdere factoren een rol spelen. Wel staat vast dat ADHD een stoornis van het executief functioneren is, dat
wil zeggen dat een aantal uitvoerende hersenfuncties onvoldoende ontwikkeld zijn (zoals informatie opslaan en vasthouden, aandacht richten, kunnen switchen tussen taken, impulscontrole). Daarom hebben kinderen met ADHD vaak moeite met informatieverwerking en concentratie, zelfregulatie, organiseren en plannen. In hersenonderzoek zijn neuroanatomische, neurochemische en fysiologische verschillen gevonden tussen groepen kinderen met en zonder ADHD, vooral in de frontaalkwab. Comorbiditeit komt voor in vijftig procent van de gevallen van ADHD: een andere gedragsstoornis zoals ODD, een angststoornis, depressie of een stoornis in het autistisch spectrum. Ook gaat ADHD vaak gepaard met leerproblemen, zoals dyslexie of NLD. De gangbare behandeling bestaat meestal uit een combinatie van psychoeducatie (van ouders, broers en zussen, docenten en het kind zelf ) en medicatie. Training van ouders en leerkrachten blijkt meer effect te hebben dan alleen de zelfregulatie bij het kind te trainen. Soms wijzen ouders medicatie af of hebben de medicijnen niet altijd het gewenste effect. Mede daarom vindt er veel onderzoek plaats naar alternatieve behandelmethodes (neurofeedback, mindfulness, training van cognitieve functies, diëten). Dit boek levert veel informatie over ADHD; niet alleen de beperkingen, maar ook de sterke kanten van kinderen met ADHD worden genoemd, zoals hun grenzenloze energie en creativiteit. De docent leert gedrag te observeren en te analyseren en krijgt effectieve interventies aangereikt om te oefenen in de praktijk, onder andere over het geven van instructies, stimuleren van een betere werkhouding en het voorkomen van storend gedrag in de klas, bijvoorbeeld met een gedragsrapportagekaart
en/of de stop-denk-doe-methode. Ook is veel aandacht besteed aan de emoties die een rol kunnen spelen in de relatie leerling-docent en bij de samenwerking met de ouders. Een minpunt van dit boek vind ik het ontbreken van de rol van de jeugdgezondheidszorg. De JGZ wordt er helemaal niet in genoemd. Toch is het voor jeugdartsen en verpleegkundigen wel interessant om het boek door te nemen en het is handig om ervan op de hoogte zijn om leerkrachten erop attent te kunnen maken. Naar mijn mening kan deze trainingsmethode voor docenten speciaal onderwijs (SO cluster 4 en SBO) zeker ook nuttig zijn, maar deze categorie komt niet aan de orde in het boek. Mirjam Hinfelaar en Esther ten Brink (2012): Een nieuwe koers. Effectieve aansturing van kinderen met ADHD in het (basis- en voortgezet) onderwijs. Amsterdam. Pearson Assessment and Information B.V. 144 pag. ISBN 9789026522451 NUR 840
JA! voorjaar 2014 19
8366_V01_fc.indd 19
26-02-14 13:58
NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Kindertekeningen: krabbels of
Sigrid Hendriks
Tekenen is leuk en ontspannend. Wie zit er nu niet zo af en toe tijdens een saai overleg figuren te krabbelen op de rand van het schrijfblok of de notulen? Wie heeft wel eens de tekeningen van zijn eigen kinderen of die van de kinderen, gezien tijdens de PGO’s, met elkaar vergeleken? Die tekeningen vertonen opvallende overeenkomsten. Een reden om wat meer te willen weten over kindertekeningen. Er zijn diverse boeken geschreven over kindertekeningen. Sommige boeken zijn informatief en heel praktisch van aard, vooral bedoeld voor ouders die hun kinderen met tekenen willen stimuleren. Andere boeken gaan meer in op de psychologische achtergrond van kindertekeningen.1-3 Aardig om te weten dat alle kinderen de eerste tien jaar van hun leven ongeveer dezelfde ontwikkeling doormaken in wat ze tekenen en de manier waarop zij dat doen. Over de hele wereld hebben
kinderen een instinct om te tekenen. Tekenen is natuurlijk erg leuk; het is plezierig, ontspannend, actief en gezellig. Het is ook een communicatievorm, want als een kind niet zo’n prater is, heeft het toch op een andere manier een soort van grote woordenschat. Bovendien kunnen kinderen met tekenen lekker hun fantasie en creativiteit kwijt. Alles wat in het echt niet kan, kan wel in een tekening. Ondertussen doen ze ook nog eens flink aan hersengymnastiek, want wat een kind heeft bedacht, moet ook nog eens overgebracht wor-
den op papier. Daar is dus probleemoplossend vermogen voor nodig. Door goed naar dingen te kijken, zien ze hoe datgene wat ze willen tekenen, in elkaar steekt. Naast het gebruik van verschillende materialen en technieken leren kinderen over kleuren en vormen en wordt ook nog eens hun motoriek gestimuleerd. Van werken met grove materialen en een vuistgreep lukt het uiteindelijk om met een juiste pengreep steeds meer kleine details te tekenen. Tekenen kan overigens ook lekker opluchten. Als een kind een keer boos is op zijn vriendje kan het helpen om zijn ‘tijdelijke vijand’ te tekenen en dan eens lekker in die tekening te krassen of deze te verscheuren. Misschien even niet zo leuk voor dat vriendje, maar toch beter dan echte rake klappen. Kunnen ze daarna de ruzie rustig uitpraten.
20 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 20
26-02-14 13:58
‘voer voor psychologen’?
Bekend is dat kinderen verschillende tekenfasen doormaken die samenhangen met hun leeftijd. – De fase tussen één en drie jaar wordt de krabbelfase genoemd. Overigens wordt het gekladder met yoghurt of pastasaus vóór die periode ook als uiting van creativiteit gezien. Omstreeks de eerste verjaardag zijn kinderen motorisch er aan toe om schrijfgerei vast te houden. Dat de eerste krabbels op het papier terechtkomen, is - bij het nog grove gezwaai meestal een kwestie van goed geluk. De tekening komt geregeld buiten de randen van het tekenblad. De krassen worden spiralen. Tussen de twee en drie jaar tekenen kinderen dit het meeste. Vervolgens gaan ze
weer horizontaal en verticaal krassen. Rond de derde verjaardag maken kinderen met die krassen een kruis. – In de fase tussen drie tot zes jaar maakt de tekenontwikkeling van kinderen een enorme sprong. De eerste belangrijke mijlpaal is het tekenen van een cirkel. Het is een moeilijke figuur omdat het begin en het einde van de lijn bij elkaar moeten komen. De vorm wordt gebruikt voor verschillende onderwerpen: de zon, een hoofd, een lijf. Een rondje wordt een koppoter en daarna een poppetje met van alles erop en eraan. Kinderen gebruiken in hun tekening verschillende standaardoplossingen(schema’s): bijvoorbeeld perspectieven door
elkaar, een auto van opzij, een huis van voren, belangrijke dingen groot. Tegelijkertijd leren kinderen ook schrijven, ze tekenen de letters. – Tussen vijf en twaalf jaar worden de tekeningen steeds concreter en gedetailleerder. Door het beheersen van de pengreep kunnen kinderen veel kleiner werken met potloden en stiften. De driehoek is een nieuwe vorm en waar kinderen eerst gebruik maken van standaardoplossingen, gaan ze vanaf een jaar of acht à negen eigen oplossingen bedenken. De tekeningen worden dan veel persoonlijker. Rond hun negende of tiende jaar gaan veel kinderen zo lijkt het, – plotseling – minder vaak uit zichzelf tekenen. Gedacht wordt dat hun energie JA! voorjaar 2014 21
8366_V01_fc.indd 21
26-02-14 13:58
Tijdens mijn werkzaamheden als jeugdarts werd bij het kleuteronderzoek (vijf- zesjarigen) aan kinderen gevraagd een poppetje met alles erop en eraan te tekenen. Naast aandacht voor onder andere de pengreep, werd ook gekeken naar de uitgebreidheid van het poppetje (van koppoter naar lijf met ledematen). Het is boeiend te zien hoe deze poppetjestekeningen verschillen en overeenkomsten vertonen. Bij een gesprek op indicatie ging ik soms wel eens samen met het kind tekenen. Ik vroeg dan bijvoorbeeld het gezin te tekenen en kleurde dan zelf ondertussen een kleurplaat uit mijn map, zodat ik het kind niet te veel op de vingers keek. Ik merkte dat dit een ontspannen onderzoeksfeer tussen mijzelf als zorgverlener en het kind kon creëren en dat het tevens inzicht kon geven in wat het kind bezig hield. Met de huidige vaak nieuw samengestelde gezinnen kan het in ieder geval al verhelderend zijn om via een tekening de thuissituatie geschetst te krijgen. Het is daarbij zeker niet nodig om aan de aard en bijvoorbeeld het kleurgebruik in de tekening per se diepgaande conclusies te verbinden. Niet elk kind dat bijvoorbeeld graag met zwart kleurt, is namelijk meteen ook een somber kind. Misschien was zwart wel de eerste kleur voor handen in de bak met tekengerei. Sommige kinderen kunnen met een tekening echter wel signalen afgeven. Vanuit de psychologie en de orthopedagogiek bestaat daarom extra belangstelling voor kindertekeningen.
– tijdelijk – gaat zitten in de enorme lichamelijke en geestelijke groei die ze dan doormaken. Daarnaast worden ze veel kritischer, ook op zichzelf. Ze willen precies tekenen, terwijl ze dat praktisch gezien nog helemaal niet kunnen. Om mislukkingen te voorkomen, zouden ze daarom liever even helemaal niet tekenen. Hulp bij het natuurgetrouw tekenen en stimuleren van het zelfvertrouwen kunnen (aanstaande) brugklassers aanmoedigen om te (blijven) tekenen.
Kortom, er is veel leuks te halen uit kindertekeningen. Welke diepgang deze analyse kan hebben, is aardig na te lezen in onder andere de genoemde bronnen.
Bronnen:
Af en toe een teken-, krabbel- of kleurmoment invoeren tijdens je werk kan volgens mij je werkzaamheden best ten goede komen; of het nu is tijdens een saai overleg of tijdens één van je onderzoeken met de kinderen.
2. I. Schretlen (2000): Kijk op Krabbels: over de ontwikkeling van het tekenen en schilderen bij jonge kinderen. Bussum, Van Waarden. ISBN 90-75564-37-6.
1. Karen Kloosterboer (2003): Kindertekeningen: waarom is tekenen belangrijk? Wat tekent je kind? Hoe kun je je kind stimuleren? Utrecht, het Spectrum. ISBN 90-2748972-6.
3. Th.L.M. Foks-Appelman (2004): Kinderen geven tekens : de betekenis van kindertekeningen en kinderspel vanuit het perspectief van de analytische psychologie. Delft, Eburon. ISBN 90-5972-050-4.
NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN
Branded Content in de JA! Wilt u de volgende zijn die een artikel schrijft/aanlevert, neem dan contact op met Maria van der Veen van het AJN-JA!-team van E Media Connecting Business B.V. E-mail: m.vanderveen@elma.nl – Telefoon: 0226 - 33 16 59
22 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 22
26-02-14 13:58
1_1_stA4_fc_C.indd 1
18-02-14 13:45
1000-21-4000-0154 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN
In deze nieuwe rubriek brengt het bedrijfsleven nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht.
Geitenmelk officieel toegestaan
Hyproca Nutrition
We weten allemaal dat borstvoeding in de eerste zes maanden de beste voedingsbron is voor een baby. Geitenmelk is nu ook een alternatief als flesvoeding.
Na de eerste zes maanden (of in sommige gevallen al eerder) wordt er vaak overgegaan op flesvoeding. Tot voor kort betekende dit bijna standaard een voeding op basis van koemelk, want het enige toegestane alternatief, soja, werd niet door iedereen gewaardeerd. Na goedkeuring door de EFSA en aan-
klinische studie van de Universiteit van Adelaide het overtuigende bewijs geleverd dat geitenmelk een veilige eiwitbron voor zuigelingen-voeding kan zijn. Op basis van de resultaten van deze klinische studie zijn het standpunt van de EFSA en de Europese Commissie bijgesteld. Dit betekent dat zuigelingen
Waarom kies je als ouders voor een voeding op basis van geitenmelk? passing van de Europese richtlijn is er nu een nieuw alternatief beschikbaar op basis van geitenmelk. Deze melksoort groeit al jaren in populariteit en mag nu ook als basis voor zuigelingenvoeding gebruikt worden. Wetenschappelijk onderzoek De goedkeuring door de EFSA1 en de wijziging in de Europese richtlijn2 voor zuigelingenvoeding zijn niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. In de loop der jaren is er veel wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd, om de veiligheid van geitenmelk als eiwitbron aan te tonen. Uiteindelijk heeft een
en opvolgvoedingen op basis van geitenmelk nu officieel in Europa zijn toegestaan, mits zij uiteraard volledig aan de overige criteria van EU Richtlijn 2006/141/EG voldoen. Waarom geitenmelk? De grote vraag die (toekomstige) ouders zal bezighouden is waarom ze voor een voeding op basis van geitenmelk zouden kiezen. Geitenmelk beschikt over een aantal interessante eigenschappen die het een uitstekende basis voor zuigelingenvoeding maakt. Het staat vooral bekend om de lichte verteerbaarheid, als gevolg van de lage hoeveelheid Ơs1-caseine
24 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 24
26-02-14 13:58
in zuigelingenvoeding
die de structuur van het netwerk in de maag voor een groot deel bepaalt. Dit betekent dat een zachter en gemakkelijker afbreekbaar netwerk wordt gevormd.3 Daarnaast zijn de wei-eiwitten in geitenmelk makkelijk verteerbaar,4,5 komen in geitenmelk relatief hoge hoeveelheden korte- en middellange vetzuurketens voor en zijn de vetbolletjes kleiner dan in koemelk.3,6,7 Voor veel baby’s vormt juist de vertering een probleem en deze baby’s zijn dan ook mogelijk gebaat bij de lichtere verteerbaarheid van geitenmelk. Niet de oplossing bij koemelkallergie Veel consumenten denken dat geitenmelk hét alternatief is bij een koemelkallergie. De eiwitten in geitenmelk lijken echter dusdanig veel op de eiwitten in koemelk dat er ondanks de lage hoeveelheid Ơs1-caseine (één van de hoofd-allergenen in koemelk), toch een kruisreactie kan optreden. Voeding op basis van geitenmelk is derhalve in de meeste gevallen geen geschikte oplossing bij een ernstige, vastgestelde koemelkallergie. In de praktijk blijkt echter dat geitenmelk bij milde klachten wel verlichting kan bieden. Kabrita Inmiddels is de eerste zuigelingen- en opvolgvoeding op basis van geitenmelk beschikbaar voor Europese consumenten. Kabrita wordt in Nederland geproduceerd met Nederlandse geitenmelk en is de eerste voeding voor de zuigeling op basis van geitenmelk die volledig aan de Europese richtlijn voldoet. Ben Busser, managing director van Hyproca Nutrition (de producent van Kabrita), is blij dat Kabrita babyvoedingen nu ook op de thuismarkt verkrijgbaar zijn: ‘Kabrita is wereldwijd sterk in ontwikkeling en in steeds meer landen verkrijgbaar, maar Europa (en daarmee Nederland) was door de Europese richtlijn lange tijd onbereikbaar. Nu de richtlijn is aangepast kunnen wij de Europese consument eindelijk kennis laten maken met de natuurlijke voordelen van geitenmelk. Vooralsnog is Kabrita alleen via onze eigen webshop verkrijgbaar, maar wij zijn met verschillende partijen in gesprek om Kabrita ook via andere on- en offline kanalen aan te bieden. Met het oog op goede voorlichting richten wij ons in eerste instantie op apotheken, maar u moet niet vreemd opkijken als Kabrita over enkele jaren ook bij de plaatselijke drogist of supermarkt verkrijgbaar zal zijn.’
REFERENTIES: 1. EFSA Panel on Dietetic Products, Nutrition and Allergies (NDA); Scientific Opinion on the suitability of goat milk protein as a source of protein in infant formulae and in follow-on formulae. EFSA Journal 2012;10(3):2603. 2. COMMISSION DIRECTIVE 2013/46/EU of 28 August 2013 amending Directive 2006/141/EC with regard to protein requirements for infant formulae and follow-on formulae 3. Park Y.W., Juárez M., Ramos M., Haenlein G.F.W. Physico-chemical characteristics of goat and sheep milk. Small Ruminant Research 68 (2007) 88-113 4. Pintado, M.E., Malcata X.F. Hydrolysis of ovine, caprine and bovine whey proteins by trypsin and pepsin. Bioprocess Engineering 23 (2000) 275282 5. Almaas H., Cases A.L., Devold T.G., Holm H., Langsrud T., Aabakken L, Aadnoey T., Vegarud G.E. In vitro digestion of bovine and caprine milk by human gastric and duodenal enzymes. International Dairy Journal 16 (2006) 961-968 6. Attaie R. and Richter R.L. Size Distribution of fat globules in goat milk. Journal of Dairy Science 83 (2000) 940-944 7. Park, Y.W. 2006. Goat milk – Chemistry and Nutrition. Chapter in: Handbook of milk of non-bovine mammals. Y.W. Park and G.F.W. Haenlein, Blackwell Publishing.
www.kabritaonline.nl. JA! voorjaar 2014 25
8366_V01_fc.indd 25
26-02-14 13:58
NIEUWS UIT HET BEDRIJFSLEVEN
In deze nieuwe rubriek brengt het bedrijfsleven de nieuwe ontwikkelingen onder de aandacht!
De geschiedenis van de fles ‘Zoogt uw kind!’ De Haagse huisarts dr. Broer Plantenga liet er tijdens zijn ‘moederschapscursussen’ aan het begin van de twintigste eeuw weinig misverstand over bestaan wat het belangrijkste was dat een moeder haar kind kon bieden. Tegelijk sloeg Plantenga als oprichter van het eerste Nederlandse consultatiebureau in 1901 ook een belangrijke piketpaal in de geschiedenis van de flesvoeding. Moeders die zijn consultatiebureau bezochten en die geen of te weinig borstvoeding hadden, bood hij een alternatief. Met koeien die op een aangepast dieet waren gezet, produceerde hij melk die, verdund met water, aan de zuigelingen werd gegeven.
Een onverdeeld succes was de flesvoeding toen nog niet. In 1908 lag de zuigelingensterfte in welgestelde Haagse gezinnen op zeventien per duizend wanneer borstvoeding werd gegeven, tegenover zeventig per duizend bij flesvoeding. In de lagere sociale klassen was de zuigelingensterfte zelfs driehonderdelf per duizend wanneer flesvoeding werd gegeven – dus bijna één op de drie baby’s! – tegenover vierenzestig per duizend borstgevoede kinderen. Melk, room en water Omdat koemelk aanzienlijk meer eiwit bevat dan moedermelk, werd flesvoeding in de eerste helft van de vorige eeuw meestal gemaakt door één deel water toe te voegen aan twee delen koemelk. In moedermelk zit wel meer vet, dus dat werd
‘GEEF GEEN KOEMELK!’ ‘Zelf experimenteren met alternatieve voeding op basis van bijvoorbeeld koemelk of geitenmelk gemengd met water is niet verstandig. Het is geen geschikte voeding voor je baby en levert onvoldoende voedingsstoffen.’ Die waarschuwing kwam in het voorjaar van 2013 van het Voedingscentrum. Door het melamine-schandaal in China, in 2008, was daar een run ontstaan op westerse poedermelk voor baby’s. In het voorjaar van 2013 leidde dat zelfs tot schaarste in de Nederlandse winkels. Het Voedingscentrum werd dan ook overstelpt met vragen over mogelijke alternatieven. Een sprong terug in de tijd, dus naar verdunde koeienof geitenmelkmelk, is hoe dan ook geen goed alternatief, waarschuwde het Voedingscentrum.
vervolgens in de vorm van room toegevoegd, net als een beetje meel en suiker. Ook werd wel karnemelk als basis gebruikt, omdat dit lichter verteerbaar zou zijn voor het kind. Halverwege de vorige eeuw had de voedingsmiddelenindustrie dan ook al tientallen producten ontwikkeld als alternatief voor moedermelk. Eerste fles Rond het begin van de vorige eeuw wordt in ons land aparte flesvoeding geproduceerd. Het zijn voedingen met verschillende toevoegingen verkrijgbaar per liter. De producenten liftten in eerste instantie vooral mee op medische wetenschappelijke inzichten onder andere ten aanzien van de bacteriologie (Louis Pasteur)en later met de technologische ontwikkelingen die gaande waren in de zuivelindustrie. Zo was de eerste flesvoeding feitelijk een bijproduct van kaas. Doordat veel melkeiwitten in de vorm van caseïne in de kaas verdwenen, bleef er andere eiwitfractie over: wei. Het bleek een goede, lichtverteerbare basis voor babyvoeding. In de jaren zestig kwamen de eerste producten op de markt die in samenstelling erg dichtbij ‘het origineel’, de moedermelk lagen: de zogenoemde gehumaniseerde melk. Rond die tijd werd de babymelk ook voor het eerst in de vorm van poeder geleverd. Dat was een gevolg van de groeiende vraag naar zuivelproducten. Ook in het buitenland. Die geëxporteerde melk moest natuurlijk wel in houdbare vorm worden geleverd; als poeder dus. Specialiteiten Vanaf het eind van de jaren zestig kwamen ook de eerste moderne producten met speciale oplossingen voor baby’s die problemen ondervonden met de voeding. Zo werd vanaf 1967 johannesbroodpitmeel aan de melk toegevoegd om problemen met spugen en krampjes tegen te gaan, de zogenoemde ‘Comfort voeding’. In de decennia daarna volgden nog speciale producten met ‘verknipte eiwitten’ voor kinderen met (ernstige) koemelkallergieën: zoals bij Friso de Friso Pep in 1992, gevolgd door Friso Allergy Care in 1999 en de Friso Hypo Allergeen in 2006. In dat zelfde jaar was het allergie-assortiment compleet met de eerste officiële ‘dubbelblinde koemelk allergie provocatietest’. Vanaf 2000 startte de fine tuning van het hele assortiment zuigelingenmelk met toevoeging van specifieke nucleotiden en extra essentiële vetzuren zoals het omega-3 vetzuur DHA en het omega-6 vetzuur AA (2007). Ook voor de allerkleinsten is er in relatief korte tijd veel verbeterd. Het startte in 1992 met FrisoPre (de huidige Friso Prematuur), gevolgd door Moeder Melk Verrijker (Friso BMF, 1997). De komst van de eerste naontslagvoeding (Friso Prematuur 1) was een mijlpaal in de voedingszorg voor prematuur geboren kinderen.
26 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 26
26-02-14 13:58
De focus ligt met name op de kwaliteit en de kwantiteit van de vetten en eiwitten. De ontwikkeling van flesvoeding werd in de vorige eeuw vooral gekenmerkt door de speurtocht om het zo veel mogelijk te laten lijken op het origineel: de moedermelk. Wat werd gekenmerkt door de toevoeging van verschillende micronutrienten, prebiotische vezels (GOS) en probiotica. In de laatste jaren wordt er ook weer veel meer gekeken naar de specifieke samenstelling van de ‘macronutriënten’. De focus ligt hierbij met name op de kwaliteit en de kwantiteit van de vetten en eiwitten. Wetten en regels Met name de afgelopen dertig jaar hebben ook gedetailleerde wetten en regels een stempel gedrukt op de ontwikkelingen rond flesvoeding. In 1981 publiceerde de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO in samenwerking met UNICEF bijvoorbeeld een internationale code rond de marketing en reclame voor flesvoeding. Het doel was en is nog steeds duidelijk: er staat maar één product onbetwist op nummer één: borstvoeding.
Een gevolg van die internationale afspraken is dat er op voeding voor kinderen van nul tot zes maanden helemaal geen gezondheidsclaims mogen staan. In Nederland mogen op de voeding voor kinderen vanaf de leeftijd van zes maanden zeer beperkt claims staan. De gedachte achter deze maatregelen is helder: moeders moeten niet onnodig worden verleid om borstvoeding op te geven ten gunste van flesvoeding. Een onbedoeld bijeffect is dat mensen die op zoek zijn naar goede informatie over het hoe en waarom achter de samenstelling van babyvoeding niet eenvoudig achter die informatie kunnen komen.
JA! voorjaar 2014 27
8366_V01_fc.indd 27
26-02-14 13:58
NIEUWS
Tien jaar JA! Uw eindredacteur blikt terug en vooruit
John Luteijs
Tien jaar geleden fuseerden de Landelijke Federatie van Consultatiebureauartsen (LFC) en de Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (NVJG) tot de Artsen(vereniging) Jeugdgezondheidszorg Nederland (AJN). Die fusie en oprichting van de AJN leidde ook tot een nieuw blad, de JA!, Jeugdgezondheidszorg Actueel. John Luteijs, aanvankelijk uitgever, nu eindredacteur en vanaf het eerste nummer betrokken bij het blad, kijkt terug en vooruit.
Het begin In 2003 fuseerden de LFC en NVJG tot de AJN. Het bestuur zocht een uitgever voor haar nieuw opgerichte blad. Uit de kandidaten met wie gesprekken waren gevoerd koos de AJN voor de uitgeverij van het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) waar ik op dat moment werkzaam was als uitgever. Het blad kreeg de naam JA!, Jeugdgezondheidszorg Actueel!. Als uitgever van de JA! had ik als eerste taak samen met de redactie de ideeën over het blad concreet te maken. Belangrijk was de vormgeving. Het blad moest gemakkelijk leesbaar zijn, uitnodigen, in woord en tekst voldoen aan de normen die je van een gedegen blad mag verwachten, maar het mocht niet te luxe worden. Uiteraard moest ook op de centjes worden gelet. Voor de vormgeving nam ik contact op met ontwerper en opmaker Nils Buis van Om Tekst en Vorm (destijds in Utrecht, nu in De Bilt). Nils had al veel voor het NIGZ gedaan en voelde de bovengenoemde criteria goed aan. Hij ontwierp het stramien van de JA! en hij was ook degene die de eerste twintig nummers van het blad zou opmaken. De JA! werd gedrukt door drukkerij Advadi in Arnhem en verspreid via DYD in Noordwijkerhout. Van en voor de AJN-leden De redactie bestond en bestaat uit enthousiaste en deskundige vrijwilligers die lid zijn van de AJN. De eerste hoofdredacteur was Margreet Wagenaar. Zij zou zes jaar lang die functie 28 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 28
met toewijding en deskundigheid vervullen (langer mag statutair gezien niet). Overigens mag de AJN in haar handen knijpen met de hoofdredacteuren en redacteuren die ze voor de JA! heeft gehad en nog steeds heeft: na Margreet kwamen als hoofdredacteur Nen Heerdink, Marianne Nijnuis en Sigrid Hendriks. De 25 redactieleden zijn in het schema vermeld. Zonder hun inhoudelijke bijdragen en redactionele inzet is een blad als de JA! onmogelijk. De redactie heeft in de loop der jaren relatief weinig wisselingen gekend. Veel redactieleden hebben hun statutair toegestane termijn van drie keer twee jaar vol gemaakt. Dat zegt iets over hun betrokkenheid bij hun vak en het blad, alsook over het plezier waarmee ze aan de JA! hebben gewerkt. De redactieleden bepaalden samen waarover geschreven werd. Ze schreven zelf een artikel, maar even zo vaak werd aan
externe deskundigen gevraagd een bijdrage te leveren. De redactie en het AJN-bestuur maakten een redactiereglement waarin de verhouding tussen beiden werd geregeld. Daarin is bijvoorbeeld opgenomen dat de redactie eindverantwoordelijk is voor de inhoud (behalve voor de bestuursinformatie en de advertenties). Het NIGZ zorgde voor Richtlijnen voor AJN-auteurs (een checklist voor auteurs) en Redactieadviezen (onder andere over stijl- en spellingszaken). Deze Richtlijnen en Redactieadviezen zijn handige middelen die auteurs helpen bij het schrijven van hun bijdrage. Omvang en advertenties De JA! heeft altijd advertenties gehad. Daarmee konden de kosten van het blad voor de AJN worden verlaagd. Bij de eerste twintig nummers lag de portefeuille advertentiewerving bij een lid van het AJN-bestuur. Er waren gemiddeld drie advertenties, meestal van dezelfde bedrijven. Nieuwe advertenties binnenhalen kost heel veel tijd en vastberadenheid. Het is niet meer dan begrijpelijk dat een AJN-bestuurslid, dat behalve dit onderwerp ook vele andere taken heeft, amper aan advertentiewerving toekomt. Het AJN-bestuur ging met
Redacteuren JA! 2004 – 2014 Theresia Aerts, Ria Brouwer, Bettie Carmiggelt, Klara Flipsen, Henk Groeneveld, Michèle Haagmans, Nen Heerdink (hoofdredacteur), Sigrid Hendriks (hoofdredacteur), Henriëtte van den Heuvel, Trudy de Jong, Els Jonker, Marleen Koudenburg, Carolien Lans, Janine van Leeuwen, Annelies Levink, Hilly Ligtvoet-Bos, Charlotte Mettes, Astrid Nielen, Marianne Nijnuis (hoofdredacteur), Corien Scheenstra, Ulco Schuurmans, Lucy Smit, Elle Struijf, Margreet Wagenaar (hoofdredacteur), Annemiek van Woudenburg.
26-02-14 13:58
ingang van nummer 21 (voorjaar 2011) in zee met Elma. Deze uitgever/drukker maakte al onder andere het vademecum van de AJN en was uitgever van vele tijdschriften, waarvoor hij ook de advertenties regelde. Elma had daarom goede contacten met veel bedrijven. Elma was met het binnenhalen van advertenties buitengewoon succesvol. Daardoor konden de kosten voor de JA! aanzienlijk naar beneden. De vele advertenties veranderden het uiterlijk van het blad wel. Het aantal advertentiepagina’s schoot omhoog van gemiddeld drie naar ongeveer tien tot twaalf pagina’s, met als voorlopige piek JA! 28 met achttien pagina’s advertenties. Het aantal pagina’s dat de redactie mocht vullen bleef vrij constant op ongeveer 27, met soms een uitschieter naar boven. Doordat Elma zowel de vormgeving als de druk en verzending op zich nam, moest de JA! afscheid nemen van OM Tekst en Vorm, Advadi en DYD. Elma nam de vormgeving over zoals OM die had ontworpen; zowel de JA!-redactie als Elma vonden die nog steeds aansprekend en passend bij het blad. Het NIGZ bleef de redactie, begeleiding en coördinatie verzorgen. Vanwege een reorganisatie bij het NIGZ moesten het NIGZ en ik in juni 2011 afscheid van elkaar nemen. Omdat er binnen het NIGZ niemand was die de taken voor de JA! kon overnemen, ben ik op freelancerbasis voor de JA! actief gebleven. Een jaar later ging het NIGZ failliet.
Gevarieerd Als ondersteuner van de redactie en als niet-jeugdarts en niet-AJN-lid houd ik me niet met de inhoud van het blad bezig; dat is aan de AJN-redactieleden voorbehouden. Toch heb ik het blad de afgelopen jaren niet alleen als communicatieman gemaakt; de inhoud
heeft me zeer geboeid. Ik denk daarbij vooral aan de spanningsvelden waarmee de jeugdartsen te maken hebben. Dat geldt niet alleen voor hun (intern en extern veranderende) rol in de medische wereld, maar ook voor hun inhoudelijke afwegingen. Dan denk ik vooral aan het spanningsveld tussen beschermen en vrijlaten. Hoe sterk mag, moet en kan de overheid bij monde van de jeugdarts ingrijpen als de jeugdige ongezond eet en drinkt en te weinig beweegt? Wat als kinderen op allerlei gebieden willen experimenteren terwijl daar (soms grote) gevaren aan zitten: roken, drank, drugs, gevaarlijke sporten, vriendschap en seksualiteit, verkeer, struinen op internet, avonturen opzoeken etc. Moeten jeugdartsen (alsook verzorgers, overheden en hulpverleners) proberen te voorkomen dat kinderen en jeugdigen gevaar lopen en hen vooral beschermen? Of moeten ze hen vooral ook vrij laten en de ruimte geven om ervaringen op te doen? Hoe veel vrijheid willen en durven we kinderen en jongeren te geven voor het verkennen van hun mogelijkheden, grenzen en voorkeuren, ook als ze daarbij letterlijk en figuurlijk op hun snuit (dreigen te) vallen? En wat als ze vallen? Gaan we dan weer verbieden of leren we hen vooral hoe ze weer op kunnen staan (opkrabbelcompetentie)? De vragen die dit spanningsveld oproept kunnen vaak niet eenduidig beantwoord worden. Er zitten mens- en wereldbeelden achter die zeer basaal zijn. In de JA! kwam dit spanningsveld regelmatig direct en indirect aan orde. Dat maakt de JA! interessant, voor mij en waarschijnlijk voor veel meer niet-jeugdartsen. Toekomst De JA! is een vaktijdschrift van en voor jeugdartsen. Het zou ook voor een bredere lezersgroep ingezet kunnen wor-
den. Maar dat zal het karakter (want de doelgroepen) van het blad veranderen en het zal invloed hebben op de advertenties (er zijn bijvoorbeeld strenge richtlijnen over advertenties voor medicijnen). Willen de AJN-leden dat? Verder hoor je vaak dat het papieren tijdschrift gaat verdwijnen. Door de permanente ontwikkeling van de digitale hard- en software wordt de digitale toegankelijkheid van tijdschriften en de communicatiemogelijkheden die daardoor ontstaan alleen maar eenvoudiger en beter. Dit doet niets af aan het feit dat veel lezers ook graag op de bank in hun vaktijdschrift bladeren. De komende tijd zal de JA! er hoe dan ook anders gaan uitzien. Hoe, dat is afhankelijk van de wensen van de AJN-leden, van de digitale ontwikkelingen en van de financiële mogelijkheden. Hoe stellen bijvoorbeeld adverteerders zich in de toekomst op ten aanzien van het adverteren in (papieren en/of digitale) bladen? Eén ding zal amper veranderen: de behoefte aan reflectie op het eigen vakgebied. Vooralsnog zal daarvoor een redactie van AJN-leden nodig zijn. Ondanks alle ontwikkelingen blijft de pijler onder de JA! onveranderd: het is een vakblad van , voor en door de jeugdartsen. Dat kan alleen bestaan als die jeugdartsen zelf daar hun medewerking aan blijven verlenen. Het was en is voor mij een groot genoegen om met de redactie de JA! te mogen maken. John Luteijs Eindredacteur/coördinator JA! John Luteijs werkte als uitgever en communicatieadviseur bij het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). Het NIGZ bestaat niet meer. Op dit moment werkt hij op freelancerbasis als communicatieadviseur/-medewerker, redacteur en vertaler Duits. http://nl.linkedin.com/in/johnluteijs JA! voorjaar 2014 29
8366_V01_fc.indd 29
26-02-14 13:58
‘Jong geleerd is oud gedaan’. Maar hoe? Gevarieerde en gebalanceerde voeding is, net als beweging, een belangrijk onderdeel van een gezonde leefstijl. Kinderen hebben er profijt van dit al op jonge leeftijd aan te leren. Maar wat is gezond, hoe leer je kinderen gevarieerd en regelmatig te eten, en hoe stimuleer je ze (meer) te bewegen? Het FrieslandCampina Institute biedt gezondheidszorgprofessionals praktische tools waarmee u aandacht kunt geven aan het onderwerp ontbijten, tussendoortjes en een gezond en regelmatig eetpatroon. Met de Beweegplanner kunt u kinderen ondersteunen met het plannen van (meer) beweging. Bestel deze materialen kosteloos via www.frieslandcampinainstitute.nl.
FrieslandCampina Institute Het FrieslandCampina Institute biedt gezondheidszorgprofessionals wereldwijd informatie over zuivel, voeding en gezondheid volgens de laatste stand van de wetenschap. Hierbij werken wij intensief samen met onze FrieslandCampina R&D experts. Daarnaast biedt het FrieslandCampina Institute praktische tools op een breed scala van voeding en gezondheid gerelateerde onderwerpen: van opgroeiende kinderen tot gezond oud worden. Wilt u meer informatie over zuivel, voeding en gezondheid? Neem dan contact op met het FrieslandCampina Institute Nederland. 0800-2345600 institute.nl@frieslandcampina.com www.frieslandcampinainstitute.nl
1_1_stA4_fc_A.indd 1
18-02-14 13:53
1000-21-4000-0099 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
UIT DE PRAKTIJK
Tien jaar JA! en de sociale context
Vasanthi Iyer
Het tijdschrift JA! bestaat tien jaar. Aan de hand van drie van mijn bijdragen aan de JA! wil ik stilstaan bij de ontwikkeling van de jeugdartsen in het sociale domein. Heel wat jaren was ik in de veronderstelling dat 'A' voor Artsen stond. Net als de termen jeugdartsen, JGZ-artsen en arts JGZ; er was wat mij betreft geen verschil tussen de namen. Wij draaiden spreekuren, ouders en kinderen waren onze doelgroep dus 'what's in a name'?
Daar kwam ik achter toen ik mijn eerste artikel voor de JA! in 2008 schreef. Het ging om de tweejarige opleiding tot jeugdarts KNMG bij TNO en de samenwerking met NSPOH. Ik had de opleiding tot jeugdarts KNMG in twee etappes gedaan; het eerste jaar in 2003 en het tweede in 2006. Intensieve dagen waren het, zwoegen met elkaar over de JGZ. Het was toen dat ik kennis maakte met het Lalondemodel. Het was een mooie geheugensteun om de context waarbinnen een kind opgroeit via de anamnese uit te vragen. Op de tweede verdieping van de Wassenaarseweg in Leiden, omringd door de (meestal) leergierige collega's werkzaam in de JGZ, bouwde ik behalve kennis ook goede vriendschappen (mijn sociale omgeving) op. De titel jeugdarts KNMG was een erkenning waar ik trots
Eerste lichting Jeugdartsenopleiding nieuwe stijl
op was (de naamgeving zegt blijkbaar toch iets) en het artikel was het kenbaar maken hiervan voor andere artsen werkzaam in de JGZ. In 2010 schreef ik mijn volgend artikel in de JA!. Deze keer ging het over persoonlijke effectiviteit en reflecteren op mijn rol als jeugdarts KNMG. Ik was bezig met de opleiding Master of Public Health bij de NSPOH (op de tweede verdieping, grappig toeval) en maakte kennis met een van mijn helden, Stephen Covey. Deze managementgoeroe legde uit hoe belangrijk het is om een 'rolmodel' te zijn in tijden van verandering. Invloed uitoefenen op de sociale omgeving op verschillende niveaus (thuis, organisatie en wijk) was mijn pleidooi in het stuk, want grootsheid begint bij onszelf. Ik ontdekte dat het delen van mijn enthousiasme door een bijdrage aan de JA! te leveren gewaardeerd werd. In het voorjaar van 2013 heb ik, in het kader van de lustrumviering van de AJN, een stuk geschreven over hoe de competente jeugdartsen onmisbare schakels zijn geworden binnen de publieke gezondheidszorg. De verschillende competenties fungeerden als leidraad voor het programma. Ik hield in het artikel een pleidooi om de passie voor het jeugdartsenvak te delen door actief betrokken te zijn bij de beroepsvereniging. Grappige bijkomstigheid is dat ik, na mijn opleidingen bij zowel TNO als NSPOH, nu bezig ben met het oplei-
den van competente jeugdartsen. Deze artsen in opleiding tot specialist (aios) zijn de toekomst van de JGZ, en deze leergierige professionals horen nu bij mijn sociale omgeving. Terugkijkend op mijn bijdragen in de JA! constateer ik dat het jeugdartsenvak zich snel ontwikkelt. Met de titel Jeugdarts KNMG mogen we eindelijk verwijzen. Door de jeugdwet worden de jeugdartsen wellicht 'wijkartsen': medische deskundigen die dicht bij de jeugd (blijven) werken. De passie waarmee we ons beroep uitoefenen is een kans om een gezamenlijke vuist te maken. Sociaal zijn we goed bezig en ja, de JA! (A=Actueel) houdt het goed bij! Vasanthi Iyer is M&G, MPH en werkzaam bij TNO, E-mail: vasanthiiyer@artsenjgz.nl
JA! voorjaar 2014 31
8366_V01_fc.indd 31
26-02-14 13:58
DR. TWITTER
Overvraagd? De JGZ als interactieve vragenlijst
Dokter Twitter
Een behoorlijk controversieel onderwerp binnen de JGZ 0-19+ is het afnemen van al dan niet digitale vragenlijsten. Voor de één een gruwel en schending van de privacy. Voor de ander juist een veel belovende methode voor het signaleren van gezondheidsrisico’s. Uw eigen Dr. Twitter bespeurde al tal van nijver rond getwitterde vragen en Facebooksites met vragenlijsten voor ouders en jeugdigen. Dat feit roept zelf ook weer allemaal vragen op. Raken onze klanten niet overvraagd? Voor wie zijn die vragenlijsten nu eigenlijk bedoeld? Bemoeit de JGZ zich te veel met de privésfeer van onze doelgroepen? En zijn onze vragenlijsten wel voldoende interactief terwijl social media daar nu juist alle gelegenheid toe bieden? Dr. Twitter geeft antwoorden.
Duf invulwerk Terug naar de elkaar te vuur en te digitaal zwaard bestrijdende voor- en tegenstanders van vragenlijsten. Waar gaat het nu allemaal om? Als eerste: wiens ‘ding’ is zo’n vragenlijst nu eigenlijk? Stel, u bent het zelf en daar valt weer zo’n telefoonboek aan vragen op de deurmat of in de mail. Wekt dat nu echt zin op om die grote lijst(en) allemaal in te vullen? Voorstanders roepen meteen dat ouders dat in het belang van de gezondheid en het welzijn van hun kinderen spontaan doen. Maar dan zullen die ouders toch eerst het idee moeten hebben dat de vragenlijst daartoe ook daadwerkelijk bijdraagt en deze niet het zoveelste verzamelobject is van de GGD of Thuiszorg. Om het over de jeugdigen zelf nog maar niet te hebben; die zitten al helemaal niet op duf invulwerk te wachten. Daarnaast is de JGZ zeker niet de enige die haar clientèle met vragenlijsten bestookt. De overvraagde doelgroepen zijn gewoon moe van al die commerciële of gemeentelijke enquêtes. De vraag is nu: hoe en waar bereik je je doelgroepen wel?
Andere vragenlijsten onderzoeken de competenties betreffende hoe om te gaan met probleem x of y. Zijn de vaardigheden te laag dan komen mogelijke voorlichting en bijscholing in beeld. Met name op de langere duur hebben die wellicht een beter effect op het bevorderen van de gezondheid, het welzijn en de leefstijl.
De doorsnee respondent van vragenlijsten is eerder genegen om deze in te vullen als de gegeven antwoorden haar of hem ook iets bruikbaars opleveren.
met profiel op maat, een diagnose of een zelftest. Op internet en bij vragenapps zijn de meest populaire vragenlijsten de typen die een persoonlijk profiel en advies op maat geven. Heb ik stress, ben ik te dik, eet ik wel goed, ben ik depressief, heb ik een SOA of waar kan ik meer informatie over dit onderwerp krijgen? Hier laat de JGZ vaak kansen liggen. Zowel papieren als digitale vragenlijsten zijn gemakkelijk interactief te maken. Een weblink, QR-code of profielgenerator toevoegen maakt JGZvragenlijsten al een stuk interessanter voor de ontvanger. Het aanbrengen van meer explorerende interactiviteit voorkomt ook onnodig (re-)work. Kruist een puber bijvoorbeeld aan dat deze zichzelf te zwaar vindt, koppel er dan meteen een BMI aan; koppel bij aangekruist drankgebruik dan ook hoeveel en wanneer de jongere drinkt en waar deze informatie over drankgebruik van jongeren kan vinden.
De vragenapp biedt dus enkele krachtige interactieve opties: – het gemakkelijk en snel kunnen beantwoorden van vragen op de eigen smartphone of tablet; – het aanmaken van persoonlijke coachende profielen; – het snel en comfortabel kunnen doorlinken naar aanvullende informatiebronnen met tekst, foto en videoclips.
Niemand zit op duf invulwerk te wachten….
foto: stock.xchng
Vragenapp De doorsnee respondent van vragenlijsten is eerder genegen om deze in te vullen als de gegeven antwoorden haar of hem ook iets bruikbaars opleveren, bijvoorbeeld een gezondheidsscore 32 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 32
26-02-14 13:58
Vragenlijsten koppelen Een andere aansprekende vorm van interactiviteit vormt het koppelen van vragenlijsten aan lesprogramma’s op school, twitteracties en gezondheidscampagnes. Als het gezondheidsthema goed in de picture staat zijn de potentiële respondenten ook meer geneigd om te antwoorden. Controversieel is het aanbieden van prijzen of cadeautjes aan de beantwoorders van vragenlijsten. Kan dat en loont het ook? ….. en jeugdigen al helemaal niet. Momentopname Een tweede hot item bij vragenlijsten is het verschil tussen een momentopname en een voorspellende waarde. Veel screenende vragenlijsten signaleren gezondheidsrisico’s op een bepaald moment (van afname). Is het antwoord bedenkelijk dan kan de JGZ snel en adequaat interveniëren. Lastig is het grijze gebied: nu is er wel of niet iets aan de hand en het probleem blijkt enkele maanden later bij het uitnodigen voor een consult al over te zijn. Rework, kosten voor niets en ergernis bij de opgeroepen ouders en/of jeugdigen. Een alternatief vormt het eerst toezenden van de score op papier, online, per mail of tweet en vragen of de respondent de geschetste situatie herkent. Privacy Het derde hete hangijzer is de privacy. De JGZ wil graag breed exploreren om alle domeinen die invloed hebben op gezondheid en welzijn te kunnen beoordelen. Al snel rijst echter de vraag of de respondenten hier met het oog op de eigen privacy wel zo van gediend zijn. Waar bemoeit die jeugdarts of sociaalverpleegkundige zich wel niet mee? En welke gevolgen heeft dat als ik met ‘ja’ of ‘nee’ antwoordt? Meteen jeugdzorg op bezoek als ik ruzies in het gezin opgeef ? Enkele voorbeelden. U komt zelf bij de huisarts met een ontstoken teen. U moet echter eerst langs de assistente of PraktijkOndersteuner Huisarts (POH). Die meteen begint meteen met vragen over de financiële situatie, de huisvesting, of er relationele problemen binnen het gezin zijn. Daar komt u toch niet voor? Ja, maar het risicoplaatje dient volgens de regie van de gemeente compleet te zijn.
Het voorbeeld van de ontstoken teen is natuurlijk overtrokken, doch geeft te denken. Vertaal dit eens naar het nieuwe frontline- of wijkteam. De klant wandelt daar binnen met een vraag over of probleem op één bepaald domein. Een wakkere JGZ-medewerker trekt echter meteen een complete QuickScan op gezondheids- en sociale/welzijnsgebieden uit de kast. Dan denkt de klant: wat heb ik nu aan mijn fiets hangen? Waar bemoeien die mensen van de GGD of Thuiszorg zich eigenlijk allemaal niet ongevraagd mee?
Ouders moeten bij vragenlijst het idee hebben dat die daadwerkelijk aan de gezondheid van hun kind bijdraagt en niet het zoveelste verzamelobject is van de GGD of Thuiszorg. Enkele tips De juiste vragenwerkwijze is eerst beginnen met het werkdomein van de gestelde vraag, bijvoorbeeld voeding. Ga pas uitbreiden als de oorzaken ook op andere domeinen liggen, denk aan opvoeding bij het omgaan met slechte eters. Ook de analyse slecht slapen en deze vervolgens koppelen aan de woonsituatie met meerdere kinderen op een lawaaierige kamer ten gevolge van een
foto: stock.xchng
laag inkomen snijdt hout. Voorkom ook veroordelingen en een sfeer die mensen als negatief kenmerken. Dus niet: ‘Eet uw kind patat? Schande! Dáár wordt het zo dik van!’ Dan klinkt het volgende toch heel anders: ‘Patat eten moet kunnen, maar niet meer dan één keer per week en een keer extra op een verjaardagsfeestje.’ Dat klinkt in de vragenlijst toch veel opbouwender. Diagnostische vragenlijsten Als laatste nog de diagnostische vragenlijst. Er zijn twee toepassingen: 1. Inventariserend op bijvoorbeeld een Facebooksite, als sub-item in een digitaal af te nemen vragenlijst of in een app. 2. Het na een contact of consult toezenden voor nader onderzoek. Bij dit type vragenlijsten is de doelgroep aanmerkelijk meer geïnteresseerd als de respondent het probleem ook zelf in het vizier heeft. Samenvattend adviseert dr. Twitter: 1. Overvraag de klanten niet. 2. Maak de vragenlijst ook tot het ‘ding’ van de respondent. 3. Maak de vragenlijsten voldoende interactief. Gebruik hiervoor ook de social media en profielgeneratoren. 4. Vraag altijd naar de vraag achter de vraag. Wat willen wij allemaal weten, krijgen wij dat dan ook te weten en wat is de waarde van de antwoorden? 5. Denk aan het gevoel van privacy. 6. Vragenlijsten zijn en blijven een aanvullende methode voor het uitvoeren van de JGZ-taken. Het omgekeerde geldt niet: een JGZ die voornamelijk zichtbaar is als een digitale vragenlijst! JA! voorjaar 2014 33
8366_V01_fc.indd 33
26-02-14 13:58
U maakt zich zorgen om een kind...
0900 - 123 123 0 € 65,95 Het AMK is er voor iedereen die met zorgen en vragen over kindermishandeling rondloopt. Ook als u twijfelt: ‘Is dit wel kindermishandeling?’ Ook voor advies of overleg: ‘Wat kan ik doen om
Voor kinderen met bijvoorbeeld ADHD en diabetes, heeft Lydion kinderhorloges die op de juiste tijd een alarm geven als medicijnherinnering.
dit kind te helpen?’ Ook als u vindt dat het AMK onderzoek moet doen.
Advies en Meldpunt
Deze horloges met 12x alarm, worden ook gebruikt voor zindelijkheidstraining. U kunt deze en andere horloges bekijken op www.lydion.nl
Kindermishandeling
www.amk.nl
Voor meer informatie: Website: www.lydion.nl e-mail: info@lydion.nl telefoon: 0168-486476
Jeugd-ggz Mondriaan Kinderen en Jeugdigen “Bevlogen samenwerken aan een andere toekomst”
Mondriaan Kinderen en Jeugdigen is een tweede- en derdelijnsorganisatie voor geestelijke gezondheid te Limburg. Wij verlenen zorg vanuit de locaties Heerlen, Maastricht en Roermond. Wij behandelen complexe psychiatrische en orthopsychiatrische aandoeningen bij kinderen en jeugdigen tot 20 jaar. Voor jeugdigen met afhankelijkheidsproblemen van middelen (gokken, drugs en alcohol, gamen en internetten) hebben wij het specialistisch behandelaanbod Jongeren en Middelengebruik. De behandeling van kinderen en jeugdigen met autismespectrumstoornissen (ASS) vindt plaats binnen de franchiseorganisatie Leo Kannerhuis Limburg. Het vaststellen van ernstige kinder- en jeugdpsychiatrische problematiek begint met goede diagnostiek. Passend binnen transmurale zorg vindt deze zoveel mogelijk ambulant/poliklinisch plaats. Wij richten ons in eerste instantie op ambulante behandeling/begeleiding op de polikliniek en/of in de thuissituatie. Als een (dag) klinische opname noodzakelijk is, proberen we deze periode zo kort mogelijk te houden. Ook nazorg krijgt een belangrijke plaats. Na de aanmeld- en intakeprocedure wordt het kind/de jeugdige aan een van de zorgprogramma’s toegewezen en start de behan-
8366_P34_fc.indd 1
deling. Wij hebben de zorgprogramma’s ADHD, angststoornissen, autismespectrumstoornissen, eetstoornissen, middelengebruik, persoonlijkheidsstoornissen (i.o) , stemmingstoornissen en gedragsstoornissen in de kinder-, jeugd-, en adolescentenpsychiatrie. Het Jeugd F-ACT team biedt behandeling, begeleiding en rehabilitatie voor jeugdigen met ernstige psychiatrische problematiek in combinatie met problematiek op andere levensgebieden, die niet kunnen profiteren van reguliere hulpverlening. Jeugd F-ACT is daarmee niet gekoppeld aan een specifiek zorgprogramma, maar kan opereren ten behoeve van alle zorgprogramma’s. Vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid werken we hierbij intensief samen met partners in de jeugdzorgketen. Hebt u als verwijzer vragen over een mogelijke verwijzing naar Mondriaan Kinderen en Jeugdigen, dan kunt u telefonisch overleggen met onze aanmeldfunctionaris via het telefoonnummer 0885067777. Een aanmelding is definitief als de schriftelijke verwijsbrief ontvangen is. Meer informatie over behandeling bij Mondriaan Kinderen en Jeugdigen vindt u op www.mondriaankindenjeugd.nl/professionals.
18-02-14 14:18
BOEKEN
Hoogbegaafde pubers levert veel informatie
Marianne Nijnuis
Hoogbegaafde pubers is een recente publicatie over een elftal semi-fictieve hoogbegaafde pubers. Janneke Breedijk is leerkracht en Specialist in Gifted Education en Noks Nauta is bedrijfsarts, psycholoog en deskundig op het gebied van hoogbegaafde volwassenen. Beiden verzamelden op basis van interviews informatie over het leven van hoogbegaafde jongeren. Zij vulden deze interviews aan met persoonlijke en professionele ervaringen en creeerden zo een elftal personages om aan de hand daarvan de problemen die deze jongeren kunnen hebben te illustreren. Het is een boek dat wanneer je het van a tot z leest, je bijna alles weet over de mogelijke problemen die deze jongeren kunnen hebben, zoals een sterk rechtsvaardigheidsgevoel, het extreme perfectionisme, het niet weten hoe te studeren, twijfels over de studie en je anders voelen dan anderen. Het
boek leest bijzonder prettig en is ook geschikt voor het nachtkastje. Daarnaast wordt er heldere achtergrondinformatie gegeven over het waarom van een dergelijk probleem (bijvoorbeeld over Asperger) en worden er oplossingen aangedragen om de jongere te helpen (zichzelf te helpen); denk hierbij aan leerstijlen en de plusklas. Het is echter geen boek waarbij je even gauw in een index iets kan opzoeken over een specifiek probleem. Desalniettemin vind ik het zelf een zeer waardevolle aanvulling voor iedere arts die (ooit) te maken krijgt met hoogbegaafde kinderen van tien jaar of ouder. Janneke Breedijk en Noks Nauta (2012): Hoogbegaafde pubers – Onderweg naar hun toekomst. Amsterdam, Pearson Assessment and Information, 192 pagina's, ISBN 9789026522543.
De Samenwerkende Borstvoeding Organisaties (SBO) organiseren op donderdag 25 september 2014 voor de zesde keer 'Hét Borstvoedingcongres'. Het belang van borstvoeding voor de gezondheid van moeder en kind blijft de aandacht vragen. Gerenommeerde sprekers uit binnen- en buitenland zullen op het congres hun kennis over borstvoeding met u delen. Tijdens Hét borstvoedingcongres 2014 komen uiteenlopende aspecten van borstvoeding aan bod, waarmee we u opnieuw willen voorzien van actuele borstvoedingsinformatie. Meer informatie: http://www.borstvoeding.nl/
JA! voorjaar 2014 35
8366_V01_fc.indd 35
26-02-14 13:58
ŝũͲ ĞŶ ŶĂƐĐŚŽůŝŶŐ ǀŽŽƌ ƉƌŽĨĞƐƐŝŽŶĂůƐ ŝŶ ĚĞ ŐĞnjŽŶĚŚĞŝĚƐnjŽƌŐ Nascholing voor JGZ-artsen in 2014 25 maart ƉŝĚĞŵŝŽůŽŐŝĞ͕ ĚŝĂŐŶŽƐƟĞŬ ĞŶ management van voedselallergie 10 april ^LJŵƉŽƐŝƵŵ sĞƌůŽƐŬƵŶĚĞ ĞŶ neonatologie 2014
Wat voor jeugdarts wordt u? Ligt uw hart bij de jeugdgezondheidszorg? Bent u trots op uw vak? Volg dan opleiding tot jeugdarts KNMG van de NSPOH, een complete opleiding voor artsen die werken in de jeugdgezondheidszorg.
19 juni Vechtscheiding
Medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid
Profiel Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar
18 november >ĞĞĨƐƟũůĂĚǀŝĞnjĞŶ ŽƵĚĞƌͲŬŝŶĚ DĞĞƌ ŝŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ ǁǁǁ͘ŚŽLJƚĞŵĂƐƟĐŚƟŶŐ͘Ŷů
Bedplassen? in 2 maanden droog met de draadloze plaswekker Elther Nocturna
De opleiding bestaat uit een cursorisch deel en competentiegericht praktijkonderwijs. Tijdens de opleiding ontmoet u collega’s uit het hele land, uit het eigen en aanpalende profielen zoals forensische geneeskunde en infectieziektebestrijding. Docenten komen uit het brede werkterrein van publieke gezondheid en uit wetenschappelijke kring. De opleiding wordt vormgegeven in samenwerking met de praktijkopleiding. De theorie kunt u daardoor direct toepassen in de praktijk. Bij de NSPOH kunt u rekenen op hoogwaardig en gevarieerd onderwijs. De opleiding start 2x per jaar, in Zwolle (4 september 2014) en Utrecht (16 januari 2015).
Daarom kiest u voor de NSPOH • • • • • • • •
+ zonder snoertje, volledige bewegingsvrijheid. + 90 % succes in twee maanden + persoonlijke helpdesk tijdens de training + vergoeding door de meeste zorgverzekeraars
Flexibel voor parttime artsen Medisch-inhoudelijk expert in spreekkamer en daarbuiten Multidisciplinaire netwerken Cursusdagen eenvoudig in te halen Evidence based handelen krijgt volop aandacht Goede coaching vanuit de NSPOH Didactische training voor uw opleider Doorstroming naar 2e fase van de medische vervolgopleiding Maatschappij & Gezondheid • Goed afgestemd op actualiteiten binnen JGZ • Geaccrediteerde bij- en nascholing JGZ
Interesse? U kunt zich nu inschrijven. Zie www.nspoh.nl voor toelatingseisen en informatie of bel 030 - 810 05 00.
ELTHER J. Asselbergsweg 2, 5026 RR Tilburg T 013 467 40 00 E info@elther.com meer info www.elther.com
8366_P36.indd 1
De NSPOH is hét opleidingsinstituut op het snijvlak van maatschappij, arbeid en gezondheid. Onze onderwijsprogramma’s slaan een brug tussen beleid, onderzoek en praktijk. De NSPOH werkt samen met AMC – UvA in de Academische Opleidingswerkplaats AMC/NSPOH. Andere samenwerkingspartners zijn o.a. Erasmus MC, VU MC, UMCG, TNO, RIVM, GGD Nederland, Actiz, UWV, Hogeschool Utrecht en arbodiensten.
18-02-14 14:28
COLUMN
Wij willen niet betuttelen! Zo nu en dan krijgen we op het CJG een verzoek van zorgverleners en andere therapeuten of zij folders mogen neerleggen ter informatie voor de ouders. Verbazingwekkend om te zien hoeveel verschillende therapeuten een aanbod hebben. Naast de manueel therapeut en de osteopaat, heb ik onder andere de muziektherapeut, bloesemtherapeut en antroposofisch kinderarts voorbij zien komen. De eerste verzoeken hebben geleid tot een discussie in het team. Wat staan we toe en op welke gronden wijzen we het neerleggen van informatie af? Het team heeft besloten dat de aanbevolen therapie moet voldoen aan twee criteria. Enerzijds dient ze vergoed te worden via de zorgverzekering zodat ouders niet geconfronteerd worden met een rekening en er daarmee ongelijkheid zou kunnen ontstaan tussen die ouders die de therapie wel kunnen betalen en ouders die ze niet kunnen betalen. Anderzijds is de eis dat de gegeven therapie ‘evidence based’ moet zijn. De JGZ wordt immers geacht evidence based te werken: daarom willen we geen zaken aanbevelen die niet aan die eis voldoen. Onze overwegingen zijn divers. Ten eerste omdat een enkele ouder het ons kwalijk neemt
dat wij hen niet hebben verwezen naar de alternatieve geneeskunst. Op eigen initiatief zijn zij gegaan en hebben ervaren dat het bij hun kind goed geholpen heeft. Het verschil tussen een therapie die ‘helpt’ bij een individueel kind en een therapie die ‘werkt’ volgens gedegen wetenschappelijk onderzoek, valt bijna niet uit te leggen. Deze ouders voelen zich, ondanks alle zorg en aandacht die door ons is gegeven, in de steek gelaten. ‘Evidence based werken’ lijkt daarmee lijnrecht tegenover ‘klantvriendelijkheid’ te staan. Het feit dat vele vormen van alternatieve therapie gedeeltelijk vergoed worden door de zorgverzekering maakt de discussie niet gemakkelijker. Ten tweede moeten we ons afvragen of een therapie altijd wel goed te onderzoeken is om te kunnen spreken van ‘evidence based’. Behandelingen waarin contact met de klant essentieel is, zijn onmogelijk dubbel blind te onderzoeken. De behandelaar weet immers wie de juiste behandeling krijgt en wie niet. Terecht kan dan gesteld worden dat de eis ‘aantoonbaar via dubbelblind onderzoek’ een onmogelijke eis is. Op de derde plaats zijn er dan nog de mooie verhalen waarin allerlei therapeuten proberen uit te leggen hoe het mechanisme van hun therapie werkt
en waarom deze therapie dus valide zou zijn. Dan moet de lezer van goeden huize komen om daar doorheen te prikken en kritisch te blijven lezen en niet alles voor zoete koek te slikken. De discussie over de vraag welke folders wel en welke niet via het CJG verspreid mogen worden, spitste zich vooral toe op de vraag of we ouders moeten beschermen tegen verkeerde therapieën en daarmee hen mogelijk betuttelen. De vragen blijken gemakkelijker gesteld dan beantwoord. Binnen de JA!-redactie is er in datzelfde kader een discussie geweest of we artikelen moeten toelaten over behandelingen die volgens de reguliere geneeskunst geen of te weinig wetenschappelijke basis hebben. Wil de JA! wel een platform zijn voor deze verhalen? De minder kritische lezer zal mogelijk ten onrechte de indruk kunnen krijgen dat, omdat het in de JA! genoemd wordt, wel een wetenschappelijke basis zal hebben. Uiteindelijk is besloten dat de JA!-lezer niet betutteld mag worden en zelf moet bepalen wat goed is en wat slecht. Het is aan de JA!-lezers zelf om kritisch te zijn en te bepalen in hoeverre hetgeen geschreven wordt wel klopt. Anja
JA! voorjaar 2014 37
8366_V01_fc.indd 37
26-02-14 13:58
ONDERZOEK
Gedrag en het belang van kennis over zeldzame aandoeningen
Silvia van Breukelen
'Afwijkend' gedrag bij kinderen staat flink in de belangstelling. Ook deze JA! staat er vol van. Veel vaker dan gedacht is een zeldzame aandoening de oorzaak. Aandoeningen zijn zeldzaam als ze minder dan 5:10.000 personen voorkomen en betreffen vaak genetische en aangeboren aandoeningen. Drie ervan komen hierna kort aan de orde. Kennis over dergelijke aandoeningen onder jeugdartsen, zoals de bijbehorende gedragsproblematiek en de impact die het heeft op het dagelijks leven en het sociaal en maatschappelijk functioneren, is van groot belang voor het kind zelf en het gezin.
Wat doet de VSOP? Patiëntenorganisatie VSOP (www.vsop. nl) komt op voor mensen met zeldzame en genetische aandoeningen en richt zich onder andere op vraagstukken rondom erfelijkheid en zwangerschap, stimulering van wetenschappelijk onderzoek en verbetering van zorg. Zo zet de VSOP zich onder andere in voor deskundigheidbevordering onder eerstelijnszorgverleners die reeds gediagnosticeerde patiënten met bepaalde zeldzame aandoeningen behandelen. Een zorgverlener kan immers niet met alle circa zevenduizend zeldzame aandoeningen bekend zijn. Diagnostiek en complexe zorg vinden meestal plaats in de derdelijn, maar eerstelijnszorgverleners moeten vervolgens wel over relevante informatie beschikken betreffende de dagelijkse behandeling, begeleiding en zorg. Tezamen met de desbetreffende patiëntenorganisaties, hun medisch adviseurs en het NHG ontwikkelt de VSOP daarom brochures voor zeldzame aandoeningen. Deze bieden de huisarts handvatten voor behandeling en worden door de patiënt of verzorger zélf, nadat de diagnose is gesteld, aan de huisarts overhandigd en met hem/haar besproken. Inmiddels zijn er huisartsenbrochures voor 33 (clusters van) zeldzame aandoeningen en zijn er twaalf in ontwikkeling (zie: www.vsop. nl/nl/publicaties/downloads/huisartsenbrochures). Gebleken is dat de bro-
chures een veel breder bereik hebben dan alleen huisartsen; ook artsen voor verstandelijk gehandicapten (AVG), psychologen, fysiotherapeuten en, last but not least, jeugdartsen maken er graag gebruik van. Drie zeldzame aandoeningen Zeldzame aandoeningen bij kinderen waarbij er sprake is van mentale beperkingen en gedragsproblematiek, zich uitend in druk gedrag, gedrag passend bij autismespectrumstoornissen, concentratiestoornissen etc. zijn bijvoorbeeld het Fragiele X-Syndroom (FXS), Neurofibromatose type 1 (NF-1) en Tubereuze Sclerose Complex (TSC). Ze komen hierna kort aan de orde. Eén van de huisartsenbrochures die in ontwikkeling is, betreft het Fragiele X-syndroom (FXS) (www.fragielex.nl). Dit is een zeldzame, aangeboren aandoening, veroorzaakt door een defect op het X-chromosoom. In de peutertijd vallen deze kinderen op door hun gedrag; ze zijn snel overprikkeld, fladderen met hun handen, zijn verlegen en vermijden oogcontact. Dit laatste doet zorgverleners vaak denken aan een autismespectrumstoornis en dit zou een onjuiste diagnose tot gevolg kunnen hebben. De huisartsenbrochure over NF-1 (zie website VSOP-huisartsenbrochures) besteedt extra aandacht aan de leeren gedragsproblemen bij deze kinderen, juist omdat daarvoor tot nu toe
onvoldoende aandacht was. Bij ruim een derde van hen komen gedrags- en concentratiestoornissen voor. Deze uiten zich in angstig en teruggetrokken gedrag, soms in agressiviteit, maar vooral in AD(H)D (veertig procent) en gebrekkige sociale vaardigheden. Er is ook een brochure voor TSC, een aangeboren aandoening veroorzaakt door een gendefect met uitgebreide gedragsproblematiek: neuropsychologische, gedrags- en/of psychiatrische problematiek komt in meer of mindere mate bij bijna alle TSC-patiënten voor. De frequentie van autisme en ADHD is hoog bij deze patiëntengroep. Rol jeugdarts Het hebben van een zeldzame aandoening heeft op zichzelf al een grote impact op het kind c.q. de patiënt en zijn omgeving. De lange weg tot de juiste diagnose, het gebrek aan effectieve behandelingen en een chronisch (progressief ) beloop knagen aan de kwaliteit van leven van de patiënt en zijn familie. Wanneer er bovendien sprake is van gedrags- en/of concentratiestoornissen, heeft dit grote gevolgen voor het sociaal en maatschappelijke functioneren. Daarom is het van groot belang dat ook jeugdartsen weet hebben van niet alleen de medische kenmerken, maar met name ook van de gerelateerde gedragsproblematiek. Juist zij kunnen dan een belangrijke rol spelen door tijdige signalering, begeleiding en/of doorverwijzing en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven van kinderen met zeldzame aandoeningen. Ook de VSOP hoopt met haar informatie hieraan een bijdrage te kunnen leveren. Silvia van Breukelen is Coördinator zeldzame aandoeningen bij de VSOP.
38 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 38
26-02-14 13:58
NIEUWS
‘Deuren gingen open’ Afscheid redactielid Henk Groeneveld Op 30 augustus 2007 trad ik toe tot de redactie van de JA!. Een uitdaging? Zeker. De werkwijze van de redactie en wat er nu eigenlijk van een redactielid werd verlangd, was voor mij niet duidelijk. Het was, met behulp van de andere redactieleden, een zoektocht naar de invulling van de functie. “Waar ben je goed in?” was toen de vraag. ‘Verbinden en elkaar opzoeken’ leek voor mij weggelegd. Mijn eerste interview in de JA!13 – nog onder het waarnemend hoofdredacteurschap van Nen Heerdink – was met twee oud-voorzitters, Elske Brouwer, oud-voorzitter van de Landelijke Federatie Consultatiebureauartsenverenigingen (LFC) en Thea Reerink, oud-voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Jeugdgezondheids-
zorg (NVJG). Het ging over toekomst en verleden van de jeugdgezondheidszorg. We hadden het over knelpunten waar we als jeugdartsen verder over zouden moeten nadenken. Genoemd werden onderwerpen als de samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het elektronisch kinddossier, en of de regionale besturen nog levensvatbaar waren. Dat die samenwerking met de NVK daadwerkelijk van de grond gekomen is, blijkt wel uit het blad Artsen voor het kind, dat op 23 december 2011 verschenen is. Voor mij werd duidelijk dat het lid zijn van de JA!-redactie betekende dat je een ‘instituut’ vertegenwoordigde. Deuren gingen open. Net zoals bij mijn eerste interview in de JA!13, bleek dat professionals bereid waren zich te laten interviewen. Ook was het mogelijk via een pers-
kaart gratis een symposium te bezoeken. En last but not least: recensies schrijven over boeken leverde presentexemplaren op. Het redactielidmaatschap had verder nog zijn toegevoegde waarde in de vorm van accreditatiepunten. Altijd handig meegenomen. In mijn afscheid op de JA!-vergadering van 3 januari jongstleden kreeg ik, na drie termijnen van twee jaar, te horen dat de filosofische discussies en kritische noten, die ik plaatste bij de besproken onderwerpen, zeer werden gewaardeerd. Ik heb met plezier zes jaar, als actief AJN-lid, in de redactie van de JA! gefunctioneerd en hoop dat mijn plaats weer snel wordt ingenomen. Henk Groeneveld
Missievisiedag Volgende keer ga ik weer!
Els Jonker
Op een vroege zaterdagochtend in januari jongstleden, het belooft een prachtige dag te worden, stapte ik in de trein op weg naar de Missievisiedag van en voor actieve leden van de AJN. Vind ik dit leuk? Het werd een dag van successen en struikelingen delen, van elkaar consulteren en inspireren, en het werd vooral een dag van heel veel netwerken. KAMG-voorzitter Ciska Koning schetste een inspirerend beeld van de AJN als samenwerkingspartner in het sociale domein, zie ook JA! 31. Ik heb grote bewondering voor NoordNederland als organiserende regio, hulde! De aftrap met Daniël Lohues1
was onvergetelijk. Hun lutjepotje2 is een mooi voorbeeld van praktische preventie en hun nieuwe regionale AJN-logo kan als voorbeeld voor andere regio’s dienen. Na de middagworkshop over onderhandelen snap ik dat mijn eigen onderhandelingen soms zo moeizaam verlopen, omdat ik vaak direct de inhoud induik in plaats van me eerst te verdiepen in de wederzijdse belangen, maar ook wat ik daar aan kan doen! Een resume van de Missievisiedag: onderlinge banden aanhalen, nieuwe mensen leren kennen en samen AJN-‘maken’. Na afloop kregen we als verrassing een Fries suikerbrood mee naar huis.
Vond ik het leuk? Ja, het was een dag met heel veel plezier, inspiratie en collegialiteit, een dag van veel praten, hard werken en nog veel meer lachen, een heerlijke vrije dag; en dan krijg ik er nog accreditatiepunten voor ook… Spijt dat je er niet bij was? Meld je dan aan voor een van de vele klussen die er op actieve leden liggen te wachten. Ja, het kost (een beetje) tijd. En ja, je krijgt er heel veel voor terug: een AJN die echt ‘van ons’ is; en een missievisiedag. 1. http://www.youtube.com/ watch?v=rNMOrd9EBto 2. http://nl.wikipedia.org/wiki/Babyhuisje
JA! voorjaar 2014 39
8366_V01_fc.indd 39
26-02-14 13:58
Informatie en inschrijven: www.vumc.nl/actualiteitenjgz2014
Vrijdag 25 april 2014
symposium Actualiteiten JGZ VUmc
www.kika.nl Giro 8118
Samen zorgen voor de natuur De natuur staat steeds meer onder druk. Natuurmonumenten stelt de natuur veilig. Uw steun is hard nodig. Word lid, dat kan al vanaf ₏ 2,– per maand. Kijk voor meer informatie op www.natuurmonumenten.nl Natuurmonumenten. Als je van Nederland houdt.
8366_P40_fc.indd 1
26-02-14 13:39
VAN HET BESTUUR
Nieuws van het Bedrijfsbureau
Yvonne de Vette
Voor 2014 staan er ook voor het bedrijfsbureau weer de nodige veranderingen voor de deur. Gespreid betalen De leden kunnen met ingang van dit contributie jaar aangeven of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om de jaarlijkse contributie in twee delen te betalen. Dit kan als er een automatisch incasso wordt afgegeven. Uw contributie wordt dan in (in twee delen) in februari en juli van uw rekening afgeschreven. U krijgt in ieder geval twee weken voor de afschrijving bericht dat het bedrag van uw rekening zal worden afgeschreven. Alleen automatische incasso voor wetenschappelijke dagen Met de invoering van SEPA (Single Euro Payments Area, het initiatief van de Europese Unie en gezamenlijke Europese banken om tot harmonisatie van het euro-betalingsverkeer binnen Europa te komen) is het ook mogelijk om een doorlopende machtiging af te geven voor alleen de wetenschappelijke dagen. Dit voorkomt iedere keer de rompslomp van het tekenen van de eenmalige machtiging en opsturen. Het aanmelden via Mijn captain gaat daarmee nog eenvoudiger. Als u deze machtiging afgeeft zullen wij alleen
de wetenschappelijke dagen via automatisch incasso innen. U blijft dan gewoon de factuur voor de jaarlijkse contributie ontvangen. Nieuwe leden Na de bekendmaking dat met ingang van 2014 alle jeugdartsen rechtstreeks mogen verwijzen hebben wij veel nieuwe leden mogen verwelkomen. Er zijn zelfs de nodige leden die hun voorgenomen opzegging van hun lidmaatschap hebben teruggedraaid. We hopen natuurlijk dat deze trend zich doorzet. Bewijs van lidmaatschap Voor het aanvragen van de AGB-code wordt in veel gevallen gevraagd naar een bewijs van lidmaatschap van de beroepsvereniging. Tot voor kort kregen we dan via het lid het verzoek om een dergelijk bewijs af te geven. Met ingang van 2014 is het mogelijk om na betaling van de contributie dit bewijs van lidmaatschap zelf via Mijn Captain op te halen. Met Vectis hebben we afgesproken dat we hen elk kwartaal een recente ledenlijst verstrekken. Doordat we volledig zijn gedigitaliseerd is deze altijd up-todate. Bij twijfel zal Vectis zelf met ons contact opnemen.
Uitbreiding van de dienstverlening Eind november zijn de AJN en de KAMG een samenwerking aangegaan met betrekking tot het gebruik van het Bedrijfsbureau. De KAMG was niet tevreden met de huidige dienstverlener en informeerde of de AJN bereid zou zijn om vanuit het Bedrijfsbureau de gewenste ondersteuning te bieden aan de KAMG. Begin december hebben beide besturen besloten tot deze samenwerking over te gaan. Met ingang van 1 januari zijn dan ook twee medewerkers van de AJN een aantal uren per week aan het werk voor de KAMG. De AJN zal hier maandelijkse facturen voor versturen aan de KAMG. Op deze wijze denken we vanuit de AJN de kostenstijging binnen de koepel ook te kunnen beperken en werken we aan een verdere samenwerking. In navolging van de KAMG zijn er inmiddels ook andere verenigingen binnen de Koepel die overwegen om bijvoorbeeld de ledenadministratie onder te brengen bij het bedrijfsbureau van de AJN. Uiteraard gaat dit alles tegen een conforme vergoeding. We zijn trots op deze ontwikkeling. We ervaren het als een erkenning van de keuze van de AJN tot professionalisering en het werk dat we als Bedrijfsbureau de afgelopen 1,5 jaar hebben gerealiseerd.
Branded Content in de JA! Met ingang van 2014 bevat de JA! twee pagina’s ‘branded content’, artikelen die door sponsors worden aangereikt. Branded content is een nieuwe manier om merkbekendheid te bevorderen nu de advertentiemarkt terugloopt en consumenten meer en meer reclame-moe lijken te worden. Op www.marketingtribune.nl zijn lezenswaardige artikelen over branded content en branded journalism te vinden. Om verwarring over de onafhankelijkheid van de JA! te voorkomen, kiest de redactie er voor de branded contentartikelen niet op inhoudelijke kwaliteit toetsen. Het artikel van Z. Damen-van Beek en M.E.C. van Eijk in Huisarts en Wetenschap kan u mogelijk helpen bij uw eigen keuze de branded content wel of niet te lezen: http:// www.henw.org/archief/volledig/id5277-benvloeding-door-farmaceutische-bedrijven.html#watisaangetoondoverdeinvloed
In de volgende JA! zal deze inzet ontbreken en zal de branded content herkenbaar zijn door een andere kleur/ vormgeving. De JA!-redactie
JA! voorjaar 2014 41
8366_V01_fc.indd 41
26-02-14 13:58
VAN HET BESTUUR
Mutaties AJN Nieuwe Leden 2013 Ansems-Brosens, Bianca Boland, N.L. Bos-Veneman, Netty Bouma-de Graaf, Lyda Burgers-Poortman, N.B. Chang, Y. Cornel-Muysken, Agaath Dambacher, Wendy Eijlders-Nijhuis, Heleen Gogswaardt-van 't Riet, Bibbianne van Grondel, Irene Hafkamp-de Groen, Esther Hament, Jeanne-Marie Han-de Groot, Marineke Heuvel, M.R. van den Holtmaat, Else-Miek Horst-Ansink, Karin ter Hugen-van Turenhout, Carla Huizing, Karien Kessel, Ellen van Kleinpenning, A.S. Kruijdenberg, Saskia Kuijk, Jorien Land, Karine van 't Lans, Carolien Lasfar-Hamzi, Wafae Leeuwen, Françoise van Lionarons, Danielle Meijerink-Warnar, A.J.J. Noort, Sera van Oe, Barry Pauli, Sascha Pelders, M.T.M. Prinsen, Marieke Quik-van Millingen, M.L.T. Reurslag, E.C. Roseval-Splinter, Jennifer Scheerboom, Agnes Slijkerman, Conny Tan, G.E. Verheijden, Evelyn Verschuur, H.C. Wouters, Mirjam Aanwijzingen staan beneden Einde lidmaatschap Postmes, Ton Overleden: 31-10-2013 Göpner, Mariëtte Smid-Roos, Marlies Smits-van Herwaarden, A.I. Hamel-Borst, Marijke Bloembergen, Roel Mooij, J.M. Koudenburg, Marleen Spijker-Tordoir, Wies Luinstra-Passchier, Marian Brummel-v.d. Voet, Mieke Roo, Harry Bruijn-van Leeuwen, Xandra de
Las-van der Stel, Sonja Peelen-Rodenboog, Willy Djojoadmodjo, R.L. Veth, Han de Man-Breimer, A.M. de Geldof, Beatrijs Stuurwold-Mikhailovskaya, Irina Karimi, Shakila Kamoen, Lianne Azizi, Aziza Groot-Zijdemans, Annemieke de Dijk, M.A. van Marapin, Sharita Vader-Lombardo, Saskia Roelants-van Rijn, A. Benjamins, Janine Berkhout, Sanne Jagt, J. v.d. Portman-Helmond, Chislaine Nijland, Emmy Mennes, Nadia Kortmann, Jonne Wijzigingen Commissies 2013 Accreditaties Noord Nederland Limburg Zeeland Eusuhm Fiatterings Commissie
Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd Ongewijzigd
VVC Nieuw
Lineke Dogger Inge Tissen Vertrokken Leonard van den Broek Juliette Heetman KJP Commissie Vertrokken Pauline van Es O&O Nieuw
Riet Haasnoot Vasanthi Iyer Vertrokken Karien Wielaart Ellen Peerbolte Rendelien Verschoof Wetenschappelijke Commissie Nieuw Elly de Leeuw Liesbeth Meuwissen Vertrokken Janine Benjamins Zuid-Holland Vertrokken Karien Wielaart Esther Coenen Hannie Madern Nelleke van Dijk
Adolescenten Commissie Nieuw Wenda Brends Mona Habibuw Vertrokken Juliëtte Heetman Carla Jaartsveld Suzanne Luyt Ingrid Romeijn Noord-Holland Nieuw Willemien Boland
JA! Redactie Nieuw Ulco Schuurmans Els Jonker Vertrokken Carolien Lans Myrte de Leeuw Henk Groeneveld Gelderland Nieuw Michele Haagmans Jennifer v. der Heiden Viola Smit Vertrokken Nicole Schneiders Flora van Laar Nieuw Hanneke Kleiboer ABC-raad Vertrokken Judy Kouijzer Utrecht Vertrokken Ingrid Swaans Astrid Kruyt Website Commissie Nieuw Jan v.d. Brûle Vertrokken Marleen Johannes Overijssel-Flevoland Nieuw Desiree Legemaat Femke van der Boon Vertrokken Riet Haasnoot Nettie Heersink Ienske Vecht Oranjewoud Nieuw Henrique Sachse AJNieuws Nieuw Nen Heerdink Vertrokken Els van der Scheer We willen alle vertrekkende commissieleden en afdelingsbestuurders hartelijk danken voor hun inzet voor de AJN in de afgelopen periode. De betreffende commissies & afdelingen hebben op gepaste wijze afscheid genomen van deze actievelingen. Alle nieuwe commissieleden & afdelingsbestuurders wensen we veel succes in hun nieuwe rol.
42 JA! voorjaar 2014
8366_V01_fc.indd 42
26-02-14 13:58
www.infacol.nl
Darmkrampjes? lucht op! Baby’s krijgen tijdens hun voeding lucht binnen, die vast kan gaan zitten en zo buik- en darmkrampjes veroorzaakt. Gelukkig is dat tijdelijk en bovendien eenvoudig te verhelpen. Infacol is een gecertificeerd medisch hulpmiddel waarvan de veiligheid en doeltreffendheid bepaald zijn onder richtlijn 93/42/EEC betreffende Medische Hulpmiddelen.
Geschikt om vanaf de geboorte te gebruiken!
Infacol kan vanaf de geboorte én voor onbepaalde tijd worden gebruikt. Het voedingspatroon van de baby hoeft niet te worden aangepast en ook speciale dieetvoeding is niet nodig.Infacol wordt gegeven vóór elke voeding. Het is ook geschikt om bij borstvoeding te gebruiken. Infacol heeft alleen effect op het bevrijden van vastzittende lucht, zonder het natuurlijke ontwikkelingsproces van de darmen te beïnvloeden.
Infacol: bij vastzittende lucht, buik- en darmkrampjes. ForestHealthcare Infacol is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing. KOAG 2977-1212-2283.
Infacol is een product van de makers van Sudocrem
www.tasectan.nl
Diarree? Tasectan met dubbele werking effectief tegen diarree* én pakt de oorzaak aan vermindert buikkrampen en overmatige ontlasting geen onnodige hulpstoffen, alleen werkzame stof geen bijwerkingen en contra-indicaties** geen effect op de darmen zeer veilig; geschikt voor kinderen vanaf 0 jaar herstelt de vochtbalans door oorzaak uit de darmen af te voeren
Tasectan laat je niet zitten! ®
Tasectan is een product van de makers van Sudocrem.
ForestHealthcare
Tasectan is een medisch hulpmiddel. Lees voor gebruik de gebruiksaanwijzing. *binnen 12 uur ** bij gebruik volgens de gebruiksaanwijzing
1_1_stA4_fc_J.indd 1
18-02-14 13:11
1000-21-4000-0018 AJN JA nr. 30
Kleur: fc
1_1_stA4_fc_I.indd 1
18-02-14 13:25
1000-21-4000-0004 AJN JA nr. 30
Kleur: fc