Masster februari 2017, jaargang 6, nr. 1

Page 1

1

PB- PP BELGIE(N) - BELGIQUE

tijdschrift van vzw asster melveren-centrum 111 | 3800 sint-truiden | www.asster.be februari 2017, jaargang 6, nr. 1


2

Inhoud

inhoud masster | februari 2017

175 jaar GGZ in Sint-Truiden Voorwoord

3

1. In d’n beginne was er… liefdevolle zorg 1.1. De stichters zagen de nood 1.2. De Zusters van Liefde bouwden uit 1.3. De Broeders van Liefde bouwden uit 2. Nieuwe tijden vanaf ’68: getuigen van de ommezwaai 2.1. Van gedwongen plaatsing tot intensief behandelaanbod 2.2. De jaren ’60 en ’70: Antipsychiatrie, Lacan en ECT 2.3. Eerste stappen van gesloten asiel naar resocialisatie 2.4. Intussen buiten de muren

4 4 5 7

3. Van menswaardig onderdak tot biopsychosociaal behandelplan 3.1. De rol van de psychiater in vroegere tijden 3.2. De medische psychiatrie verandert samen met de visie op geestesziekte

16

4. Zusters of broeders met knecht werden verpleegkundig team 4.1. Het verhaal van de psychiatrische verpleegkunde 4.2. Verhalen na een lange loopbaan als verpleegkundige

20

5. En toen werd het team interdisciplinair 5.1. De ontwikkeling van gedifferentiëerde zorg 5.2. Ergotherapie 5.3. Maatschappelijk werk 5.4. Psychomotorische therapie 5.5. Klinische psychologie

26 26 27 28 29 30

6. GGZ de toekomst tegemoet 6.1. De organisatie van de GGZ in België 6.2. De hogere overheid vraagt en geeft 6.3. De toekomst is al begonnen: vermaatschappelijking van zorg Coda: GGZ kan niet zonder een gastvrije samenleving

32 32 34 36

10 10 11 12 12

16 17

20 22

38


Voorwoord

Voorwoord Beste lezer, We leggen u deze keer een “gewoon bijzonder” nummer van Masster voor. In 2016 was het 175 jaar geleden dat psychiatrische zorg in Sint-Truiden van start ging met de komst van de “Witzusters” of de Zusters van Liefde. Ze stichtten toen het “Asile Sainte Marie” op de plaats die nu Cicindriawijk wordt genoemd. De Broeders van Liefde volgden 25 jaar later en vestigden zich in Ziekeren. De geestelijke gezondheidszorg maakte sindsdien een hele evolutie door: van een ommuurd asiel naar een open psychiatrisch ziekenhuis, van langdurige residentiële zorg over daghospitalisatie naar ambulante zorg in centra voor geestelijke gezondheidszorg en psychiatrische thuiszorg later mobiele teams, van bezigheid in de psychiatrie naar tewerkstellingstrajecten voor beschermd werk, sociale tewerkstelling en activiteitencentra, van nachthospitalisatie naar beschut wonen, zorgwonen en ambulante woonbegeleiding. In Sint-Truiden zagen zo het psychiatrisch verzorgingstehuis De Passer en het initiatief beschut wonen Bewust in 1991, 26 jaar geleden, het levenslicht. De twee psychiatrische ziekenhuizen beslisten in 2011, zes jaar geleden, om te fuseren tot één psychiatrisch ziekenhuis Asster, ingebed in het netwerk Reling in West-Limburg. Voldoende redenen om te vieren, dachten we. In het jubileumjaar 2016 wilden wij de aandacht vestigen op deze evolutie, onder het motto ‘gewoon bijzonder gewoon’. We wilden de nadruk leggen op de zorg voor een geestelijk gezond leven in en door de dagelijkse leefomgeving van ieder van ons. Samen zorgen voor een gezond geestelijk omgaan met onszelf en met de anderen kan immers onze weerbaarheid verbeteren en psychisch lijden voorkomen of beperken. Gezond leven en geestelijk gezond leven is daarom een zaak van iedereen en van elke dag, in honderd-en-één kleine dingen. Zorgen voor onze geestelijke gezondheid is bijzonder gewoon. Tal van initiatieven zetten dit in de loop van 2016 in de kijker, met ook enkele publicaties: het inspiratieboek Gezond van Geest - 175 knipogen, het Sterre-verhaal voor de jongsten en een kaartspel om onze kennis over geestelijke gezondheid te verbeteren. In dit lijvig themanummer Masster, willen we stilstaan bij de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg in Sint-Truiden. Vrees niet, het is geen zwaar op de hand, wetenschappelijk onderbouwd werkstuk geworden. Integendeel, aan de hand van verhalen en getuigenissen willen we deze gewoon bijzondere 175 jaar oude geschiedenis aan u vertellen. We hopen dat het voor u als lezer, een even boeiende tocht wordt als voor degenen die er deel van mochten uitmaken. Wij danken de vele (ex-)medewerkers die aan dit verhaal een bijdrage leverden, elk in hun eigen stijl. Hun initialen staan er telkens bij en achteraan vindt u hun namen voluit met hun verbondenheid aan onze ziekenhuizen. Het past ook om hier een dankwoord toe te voegen voor het trio dat de eindredactie verzorgde: algemeen directeur Jaak Poncelet, dokter Jos Bollen en Karel Mampuys, klinisch psycholoog. Namens de redactie,

dr. Marie-Paule Clerinx hoofdgeneesheer Asster

3


4

1. In d’n beginne was er… liefdevolle zorg

Na de Franse revolutie moesten zorg en onderwijs van nul terug opgebouwd worden. Congregaties speelden daarin een belangrijke rol. We doken in de archieven en lazen hoe de Zusters en Broeders van Liefde die zorg voor de kwetsbaren in Sint-Truiden uit de grond stampten. 1.1. De stichters zagen de nood Het begon met Triest De psychiatrische zorg in Sint-Truiden is begonnen bij Petrus Jozef Triest (1760-1836). Triest was een vroom en tegelijkertijd ondernemend priester, die vooral actief was in Oost-Vlaanderen. Om de vaak schrijnende nood van zijn tijd te helpen lenigen, riep hij congregaties in het leven. In 1803 stichtte hij de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria en in 1806 de Broeders van Liefde. Die congregaties zorgden voor de verpleging van psychiatrische patiënten, voor de zorg voor wezen en gehandicapten en voor onderwijs.

De “Witzusters” Vanaf 1830 werden door de kerkelijke overheid, maar ook door het stadsbestuur, heel wat inspanningen geleverd om vanuit de hoofdzetel in Gent zusters (en broeders) te bekomen voor onderwijs en ziekenverpleging. Er vonden diverse contacten plaats met kanunnik Triest en diens opvolger kanunnik De Decker. De familie Van Swijgenhoven-Fourier was de congregaties sterk genegen en schonk aan kanunnik De Decker “het Bogaardengoed” en financiële middelen om ondermeer een klooster te bouwen. Hiervoor werd beroep gedaan op de gekende architect Roelandt. De bouw startte in 1839 en in 1841 waren de gebouwen woonklaar. Er werd een overeenkomst gemaakt voor de opvang van “zinneloze, zieke en zwakke personen”.

Dit klokje, geschonken door de familie SwijgenhovenFourier, hing oorspronkelijk in de toren van de instelling in de Abdijstraat.

Die speelde overigens ook een belangrijke rol in bouwprojecten van Ziekeren. Het gebouw werd voltooid in 1850. De stijging van het aantal patiënten maakte herhaaldelijke uitbreiding van het gesticht noodzakelijk, een eerste keer al in 1856. In 1858 werd de instelling erkend voor 170 bedden, in 1864 voor 200 bedden en in 1902 werd het gesticht erkend voor 725 patiënten, namelijk “75 kostgangers en 650 onbemiddelden”. In 1968 kreeg de instelling de toelating een nieuw ziekenhuis te bouwen in Melveren, waarvoor op 13 mei 1969 de eerste steen werd gelegd. De inhuldiging vond plaats op 23 oktober 1970. Het oorspronkelijke ‘Asile Sainte-Marie des Soeurs de la Charité’ heette voortaan het ‘Psychiatrisch Ziekenhuis Sancta Maria’. De Broeders van Liefde De Broeders van Liefde waren iets eerder dan de zusters aanwezig in Sint-Truiden, namelijk in 1833. Zij waren aanvankelijk vooral actief in onderwijs en in de zorg voor zieken. Oude en krankzinnige mannen werden ook al opgevangen dicht bij het hospitaal in een vervallen gebouw, dat voordien dienst deed als weverij van het kapucijnenklooster. Initieel had de provincieraad de bedoeling om in Limburg één gesticht voor krankzinnigen op te richten voor de ganse provincie. In 1843 werd aan het hospitaal een nieuwbouw opgericht, waar

Op 14 juli 1841 werden de eerste negen Zusters van Liefde van Jezus en Maria vanuit Gent feestelijk ontvangen in Sint-Truiden, in het nieuwe klooster aan de Abdijstraat. Omwille van hun opvallende witte klederdracht noemden de Truienaren hen al snel de “Witzusters”, een naam die de zusters elders nooit droegen.

Triest, glasraam van Ri Coëme, kloosterkapel Broeders van Liefde, Sint-Truiden

Eerder al verbleven in de Stapelstraat een 12-tal “krankzinnige vrouwen”. In januari 1942 werden zij naar de Abdijstraat overgebracht, aanvankelijk in een oud gebouw achter het nieuwe klooster. Het aantal psychiatrische patiënten steeg gestaag. Al in 1848 werd gestart met de bouw van een nieuw gesticht, volgens plan van architect J. Bruyenne.

Broeders van Ziekeren, anderhalve eeuw actief in de zorg hier


5

een 50-tal psychiatrische patiënten verbleven. De afdeling werd echter in 1852 afgekeurd. Op 25 april 1865 kreeg de toenmalige overste van de Broeders van Liefde, broeder Aloysius, de toestemming om een volwaardige psychiatrische instelling te bouwen. Er werd 4 ha grond aangekocht voor 63.000 frank (€ 1.562). Ziekeren werd dus gebouwd om de krankzinnige mannen een eigen onderkomen te geven, afgezonderd van de andere zieken, wezen en oude mannen met wie ze tot dan toe samen het hospitaal hadden moeten delen. Men liet zich voor de inrichting en werking van de psychiatrische instelling sterk inspireren door het gedachtengoed van dr. Guislain. Op 28 feburari 1866 werd vroeder Gregorius Bankaert aangesteld als eerste overste van de communiteit van de Broeders van Liefde in SintTruiden. Deze datum werd als officiële stichtingsdatum van Ziekeren aangenomen. Al gauw werden nieuwe stukken grond aangekocht, zodat de totale oppervlakte uiteindelijk 16 ha bedroeg. Op eigen kracht en met steun van het Provincialaat baanden de Truiense Broeders van Liefde, toen ook “Broeders Hospitalieren” genoemd, zich een weg door moeilijke tijden. Voor het ontleden van de plaatsnaam “Ziekeren” moeten wij in de geschiedenis teruggaan naar de periode van de lepra of de melaatsheid. Reeds 800 jaar geleden stond op het domein van Asster campus Stad een “Ziekenheem” (“Sieckenheem”), een verzorgingstehuis voor zieke lepralijders. De naam “Ziekeren” is afgeleid van “Sieck”, hetgeen synoniem was voor “melaats”. Het Franse woord “malade” maakt het verband met “melaats” nog duidelijker. De twee congregaties ontstonden uit dezelfde inspiratie maar gingen in de praktijk hun eigen gang. Bij de Zusters van Liefde ontstonden aparte entiteiten, aparte vzw’s. De Broeders van Liefde kozen voor een multi-unit-management-systeem onder één beheer, dus één vzw voor alle instellingen in België.

1.2. De Zusters van Liefde bouwden uit Van kloosterpand (Abdijstraat) tot psychiatrisch complex (Melveren) Voor de bouw van het kloosterpand in de Abdijstraat deed kanunnik De Decker, die in 1836 kanunnik Triest opvolgde, beroep op architect Roelandt. Hij was de meest vermaarde Gentse bouwmeester van dat ogenblik. Roelandt opteerde voor een neoclassicistisch ontwerp. Dat voorzag in de oprichting van een grote gesloten rechthoek, in het midden netjes in twee gedeeld door een kapel, waarlangs twee vierkante binnenkoeren ontstonden. De bouwwerken werden aangevat in 1839. De familie Van SwijgenhovenFourier had een grote invloed op de oprichting en financiering. Namens kanunnik De Decker volgde J. Van Swijgenhoven de werken op. In de lente van 1841 waren de gebouwen bewoonbaar. De uitvoering was echter niet voltooid: de kapel was niet helemaal af en ook een vleugel ontbrak. Op die plaats stond immers nog de woning van de echtgenoten Van Swijgenhoven-Fourier, die het levenslange vruchtgebruik hadden. Pas in 1869, na het overlijden van mevr. Van Swijgenhoven, kon de woning worden afgebroken en de ontbrekende vleugel gebouwd, helemaal volgens de plannen van architect Roelandt. Vanaf 1842 werden psychiatrische patiënten opgevangen, niet in het nieuwe kloosterpand, maar

Architect Bruyenne, speelde een belangrijke rol in de bouw van beide instellingen. in een oud gebouw dat zich in de tuin achter de kapel bevond. Dit oud gebouw was echter niet ideaal voor de opvang van patiënten, en bleek ook al vlug te klein. Kanunnik De Decker besloot een nieuwbouw in te planten, aansluitend op het hoofdhuis. Hiervoor werd een beroep gedaan op architect Bruyenne,


6

Kapel, zeg maar kerk, van de Abdijstraat (zusters)

Moeder Coleta, overste van 1879 tot 1918, kijkt toe die later ook een actieve rol speelde in de bouw van Ziekeren. De werken vingen aan in 1848 en werden voltooid in 1850. Het aantal opnames bleef in stijgende lijn gaan. Om het zorgaanbod uit te breiden rezen met de regelmaat van de klok bouwwerven uit de grond. Hiervoor werden vele stukken grond verworven. In 1902 verbleven er 725 patiënten. In het begin van de twintigste eeuw werden ononderbroken verbeterings- en uitbreidingswerken uitgevoerd. De verschillende paviljoenen werden vaak onderling verbonden door overdekte glazen galerijen die ook een sociale functie hadden als ontmoetingsplaats.

Het asiel als stad binnen de stad Het complex was omgeven door hoge muren. De voorbijganger zag alleen ramen met ruiten in mat glas en tralies ervoor en hij hoorde nu en dan het roepen of huilen van geagiteerde of ‘zwakzinnige’ mensen. Af en toe ontmoette hij enkele patiënten die per huifkar of te voet naar ‘het land’ trokken, onder begeleiding van een zuster en een landbouwknecht. Stad en asiel waren gescheiden werelden. Zo verliep het telefoonverkeer enkel via moeder overste of haar gemachtigde, de briefwisseling werd gecontroleerd en het bezoek streng gereglementeerd: éénmaal per maand! Jaarlijks waren er slechts een paar contacten: de retraite (afwisselend in het Nederlands en Frans, gezien de vele Franstalige patiënten), het feest van moeder overste en de Vlaamse kermis, waar het

eigen ‘kartonnen geld’ (1 tot 20 frank) betaalmiddel was. Er was bij het klooster in de Abdijstraat ook een boerderij met een tiental koeien en een hele stal varkens. Die boerderij en het veld buiten de stadsmuren vormden samen een haast gesloten economisch geheel. Het voedsel werd voor een aanzienlijk deel betrokken uit de boerderij en voor een deel uit de groententuin binnen het complex. Uit het boek “150 jaar Zusters van Liefde te SintTruiden” noteerden wij volgende wetenswaardigheden over het leven in deze stad: Voeding. De keuken voorzag een dagelijks voedingspakket per persoon: 500 gram


7

van het ziekenhuis grondig te herbekijken. Er werd gezocht naar een geschikt terrein buiten de stadsmuren en architect Edmond Devloed van Melle maakte de plannen van de nieuwbouw. Die nieuwbouw zou bestaan uit 10 verpleegeenheden van elk 30 bedden, telkens twee aan twee gekoppeld in een paviljoen. De inhuldiging van het eerste paviljoen gebeurde in 1970 (zie § 2.3.). Het ziekenhuis kreeg de naam “Psychiatrisch Ziekenhuis Sancta Maria”. Op 25 mei 1978 werd het pand in de Abdijdstraat volledig gesloten. Later werd hier een woon- en handelscomplex gebouwd, de Cicindriawijk. Onder impuls van dhr. Paul Nicolaï, werd het ganse terrein in Melveren aangelegd als park: grasvelden met loofbomen wisselden in een harmonisch geheel af met aanplantingen van laagstam fruit. 1.3. De Broeders van Liefde bouwden uit Slaapzaal in de Abdijstraat (zusters) masteluinbrood, 180 gram rundsvlees, 60 gram boter, 150 gram rijst, 1 liter soep, ¾ liter bier en groenten naar believen. Elke zieke beschikte over een lepel en een vork. Borden en drinkbekers waren uit tin. Keuken en bakkerij (net als wasserij en strijkhuis) werden bediend door hardwerkende zusters, daarin bijgestaan door patiënten. De maaltijden werden aangekondigd met klokgelui. Bij de eerste klokslag moesten de zieken zich opstellen in rijen, twee aan twee, onder de leiding van de oppassters. Bij de tweede klokslag begaven ze zich stoetsgewijs naar de refter. Elke maaltijd werd voorafgegaan en gevolgd door een kort gebed. Kleding en bedden. Gewoonlijk droegen de vrouwen de kleding van de instelling tenzij hun eigen kledingstukken in alle opzichten fatsoenlijk waren. Het beddengoed bestond uit: een strozak, een matras van wol en paardenhaar of Frans zeegras, een matras met stro, een oorkussen met wol en paardenhaar, beddenlakens en een voldoende aantal dekens. Onder elk bed stond een tinnen kamerpot. Alle lijnwaadartikelen en kledingstukken waren genummerd. In de Abdijstraat waren er ook ateliers voor kant, borduur-, naai- en breiwerk of andere huisvlijt: “Met alle middelen moest ernaar gestreefd worden zoveel mogelijk zieken aan het werk te zetten. Het werk was er voor het welzijn van de zieken en had geen commercieel doel”. In de kantklosserij ontvingen de zieken 1/3 van de waarde van de door hen vervaardigde voorwerpen.

Een nieuwe kliniek te Melveren

“La maison de Santé pour hommes” wordt PC Ziekeren De naam Ziekeren is een afgeleide van “de Sichereye”, de plaats waar de ‘sicken’ of de melaatsen verpleegd werden. “Ziekeren” lag oorspronkelijk, in de vijtiende eeuw, dan ook buiten de

stadsmuren.

In 1965 groeide de bezorgdheid over de gebouwen. Die waren totaal verouderd, brandonveilig en niet meer geschikt voor degelijke behandeling en verzorging. De congregatie zag aanvankelijk sterk op tegen de problemen en dacht aan sluiting van het ziekenhuis. In 1966 werd het 125-jarig bestaan gevierd. De congregatie was duidelijk onder de indruk van de feestelijkheden (hoofdzakelijk opgezet door de dienst ergotherapie) en besliste dat een ziekenhuis dat tot dergelijke prestaties in staat was, niet kon gesloten worden. Een Adviserend Beheerscomité werd opgericht onder voorzitterschap van gouverneur Louis Roppe en men kwam overeen om ook de inhoudelijke werking

De Broeders van Liefde verzorgden aanvankelijk (rond 1834) slechts een aantal ‘krankzinnigen’ op het domein van het oud hospitaal: niet in het hospitaal zelf, maar in een vervallen gebouw in de tuin, een gelijkaardig verhaal als bij de Zusters van Liefde. De Commissie van Burgerlijke Godshuizen, het Ministerie van Justitie en de provincieraad geraakten het maar niet eens over de oprichting van een nieuwe psychiatrische instelling.

In 1863 vroeg br. Aloysius, generale overste van de Broeders van Liefde, het stadsbestuur de toelating om dan op eigen verantwoordelijkheid een


8

Begin twintigste eeuw: een bouwplan in vogelvlucht. Net als latere masterplannen werd het later aangepast en dus niet exact uitgevoerd zoals hier afgebeeld. instelling te mogen bouwen. Waar destijds de leprozerie gelegen was, werden twee grote percelen aangekocht met een herenhuis, een boerderij, tuinen en een boomgaard. De broeders startten met de bouw van een nieuwe instelling. Ze was bedoeld voor 300 mannelijke patiënten en werd ontworpen door architect Bruyenne, die eerder ook architect was voor de Zusters van Liefde. In 1865 werd gestart met de bouw van een kapel en van verschillende ‘zalen’ of afdelingen. Het salon van het huis werd verbouwd tot eetzaal voor de broeders, de stalling werd de keuken en de patiënten betrokken het woonhuis van de hoeve. Er werd ook een brouwerij gemetseld. In 1868 werd een afdeling voor “stille behoeftigen” opgetrokken, in 1870 een gebouw dat onderdak moest bieden voor de weverij, kleermakerij, schoenmakerij, timmerij en twee magazijnen. Met de regelmaat van de klok breidde de instelling zich uit. Aanvankelijk was het de bedoeling om zoveel mogelijk “geschakeld” te bouwen. Dit werd het ‘gangengesticht’ genoemd. Gangen en afdelingen werden loodrecht of evenwijdig aan elkaar geschakeld. Op die manier ontstonden er binnenkoeren en schiep men de mogelijkheid om verschillende groepen patiënten in afzonderlijke zijvleugels onder te brengen. Zo goed als alle vertrekken konden aan de gangen aangesloten worden en zo werd de gang de belangrijkste vorm van circulatie binnen de instelling. In 1897 werd de gestichtsmuur gebouwd die ruim een eeuw zou standhouden. In 1906 en in 1913 werden terreinen bij aangekocht (huidige inplanting van De Luwte 1 en 2) om uitbreidingswerken mogelijk te maken. In 1931 werden vele gebouwen alweer afgebroken en vervangen door nieuwbouw.

Dit zijn klasbeelden van het juvenaat “O.L.V.Bijstand ”, een middelbare school, waar nu De Luwte 3 zich bevindt. Het juvenaat werd in 1975 een verzorgingseenheid voor personen met een verstandelijke beperking, St.-Aloïs genoemd. De kapel en (een deel) van het klooster werden afgebroken om een nieuwe leefeenheid voor De Luwte 3 te creëren. Zo veranderde de instelling regelmatig van uitzicht tot de laatste grote afbraakwerken (zie foto § 6.1.) plaatsvonden in 2007. Kort voordien kreeg de instelling enkele tegenslagen te verwerken: een brand van het centraal therapiegebouw en de instorting van een leegstaand gebouw. Gelukkig zonder slachtoffers. De broedergemeenschap: klooster en kapel Op de plek waar nu de kapel van ons centrum staat werd reeds in 1868 een voorlopige kapel gebouwd. De definitieve kapel werd ingezegend in 1878. De bijkapel dateert van 1931-1932. In 1954 werd de kapel grondig gerenoveerd en uit deze periode dateren de glasramen. De laatste renovatie gebeurde in 2000.

De zeer mooie glasramen van de kapel zijn van glazenier en kunstschilder Ri Coëme (1914-1979). Niet alleen in Sint-Truiden maar over heel België stelde hij zijn werken tentoon. Hij was een uitstekende en succesvolle glazenier. Er is zelfs nog een glasraam van hem te bezichtigen in de basiliek van Koekelberg. Verder zijn er ook glasramen van hem te vinden in de kerk van Terkoest, de kapel van het Jessaziekenhuis (campus Salvator - Hasselt) en het bejaardentehuis Heuvelheem in Tessenderlo. De glasramen in de kapel van campus Stad zijn overwegend afbeeldingen van heiligen die vaak geassocieerd worden met psychiatrische ziektebeelden en zorg. De stad in de stad: logistieke onafhankelijkheid Ook Ziekeren kende elk jaar maar enkele contacten met de buitenwereld: de Vlaamse kermis, het befaamde ‘kerstspel’, een processie of bedevaart. En binnen de muren werd er betaald in eigen klinkende munt: gestichtsgeld in briefjes


9

en munten. Zonder toezicht van de bankencommissie draaide de instelling grotendeels op haar eigen gesloten economie. Elektrische verlichting deed haar intrede in 1903, in het begin nog met eigen generatoren. Centrale verwarming werd geïnstalleerd vanaf 1923. Bij het leggen van de betonnen vloeren op de verdieping, kwam men tot de vaststelling dat de muren niet tegen deze belasting bestand waren. Daarom werden extra steunkolommen voorzien (nog steeds te zien in De Luwte 2). Bij vele logistieke functies werden patiënten betrokken, waardoor Ziekeren in ruime mate kon voorzien in eigen behoeften. Ter illustratie hierna enkele gegevens uit een nummer van Ziekenverpleging (1929). In de kleermakerij werkten tien patiënten onder leiding van een broeder en twee leken. Men maakte dat jaar 1.854 stuks nieuwe bovenkleding en 928 stuks nieuw ondergoed. Twee patiënten (mannen!?) breiden ook 837 patiëntenkousen en 67 paar broederkousen. De ene sok is blijkbaar de andere niet. In de schoenmakerij werkten drie patiënten en twee leken. Naast 2.579 herstellingen hebben ze dat jaar ook 146 paar nieuwe schoenen gemaakt. Later leverde Ambiorix de nieuwe schoenen (met reductie ook te koop voor personeel).

Een collage ‘Ziekeren van toen’: boekbinderij, wasserij, tandartsprakijk, kapel en veranda wandelgang.

Het nieuwe Ziekeren waar de oude infrastructuur vervangen is door meer huiselijke behandelunits.

In de weverij werkten 14 patiënten onder leiding van een broeder en een leek. Hun jaarproductie was: 289 stukken stof van ongeveer 58 m, samen 13.761 m lakenstof, hemdenstof, broekenstof… Naast de wevers waren er ook spinners, meestal patiënten van “de onrustige afdeling”. Ze sponnen 90 kg sajet, vrij grove stevige wol vooral gebruikt voor het maken en stoppen van kousen. De 14 woltrekkers vernieuwden dat jaar 400 matrassen. In de boekbinderij werden 1.005 boeken

ingebonden, door de vaardige handen van een broeder en 4 patiënten. Er werden ook 4.614.550 papierzakken geplakt. Eén patiënt was mandenmaker: hij vlocht er 455. En na al dat zwoegen en zweten werd de kledij

stevig gewassen in de industriële wasserij: 336.500 kledingstukken kwamen proper uit het sop in het jaar 1929.

(BM, JP)


10

2. In de kering na ’68: getuigen van de ommezwaai

1968 was maatschappelijk een woelig jaar. Vanaf die periode is ook de psychiatrie grondig veranderd. We vroegen enkele bevoorrechte getuigen om een persoonlijke terugblik op die tijd en op de veranderingen die zij zelf “mee gemaakt” hebben. 2.1. Van gedwongen plaatsing tot intensief behandelaanbod Vanuit mijn professionele betrokkenheid bij de problematiek van de geesteszieken, wil ik hier enkele mijmeringen neerschrijven over zorg en geestelijke gezondheid. Massale collocatie en later decollocatie Als ik 50 jaren achterom kijk, dan vind ik dat er een enorme vooruitgang ten goede heeft plaatsgevonden. Toen ik in 1958 mijn loopbaan als maatschappelijk werker begon, kon men enkel spreken van goede “zorg” voor geesteszieken en vooral mentaal gehandicapten. Er werd op edelmoedige wijze voor hen gezorgd: ze hadden eten en drinken, ze hadden gestichtskledij en een goed bed. De besten onder hen werden dagelijks ingeschakeld in huishoudelijke opdrachten. Meer had de maatschappij toen niet voor hen over en dan nog moest men een ‘truc’ uithalen om een geringe subsidiëring van de overheid te bekomen. De psychiatrische patiënt werd officiëel niet erkend als ‘zieke’ en de psychiatrische instelling was geen ziekenhuis. Om van overheidssteun te genieten moest de geesteszieke ‘gecolloceerd’ worden in een gesloten psychiatrische instelling, dan kon de instelling een tegemoetkoming ontvangen vanuit het ‘speciaal onderstandsfonds’. Patiënten zelf kregen dan in het beste geval wat zakgeld (de zgn. “lotsverzachting” van het OCMW). De collocatie had echter een aantal kwalijke gevolgen: vrijheidsberoving, tijdelijke ontzetting uit rechten als burger. De gecolloceerde mens telde zelf niet mee. Die vorm van collocatie toen kon je dus moeilijk een maatregel noemen die de geestelijke gezondheid van de patiënt bevorderde. De verzorging werd waargenomen door een grote groep broeders die op deze manier, in liefde bewogen, gestalte gaven aan hun roeping. Ze werden

geholpen door enkele tientallen ‘knechten’. Om de leefbaarheid van de instelling te garanderen, moest men de wet van de grote getallen hanteren: op 1/7/1958 waren er 938 patiënten in Ziekeren. Daaronder ook nog een groot aantal ‘mentaal gehandicapten’. Buiten het gesticht bestonden er geen extra-murale voorzieningen: geen homes voor mentaal gehandicapten, geen beschermde werkplaatsen,… Halfweg de jaren zestig ijverden de ouders van ‘mentaal gehandicapten’ om verandering te brengen in deze toestand. Heel geleidelijk aan ontstonden aangepaste voorzieningen, zoals de homes voor mentaal gehandicapten en geëigende tewerkstellingsmogelijkheden via de beschermde werkplaatsen. De grote doorbraak kwam er toen de ziekteverzekering de geesteszieke als zieke erkende en de psychiatrische instellingen ziekenhuizen werden. De ziekenhuiskenletters P- dienst en O-dienst, gesloten opname en open behandeling, deden hun intrede. Later werden ze vervangen door A- en T-diensten, met versterkte personeelsomkadering. Door deze erkenning werd medische opname in open dienst mogelijk en was de collocatie niet langer noodzakelijk om behandeling te bekomen. Meteen werden de nadelige gevolgen van de collocatie opgeheven en werd geleidelijk aan overgegaan tot massale decollocatie. De ziekenfondsen stelden daarbij ook erkenningscriteria voorop en heel belangrijk was de verplichte personeelsnorm. Er werd goed opgeleid en gespecialiseerd personeel aangeworven. Dit bracht een hele ommekeer teweeg: de al menswaardige verzorging kreeg een therapeutische boost, de muren werden afgebroken, de patiënt ging er terug bijhoren. De psychiatrische patiënt terug in onze samenleving Vanuit sociaal standpunt was het heel belangrijk dat de patiënt rechten op tegemoetkoming kon doen gelden. Dit had als gunstig gevolg dat hij een inkomen verwierf en op die manier een spaarpotje kon aanleggen. Dat zou een formidabele hulp blijken als een ontslag in het vooruitzicht werd gesteld. In het ziekenhuis werden allerhande therapieën opgezet met de bedoeling de verblijfsduur zo kort

mogelijk te houden en chroniciteit te voorkomen. Er werd intensief behandeld. Voor de chronische verblijvers werden allerhande initiatieven genomen: denken we maar aan het beschut wonen, dat de mogelijkheid bood om in kleine groepjes in de stad te gaan wonen. Indien het beschut wonen te hoog gegrepen was, werd de mogelijkheid voorzien over te stappen naar PVT, waar meer de nadruk op ‘zorg’ en het in stand houden van de resterende mogelijkheden van de chronische patiënt als doelstelling gehanteerd werd.

Psychiatrisch Verzorgingstehuis De Luwte De laatste jaren gaat de overheid nog verder. Het stimuleren van de beddenafbouw in de ziekenhuizen geeft mogelijkheden om met de vrijgekomen financiën de thuiszorg te betalen: de oprichting van de mobiele equipes die de patiënt aan huis gaan behandelen om opname te voorkomen of te beperken in tijd. De term “geestelijke gezondheidszorg” kan in zijn volle betekenis geïntroduceerd worden. Besluitend zou ik willen stellen dat er een enorme vooruitgang is geboekt in de behandeling van de geesteszieke persoon: de liefdevolle zorg werd aangevuld met een deskundige gespecialiseerde behandeling. Het heeft lang geduurd en het was een geleidelijk proces, want elke verandering heeft af te rekenen met de weerstand vanuit de gevestigde gewoonten. Ik ben erg blij met deze evolutie.

(JT)


11

2.2. De jaren ’60 en ’70: antipsychiatrie, Lacan en ECT Herinneringen aan de antipsychiatrische beweging Tijdens mijn opleiding tot psychiater werd de nadruk gelegd op de psychoanalyse als methode om de dynamiek van geestesstoornissen te begrijpen. Daarbij stond de Lacaniaanse lezing van Freud centraal. Dit was in de eerste plaats een interessante intellectuele oefening voor de psychiater. Als de patiënt in de loop van de gesprekken beter werd, dan werd dit beschouwd als een (welkom) neveneffect. Om die geestesstoornissen te behandelen stonden, naast elektroconvulsietherapie (ECT) de pas ontdekte psychofarmaca ter beschikking: Largactil, Haldol, Tofranil, Anafranil, Tryptizol, Librium en Valium. In de maatschappij waren het roerige tijden. Behalve mei ’68 en Parijs (“het is verboden te verbieden”), kwam de wind voor ons vooral uit Nederland: nozems (LSD en andere drugs), dolle mina’s (baas in eigen buik) en andere symbolen van verzet tegen het gezag van kerk, politiek, professoren enz. zetten aan tot experimenteren op geleide van emancipatie, vrijheid en inspraak. Klassieke onderwijsvormen werden vervangen door groepsdiscussies. Reizen met busjes via Turkije, Iran en Afghanistan naar Nepal en Indië waren “in”, en wie zich dit niet kon veroorloven deed aan yoga of transcendente meditatie. Dit kon niet anders dan ook de psychiatrie beroe-

Schizofrenie was het gevolg van een dubbelzinnige, onontkoombare binding aan de moeder. De patiënt moest hiervan bevrijd worden, en de psychiatrische instellingen moesten gesloten en afgebroken worden. Dit gebeurde vrij radicaal in Italië op inspiratie van Basaglia, en meer geleidelijk in Groot-Brittanië, de Verenigde Staten en later nog een reeks andere landen. De film “One Flew Over the Cuckoo’s Nest” die de ontmenselijkende kant van de psychiatrie belichtte was een exponent van de antipsychiatrische beweging die het grote publiek, en daarmee ook de politiek, beroerde. Wat moesten jonge psychiaters hiermee aanvangen? In België was de reactie in de daaropvolgende jaren, achteraf bekeken, nogal pragmatisch. De psychiatrische instellingen werden niet afgeschaft, maar vernieuwd en geopend naar de buitenwereld. De patiënt met ernstige psychiatrische stoornissen kwam niet op straat terecht maar werd voorbereid op herinschakeling in de maatschappij via resocialisatie, beschut wonen en ambulante begeleiding. Deze aanpak werd geïnspireerd vanuit een biopsychosociaal model, en niet langer vanuit het medisch-paternalistische denkkader. Multidisciplinaire teams kwamen tot stand, en nieuwe benaderingen, waaronder systeemtherapie, vonden ingang. Dwangmaatregelen werden kritisch geëvalueerd en aan behandelprotocols gekoppeld. De wet op de patiëntenrechten zorgde voor meer openheid en inspraak van de patiënt en zijn/haar vertegenwoordigers, en de oude collocatiewet werd vervangen door een nieuwe wet die uitging van de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Eigenlijk zijn deze positieve evoluties allemaal, rechtstreeks of onrechtstreeks, uitvloeisels van de antipsychiatrische beweging. De antipsychiatrie heeft dus heel wat positieve evoluties in gang gezet of versneld, ook al had ze met haar anarchistische trekjes wat de neiging om “het kind met het badwater” weg te gooien, waardoor de “bevrijde”, maar zwaar zieke en kwetsbare patiënt soms letterlijk op straat terechtkwam.

ren. De antipsychiatrie vormde een nieuw, alternatief denkkader, met als bijbel “Wie is van hout?” van Foudraine en “Het verdeelde zelf” van Laing. Zij gingen ervan uit dat de patiënt op zich niet ziek was, maar ziek gemaakt werd door zijn gezin, door het psychiatrisch instituut en de maatschappij.

ECT weggestopt en teruggehaald Een aparte vraag hierbij is hoe een bepaalde therapievorm, namelijk de elektroconvulsietherapie (ECT), deze maatschappelijke stormen en evoluties heeft doorstaan. ECT is een behandelvorm waarbij de hersenen elektrisch gestimuleerd worden, en dit 2 à 3 keer per week. Het zal geen verrassing zijn dat ECT (in de volksmond: “elektrische

schokken”) het mikpunt bij uitstek was van de antipsychiatrische beweging. Men noemde het een machtsinstrument dat willekeurig werd toegepast om storend gedrag te onderdrukken, ten koste van de hersenen. Daarbij werd ECT op één lijn gesteld met leukotomie. Omdat men tegelijk nieuwe mogelijkheden zag om ernstige psychiatrische stoornissen met psychofarmaca te behandelen, werd in veel psychiatrische instellingen het ECT-apparaat discreet in de kelder gezet. Zo vermeed men kritiek op een erg ter discussie staande therapievorm die men (ook binnen de psychiatrie) vaak als obsoleet, niet meer nodig, verouderd beschouwde. Toch waren er her en der instellingen die aan deze tendens weerstand boden. Vooral voor ernstig zieke, geremd depressieve patiënten bood antidepressieve medicatie niet altijd uitkomst. Deze patiënten zijn tevens minder toegankelijk voor psychotherapie. Wanneer uiteindelijk dan toch tot ECT werd overgegaan, volgde zeer dikwijls snel herstel. Patiënten en hun familie vroegen dan waarom ze deze behandeling niet eerder gekregen hadden. Toen het besef dat ECT een krachtige, effectieve behandeling (voor een anders moeilijk te helpen patiëntengroep) ook internationaal meer gehoor kreeg, volgde een “revival”, zij het in een gemoderniseerde vorm. Deze ECT versie 2.0 wordt thans ook in Asster toegepast: behandeling gebeurt enkel na schriftelijke toestemming van de patiënt of zijn/haar vertrouwenspersoon. Na internistisch onderzoek wordt de behandeling toegepast onder lichte narcose door een anesthesist, terwijl het eigenlijke ECT-toestel bediend wordt door een psychiater. Dit toestel laat toe de aard en kracht van de elektrische stimulus nauwkeurig aan te passen. Tenslotte is er aandacht voor het optreden van eventuele neveneffecten, zodat de verdere behandeling hieraan aangepast kan worden. De resultaten van ECT worden in de ECT werkgroep Vlaanderen besproken, waardoor verdere verfijning en kwalitatieve verbetering bevorderd wordt. Op die manier toegepast kan men stellen dat ECT behandeling niet alleen een erg effectieve, maar ook een veilige behandeling is. Het is voor de patiënten die deze behandeling nodig hebben een groot geluk dat ECT de stormen van de antipsychiatrie heeft doorstaan.

(JB)


12

2.3. Eerste stappen van gesloten asiel naar resocialisatie in Melveren November 1970: in Melveren opent het eerste paviljoen “Ter Wilgen” De start van de eerste twee afdelingen op de campus gaf de aanzet tot resocialisatie van chronische patiënten. Het was een avontuurlijk opzet, zowel voor patiënten als personeel: leven en werken in een modern gebouw, geïsoleerd op een eiland midden de ruimere bouwwerf en het nog braakliggend veld. De patiëntengroep (elk 30 personen) was heterogeen samengesteld uit vooral psychotici en een aantal personen met gedragsstoornissen waaronder ook licht mentaal gehandicapten. De groep, waarvan een groot aantal Franstalige patiënten, had een gemiddelde verblijfsduur van 15 jaar in de gesloten dienst van de Abdijstraat. Het multidisciplinair werk bij zwaar chronische patiënten kwam hier in Sancta Maria voor het eerst op gang. Per verpleegeenheid werd de continuïteit verzekerd door een beperkte groep van 7 psychiatrische verpleegkundigen, bijgestaan door hulpverpleging. Een nachtverpleegkundige kon terugvallen op een inslapende collega. Dit laatste was zeer belastend voor betrokkene: werken, eten en slapen in eenzelfde, vaak onrustige omgeving. Het team bestond verder uit een deeltijds psycholoog, een bewegingstherapeut, een maatschappelijk werkster en drie medewerkers voor ergotherapie. Het geheel stond onder de leiding van wijlen dokter J. Knapen, medisch directeur. Onderhoudspersoneel werd bewust niet ingezet. De patiënten namen deze taken op zich, in het kader van huishoudelijke training. De verpleegkundigen moesten in ruime mate zelfstandig instaan voor de begeleiding en de organisatorische en materiële aspecten binnen de nieuwbouw. De medewerkers bezaten de kunst om te woekeren met alle vrij ruimten -kelders en verdiepingen- om activiteiten in kleine patiëntengroepen mogelijk te maken. De twee hoofdverpleegkundigen waren geniaal om alles in week-, dag- en uurschema’s voor patiënten vast te leggen. De directe verbinding met de Abdijstraat liep langs de telefoon. De

technische dienst verzekerde de navelstreng via transport met de “camionette”, dagelijks enkele ritten. De “zwarte valies“ bestemd voor documenten en geld deed jaren dienst.

ouden van dagen de overgang naar een rustoord en voor mentaal gehandicapten de overplaatsing naar een aangepaste voorziening. Enkelingen vonden een thuis bij familie. Franstalige patiënten keerden terug naar hun regio van herkomst, meestal in het Luikse. Na vijf jaren leven en intensief werken op dit eiland, was de helft van de patiëntengroep met ontslag gegaan. Dankzij zorgvuldige voorbereiding, goede contacten met de nieuwe leefomgeving en intensieve nazorg door sociale dienst en psychiater werd een zeer geringe en slechts tijdelijke terugval vastgesteld.

De patiënt heeft mogelijkheden en de behandeling speelt daarop in De samenstelling van patiëntengroepjes was belangrijk en werd met zorg door het team opgevolgd. De therapeutische accenten lagen vooral op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en zelfredzaamheid. Bij een aantal patiënten werd getracht storend gedrag om te buigen naar een aangepaste omgangsvorm. Verpleegkundigen en therapeuten maakten zich nieuwe therapeutische inzichten en begeleidingstechnieken eigen, via bijscholing en stages in het buitenland. Zo leverde destijds de toepassing van token-economy positieve vruchten af bij de activatie van psychotische patiënten. Deze methodiek hielp regressie en hospitaalsyndroom tegen te gaan. Zelfstandig omgaan met zakgeld en inkopen doen in de stad werd progressief ingevoerd. Daarbij was het een grote handicap dat er jarenlang geen bushalte was op de campus. Voor een aantal patiënten kwam de mogelijkheid om te werken in de stad, in beschutte werkplaats of in ‘de privé’. Veel aandacht werd besteed aan het terug aanhalen van familiebanden die in de loop der jaren waren afgezwakt. De moeilijke bereikbaarheid en verre woonafstand waren toch vaak een hinderpaal. Naar een nieuwe thuis Stilaan werd voor een aantal patiënten ontslag naar een aangepaste leefsituatie mogelijk. Zo was er: samenwonen met twee à drie in de stad, voor

De aanzet tot vernieuwing, al jaren voelbaar in de werking in de oude instelling, wierp hier de eerste vruchten af. In 1975 volgden de ingebruikname van het centrale hoofdgebouw en de opening van twee opnamediensten. In het voorjaar 1978 verhuisden de laatste patiënten naar Melveren. Op 25 mei ’78 werd het pand in de Abdijstraat definitief als ziekenhuis gesloten. Tot hier deze terugblik in een notendop op de start van de campus Melveren. Met veel waardering voor de talrijke medewerkers, religieuzen en leken, die de ontwikkeling van een asilaire psychiatrie naar een gedifferentieerde psychiatrische hulpverlening doorheen decennia steeds opnieuw gestalte hebben gegeven.

(LSt) 2.4. Intussen buiten de muren… De hele evolutie in de intramurale psychiatrie met ondermeer betere medicatie, een betere sociale zekerheid voor de patiënten, nieuwe behandelvisies en -methodes, de opzet van resocialisatieprogramma’s… heeft de weg ‘terug naar de samenleving’ mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd hebben de initiatieven om mensen met een complexe en langdurige psychische kwetsbaarheid te begeleiden in de samenleving zelf, het vernieuwingsproces in het ziekenhuis beïnvloed.


13

Beschut wonen “avant la lettre” Zowel vanuit PZ Sancta Maria als vanuit PC Ziekeren gingen eind jaren zeventig de eerste patiënten samen wonen in de stad. Drie vrouwen konden na een korte periode in Schurhoven terecht in een sociale woning op Nieuw-Sint-Truiden, de eerste mannen trokken tijdelijk naar de pastorij op de Ziekerenweg tot hun woning op de Tiensesteenweg gerenoveerd was. Het beschut wonen ‘avant la lettre’ zag zo het daglicht. De betrokkenheid en samenwerking met de vzw Similes maakte dat we met huiseigenaars huurcontracten konden afsluiten. Door de uitbouw van centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) kon met het CGG worden samengewerkt om de begeleiding uit te bouwen. In Ziekeren kreeg de voorbereiding voor het beschut wonen speciale aandacht door de uitbouw van de afdeling ‘Resocialisatie’ waar de mannen o.a. huishoudelijke taken zoals koken, wassen en poetsen konden oefenen, en zich vertrouwd konden maken met de hedendaagse maatschappij.

Twee tewerkstellingsprojecten ‘derde arbeidscircuit’, ingediend door het CGG, zorgden in 1982 voor de eerste extra begeleiders (2), in 1986 kwamen er nog 6 bij. De verdere uitbreiding van beschut wonen maakte de overgang naar een vzw-structuur noodzakelijk. In 1983 werd zo vzw Bewust (beschut wonen uit Sint-Truiden) geboren. Deze vzw werd in 1985 uitgebouwd tot een samenwerkingsverband tussen Similes, PZ Sancta Maria, PC Ziekeren, het CGG (nu bij groep LITP) en ook enkele bewoners zelf en andere sympathisanten. Toen in 1985 de toenmalige minister voor

Volksgezondheid, Jean-Luc Dehaene, op de proppen kwam met de zogenaamde ‘lijstpatiënten’ (zie § 6.1. besparingsmaatregelen), kreeg vooral Ziekeren extra personeelsmiddelen (een tiental) omdat daar de afbouw nog moest gebeuren. Voor Sancta Maria kwam er 1 personeelslid extra. Die personeelsleden konden ingezet worden in de resocialisatie en de begeleiding van ex-patiënten in projecten beschut wonen. Het ‘lijstmechanisme’ bepaalde dat patiënten enkel (beschutte) bewoners konden worden als ze volledig ontslagen werden uit het ziekenhuis, en dus ook niet meer in daghospitaal gingen. Voor deze bewoners werd dan 1 personeelslid voor 8 bewoners voorzien. Het streven naar een zinvolle dagbezigheid buiten de eigen woning stond en staat nog steeds vet gedrukt in onze visie. Het herstellend effect van arbeid, sociale contacten en zinvolle daginvulling is niet te onderschatten. Naast dagbehandeling met een resocialiserend aanbod en de mogelijkheid om betaalde arbeid te verrichten in een beschermde werkplaats, drong de nood zich op om te zorgen voor een eigen dagactiviteitencentrum: ‘t Heft, opgericht in 1986. Daarnaast konden heel wat bewoners gaan werken in de beschermde werkplaats en betaalde arbeid was ook mogelijk in het palettenbedrijf (bij Ziekeren) dat een enclave werd van de beschermde werkplaats.

Van draaiboek tot wet Verschillende projecten beschut wonen troffen elkaar in Brussel op het Verbond der Verzorgingsinstellingen (VVI) en het Verbond van Medisch Sociale Instellingen (VMSI, nu Zorgnet-Icuro). Vertrekkend van die projecten werd in de jaren tachtig het Draaiboek Beschut Wonen geschreven. Het werd een basiswerk voor startende initiatieven met een uitgebreide visie op beschut wonen, een begeleidingsmethodiek en aardig wat praktische tips. Vele elementen uit dit boek vonden we later terug in het ‘KB beschut wonen’ (zomer 1990). Mede onder druk van besparingen was de tijd rijp om (via reconversie van psychiatrische bedden) patiënten met een zekere psychische stabiliteit de mogelijkheid te bieden om terug in de samenleving te wonen en zelfs te werken. Met de nodige begeleiding en ondersteuning op maat kon er worden aangesloten op een intramurale behandeling of kon voorkomen worden dat een opname nodig was of te lang zou duren.

vzw Bewust De erkenning als “Initiatief beschut wonen” gaf de vzw Bewust een enorme boost en zorgde ook in andere regio’s voor nieuwe initiatieven beschut wonen. In Sint-Truiden woonden toen reeds meer dan 126 bewoners met begeleiding. Die kwamen in aanmerking om, via erkenning van hun woning, verder begeleid te kunnen worden door de vzw Bewust. In 1991-1992 bouwde Ziekeren 60 bedden af waardoor Bewust 60 plaatsen beschut wonen kreeg en Ziekeren zelf 30 permanente plaatsen PVT. Latere reconversies zorgden ervoor dat Bewust nu 206 erkende plaatsen heeft.

’t Heft


14

Met de verhuis van het PZ Sancta Maria naar de nieuwe campus in Melveren, eind jaren zestig, begin jaren zeventig, bouwde men reeds heel wat bedden af. Ook deze afbouw werd in 1990 toch nog beloond met 32 plaatsen beschut wonen. Zo ontstonden de initiatieven Beschut Wonen NoordLimburg (20 plaatsen), Beschut Wonen WestLimburg (9 plaatsen) en kreeg de Schuilplaats in Hasselt (nu vzw BASIS) een uitbreiding met 3 plaatsen.

woonzorg actief zijn. Similes en de families hebben altijd een belangrijke plaats ingenomen in de werking van Bewust. Op vraag van 4 ouders van bewoners hebben we met hulp van hun financiële inbreng in 2005 een aangepaste woning kunnen bouwen op de Montenakenweg naast de pastorij. De families zorgden zelf voor een erfpachtregeling bij de Broeders Van Liefde.

Het samenwerkingsverband vzw Bewust werd uitgebreid met nieuwe partners zoals de Dienst Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (DAGG) en de psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis (PAAZ) van het huidige Jessaziekenhuis. De erkenning (met een extra personeelslid) gaf ons de gelegenheid om in 1991 te starten met de BOOT, een dagactiviteitencentrum met een sociocultureel aanbod. Daardoor ging ‘t Heft zich steeds meer profileren als een arbeidszorgcentrum. In 1993 nam Bewust het initiatief om serviceflats en een rustoord te bouwen, in de schoot van ‘t Heft. Zo kregen onze ouder wordende bewoners de gelegenheid om ook op latere leeftijd te blijven genieten van een warme thuis. Den Akker werd gebouwd op grond, in erfpacht, van de Broeders van Liefde en opende zijn deuren in 1995 met 35 serviceflats (assistentiewoningen) en 30 rustoordbedden. Intussen is Den Akker uitgegroeid tot een woonzorgcentrum (WZC) met 39 assistentiewoningen, 86 plaatsen woonzorg, 5 plaatsen kortverblijf en een dagverzorgingscentrum. Het staat open voor een breed publiek maar met bijzondere aandacht voor de doelgroep uit de geestelijke gezondheidszorg. Het helend effect van zinvolle dagbezigheid In 1999 lag het samenwerkingsverband Bewust ook aan de basis van de oprichting van de sociale werkplaats De Ploeg, in de volle overtuiging dat betaalde arbeid het integratieproces faciliteert en enorme kansen schept voor onze doelgroep. Momenteel is De Ploeg een toonaangevende werkgever met meer dan 30 voltijds equivalenten (VTE) medewerkers die vooral in groen- en

Akker. Den Akker Uitzicht op verdere inclusie Het project STIPT, psychiatrische zorg in de thuissituatie, was al actief in de regio Hasselt en SintTruiden (met 2 ½ VTE) en werd later uitgebreid voor West-Limburg (met 1 ¼ VTE). We mogen STIPT, in het kader van de vermaatschappelijking van zorg, zeker omschrijven als de voorloper van de huidige mobiele B teams. In samenwerking met de stad en het OCMW kreeg ‘t Heft in 2009 de gelegenheid om een buurtrestaurant uit te bouwen. In 2010 opende Den Teluur zijn deuren aan de Montenakenweg. Dagelijks worden er meer dan 100 maaltijden bereid, voor bezoekers in Den Teluur en voor wekelijkse leveringen voor groepsmaaltijden in Zepperen, Velm, Gelinden en op Nieuw-Sint-Truiden. Met de projectfinanciering voor activering en psychiatrische zorg in de thuissituatie ontstonden er voor het Truiense netwerk geestelijke gezondheidszorg nieuwe uitdagingen. Met de activeringsmiddelen kregen de dagactiviteitencentra een klein beetje meer ademruimte en met wat extra gedetacheerd personeel ontstond ‘t Vijfde Seizoen. Een kleinschalig project met als voornaamste doelstelling: ontmoetingskansen scheppen door samen te zorgen voor een huiselijke sfeer met kookgelegenheid en minimale activiteiten. ‘t Vijfde Seizoen werd in 2007 omgedoopt tot het Trefpunt. In datzelfde jaar werd De Kade opgericht als dagactiviteitencentrum, omdat de BOOT erkend werd als dagverzorgingscentrum gekoppeld aan den

In 2009 konden we 17 nieuwe woningen openen voor bewoners uit de gehandicaptenzorg, dankzij samenwerking met de Sociale huisvestingsmaatschappij CV Nieuw-Sint-Truiden. Op terrein van ’t Heft werden deze woningen gebouwd naast PVT De Luwte en het WZC Den Akker. Deze woningen zijn vooral belangrijk omdat dit voor bepaalde bewoners een betaalbare huisvesting mogelijk maakt. Binnen de woonrehabilitatie is de voorbije jaren hard gewerkt aan verscheidenheid in woonvorm en -zorg. Meer dan de helft van de bewoners woont momenteel op een studio of eenpersoons appartement. Specifieke zorgpakketten in specifieke woonvormen werden uitgewerkt in samenwerking met de reguliere thuiszorg,


15

thuisverpleegkundigen en met medewerkers uit de diverse clusters van PZ Asster. Heel wat personeelsleden van Asster leveren nu hun bijdrage in woningen in de omgeving. Ook van bij de opstart van het netwerk Reling zijn we actief betrokken, zowel op niveau van het bestuur als op het operationeel niveau. We schrijven mee aan de verhalen van functie 3 (inclusie), en van functie 5 (specifieke woonvormen) en dragen ook ons steentje bij in het regionaal overleg.

We staan klaar om mee te blijven werken aan de vermaatschappelijking van zorg via de verdere uitbouw van netwerken en zorgcircuits. Betaalbare huisvesting, zorg op maat vanuit een herstelvisie, trajectbegeleiding naar werk en vrije tijd en een goed activeringsaanbod: daar wil Bewust op blijven inzetten!

(MP en NG)


16

3. Van menswaardig onderdak tot biopsychosociaal behandelplan

De medisch-psychiatrische behandeling heeft een lange weg afgelegd. Sinds de negentiende eeuw is de visie op het ontstaan en het verloop van geestesziekten meerdere malen gewijzigd, met daarbij aansluitend telkens ook nieuwe vertalingen naar de behandelpraktijk. 3.1. De rol van de psychiater in vroegere tijden De aanvankelijke rol van de psychiater In het boek “150 jaar Zusters van Liefde te SintTruiden” staat de toenmalige rol van de psychiater nauwkeurig uitgeschreven: “De geneesheer was verantwoordelijk voor de behandeling van de krankzinnigen, bepaalde het regime waaraan zij onderworpen waren en, algemeen, de te treffen hygiënische maatregelen; uit dien hoofde werd hij ook geraadpleegd over de voeding, de kleding en de nachtrust van de zieken, de verbeteringswerken aan de gebouwen. Op zijn dagelijkse ronde werd hij vergezeld door de directrice of door de eerste surveillante.

(Hoofd)geneesheren van toen… Vader en zoon Debruyn. De eerste arts die actief was in de intramurale psychiatrie van Sint-Truiden was chirurg Joannes Debruyn (1841). Enkele jaren na zijn aanstelling werd Sint-Truiden geteisterd door een cholera-epidemie, die uitbrak “in de hel”, een laaggelegen ongezonde volksbuurt in de nabijheid van het klooster van de zusters. Dr. Debruyn heeft zich moedig ingezet voor de bestrijding van de ziekte, maar werd er zelf het slachtoffer van. Hij overleed in 1849 en werd opgevolgd door zijn oudste zoon Eugène. Dr. Eugène Debruyn kende een zeer actieve loopbaan met meer dan 50 jaar dienst (1849-1904). Hij werd ook hoofdgeneesheer van het Stedelijk Burgerlijk Gasthuis en van Ziekeren. Een klein medisch corps. In de eerste helft van de twintigste eeuw was het aantal psychiaters zeer beperkt. Bij de Witzusters bv. waren er in 1950 een 700-tal patiënten aanwezig en er waren slechts 3 artsen actief (waarvan maar 1 psychiater was): dr. Th. Pauwels, dr J. Matthijs en dr. J. Knapen (pas gestart in 1949). Daar noch dr. Th. Pauwels noch

dr. J. Knapen voldoende anciënniteit hadden om het examen van hoofdgeneesheer af te leggen, werd deze functie “onbezoldigd maar op toegewijde wijze” waargenomen door de toenmalige hoofdgeneesheer van Ziekeren, dr. J. Scheepers. Hij vervulde deze taak totdat dr. Th. Pauwels examen mocht afleggen en vervolgens de functie opnam (1952). Asster-voorlopers. Dr. E. De Bruyn was niet de enige arts die in beide instellingen werkte. Ook dr. J. Otten (die dr. E. De Bruyn opvolgde als hoofdgeneesheer), dr. U. Timmermans en dr. A. Govaerts waren (als adjunct-geneesheer) zowel actief bij de Zusters als bij de Broeders van Liefde. Dr. Jules Scheepers was 29 jaar hoofdgeneesheer bij de Broeders van Liefde en tegelijkertijd ook een periode ad-interim hoofdgeneesheer bij de Zusters van Liefde. Dr. Jules Scheepers cumuleerde tijdelijk deze functies met deze van burgemeester van Sint-Truiden (1949-1965). Ook dr. Edgard Dejongh wist de functie van hoofdgeneesheer bij de Zusters van Liefde te combineren met deze

Naast zijn eigenlijke geneeskundige opdracht vervulde hij een aantal administratieve taken. Hij hield een inlichtingenregister bij, waarin chronologisch de opnamen van zieken, de ontslagen, de genezingen en de overlijdens werden opgetekend. Verder registreerde hij over het algemeen alle inlichtingen die hij had kunnen inwinnen over hun ouderdom, hun beroep, de duur, de symptomen en de oorzaak van hun ziekte… Bovendien stond de geneesheer in voor de onderverdeling van de krankzinnigen en schreef hij de nodige wandelingen voor. Zonder toelating van de geneesheer of van zijn afgevaardigde mochten de krankzinnigen geen onderhoud hebben noch briefwisseling voeren met hun familieleden, hun vrienden en voogden. De geneesheer bepaalde ook de tuchtmaatregelen: de berisping, de verandering van kamer, zaal of koer, de ontzegging van het recht om deel te nemen aan wandelingen,… de wasbeurt met koud water, de koude douche, het koud bad, de opsluiting op een kamer…”

Ziekeren, eind jaren ’60, met gewezen hoofdgeneesheer dr. Paul Sterkmans (1° persoon zittend links), met naast hem dr. André Malfait. Staande herkennen wij ook br. Rik (3° links), br. Lambert (6° links), br. Jef (4° rechts).


17

van burgemeester (1921-1926). Zijn dochter, zr. Edgard-Marie, was eveneens geruime tijd geëngageerd in de psychiatrie, eerst in Lovenjoel en later in Sint-Truiden als directrice nursing. Dr. Jules Knapen heeft een grote rol gespeeld in de uitbouw van Sancta Maria. Zijn ideeën waren toonaangevend.

De hoofdgeneesheren van beide instellingen: Zusters van Liefde: dr. Joannes Debruyn, 1841-1849 dr. Eugène Debruyn, 1949-1904 dr. Justin Otten, 1904-1920 dr. Edgard Dejongh, 1920-1938 dr. Ernest Verlinden, 1938-1946 dr. Jules Scheepers, 1947-1951 dr. Theo Pauwels, 1952-1969 dr. Jules Knapen, 1969-1990 dr. Jos Bollen, 1990-2009 dr. Marie-Paule Clerinx, 2009-2012 Broeders van Liefde: dr. Eugène De Bruyn, 1852-1904 dr. Bernard Quintens, 1904-1918 dr. Pierre-Alphonse Govaerts, 1918-1933 dr. Jules Scheepers, 1933-1962 dr. Edouard Nolens, 1963-1964 dr. Paul Sterkmans, 1965-1997 dr. Willem Goeyvaerts, 1997-2012 Asster: dr. Marie-Paule Clerinx, 2012-heden

3.2. De medische psychiatrie verandert samen met de visie op geestesziekte Vroege visies: ‘le traitement moral’ en de zoektocht naar ‘hersenziektes’ Bij de start van de psychiatrische centra was de zorg voor psychiatrische patiënten overwegend een concrete vertaling van de zienswijze van ondermeer Pinel. Op basis van symptomen werd “de krankzinnigheid” ingedeeld in vier ziektebeelden. Men ging ervan uit dat natuurlijke drijfveren op hindernissen stoten (zeg maar frustraties), waardoor zij verworden tot passies “die de rede verduisteren”. Veel nadruk werd gelegd op materiële en hygiënische zorgen en op het verbeteren van de psychische en sociale voorwaarden waarin de geesteszieke leeft. Een redelijke bejegening stond voorop. Men sprak van “le traitement moral”. In Vlaanderen werden soortgelijke denkpistes verwoord door onder meer kanunnik Triest, de stichter van de Zusters en de Broeders van Liefde, en dr. Guislain. In het reglement van 1828 van de Broeders van Liefde wees men op een “volgehouden contact met de geesteszieke”. De nadruk lag op hygiëne en materiële zorg, en daarnaast ook op bezigheid en ontspanning. De snel vorderende (somatische) geneeskunde zorgde ervoor dat het somatisch denken ook op de psychiatrische zorg een steeds grotere impact kreeg. Wij verwijzen naar de gekend gebleven uitspraak van de Duitse psychiater Griesinger: “Geestesziekten zijn hersenziekten” (1845). Dit nam niet weg dat de zorg voor goede leefomstandigheden belangrijk bleef. Zeer traag kwam in het begin van de twintigste eeuw het denken op gang dat ook “fysisch-chemische” factoren een rol konden spelen in het ontwikkelen van geestesziekten. Voordien werden risicofactoren vooral gezocht in frustrerende of “onnatuurlijke” levensomstandigheden, met name de ontmenselijkende industriële omgeving. Asielen werden daarom vaak in een groene omgeving ingeplant. Een doorbraak op fysisch-chemisch vlak was de ontdekking dat de “paralysis generalis” (met veel geestelijke aftakeling) veroorzaakt werd door de syfilisspirocheet. Men sprak meer en meer van een “causale

behandeling”, maar in de dagelijkse praktijk van zorg en behandeling was hiervan weinig of geen sprake. De psychiatrie werd omgedoopt tot neuropsychiatrie en werd meer en meer beschouwd als een tak van de geneeskunde. De somatische benadering kreeg ook zijn vertaling in onder meer de elektroconvulsietherapie. De “traitement moral” en het bieden van beschutting bleef in de praktijk gemeengoed, ook al was alle hoop gesteld op het ontdekken van hersenziekten en hun causale behandeling. Het uitblijven van “successen” heeft lange tijd een verlammend effect gehad. Biopsychosociaal: psychofarmaca én psychotherapie én maatschappijgerichte zorg Vanaf de jaren vijftig zullen twee factoren voor een ommekeer zorgen in de psychiatrische begeleiding en behandeling: de opkomst van de psychofarmaca en een maatschappelijke ontwikkeling met meer aandacht voor psychosociale factoren. Tussen 1950 en 1960 werden drie groepen van geneesmiddelen ontwikkeld: de neuroleptica (met o.m. Largactil in 1952 en Haldol in 1958), de antidepressiva (met Tofranil in 1957) en de tranquillizers (met Librium in 1960). Zij hebben voor een ware ommekeer gezorgd. Er kwam ruimte voor een veelzijdige aanpak waarbij farmacotherapie hand in hand kon gaan met psychotherapie. Deze ontwikkelingen hebben het stopzetten van het asilaire tijdperk mogelijk gemaakt. De drempel voor de psychiatrische behandeling ging drastisch omlaag. Het Biopsychosociaal ontwikkelingsmodel betekende een onschatbare winst voor het psychiatrische werk. Stapsgewijs ging er zowel aandacht naar het gedachten- en gevoelsleven als naar lichamelijke factoren, en werd men zich ook meer bewust van de invloed van de sociale omgeving. Naast de neurobiologie (met de psychofarmaca), won ook de menswetenschappelijke benadering terrein: de gestoord functionerende mens kwam als persoon meer centraal te staan en de psychotherapie kreeg een steeds belangrijker plaats in de behandeling. Freud ontwikkelde de psychoanalyse, de eerste vorm van psychotherapie.


18


19

Vele artsen raakten geboeid door zijn opvattingen over psychologische oorzaken van afwijkend gedrag. Men focuste op intrapsychische conflicten die terug te voeren zijn op ervaringen uit de kindertijd. Bekende collega-psychiaters (Jung, Adler, e.a.) volgden zijn ideeën, maar werkten hun eigen varianten van de psychoanalyse uit. Op die manier ontstonden er verschillende “scholen” van psychotherapie, vooral dus binnen de psychoanalyse. Naast de psychoanalytische theorie kreeg het behaviorisme veel aandacht (Watson, Pavlov, Skinner, e.a.). Zij verklaren gedrag vooral door leerprocessen, die zich voordoen doorheen ‘opvoeding’ of ongevraagde voorvallen in de geschiedenis van de persoon. Eind jaren ’50 ontstaat zo de gedragstherapie vanuit de leertheorie, experimentele psychologie en ook de cognitieve psychologie. Daarom spreken we nu van cognitieve gedragstherapie. Rogers ontwikkelde ondertussen de cliëntgerichte psychotherapie. Binnen de therapeutische relatie staat zijn ‘acceptatie en empathisch respect’ als werkzame therapiefactor onverminderd centraal. Meer recent draagt ook de contextuele therapie (systeemtherapie) veel bij aan de behandelmogelijkheden. Men gaat ervan uit dat de mens deel uitmaakt van meerdere systemen. Door in een betere interactie te gaan met het systeem, kunnen relaties veranderen en kan meer gezonde verbondenheid ontstaan.

Deze 4 grote stromingen (psychoanalyse, gedragstherapie, experiëntiële en systeemgerichte therapie) worden door hun aanhangers toegepast, en zijn door praktijk en onderzoek nog altijd in ontwikkeling. Ideeën van verschillende stromingen worden soms in de praktijk samen aangewend (eclectische benadering). Daarnaast hebben er zich in de loop der tijden nog een hele reeks psychotherapeutische methodes ontwikkeld (bv. transactionele analyse, gestalttherapie, Rationeel Emotieve Therapie, Pessopsychotherapie, enz.). Met wisselend succes en wisselende duurzaamheid. Belangrijk voor alle methodes is de vraag of een bepaalde werkwijze aantoonbaar een duurzaam effect heeft, en liefst ook efficiënt is. Wordt de hulpvrager er effectief beter van, voor langere tijd en met een redelijke investering van tijd en geld? Ook in de psychotherapie klinkt deze vraag naar bewijs (‘evidence’) voor de behandelingen die men aanbiedt. Psychologen boden naast psychodiagnostiek ook psychotherapie aan (zie § 5.5.). Zij speelden als beroepsgroep een belangrijke rol in de ontwikkeling van nieuwe methodes en stromingen en introduceerden die in hun praktijk en in ziekenhuizen, ook in Sancta Maria en Ziekeren.

Dankzij het biopsychosociaal model werden onder meer ook teamwork en de individuele benadering van de patiënt (het casework) versterkt. De ambulante zorg werd sterker uitgebouwd en in algemene ziekenhuizen werden PAAZen opgericht. Vanaf de jaren ‘70 begint de instroom van diverse therapeuten, wiens werk gericht was op o.a. expressie, activering en vaardigheden. Tegelijkertijd begon de deïnstitutionalisering en dat in verschillende golven: wij verwijzen o.m. naar het creëren van een systeem van lijstpatiënten (in opname boven het aantal geprogrammeerde bedden), de reconversie van de jaren ’90 met de oprichting van beschut wonen en het ontstaan van het PVT en recent - vanaf 2011 - de uitbouw van netwerken met mobiele teams. De vermaatschappelijking van zorg werd een nieuw begrip. (Zie § 2.4. en hoofdstuk 6).


20

4. Zusters of broeders met knecht werden verpleegkundig team

4.1. Het verhaal van de psychiatrische verpleegkunde Aanvankelijk: menswaardige bejegening van de ‘zielszieken’ In de beginjaren werd veel aandacht besteed aan de lichamelijke zorg, aan orde en netheid: “bij de opname kreeg de patiënt een flink bad, het hoofdhaar werd verzorgd en de nagels geknipt”. De ‘opzichters’ moesten er voor zorgen dat overal een volmaakte zuiverheid heerste, voornamelijk wat betreft de persoon van de zieken. In de omgang met de zieken werd van hen verwacht dat zij de zieken moraliserende bespiegelingen voorhielden en hen goede raad gaven. Omdat men er vanuit ging dat niets zo slecht was als niets doen, moesten de opzichters hen ook aansporen tot ‘werklustigheid’. In de begeleiding werden twee soorten hulpmiddelen ingeschakeld: verstrooiing (bv. dammen, wat moest inwerken op ‘het verstand’, en arbeid) en psychische of lichamelijke ontspanning (bv. wandelen, paardrijden, enz.). De dwangbuis mocht slechts in uiterste nood gebruikt worden. ’s Nachts werd toezicht gehouden door een zuster of broeder, die in een apart kamertje op de afdeling sliep. Toen men de ‘krankzinnigen’ meer en meer ging beschouwen als zieken, ging men hen ook meer in bed verplegen. Op een bepaald ogenblik beschouwde men de bedverpleging als een methode “van uitnemendheid” en de verpleegafdelingen werden dan ook in die zin ingericht. Wij noteren uit Zielszieken (oktober 1932): “Over het algemeen kan men zeggen, dat voor alle acute gevallen van krankzinnigheid rust noodzakelijk is en deze rust wordt op de allereerste plaats gevonden bij de verpleging op bed”. Maar uiteraard vond de patiënt in zijn bed niet steeds de nodige rust. Dan werden soms alternatieven aangeboden, zoals bv. ‘verpleging in een permanent bad’, een methode die ook werd toegediend om agressieve of rusteloze patiënten te sederen. Soms werd ook overgegaan tot het fixeren van de patiënt, maar op zodanige wijze dat er nog voldoende bewegingsruimte bleef bestaan, bv. “door middel van een over het bed gespannen laken van onscheurbaar stof (spanlaken),


21

waaronder de patiënt zijn armen en benen vrij kon bewegen”. Stilaan erkende men ook de nadelen van bedverpleging. Er werd gewezen op de verhoogde vatbaarheid voor bv. tuberculose en het optreden van autisme en versuffing. Vele patiënten werden beziggehouden via allerhande activiteiten: wasserij, kleermakerij, slagerij, boerderij, enz. Zowel de ‘Witzusters’ als de Broeders van Liefde beschikten over boomgaarden en een boerderij met o.a. varkens en koeien. (Zie ‘de stad in de stad’ in §1.2. en §1.3.). Onder meer voor deze arbeid werd met geld van het intern circuit gewerkt (het zgn. gestichtsgeld), een duidelijk symptoom van de afzondering van de maatschappij. De maatschappij moest immers beveiligd worden en de patiënten beschermd, bewaakt en bewaard. De instelling en de maatschappij waren vreemde werelden voor mekaar. Contact was er enkel tijdens wat religieuze en sociale activiteiten zoals de jaarlijkse processie, bedevaarten, het kerstspel en Vlaamse kermissen.

Van bewaren en bewaken naar professioneel begeleiden en behandelen Begin jaren ’50 was de zorgverlening nog erg asilair maar vanaf toen ging het bewaren en bewaken stilaan evolueren naar een meer professionele begeleiding en behandeling. In de jaren ’60 werden diverse psychotherapeutische modellen beproefd: gedragstherapie, psychoanalyse, sociotherapie, Peplau, enz. Diverse behandelingswijzen kregen nieuwe impulsen. Het aantal bijscholingen nam fors toe en steeds meer verpleegkundigen vervingen de “opzichters”. Hulpverleners van diverse disciplines (hoofdstuk 5) kwamen de equipes met diverse therapievormen versterken: geleidelijk aan werd arbeidstherapie, bewegingstherapie, creatieve therapie, enz. uitgebouwd. Steeds meer kwam de nadruk te liggen op gespecialiseerde behandeling en planmatige aanpak. ‘Geïntegreerde verpleegkunde’ en het systematisch verpleegkundig handelen deden hun intrede. Er werden heel wat inspanningen geleverd ter bevordering van openheid, democratisering en verbetering van het imago van de psychiatrie. Vooral bij de omschakeling van de O- en P-normen naar A- en T-normen groeide zeer sterk het aantal professionele hulpverleners. De cijfers illustreren de omvang van deze evolutie. In Sancta Maria werkten in 1950 75 personeelsleden voor ongeveer 730 patiënten, voor het grootste deel zusters die dag en nacht bij de zieken waren en er ook sliepen. In Ziekeren verbleven in datzelfde jaar 913 patiënten, met een vergelijkbare personeelsomkadering. Sinds midden vorige eeuw steeg de personeelsomkadering van 1 per 10 patiënten, naar ongeveer 1 per 2 patiënten nu.

Badtherapie

Naast observatie en behandeling, kwam steeds meer de nadruk te liggen op resocialisatie. De dagbehandeling nam toe. In de loop der jaren waren, door het uitblijven van specifieke voorzieningen, vele volwassen ‘mentaal gehandicapten’ in het psychiatrisch ziekenhuis opgenomen. Onder meer door de uitbouw van geëigende voorzieningen, werden deze personen met een verstandelijke beperking uit het ziekenhuis ontslagen. Dit gebeurde in Sancta Maria vrij massaal bij de

creatie van de nieuwbouw, in Ziekeren meer geleidelijk aan. Een laatste relatief kleine groep verblijft nog steeds in het PVT De Passer, zij het in PVTuitdovend statuut. Ziekeren richtte zich van oudsher uitsluitend tot mannen en Sancta Maria tot vrouwen. De eerste mannelijke patiënt werd in Sancta Maria opgenomen in 1977 en enkele jaren later de eerste vrouw in Ziekeren. Beide instellingen richtten zich aanvankelijk uitsluitend tot volwassenen en ouderen. De kinderpsychiatrie is pas in 1988 opgestart.

(JP)


22

De veelzijdige rol van de verpleegkundige in onze tijd Wat broeders en zusters met hun helpers vroeger deden was een voorafspiegeling van de huidige rol die verpleegkundigen vervullen. In de voorbije 40 jaar evolueerde het verpleegkundig werk. De veelzijdigheid ervan is samen te vatten in een viertal kernopdrachten. De verpleegkundige als deskundige in samenwerking met de arts en het team. In beide ziekenhuizen wordt veel aandacht besteed aan de kennis van de pathologie (DSM). Ook de methodiek van verpleegkundige diagnoses (PESDIE) krijgt in toenemende mate grote aandacht. Deelname aan bijscholingen en seminaries wordt gestimuleerd. Kennis van medicatie en correct observeren en rapporteren blijven in een permanente focus. De verpleegkundige in zijn/haar rol als afdelingsverpleegkundige. De verpleegkundige, bijgestaan door zorgkundigen, dient te zorgen voor de goede orde en verloop van het afdelingsgebeuren. Meer en meer wordt de focus gelegd op het belang van een interdisciplinaire afdelingsvisie en het werken aan het therapeutisch milieu als een permanente en uitdagende opdracht. De verpleegkundige als aanbieder van sessies. Verpleegkundigen, net als de andere teamleden, worden beschouwd als begeleiders van groepen. Dagopeners, weekendvoorbereidingen en

psycho-educatieve groepssessies vragen dat verpleegkundigen specifieke competenties bezitten. Vanuit Spil (Samenwerking Psychiatrische Initiatieven Limburg) worden cursussen georganiseerd om deze vaardigheden te ontwikkelen. De verpleegkundige als individuele begeleider. De verpleegkundige is via de methodiek van patiëntentoewijzing de persoonlijke begeleider van een aantal patiënten. Via geëigende methodiek doet hij/zij aan opvolging en casemanagement (coördineren van zorg) voor de toegewezen patiënten. Afhankelijk van de specifieke teamwerking is hij de ambassadeur of pleitbezorger van de patiënt binnen het team en in de context van de patiënt. De basisopleiding vanuit integrerende verpleegkunde, maar ook specifieke opleidingen zoals o.a. systeemgericht werken en de opleiding van Peplau bieden hierbij handvaten ter ondersteuning. Het wordt steeds duidelijker dat de ziekenhuisopname slechts één schakel is in een keten van getrapte en gedeelde zorg. Hierbij is het de betrachting om vanuit de visie van herstelgerichte zorg de regie nog meer bij de patiënt te laten en nog meer dan voorheen samen met de patiënt een traject te gaan. Dit vraagt van alle teamleden, dus ook van de afdelingsverpleegkundige en de verpleegkundige als individuele begeleider, een gewijzigde benadering waarvoor specifieke competenties zullen ontwikkeld worden.

(LSc)

4.2. Verhalen na een lange loopbaan als verpleegkundige Er is het algemene verhaal van de professionalisering van de verpleegkunde. Elke lange loopbaan als psychiatrisch verpleegkundige is echter ook een persoonlijk verhaal. Geen cure zonder care Zieke en ziekte, mens en aandoening: de zorg voor de mens en de aandacht voor zijn aandoening vormen een duo waarin het evenwicht soms zoek is. Mijlpaal in de ziekenhuisorganisatie en begin van verandering was de wet op de ziekenhuizen van 23 december 1963 met wijziging van deze wet op 6


23

juli 1973. Het pionierswerk -en vooral de resultaten ervan- van de verschillende religieuzen (Broeders Alexianen, Minderbroeders Franciscanen en de Broeders en Zusters van Liefde) werden erkend en vanaf dan gefinancierd met gemeenschapsgelden. Het beroep van o.a. verpleegkundige werd vervolgens eveneens officieel erkend, beschermd en vastgelegd in het KB van 10 juli 1967. In de Franstalige versie van de wet werden we zelfs artiesten: ‘La loi de l’art d’infirmier’. Toen ik begin jaren ‘70 op een maandagmorgen in september in de Abdijstraat te Sint-Truiden toekwam, werd ik verwelkomd door de Zusters van Liefde. Er was geen assessment of ingangsproef aan voorafgegaan, wat nu meestal wel het geval is. De zusters, die gedurende jaren met vaak heel beperkte middelen het beste van zichzelf hadden gegeven, voelden de noodzaak om leken te integreren in het ziekenhuis. Dat deden ze mede onder impuls van wijlen gouverneur L. Roppe, toenmalig voorzitter van de Raad van Bestuur van PZ Sancta Maria en van wijlen dokter J. Knapen, toenmalig medisch directeur van het ziekenhuis. Terzelfder tijd werd, opnieuw onder impuls en op initiatief van dokter J. Knapen, het specialisatiejaar psychiatrie in de PHIV (Provinciaal Hoger Instituut voor Verpleegkunde) te Hasselt opgericht. In de Abdijstraat werd er van de leken verpleegkundigen -en dus ook van mij- vooral verwacht dat zij hun kennis van de psychopathologie en het stellen van verpleegkundige diagnoses optimaal zouden aanwenden om de therapie en bijgevolg ook de perspectieven van de patiënt te verbeteren. Het systematisch verpleegkundig handelen (SVH) werd de werkmethode van de verpleegkundigen. Dit werd voorafgegaan door intensieve observatie en het formuleren van verpleegkundige doelstellingen die werden neergeschreven in het nieuw verpleegkundig dossier (NVD). De arts voelde zich geruggesteund door verpleegkundigen, die in deze goed onderbouwde werkmethode adviezen uitbrachten die een ‘totale’ benadering van de patiënt als uitgangsvisie hadden. Ook de leiding van de afdelingen kwam meer en meer in handen van deze leken verpleegkundigen.

Opmerkelijk hierbij is het feit dat, waar de zusters dag en nacht beschikbaar waren en tevens ook woonden in het ziekenhuis, de leken hun dagtaak van 8 uren vervulden en vervolgens naar hun gezin terugkeerden. Het siert de zusters nu nog steeds dat zij toen in die reorganisatie en mentaliteitswijziging de leken loyaal alle kansen boden in het zoeken naar dat evenwicht tussen werk en gezin. De leidinggevenden zorgden samen met de zorgkundigen -toen nog in groot aantal aanwezigvoor een goede organisatie van de afdelingen.

aangehaalde observatie methode, het SVH en het leidinggeven zag ik nog een uitbreiding van onze competenties. Na het volgen van de specifieke opleiding werden verpleegkundigen ook bedreven in de cognitieve gedragstherapie, evidence based behandeling, EMDR (Eye movement desensitization and reprocessing) voor psychotrauma, familietherapie enz. De organisatie van een afdeling veranderde grondig en het waren plots niet enkel meer de psychologen of de psychiaters die sessies gaven, maar ook de verpleegkundigen.

Heel specifiek voor PZ Sancta Maria was de verhuis in 1973 naar Melveren. PZ Sancta Maria verzorgde op een bepaald moment liefst 800 patiënten en de erkenning voor Melveren was goedgekeurd voor slechts 300 patiënten; er moest dus noodgedwongen ‘afgebouwd’ worden. Dit was een gigantische opdracht en vaak heel emotioneel beladen… Zo werd bijvoorbeeld de ganse zwakzinnigenzorg met veel liefde en zorg overgedragen aan het MPI (Medisch Pedagogisch Instituut) te Overpelt.

Bovendien zagen we dat, waar vroeger alle verpleegkundigen voor alle patiënten zorgden, er nu patiëntenbegeleiders werden aangesteld voor een beperktere groep van patiënten. Zoals de patiënt een arts kreeg toegewezen, kreeg hij of zij nu ook een verpleegkundige toegewezen en werd de verpleegkundige DE pleitbezorger van de patiënt. Het werd dus teamverpleging met aandacht voor het individu, verwoord door zijn begeleider, in het kader van systeemdenken waarbij de patiënt én zijn omgeving in beschouwing werden genomen.

Het eerste paviljoen in Melveren werkte volgens de principes van de sociotherapie en resocialisatie (lees: ontslag) en deze gedachtegang deed haar intrede in het therapeutisch denken en de finale doelstellingen (zie § 1.3.). Dit zorgde voor het loslaten van jarenlange verworven evidenties.

Geen cure zonder care: mijn diep respect voor alle verpleegkundigen die hun beroep werkelijk met bezieling uitoefenen, want dat is en blijft de kern van ons beroep anno 1970 en nu nog steeds! Bezieling, engagement, permanent aanwezig zijn door de aard van ons beroep, pleitbezorging en aandacht voor de ganse leefomgeving van de patiënt.

In 1975 verhuisde de opnamedienst de SintBernarduskliniek naar Melveren en de installatie van de opnamediensten in splinternieuwe gebouwen in Melveren waren een feit. Voor de patiënten, maar ook voor ons, was ook dit een enorme vooruitgang. Opnamepatiënten, zeker bij een eerste opname, kwamen in een totaal nieuw, modern en open ziekenhuis terecht. Dat was een enorm verschil en het zorgde voor een imagoverbetering in vergelijking met de aftandse en erg verouderde gebouwen in de Abdijstraat, midden in het carcan van de stad. Zowel in de sociotherapie als op de opnamedienst, waar ik tot 2014 mocht werken, ondervond ik doorheen al die jaren een totale metamorfose van het verpleegkundig beroep. Na de eerder

(HV)


24

De stokwissel van broeders en knechten naar verpleegkundigen In lang vervlogen tijden kregen psychiaters binnen de muren van het ziekenhuis hulp van broeders en knechten bij de totale verzorging en begeleiding van de psychiatrische patiënt. De knechten hadden een enorm takenpakket: de persoonlijke verzorging van de patiënt, hygiënebewaking, maaltijden, medicatie. Zowat alles, behalve inspuitingen geven. Begin jaren 70 zorgde de druppelsgewijze instroom van verpleegkundigen voor heel wat onzekerheden bij alle betrokkenen. De broeders en knechten wilden niet zonder slag of stoot hun plaats als ervaringsdeskundigen afstaan aan die nieuwe lichting professionele hulpverleners, die met hun schoollatijn even de lijnen kwamen uitzetten. Er werden de knechten heel wat taken uit handen genomen maar anderzijds kregen ze gaandeweg wel een opwaardering en een erkenning van hun werk door de titel van hulpverpleegkundige. Na verloop van tijd groeide er wederzijds respect voor ieders takenpakket en kwam er een vlotte samenwerking tot stand. De jonge garde verpleegkundigen maakte dankbaar gebruik van de rijke ervaring van hun oudere collega’s, die hen de kneepjes van het vak leerden. De voornaamste les was: geduld hebben, je inleven in de patiënt die vanuit zijn eigen, soms bizarre, leefwereld niet altijd duidelijk communiceert met zijn omgeving. Empathie is van alle tijden… Daarvoor is het soms nodig om boekenwijsheid achterwege te laten en met gezond boerenverstand proberen inzicht te krijgen in het gedrag van de patiënt, zijn taal te spreken om begrip te kunnen opbrengen en zo aangepaste hulp te kunnen verlenen. De instroom van verpleegkundigen nam in de jaren 80 een nooit geziene omvang aan. Grotere teams en een aanzienlijke uitbreiding van aangepaste professionele expertise maakte het mogelijk om ons toe te leggen op het totaal functioneren van de patiënt. Zo kon er gewerkt worden aan zorg op maat. Psychiatrische verpleging is constant in beweging. Het is een samengaan van observeren, diagnosticeren en inzicht krijgen in

Ziekeren jaren ‘80 het totaal functioneren van de patiënt. Nadat de diagnose is gesteld kan er aangepaste medicatie worden voorgeschreven en begint ook “het andere werk”. Vroeger verdween de onaangepaste patiënt met zijn vreemd gedrag soms levenslang achter de muren van het ziekenhuis, dat wel een minidorp leek met allerlei ambachtelijke bedrijvigheid waarbij de patiënt werd ingeschakeld. Een terugkeer naar de thuissituatie of een totale genezing was uiterst zeldzaam. Aan contact met zijn familie werd weinig of geen aandacht geschonken. Tegenwoordig wordt er van in het begin gewerkt aan de re-integratie van de patiënt in zijn thuissituatie en worden familie en andere instanties intensief betrokken bij het behandelingsproces.

een psychiatrische instelling met een rugzak vol problemen. De eerste bekommernis dan is het creëren van een veilig klimaat, waar de patiënt aan zelfvertrouwen kan winnen zodat hij ook vertrouwen kan krijgen in de hulpverleners. Dat vertrouwen, gekoppeld aan aangepaste behandeling en medicatie, kan er voor zorgen dat hij heel wat uit zijn rugzak kan halen om het zo een plaats te geven. Zijn geheimen en zijn “binnenkant” kunnen naar buiten treden… De psychiatrische verpleging maakte een hele evolutie door maar één ding blijft zeker: het is veel méér dan een pilletje geven.

(JL) Zo worden zowel het functioneren van de patiënt in zijn thuissysteem als zijn maatschappelijke interacties in kaart gebracht. Er wordt gezocht naar mogelijk uitlokkende of instandhoudende factoren voor zijn psychisch minder goed functioneren. Hulpverleners leren de patiënt kennen in de meest emotioneel kwetsbare periode van zijn leven wanneer hij over de drempel stapt van


25

Ziekeren 2013 (De Lier en medisch centrum) Verpleegkunde in de gemoedelijke jaren ‘80 Ik startte mijn loopbaan in 1980 in het toenmalige Ziekeren en toen stond een verpleegkundige er voor alles en nog wat in. Naast de duidelijk verpleegkundige taken deed je ook heel wat andere opdrachten. Zo moesten we het eten van de patiënten met een kar gaan afhalen in de keuken en de etensresten, na het middagmaal, naar de boerderij brengen. De vuile was brachten we naar de wasserij en tegelijkertijd namen we de zuivere was terug mee naar de afdeling nadat we deze hadden gewogen op een grote weegschaal en in grote containers hadden gelegd. Eens terug op de afdeling werd de was gesorteerd en in de kasten van de patiënten gelegd. Drank voor de patiënten werd met een kar afgehaald in de ‘bierkelder’. Wanneer er iemand overleden was moesten we die patiënt, op een brancard, naar het mortuarium brengen en als de familie kwam groeten werd de overledene opgebaard. Achter het mortuarium bevond zich een autopsietafel. Ik herinner mij dat ik ook lampen moest vervangen op de afdeling en dat ik zelfs eens een leefruimte eigenhandig geschilderd heb. Voor al

deze taken werden we bijgestaan door de zogenoemde ‘knechten’. Alles gebeurde wel in een aangename, gezellige sfeer. Zo denk ik aan de jaarlijkse Ziekermis. Een feest dat werd georganiseerd door het ganse personeel van het ziekenhuis. Het was een soort Vlaamse kermis. Als afsluiter had men het Ziekerenbal met optredens van personeel en patiënten op het grote ‘Free Podium’. Dit vroeg heel wat tijd, voorbereiding, oefening en inspanning van het personeel maar iedereen nam hier graag aan deel. Ik herinner mij ook het jaarlijkse kerstfeest dat steevast werd gevierd op 24 december ’s avonds en de jaarlijkse barbecue waar familie, echtgenotes en kinderen op uitgenodigd waren. Dit was telkens een heus ‘familiefeest’ waar patiënten van genoten. De sfeer op de afdeling waar ik toen werkte, was erg gemoedelijk. Vaak werden er onderling fratsen uitgehaald wat maakte dat het er plezant werken was. De toenmalige voetbalploeg was ook een vaste waarde binnen Ziekeren. We speelden op een

terrein waar nu Orion 1 en Orion 2 staan. Broeder Rik was natuurlijk altijd van de partij. Het was een prima voetbalveld waar STVV zelfs op kwam trainen; als wederdienst daarvoor mochten patiënten gratis de echte matchen bijwonen. In die periode bestond er ook een vrij actieve personeelsbond. Bijna alle personeelsleden waren hier lid van. Zieke personeelsleden werden in die tijd aan huis bezocht door een afgevaardigde van de personeelsbond. Zij organiseerden ooit een autozoektocht en jaarlijks een personeelsreis. In al die jaren heb ik natuurlijk heel wat architectonische veranderingen meegemaakt. Van een personeelsrestaurant was er toen nog geen sprake. We aten ’s middags onze boterhammen op in de leefruimte tussen en met de patiënten. Ook het huidige onthaal bestond nog niet. De receptie was destijds gelegen aan de grote poort aan de Ziekerenweg. Langs deze poort kwam iedereen binnen en daar stond de ‘tikklok’ waar we moesten tikken met een kartonnen tikkaart. Daar zat ook de telefonist die je telefoontjes verbond en… onderbrak als ze te lang duurden. Dit was de enige tikplaats, en dus kwam je veel personeel bij het begin en het einde van de shiften tegen zodat je daar praktisch iedereen leerde kennen die in Ziekeren werkte. Veel afdelingen zijn met de tijd gesloten, afgebroken of hervormd. Het Asster van nu is niet meer het Ziekeren van toen. Toch ben ik blij dat ik dit heb mogen meemaken en denk met een fijn gevoel terug aan deze vervlogen tijd.

(JV)


26

5. En toen werd het team interdisciplinair

Eind jaren ’60 kreeg het ‘oer-duo’ (arts én broeder/verpleegkundige) bont gezelschap van andere hulpverleners. Zij brachten vernieuwing mee in visie en aanpak, aanvankelijk op een complementaire manier vanuit diensten, maar gaandeweg meer geïntegreerd. Zo ontstond de teamwerking, in al zijn verscheidenheid van disciplines, en de tendens naar specialisatie en professionalisme. 5.1. Ontwikkeling van gedifferentiëerde zorg De voorgeschiedenis van de paramedische zorg in de psychiatrische centra Aan het eind van de negentiende eeuw overheerste de overtuiging dat psychiatrische aandoeningen in essentie somatisch van aard waren. Er werd een strikt medisch model gehanteerd en de patiënt werd in een passieve rol gebracht. De “bedverpleging” kreeg heel veel aandacht. Rond 1920 erkende de Duitse psychiater H. Simon dat er in het verrichten van werk uitgebreidere therapeutische mogelijkheden scholen. Hij introduceerde “actieve therapie”. De essentie was het opbouwen van sociale arbeidsrelaties en het stimuleren van de zelfwerkzaamheid van bewoners. Hoe aanvankelijk vorm gegeven werd aan deze “actieve therapie” beschreven we al in hoofdstukken 1 en 2. Door de vele productieve activiteiten waren de beide instellingen elk op hun manier een stad in de stad, als het ware een gesloten economie van eigen voorzieningen in voedsel, kleding, schoeisel en meubels. Diverse zorgaspecten vragen om diverse disciplines Vanaf de jaren ‘60 en vooral vanaf de jaren ‘70 (met in 1974 de personeelstoename door de A- en T-normen) kwam de geestelijke gezondheidszorg in een stormachtige ontwikkeling. Van bewaren en bewaken evolueerde men naar behandelen en dat op verschillende manieren. Met de komst van psychologen en therapeuten kregen wij een verbreding en verdieping van het zorgaanbod.

Er werd ook sociale dienstverlening uitgebouwd, die voor heel wat innoverende initiatieven borg stond. In Ziekeren verscheen de eerste maatschappelijk werker (Jan Thoelen) in 1959, in Melveren ging in 1966 de sociale dienst van start. Br Deodatus schreef in Psychiatrie en Verpleging: “Vermits dankzij de moderne medikamenten de proef- en defintieve ontslagingen talrijker zijn, was het noodzakelijk een sociale dienst voor toezicht en nazorg in te richten, die op 1 october 1959 in werking trad.” Er werden inspanningen geleverd om diverse tegemoetkomingen te verkrijgen die noodzakelijk waren voor een succesvol ontslag. Het is de ziekenhuiswet van 1963 die een erkenning als ziekenhuis mogelijk maakt met de daaraan gekoppelde personeelsnormen. Door die erkenning gingen de ziekenfondsen de opname betalen en ontstond de mogelijkheid voor patiënten om zelf een vervangingsinkomen te krijgen. De oude krankzinnigenwet van 1850, waarbij elke gecolloceerde patiënt ook automatisch een bewindvoerder kreeg, hield stand tot 1990. Toen werd eindelijk een aangepaste wet gestemd waarbij de gedwongen opname zeer terecht losgekoppeld werd van de bewindvoering. Dit versterkte mee de

golf van deïnstitutionalisering, die begonnen was vanaf de jaren ’60 en die zich tot op vandaag verder zet. Eind jaren ‘70 werden de eerste patiënten in beschut wonen opgevangen. Het was wachten tot 1990 voor een officiële normering. Via reconversie werd ook het PVT (vanaf 1991) opgestart. Dit alles had zijn invloed op de behandelaars in het ziekenhuis, hun doelstellingen en programma’s. Vanaf de jaren ’70 werd gestaag het centraal aanbod van diensten (zoals bakkerij, wasserij, boerderij) afgebouwd terwijl ondertussen de diensten ergotherapie werden opgericht. Dankzij de gerichte training rond arbeid kregen patiënten die voordien binnen het psychiatrisch ziekenhuis belangrijke functies op zich namen, de kans om de stap te zetten naar de beschutte werkplaatsen. Een nachthospitaal werd opgezet, en het waren ook vaak de patiënten daar die als eersten konden overgaan naar beschut wonen (1977). Die allereerste vorm van beschut wonen was dus een eigen initiatief, nog niet erkend of gesubsidieerd. Gaandeweg werd het behandelaanbod meer gedifferentieerd: arbeidstherapie, creatieve therapie, muziektherapie, kook- en huishoudlessen, enz.


27

Al snel volgde ook bewegingstherapie (psychomotorische therapie, Melveren in 1970 en Ziekeren in 1973) met in ’82 ook de bouw van een zwembad in Melveren. In 1970 werden deze therapieën als revalidatiediensten officieel erkend door het Rijksfonds. Een psychotherapeutisch denkkader In Ziekeren (en in Limburg) was prof. Manu Keirse de eerste klinisch psycholoog (1969). Naast de inbreng van psychodiagnostisch onderzoek werden diverse psychotherapeutische modellen (zie § 3.2. en 5.5.) gelanceerd. In functie van de verschillende doelgroepen werden gespecialiseerde programma’s uitgebouwd met methodieken uit de gedragstherapie, psychodynamische therapie en systeemtherapie. Vanaf de jaren ’60 groeide het idee van de ‘multi’-disciplinaire teams, die op diverse afdelingen uitgroeiden tot echte ‘inter’-disciplinaire teams, verwijzend naar de voor alle disciplines verrijkende interacties tussen teamleden. Stilaan werd het centraal aanbod afgebouwd en werd de ergotherapie e.a. meer decentraal aangeboden, afgestemd op specifieke doelgroepen, ingepast in behandelmodules. Ook op pastoraal vlak kwam er beweging: de pastorale zorg evolueerde van een éénmansopdracht van een aalmoezenier tot een pastorale dienst, waar meerdere pastores werkzaam waren en zijn. Hun terrein verruimde ook gaandeweg: steeds meer wordt aandacht besteed aan zingevingsvragen. Het is onmogelijk om die decennia van creatieve zorgvernieuwing in één hoofdstuk volledig te bestrijken. Graag laten we wel een aantal van hen aan het woord om vanuit hun persoonlijke herinneringen de bijdrage van hun discipline te schetsen.

(JP)

5.2. Ergotherapie Januari 1970. Als werkzoekende in Sint-Truiden kom ik terecht bij de ‘Witzusters’. Voor mij een wat vreemde omgeving en met een onduidelijke opdracht. Er waren namelijk heel wat veranderingen op til. De eerste open dienst werd geïnstalleerd en had een eigen voordeur in de Apolloniastraat. Onze visie was om deze personen, toen nog allemaal dames, na een zeer langdurende behandeling toch terug naar de maatschappij te richten. Zo waren er een aantal die uit werken gingen: privé bij mensen aan huis, in bakkerijen in onze stad… Boeiende tijd, we planden samen met de patiënten heel wat activiteiten en ik organiseerde op zaterdag een infonamiddag. Ja, we werkten toen nog 42 u/week. De inhoud hiervan was zeer uiteenlopend, met thema’s als persoonlijke hygiëne, omgangsvormen, mensen ontvangen… Vanuit mijn vorige werkopdracht had ik een ruime kring van ‘lesgevers’ die bereid waren om hieraan mee te werken. Elk voorstel werd toen besproken

door de directie. Wat had ik me vergaloppeerd door aan een màn te vragen om een thema toe te lichten voor onze patiëntes. Met de steun van onze eerste psycholoog, Nest Hoebrechts, kon ik in laatste instantie alles toch nog regelen. Stel je voor… De loopbaan van vrouwen werd en wordt meestal enkele keren onderbroken voor een zwangerschap. In die tijd moest ik als zwangere vrouw een document ondertekenen dat ik ook nadien zou blijven werken. Mijn ideaalbeeld als toekomstige moeder liet me niet toe dat te ondertekenen, maar ook zonder document mocht ik na de bevallingsrust de draad wel weer opnemen. De nieuwbouw van Melveren kwam in zicht en ik verhuisde naar de opnamedienst. Het was een boeiende tijd met een nieuwe kijk op het begeleiden van patiënten in opname. De sterkte en de uitbouw van Melveren, vanaf dan Sancta Maria, lag in het dynamisch team en de intense samenwerking met de directie. We werden een pilootziekenhuis. Alles ten voordele van de opgenomen patiënten.


28

Een dame met een groot gezin en een partner in een bouwonderneming kreeg een depressie. De ergotherapeut stelde vast dat zij aan tien opdrachten tegelijkertijd begon en dan ’s avonds ontmoedigd was omdat geen enkele taak tot een goed einde kwam. Als therapeuten zochten we hoe haar te helpen hierbij. Wat heeft haar op weg gezet? Een doodgewone oude spreuk: ”Half werk: haat het; doe het wel of laat het.” Jaren later kwam deze dame nog even op nazorg en op de parking ging een autoraam naar beneden en ze herhaalde deze spreuk die haar houvast had gegeven. Persoonlijk heb ik de kans gekregen om vele jaren met een team van ergotherapeuten te werken. Met pensioen vertrekken was voor mij dan ook met een gerust hart vertrekken en weten dat een ergotherapeut de patiënt in crisis probeert op weg te helpen om zijn/haar leven terug op te nemen. De uitbouw van de dienst ergotherapie gebeurde geleidelijk aan. Dikwijls hebben we moeten opboksen tegen het beeld van “de knutselmiekes”. Met de steun van de directie kwamen er vakbekwame therapeuten bij, die vooral in hun dagdagelijks werken met patiënten heel wat wisten te bereiken. Mag ik hier enkele voorbeelden van geven? Een man met verslavingsproblematiek had al heel lang geen positieve ervaring meer meegemaakt. Samen met de psycholoog Luc Thijs, zetten we een training op rond sociale vaardigheden en zo was hij in een sessie ergotherapie gastheer voor de andere groepsleden. Hij had ooit een bakkersopleiding gevolgd. Daar zat zijn sterkte. Samen hebben we gezocht om de groep te ontvangen met taart: een aangekochte bodem die hij vulde met pasteibakkersroom en woudvruchten. Het wow-effect was eigenlijk het grootst voor hemzelf. Nu, jaren later ontmoette ik deze heer in onze stad en gaf hij aan: door de ergotherapie ben ik stilaan terug beginnen geloven in mezelf.

(MV)

5.3 Maatschappelijk werk Bedenkingen of bespiegelingen vanuit maatschappelijk werk bij de ontwikkeling van paramedische zorg in de psychiatrische centra… De vermaatschappelijking is een proces van lange adem dat al heel lang geleden werd ingezet. In de jaren ‘60-’70, met de overgang van asiel naar psychiatrisch ziekenhuis, kwamen er heel wat mogelijkheden. De patiënten werden massaal gedecolloceerd: sociale dienst zorgde voor aansluiting bij een ziekenfonds, patiënten kregen recht op een vervangingsinkomen en op die manier ook kansen om terug te participeren aan de samenleving. Heel wat patiënten vervulden belangrijke rollen binnen het psychiatrisch ziekenhuis dat een dorp op zich was. Het bleek echter dat deze mensen heel wat meer mogelijkheden hadden: er volgde dan ook een grote uitstroom richting tewerkstelling in beschermde werkplaatsen en uitzonderlijk reguliere tewerkstelling. Daarbij botste de maatschappelijk werker ook op inactiviteitsvallen: daaraan moest gewerkt worden. Bovendien bleek dat een grote groep patiënten


29

meer mogelijkheden had en kon doorstromen naar het beschut wonen of het alleen wonen. De maatschappelijk werkers vonden voor een grote groep mentaal gehandicapten een opening naar een meer aangepaste opvang in de voorzieningen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Het psychiatrisch ziekenhuis werd daardoor alsmaar kleiner en plooide zich terug op de kernfunctie: behandelen. De overheid stelde vast dat de groei in de gezondheidszorg leidde tot grote kosten en dus startte men met de aanrekening van remgeld. En dit remgeld kende bij opeenvolgende besparingsoperaties een stevige groei. Betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg was een voortdurend aandachtspunt voor de maatschappelijk werker en dit zowel individueel als op beleidsniveau. Het betrekken van het gezin en de familie in de behandeling kreeg ook steeds meer aandacht, dit zowel door individuele contacten als in groepsbijeenkomsten. Eind jaren 70 werd een plaatselijke Simileswerking opgezet en begeleid door de maatschappelijk werkers. Familieleden zijn voor ons immers belangrijke partners in de zorg. De maatschappelijk werker evolueerde in zijn benadering mee met al deze ontwikkelingen. Hij gelooft sterk in de combinatie van empowerment en zorg op maat. We kijken naar sociale rollen van de patiënt, naar zijn mogelijkheden maar ook naar de steunbronnen in zijn omgeving. De patiënt wordt zoveel mogelijk aangesproken op zijn eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden. De systematiek in de begeleiding werd nog versterkt via het ontslagmanagement en de band met het netwerk werd ook aangehaald doordat we meer een beroep konden doen op zorgoverleg. Daarbij worden alle relevante partners in de zorg betrokken. Al deze evoluties waren een belangrijke aanzet tot vermaatschappelijking en dit proces is sindsdien nog een paar versnellingen hoger geschakeld. De druk op het maatschappelijk werk neemt hierdoor nog toe. Er blijft immers een probleem van toegankelijkheid en de confrontatie met wachtlijsten

waardoor de bedoelde naadloze zorg nog vaak in het gedrang komt. De maatschappelijk werker speelt hierin een belangrijke rol en deze rol wordt alsmaar moeilijker. We worden immers geconfronteerd met patiënten met complexe problemen, in een financieel zeer zwakke positie en een samenleving waarin de kansen op woonst, werk en dagactiviteit schaars zijn. Bovendien is de maatschappij op vele domeinen voortdurend in verandering. Daardoor is telkens weer bijscholing nodig om de patiënt en zijn netwerk op een optimale manier te kunnen begeleiden. Er zijn bovendien zo veel uiteenlopende domeinen waarin specialisatie noodzakelijk is, dat dit niet haalbaar is voor één persoon. Het blijft dan ook belangrijk dat maatschappelijk werkers binnen het psychiatrisch ziekenhuis zich specialiseren en op die manier referentiepersoon kunnen zijn voor de collega’s. De onderlinge samenwerking en kennisen ervaringsuitwisseling is dan ook onontbeerlijk. De maatschappelijk werker zal een spilfiguur blijven in de vermaatschappelijking en deze mee helpen realiseren via goede banden met het netwerk en dit zowel in GGZ als daarbuiten

(LG) 5.4. Psychomotorische therapie In 1974 deden de eerste psychomotorisch therapeuten hun intrede in de beide psychiatrische ziekenhuizen. In het PC Ziekeren bouwde mijn collega en studiegenoot Roland Vandenborne de dienst PMT en kiné geleidelijk uit: zijn vakgroep

kreeg in 1975 een grote sporthal en bijhorende accommodatie ter beschikking. Roland zocht ook vooral aansluiting bij het PSYLOS-gebeuren, een vereniging die in Vlaanderen sport en ontspanning voor psychiatrische patiënten ondersteunt. Zo is de zaalvoetbalclub Asster nog steeds actief binnen de Limburgse voetbalcompetitie voor GGZ. Anders dan in het PC Ziekeren, werd in het PZ. Sancta Maria de kiem van de ontwikkeling van de PMT gelegd in de kapel van de ‘Witzusters’; de zijbeuk werd afgesloten en ingericht als bewegingsruimte: bewegen in een sacrale sfeer… In november 1974 begon ik als enige psychomotorisch therapeut bij de ‘Witzusters’, aanvankelijk in de kapel dus. De eerste jaren na de verhuis naar de nieuwe campus in Melveren moest ik mij tevreden stellen met enkele kleine ruimtes, waar vooral lichaamsgerichte sessies (dans, muziek, relaxatie,…) werden gegeven. Nadien werd dit wel ruimschoots gecompenseerd met de bouw van een uiterst functionele sportzaal, een


30

relaxatie- en expressielokaal, een goed uitgebouwde fitness en een zwembad. Dat de PMT-ers niet alleen sportief, maar ook vooruitziend zijn blijkt uit het feit dat in 1998 -in tempore non suspecto- al een samenwerking ontstond tussen de beide vakgroepen door de oprichting van de wandelclub de Brug: de doelstelling was de kloof psychiatrie-maatschappij te overBRUGgen. Zat daar de kiem al om een brug te slaan tussen de 2 psychiatrische ziekenhuizen!? Ondertussen heeft de dienst PMT een hele evolutie doorgemaakt. Ontstaan vanuit de activeringsgedachte met als leuze “mens sana in corpore sano”, evolueerde de toenmalige bewegingstherapie naar een psychomotorische therapie, die meer aandacht heeft voor alle biopsychosociale aspecten van het menselijk bewegen: naast het lichaam ook de psychische beleving en de sociale kansen. De PMT is ondertussen ook meer gefundeerd op wetenschappelijk onderbouwde methodes. Momenteel bestaat de vakgroep uit 14 PMTers en 4 kiné’s (bijna 14 voltijdse equivalenten). Dat de PMT-ers niet alleen voor de gezondheid van de patiënten zorgen, maar ook zichzelf goed verzorgen, blijkt uit het feit dat er in 2016 drie vakgroepleden op hun 65ste op pensioen gingen, met een totaal van meer dan 120 dienstjaren in de psychiatrie op hun teller….

(AN) 5.5. Klinische psychologie In de geschiedenis van Asster is het uitbouwen van de dienst klinische psychologie wellicht een mijlpaal. Ik herinner me nog zeer levendig mijn eerste stappen. Ik begon als eerste klinisch psycholoog in het toenmalige Ziekeren, de eerste ook in Limburg. Mijn contract vermeldt als startdatum 1 november 1969. Het loon voor een halftijdse functie, want voltijds was toen financieel niet mogelijk, was toen 8.140 frank of 201 euro. Ziekeren was toen een ziekenhuis met meer dan 900 opnameplaatsen, waaronder twee pas

gestarte open afdelingen, de P-dienst en de O-dienst, voor telkens dertig patiënten. ‘Open afdelingen’, maar streng bewaakt en met gesloten deuren. Er heerste een streng en naar mijn gevoel soms repressief regime. De twee psychiaters, voor meer dan 900 patiënten, arriveerden rond de tijd van het appèl in de voormiddag en vertrokken om 12 uur. Er bestond wel een wachtdienst, maar een psychiater oproepen tijdens de wachtdienst was hoogst ongebruikelijk. Buiten de schaarse gediplomeerde verpleegkundigen werkten er toen één maatschappelijk werker en een creatieve therapeut. Het was roeien met de riemen die we hadden. Vandaag is er te weinig budget voor geestelijke gezondheidszorg, maar toen was de situatie ronduit schrijnend. En wellicht werd ik toen, zoals de psychiater André Malfait mij eens betitelde, als een wervelwind ervaren in dat ziekenhuis waar patiënten een tijdlang kwamen verblijven in volstrekte rust. Elke nieuw opgenomen patiënt

diende psychologisch onderzocht te worden. Ik volgde mensen in individuele begeleiding en psychotherapie en organiseerde wekelijks twee sessies groepstherapie om meer mensen te bereiken binnen mijn halftijdse opdracht. Op woensdag 17 december 1969 ging naar aanleiding van het eerste verslag van de psychologische dienst de eerste grondige multidisciplinaire patiëntenbespreking door. Dat werd een wekelijkse gewoonte, behalve tijdens mijn vakanties, want het psychologisch verslag was de hoofdbrok. Geleidelijk lukte het me om ook een bijdrage van de verpleegkundigen, de sociale dienst, de creatieve therapie, en later van de bewegingstherapie en de arbeidstherapie te laten inbrengen. De eerste patiënt die werd besproken was een man van 66 jaar, gehuwd, vader van 16 kinderen, die door zijn vrouw was aangemeld omdat hij abnormale seksuele verlangens had. Ze had hem na de voltooide kinderwens aan de kant gezet. Hij was opgenomen sinds 30 augustus en had


31

ruim drie maanden gewacht op de komst van een psycholoog om te worden onderzocht. Uit alle testen bleek dat het om een normale evenwichtige man ging die onterecht in de psychiatrie was terechtgekomen. Toen reeds, dertig jaar voor de Wet op de Patiëntenrechten, vond ik dat patiënten recht hadden op inzage in het dossier van de psychologische dienst. Dat verplichtte me ertoe steeds op een zeer begrijpelijke en respectvolle wijze te schrijven. Ik leerde toen met veel respect kijken naar psychiatrische patiënten en probeerde de mens te zien en pas daarna de ziekte. Mensen mogen nooit gereduceerd worden tot hun aandoening. Omdat ik vaak het gevoel had dat ik meer mensen moest bereiken, organiseerde ik elke woensdagnamiddag vormingsseminaries voor de medewerkers waarin nieuwe inzichten over psychiatrie, communicatie en adequate humane benaderingen werden besproken. Mijn treinreis van Herent naar Sint-Truiden was mijn vast moment om vormingen voor te bereiden en verslagen te schrijven. Na een jaar werd ik ook gelast met het psychologisch onderzoek voor aan te werven personeelsleden. De aanleiding daartoe was mijn herhaald protest tegen de repressieve en volgens mijn normen niet aanvaardbare aanpak door bepaalde bewakers. De psychiatrie evolueerde van een bewaking in een stijl van cipiers naar een inhoudelijke hulpverlening voor mensen in psychische nood. In die tijd leerde ik dat de beste vorming was: in confrontatie leren. ‘s Morgens was ik er soms om 7 uur om een patiënt aan te moedigen die vanuit het ziekenhuis zijn werk zou hervatten. ‘s Avonds moest ik regelmatig liftend thuis geraken: ik miste de laatste trein naar Leuven, omdat ik vond dat er patiënten waren die nog recht hadden op een gesprek. Soms ging de laatste patiënt mee tot op het perron, maar moest ik daar de trein laten vertrekken omdat ik de patiënt op dat moment niet

kon achterlaten. In zijn afscheidsspeech bij mijn vertrek uit Ziekeren in oktober 1973 zei de directeurbroeder Marcel Stouten: ‘De psycholoog hield zich met alles bezig, de wijze waarop de maaltijden werden verzorgd, het creëren van netheid en gezelligheid op de afdelingen, het welzijn van de mensen’. Ik was van mening dat waarderende psychotherapie geen zin had als we mensen de andere 23 uur van de dag, in al wat gebeurde en in de hele omgeving, niet het gevoel konden geven dat ze de moeite waard waren. In 1973 ben ik uit Ziekeren vertrokken om in de Universitaire Ziekenhuizen van Leuven de dienst patiëntenbegeleiding uit te bouwen. Vertrekken uit Ziekeren was een van de moeilijkste beslissingen in mijn leven. Ik deed mijn werk graag en de patiënten lagen mij nauw aan het hart. Ik heb toen voor mezelf beloofd dat ik wel vertrok uit de psychiatrie maar dat de psychiatrische patiënt nooit weg zou zijn uit mijn hart. In al de functies die ik nadien heb opgenomen -directie van een universitair en algemeen ziekenhuis, hoogleraar aan de Faculteit Geneeskunde, kabinetschef van de federale minister van Volksgezondheid en vandaag nog steeds als voorzitter van de Raad van Bestuur van het Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Camillus in Sint-Denijs-Westrem- is het recht op kwaliteit van leven voor alle mensen die psychisch gekneld raken nog steeds mijn richtsnoer. Na vijfenveertig jaar ben ik het Psychiatrisch centrum Asster (opvolger van Ziekeren) daar nog steeds dankbaar voor. Deze grondhouding is een van meest waardevolle geschenken die ik vanuit Ziekeren heb meegekregen.

(MK)


32

6. GGZ de toekomst tegemoet

6.1. De organisatie van de geestelijke gezondheidszorg in België De geestelijke gezondheidszorg heeft zich in vele westerse landen gelijkaardig ontwikkeld. Er is een grote differentiatie ontstaan in voorzieningen, zorgsoorten, beroepen en doelgroepen. Er is heel veel gebeurd, en toch zijn er in België - in tegenstelling tot sommige andere landen - geen breuklijnen ontstaan. Gelukkig maar. De ingewikkeldheid van ons staatsbestel en de vele partners die betrokken worden in de besluitvorming, dwingen onze beleidsvoerders immers vaak tot het sluiten van compromissen. Ongetwijfeld hebben de grote congregaties dit mee beïnvloed. Hun beheerscontinuïteit en de bewustmaking van de decision makers dragen er mee zorg voor dat de overgang naar nieuwe zorgvormen en voorzieningen geleidelijk verloopt. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er voor de psychiatrische patiënt weinig of geen plaats. In ons land hebben dr. Guislain en vooral kanunnik Triest tijd noch moeite gespaard om voor psychiatrische patiënten degelijke opvangmogelijkheden te creëren. Tot op vandaag zijn de sporen van hun geïnspireerde en niet aflatende inzet zichtbaar.

van justitie naar volksgezondheid. De ziekenhuisnormen zorgden voor betere personeelsomkadering waardoor meer gerichte behandelvormen mogelijk werden. Voor de gesloten diensten bleef echter de oude krankzinnigenwet van 1850-1873 nog geruime tijd van toepassing. Pas vanaf juli 1973 geldt de ziekenhuiswet ook voor de gesloten diensten. Met het Fonds 81, later het Vlaams Fonds en nu het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap (VAPH), werden voor volwassen mentaal gehandicapten geëigende voorzieningen gecreëerd. Zij konden nu verhuizen, weg uit de psychiatrie waar ze tot dan toe noodgedwongen hadden verbleven. Differentiatie van het aanbod, integratie in de maatschappij en deïnstitutionalisering waren de belangrijkste doelstellingen. In 1971 werden de K-diensten (kinderen) opgericht en in 1974 de Aen T-diensten (met nog betere personeelsomkadering). Op dat ogenblik ontstonden ook psychiatrische afdelingen in een algemeen ziekenhuis (PAAZ). In 1975 werd voor de ambulante Centra voor Geestelijke gezondheidszorg (CGG) een coherente wetgeving en subsidiëring uitgewerkt. De psychiatrie kreeg in de jaren ‘70 dus heel wat nieuwe perspectieven.

De ommekeer in de jaren ’60 en het enthousiasme van de jaren ‘70 Tot en met de eerste helft van de twintigste eeuw konden de congregaties op weinig overheidssteun rekenen. In de jaren ’60 kwam daar gelukkig verandering in. Van doorslaggevend belang was de verdere uitbouw van het sociaal zekerheidssysteem. Met de hervorming van de wet op de ziekte en invaliditeitsverzekering kreeg de psychiatrie de beleidsmatige aandacht die ze verdiende.

Besparingsoperaties in de jaren ’80 en de reconversies van de jaren ’90 Het enthousiasme van de jaren ’70 moest in de jaren ‘80 plaatsmaken voor besparingsoperaties. In 1984 werd het lijstmechanisme ingevoerd betreffende patiënten die opgenomen waren in bedden buiten de programmatie van de overheid. Die bedden moesten geleidelijk aan afgebouwd worden. De CGG’s kwamen met de staatshervorming onder Vlaamse bevoegdheid, maar naar middelen veranderde er weinig.

De wet op de ziekenhuizen van 23 december 1963 creëerde de P- en O-diensten: psychiatrische afdelingen voor opname en voor behandeling. Met deze “wet Leburton” werd de zorg voor opgenomen psychiatrische patiënten (die tot dan toe allemaal gecolloceerd waren) overgeheveld

Met het regeerakkoord van ’88 werd de basis gelegd voor de eerste reconversie, een omschakeling van de middelen naar behandelvormen toe die beter gericht waren op mens en maatschappij. Dit leidde begin jaren ’90 tot de afbouw van 6000 ziekenhuisbedden. De eerste reconversie

werd geregeld met 19 K.B.’s en M.B.’s van 10 juli 1999. Ze bestond deels uit een verplichte reconversie (voornamelijk gericht op afbouw van ziekenhuisbedden in overtal) en deels uit een vrijwillige reconversie, waarbij ziekenhuizen zelf konden beslissen: bedden reconverteren naar het psychiatrisch verzorgingstehuis (P.V.T.) of naar Beschut Wonen. Die P.V.T.’s en initiatieven voor Beschut Wonen focussen niet op cure, maar op care. De eerste reconversie liep tot 31 december 1995. Binnen de verplichte reconversie werd ook het systeem van “uitdovende” P.V.T. gecreëerd: als de betrokken bewoner overlijdt of naar een andere voorziening muteert, moet het bed geschrapt worden. Deze eerste reconversie werd sterk ervaren als een besparingsoperatie van de overheid. Door de verplichte reconversie blijven uitdovende P.V.T.-bedden tot op heden bestaan, moeilijk voor het ziekenhuisbeleid. In 1990 werden ook de provinciale overlegplatforms opgericht met als belangrijkste doel het bevorderen van samenwerking. De wet betreffende bescherming van de persoon van de geesteszieke verving de oude krankzinnigenwet. Eind jaren ’90 volgde nog een tweede reconversie. Deze tweede “herstructurering” (geregeld met 7 K.B.s van 16 juni 1999 en 1 M.B. van 22 juni 1999, BS 29/9/1999) was een volledig vrijwillige reconversie. Voorzieningen die wensten te reconverteren moesten hun engagementen daartoe aangaan voor 1 juni 2000 en de realisatie ervan werd verwacht tegen het einde van dat jaar. Het doel van deze reconversie was de voorzieningen zelf de gelegenheid te geven om beter in te spelen op de nieuwe ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg, zoals deze beschreven zijn in het befaamde tweede deeladvies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (NRZV). Daarnaast wou men een aantal correcties doorvoeren. Zo stelde men b.v. vast dat de P.V.T.’s en de initiatieven van Beschut Wonen slecht verspreid waren, dat de nachtbedden niet volledig bezet werden en dat er een ontoereikend aanbod was voor de kinderpsychiatrie. In Limburg heeft deze reconversie het aantal nachtbedden doen verminderen, maar vooral de creatie van


33

twee nieuwe K-initiatieven mogelijk gemaakt (KPC Genk en CKP Hasselt). Samenwerking over organisaties heen werd steeds meer aangemoedigd. Zo deden de begrippen zorgcircuit en netwerk van zorgvoorzieningen hun intrede in art. 9 ter van de ziekenhuiswet: “Een netwerk van zorgvoorzieningen bestaat uit: een geheel van zorgaanbieders, zorgverstrekkers, instellingen en diensten die, wat de organieke wetgeving betreft, ressorteert onder de bevoegdheid van de Federale overheid, en die samen voor een nader te omschrijven doelgroep van patiënten en binnen een te motiveren gebiedsomschrijving, één of meerder zorgcircuits aanbieden, in het kader van een instellingsoverschrijdend juridisch geformaliseerde samenwerkingsovereenkomst” (25 januari 1999). Na 2000: jaren van experimenten 2001 werd uitgeroepen tot het jaar van de geestelijke gezondheid. In dat jaar hebben de toenmalige ministers Aelvoet (van Volksgezondheid, Consumenten en Leefmilieu) en Vandenbroucke (van Sociale Zaken en Pensioenen) een beleidsnota uitgewerkt: “Psyche, mij een zorg”. In deze beleidsnota staan de belangrijkste krijtlijnen weergegeven voor de vernieuwde organisatie van de GGZ. De beleidsnota is sterk gebaseerd op het tweede deeladvies van de NRZV. Opvallend voor de beginjaren 2000 zijn de vele nieuwe initiatieven, meestal onder de vorm van pilootprojecten voor zorgvernieuwing. Het betreft o.m. psychiatrische begeleiding in de thuissituatie, de zorgfunctie activering, crisiseenheden voor personen met middelengebonden stoornissen, enz. In 2002 kreeg ook de patiëntenrechtenwet veel aandacht. Dit leidde onder meer tot de ombudsfunctie. De Vlaamse overheid keurde het decreet over de zorgregio’s goed. Hiermee wil de overheid in de toekomst het aanbod afstemmen op de bevolkingsbehoeften. De afbakening van regio’s vertrekt dan ook vanuit de cliënt, en niet vanuit de zorgaanbieder. Het decreet is gebaseerd op een studie van Prof. Van Hecke, die de ‘natuurlijke bevolkingsstromen’ heeft onderzocht. In Limburg onderkent men een 10-tal kleinstedelijke centra

(het gemeentelijke overstijgend) en twee regionale centra (de zorgregio’s Hasselt en Genk) voor meer occasionele, gespecialiseerde diensten. Dit decreet biedt de Vlaamse Overheid mogelijkheden om bijkomende programmatie- en erkenningsnormen te bepalen. Vanaf 1 november 2003 eindigt het pilootproject klachtenbemiddeling en wordt de invulling van de ombudsfunctie een vaste opdracht voor het overlegplatform. De overlegplatforms (zoals SPIL) moeten geen onderzoek (meer) verrichten en moeten meewerken aan gegevensverzameling en het gebruik ervan, o.a. in het kader van het ‘Nationaal behoeftenonderzoek geestelijke gezondheidszorg’. De voorzieningen met een RIZIV-conventie (o.a. revalidatiecentra) die tot opdracht hebben een specifiek aanbod binnen de GGZ te organiseren, worden volwaardig lid van het overlegplatform. Er moeten overleggroepen opgericht worden voor de drie leeftijdsgroepen: 0-18 jaar, 19-65 jaar en +65 jaar. Deze overleggroepen hebben de opdracht om de vorming en het functioneren van netwerken te faciliteren. De overheid wil het idee van zorgcircuits en netwerken concretiseren. Hiervoor werden interministeriële conferenties opgericht, wat leidde tot een protocolakkoord. Aanvankelijk was het de bedoeling enkel zorgcircuits op te richten voor de doelgroep ‘kinderen en jongeren’. In februari 2005 lanceerde Minister Demotte een nieuwe beleidsnota met daarin de melding dat voor elke doelgroep een zorgcircuit dient uitgetekend te worden. Het moet gaan om patiënten met een complexe en chronische problematiek. Een eerste stap om dit te realiseren was het uitbouwen van een overlegfunctie: enerzijds het overleg tussen zorgaanbieders over patiënten uit de doelgroep, en anderzijds het zogenaamde ‘transversaal overleg’, beleidsoverleg op het niveau van het netwerk. De overheid ging van start met experimenten onder de naam ‘therapeutische projecten’. De eerste jaren van dit millennium waren dus echt wel experimenteerjaren: de sector kon

proefdraaien met ontslagmanagement, psychiatrische zorg in de thuissituatie, therapeutische projecten met transversaal overleg, enz. Overleg op regionaal niveau, maar ook en vooral provinciaal via SPIL, hebben de partners korter bij elkaar gebracht en aangemoedigd op een meer structurele manier met elkaar samen te werken. Vanaf 2011: de vermaatschappelijking van zorg krijgt invulling via art. 11 en art. 107

Muren rond psychiatrische instellingen werden eerst figuurlijk en nadien ook letterlijk afgebroken. De definities van zorgcircuits en netwerken werden opgenomen in art. 11 van de ziekenhuiswet (2002). Om de oprichting mogelijk te maken werd art. 107 ingevoerd (aanvankelijk art. 97 ter). Art. 107 voorziet in een specifieke financieringswijze om projectmatig zorgcircuits en netwerken uit te bouwen. Ondertussen is “artikel 107” binnen de sector een containerbegrip geworden voor samenwerkingsvormen naar meer vraaggerichte en vermaatschappelijkte zorg. Eind 2009 besloot de interministriële conferentie over te gaan tot de implementatie van art. 107. Hierover werd in mei 2010 een groot infomoment georganiseerd waarop de overheid het blauwe boekje voorstelde, de ‘Gids voor een betere GGZ’. Al op 1 juni 2010 werd de projectoproep gelanceerd. Geïnteresseerde netwerken kregen 5 maanden de tijd om een projectvoorstel uit te werken. Limburg telde op dat ogenblik nog 4 netwerken: 3 van hen dienden een projectvoorstel in.


34

6.2. De hogere overheid geeft en vraagt Wetgeving en betaalbaarheid: de wisselwerking tussen werkveld en overheid De overheid heeft met haar regelgevende bevoegdheid een grote impact gehad op de ontwikkelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg: het verlenen van het ziekenhuisstatuut aan psychiatrische instellingen, de wijziging van de wetgeving op vlak van gedwongen opname, de reconversie in de jaren ’90 en (recent) de vermaatschappelijking van zorg met de oprichting van netwerken en mobiele teams. Het zijn enkele grote bewegingen die mee door de overheid mogelijk werden gemaakt. Maar de zorgorganisaties zelf, en zeker de geestelijke gezondheidszorg in Sint.-Truiden, hebben vaak een proactieve rol vervuld om die zorg te verbeteren. Zo was SintTruiden één van de pioniers van beschut wonen. De wetgever heeft zich in belangrijke mate laten inspireren door de werking van Bewust.

Op 20 december 2010 volgde de deliberatie: enkel Reling en Noolim werden weerhouden. Ze ontvingen wel nog een aantal aandachtspunten, en kregen enkele maanden de tijd om hun huiswerk te herschrijven. Moeilijke, maar vruchtbare onderhandelingen leidden tot het wijze besluit om het netwerklandschap in Limburg te hertekenen. Limburg zou voortaan in 2 regio’s opgesplitst worden en daarbij geen blinde vlekken kennen en geen overlappingen. Het werd duidelijk wie tot welk netwerk behoort. Op 6 juni 2011 kreeg Reling, het netwerk West-Limburg, de verlossende boodschap startklaar te zijn. Er kon uitvoering gegeven worden aan de uitbouw van de 5 functies waarin art. 107 voorziet: preventie en vroegdetectie, mobiele behandelteams (acuut en subacuut), psychosociale rehabilitatie, intensifiëring residentiële

gespecialiseerde zorg en woonzorg voor personen met chronische problematiek. In Asster werden 60 bedden bevroren om – samen met het netwerk – mobiele teams uit te bouwen. Sindsdien kregen ook nog andere doelgroepen extra aandacht: o.a. de forensische psychiatrie (o.m. met de oprichting van intensieve behandeleenheden en het FPC in Gent en later Antwerpen) en de doelgroep personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische problemen. Er werden bijkomende middelen voorzien en nieuwe projecten gestart. Na de gids voor volwassenen (waarin de functies van het netwerk worden uitgelegd), werd in 2014 ook voor de doelgroep Kinderen en Jongeren een gids gelanceerd. In Limburg werd voor hen 1 groot provinciaal netwerk opgericht. Het werd stelselmatig uitgebouwd vanaf 2016.

Wijlen dr. Jules Knapen heeft (samen met wijlen Willy Grosemans) – via diverse werkgroepen – een belangrijke invloed uitgeoefend op de modernisering van de geestelijke gezondheidszorg en van het psychiatrisch ziekenhuis in het bijzonder. Lange tijd was hij voorzitter van o.m. de permanente werkgroep psychiatrie van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. Hij was ook voorzitter van de Universiteit Hasselt en de werkgroep ethiek binnen het VVI. Onder meer via deze kanalen wist hij zijn invloed uit te oefenen. Ook op vlak van betaalbaarheid heeft de SintTruidense GGZ een invloedrijke rol vervuld. Mede onder impuls van Jan Thoelen en Lode Gelade werden er binnen het VVI twee belangrijke bundels uitgewerkt: “betaalbaarheid en toegankelijkheid” en “inactitiviteitsvallen”. Dankzij deze werkstukken werden er concrete acties opgezet en voorstellen uitgewerkt die doordrongen tot in het beleid. Minister Vandenbroucke had oor voor de sector, hetgeen ook bleek tijdens zijn werkbezoek in maart 2001 aan de GGZ Sint-Truiden.


35

Hij luisterde naar het verhaal en de noden van patiënten en hun familie, maar hij kon ook aankondigen dat hij het persoonlijk aandeel bij opname in een psychiatrisch ziekenhuis structureel verlaagde voor patiënten met gezinslast. Tevens kondigde hij maatregelen aan om de combinatie van (deeltijds) werk en ziekte-uitkering mogelijk te maken. Een jaar later werd er een nog fundamenteler maatregel genomen door de invoering van de maximumfactuur waardoor psychiatrische patiënten in hun eerste jaar opname beschermd waren tegen te hoge opnamekosten. Tegelijk kon GGZ in samenwerking met de minister een systeem van staatstussenkomst uitbouwen voor de bewoners in PVT. Hierdoor is er een gegarandeerd zakgeld gerealiseerd en worden de bewoners baas in eigen geldbeugel. Ook de voorbije jaren was er een intense wisselwerking tussen de overheid en vzw Asster. De fusie zelf werd mede door minister Vandeurzen gestimuleerd. Hij liet zijn invloed gelden bij de oprichting van de Limburgse netwerken voor volwassenen. Reling werd bij de eerste netwerken erkend. De volledige dekking van de provincie en bv. de tafel van indicatiestelling worden door de overheid toegejuicht. De proactieve rol die Asster vervult, om in een netwerk samenlevingsgerichte zorg uit te bouwen, ontgaat niemand. Asster heeft ook altijd een intensieve samenwerking met algemene ziekenhuizen vooropgesteld. Onze ideeën werden door de overheid vaak mogelijk gemaakt en/of als voorbeeld gesteld. In Limburg was er al een degelijk netwerk Kinderen en Jongeren werkzaam. Bert Plessers, stafmedewerker Asster, kon zijn ervaringen binnen SPIL optimaal benutten om voor minister De Block een kader (een gids) voor het netwerk Kinderen en Jeugd uit te werken. Asster heeft dus een goede samenwerking met de overheid steeds belangrijk gevonden. Zulke goede wisselwerking kan de zorg voor de patiënt alleen maar ten goede komen.

Meten is weten De psychiatrische ziekenhuizen hebben geruime tijd gegevens verzameld en deze als basis gebruikt om mee richting te geven aan het beleid. Aanvankelijk betrof het vooral Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG), door de overheid verplicht vanaf 1996. Deze gegevens stelden de ziekenhuizen in staat na te gaan hoeveel patiënten er werden opgenomen per doelgroep, hun verblijfsduur, enz. Mede op basis daarvan kon o.m. de grootte van afdelingen / zorgclusters gepland worden. Ook andere indicatoren, zoals verwijspatronen, wijzen van opname, konden worden bestudeerd. Niet alleen op niveau van de voorziening, maar ook op niveau van de provincie werden gegevens verzameld, met elkaar gedeeld en geanalyseerd. Als motor fungeerde hier het “Research Psychiatrie Limburg” (RPL), een werkgroep onder voorzitterschap van dr. W. Goeyvaerts, binnen de Samenwerking Psychiatrische Initiatieven Limburg (SPIL). Lange tijd heeft SPIL zich hiermee onderscheiden van andere provincies. Niet alleen bundelden Limburgse GGZ-voorzieningen daarbinnen hun krachten, men kon er ook een beroep doen op de kennis en de expertise van Universiteit Hasselt, meer bepaald van prof. dr. Geert Molenberghs en dr. Liesbeth Bruckers (Centrum voor Statistiek). Naast algemene gegevens, werden vaak ook meer specifieke gegevens verzameld en geanalyseerd. Dit leidde soms tot zeer waardevolle publicaties: bv. “Identificatie en inschatting van de omvang van de groep patiënten met Persisterend Storend gedrag” (L. Bruckers e.a., 2001). Nog steeds worden MPG-gegevens verzameld en geanalyseerd. Het gebruik ervan op provinciaal niveau is wat op de achtergrond geraakt. Met het tweede deeladvies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (1997), waar er sprake is van zorgcircuits en netwerken, werd sterk de nood aangevoeld om een

aantal begrippen te verhelderen. Zo zou men over voorzieningen heen dezelfde taal kunnen spreken waardoor termen over zorg altijd op dezelfde manier begrepen werden. Ook hierin heeft SPIL-RPL baanbrekend werk verricht. Veel overleg heeft geleid tot een waardevolle publicatie: “Een pragmatisch en patiëntgericht raamkader voor de geestelijke gezondheidszorg (P. De Meulemeester, e.a. 1998). Hierin worden begrippen zeer helder omschreven naar zorginhoud en zorgorganisatie. Later vertaalde zich dit in het softwarepakket SPILLER, waarin het zorgcircuit-denken wordt uitgewerkt aan de hand van concrete bevragingen in het werkveld. SPILLER kwam nooit helemaal van de grond, maar het begrippenkader is wel actueel gebleven. Naast MPG-gegevens wint het verzamelen en analyseren van heel wat andere, vaak meer specifieke, gegevens voor het ziekenhuisbeleid aan belang: bv. resultaten van patiëntentevredenheidsmetingen, metingen op vlak van afzonderingen en vrijheidsbeperkende maatregelen, meten van meldingen bijzondere gebeurtenissen (bv. medicatiefouten), enz. Het federale contract ‘kwaliteit en patiëntveiligheid’ en het Vlaams Indicatorenproject voor Patiënten en Professionals (VIP²) dagen ons hiertoe uit. Psychiatrische ziekenhuizen moeten kunnen aantonen dat ze ‘goede zorg’ leveren. De toezichthoudende overheid (Agentschap Zorg en Gezondheid) volgt dit op door het organiseren van audits. Vandaag de dag wordt het spoor van de accreditering bewandeld, waarbij het


36

ziekenhuis aan de hand van vooropgestelde indicatoren zelf kan aantonen dat kwaliteit van zorg geleverd wordt. Ook hiervoor is en blijft het verzamelen van allerhande gegevens belangrijk. Asster wil dit spoor verder bewandelen en wenst hiervoor Planetree als kader te gebruiken, met als pijlers: betere zorg, helende omgeving en gezonde organisatie. 6.3. De toekomst is al begonnen: vermaatschappelijking van zorg In de geestelijke gezondheidszorg is de laatste decennia een tendens naar vermaatschappelijking aan de gang. Centraal staat: deïnstitutionalisering, het uitbouwen van meer gemeenschapsgerichte zorg, getrapte zorg, zorgcontinuïteit en het creëren van een maatschappelijk draagvlak hiervoor. Onder meer “artikel 107” – het meest geciteerde artikel uit de ziekenhuiswet – moet deze beweging (financieel) mogelijk maken. Niet uit het niets ontstaan... De vermaatschappelijkingstendens is ruim 40 jaar aan de gang. Vooral in de jaren ‘60 is er kritiek gekomen tegen de psychiatrische instellingen. Men keerde zich tegen wat de (stigmatiserende) willekeur van de psychiatrische diagnostische praktijk genoemd werd en tegen de onmenselijkheid van bepaalde behandelvormen. Het antipsychiatrische discours was er één van afkeer tegen

People with mental illnesses are indeed people first – entitled to the same rights, responsibilities and opportunities offered to all. Recognizing and celebrating this shared humanity should be our foremost priority.

ziekenhuisbedden (zie fig. 1). België moest in 2011 met 1 psychiatrisch bed op 700 inwoners enkel Malta laten voorgaan; Groot-Brittanië had slechts 1 bed op 5000 inwoners. De vermindering van het aantal bedden moet het creëren van meer gemeenschapsgerichte zorg, zoals mobiele teams voor volwassenen, mogelijk maken.

Paolo del Vecchio, 2006 geïnstitutionaliseerde behandelingsprogramma’s die vaak beschouwd werden als autoritaire machtstinstrumenten die de patiënt onmondig en afhankelijk hielden. De jaren ‘70 en ‘80 worden gekenmerkt door het zoeken naar alternatieven voor zorg in instellingen. Hierbij werd er voor de psychiatrische patiënt meer een plaats in de maatschappij voorzien. Initiatieven beschut wonen (zie § 2.4.) en Psychiatrische verzorgingstehuizen werden uitgebouwd, voornamelijk via afbouw van psychiatrische ziekenhuisbedden. Het rehabilitatiemodel kreeg heel veel aandacht. Door de reconversiebeweging in de jaren ‘90 verminderde het aantal psychiatrische ziekenhuisbedden in België met 6000. Psychiatrische ziekenhuizen gingen zich herorganiseren, met meer aandacht voor gespecialiseerde en intensieve zorg. Vanaf 2000 zien we een zorginhoudelijke consensus over het feit dat de patiënt, net zoals alle andere burgers, zijn plaats moet kunnen vinden in de maatschappij. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) blijft kritisch wijzen op het groot aantal

Naast een reductie van het aantal ziekenhuisbedden pleit de overheid ook voor een “ontschottingsproces”. Ze stimuleert de zorg te organiseren in zorgcircuits en netwerken, in eerste instantie gedifferentieerd volgens leeftijdsdoelgroepen. Inhoudelijk krijgt het herstelgericht denken een vooraanstaande plaats. De intramurale zorg wordt niet vervangen door maatschappelijke zorg, maar beide zorgvormen vullen elkaar aan op een evenwichtige manier (De Jaegere, e.a., 2010). Naast mobiele teams, krijgen ook andere functies binnen de geestelijke gezondheidszorg expliciete aandacht: preventie, activering in werk en vrije tijd, intensieve zorg en ondersteuning bij het wonen. De kruisbestuiving tussen geestelijke gezondheidszorg en de zgn. aanverwante sectoren (bv. jeugdzorg, thuislozenzorg, zorg voor personen met een verstandelijke beperking, forensische zorg, enz.) is aanzienlijk, en vraagt om een flexibele aanpak (Cools, 2007).


37

Vermaatschappelijking brengt mensen terug bij hun macht Vermaatschappelijking van de zorg houdt in dat mensen met psychiatrische problemen niet enkel gezien worden als patiënten, maar ook als burgers. In de begeleiding gaat veel meer aandacht naar de sterktes en de competenties van de patiënt en dit op de vele maatschappelijke domeinen. De patiënt is als ieder ander persoon lid van de samenleving. Dit houdt ook een veel intenser samenwerken in met de patiënt zelf en zijn omgeving. De ontwikkeling van maatschappelijke steunsystemen, de inschakeling van ‘support’-werkers… liggen in dit verlengde. Van een aanbodgestuurde zorg evolueren wij naar een meer vraaggerichte benadering. Heel wat veranderingen in zorg en samenleving zijn vereist opdat kwetsbare burgers als evenwaardige burgers kunnen participeren. Met extramuralisering alleen lossen wij dit niet op. Vermaatschappelijking vraagt om een proces van acceptatie en integratie van mensen die anders zijn, van mensen met beperkingen. In heel deze beweging staat empowerment en recovery of het herstelgericht denken centraal. Recovery gaat niet louter om resocialisatie of de afwezigheid van ziektesymptomen. De nadruk komt te liggen op kwaliteit van leven, zelfvertrouwen, zelfrespect, veerkracht,… Het gaat om het ontwikkelen van doelen, waarden en vaardigheden die het voor iemand mogelijk maken een hoopvol, bevredigend en betekenisvol leven te leiden, zelfs met de beperking van een psychiatrische stoornis (Anthony,1993): “Herstellen is het ontgroeien van de catastrofale gevolgen van de ziekte en de ontwikkeling van een nieuwe betekenis en een nieuw doel in iemands leven.”. De stap is gezet: nog steeds liefdevolle zorg, maar professioneler en maatschappijgericht Asster, ontstaan uit twee ziekenhuizen, heeft de fusie gecombineerd met een eerste golf van bevriezing van bedden. Het ziekenhuis bouwde in 2011 zestig bedden af, om binnen het netwerk Reling (West-Limburg) mobiele teams (en andere

functies) mee te helpen uitbouwen: mobiele teams voor mensen in crisis en mobiele teams voor mensen met een langdurig psychiatrisch probleem. De behandeling in het ziekenhuis moet intensiever en kortdurend worden, waardoor de nood aan initiatief op vlak van die ‘intensifiëring van de residentiële zorg’ zich opdringt. Niet alleen voor de doelgroep volwassenen (Reling), maar ook voor kinderen en jongeren worden zorgcircuits verder uitgebouwd. Ligant, het netwerk voor kinderen en jongeren, heeft de ganse provincie als werkingsgebied. Sinds 2016 leveren mobiele teams ook bij kinderen en jongeren zorg aan huis. Het aantal netwerken en zorgcircuits groeit: er is ook nog het forensische netwerk en het zorgcircuit dubbele diagnose (personen met een verstandelijke beperking én psychiatrische problemen). Het is nog even uitkijken naar het netwerk voor ouderen. De trein van vermaatschappelijking van zorg is vertrokken. In deze proefperiode is een eventueel retourticket wel voorzien, maar iedereen voelt aan dat de weg terug in de praktijk niet meer tot de mogelijkheden behoort. Het jubileumjaar 2016 heeft voor enige stabiliteit gezorgd tussen de golven van verandering. Maar in 2017 wil Asster de weg naar vermaatschappelijking van zorg verder zetten. Opnieuw zullen bedden bevroren worden om de extramurale zorg in de mobiele teams te versterken. Gezien de vernieuwde rol van het psychiatrisch ziekenhuis zal Asster ook bedden buiten gebruik stellen om de intramurale zorg te versterken. Kwaliteit van zorg, vanuit een mensgerichte visie, krijgt er alle aandacht. Er wacht ons weer een uitdagende maar boeiende tijd. ‘De patiënt centraal’ en goede personeelszorg zullen de pilaren zijn voor deze nieuwe beweging.

(JP)


38

Coda: GGZ kan niet zonder een gastvrije samenleving

Burgemeesters van de stad “getuigen”

Sint-Truiden, een stad waar de kwetsbare burger thuis mag komen Vandaag de dag krijgt ‘kwartiermaken’ veel belangstelling. Het verwijst naar een maatschappelijk klimaat waarin meer mogelijkheden bestaan voor mensen met bv. psychische problemen om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. In heel de beweging van vermaatschappelijking van zorg is kunnen terugvallen op een warme, menselijke en begripvolle samenleving van groot belang. Gelukkig is de Sint-Truidense bevolking een gastvrije, inclusieve gemeenschap waar psychiatrische patiënten veel ruimte krijgen om erbij te horen. De ruime uitbouw van de Geestelijke gezondheidszorg van Sint-Truiden, met meer dan 580 ziekenhuisplaatsen, 110 PVT-bedden en meer dan 200 plaatsen van beschut wonen werd mede daardoor mogelijk. De meer gemeenschapsgerichte zorg vraagt immers extra inspanningen van de samenleving. Bij echte community care, waar men zorgzaam is voor en bezorgd om elkaar, gebeurt de zorg immers niet alleen ìn de samenleving, maar ook dòòr de samenleving. Er wordt extra appel gedaan op die “zorgzame” samenleving. Psychiatrische patiënten krijgen mogelijkheden om zich te integreren, om een zo normaal mogelijke rol in een zo normaal mogelijke omgeving op te nemen. Hoe kunnen wij mensen hoop en perspectief geven als er geen samenleving is die hen toelaat te integreren? Sint-Truiden hoeft niet verlegen te zijn om zich als zorgstad of liever nog als “zorgzame stad” te profileren. De sterke concentratie aan GGZ-voorzieningen met haar brede waaier aan mogelijkheden, maar ook de zorgzame context waarin ze kunnen gedijen werken als een magneet en als voorbeeld. SintTruiden is hiervoor gekend, niet alleen in de provincie, maar ook ver daarbuiten. De psychiatrie heeft een lange asilaire periode gekend: patiënten werden veilig ‘afgezonderd’ van de samenleving. Er was nauwelijks interactie. Sinds de jaren ’80 en ’90 is een beweging naar meer gemeenschapsgerichte zorg ontstaan, vooral door de oprichting van PVT en Beschut

Wonen. Waar voorheen schuchtere pogingen werden ondernomen voor de zogenaamde omgekeerde integratie (de samenleving naar de instelling brengen, door Vlaamse kermissen, kersttoneel, Open deur…), krijgt rechtstreekse integratie nu de aandacht. Met de oprichting van mobiele teams is de geestelijke gezondheidszorg nog een stap verder gegaan: mensen worden nu ook thuis behandeld, ook in crisis. Het ziekenhuis zelf is meer een open huis geworden. Mede dank zij de stad, werden muren rond de instelling figuurlijk en letterlijk afgebroken. Daarbij is de opdracht sterk gewijzigd. De instelling werd in de jaren ’70 een ziekenhuis. De focus ligt al lang niet (meer) op bewaken en bewaren, maar op behandelen. Net zoals in een algemeen ziekenhuis worden er mensen opgenomen, gediagnosticeerd, behandeld en ontslagen. Meer dan 2000 mensen worden er jaarlijks opgenomen, en evenveel gaan met ontslag. De zorg gebeurt steeds meer specialistisch en meer intensief: zo lang als nodig en niet langer dan nodig.

Firmin Aerts (1971-1977) • “Net zoals in de maatschappij werd er simpelweg niet gesproken over psychische aandoeningen, ze waren taboe, mensen verdwenen achter de muren”. • “Kleine initiatieven (zoals culturele activiteiten met patiënten)… hebben plaats gemaakt voor een schitterende revolutie: het afbreken van de muren, inzetten op integratie o.a. door beschut wonen…” Jef Cleeren (1977-1994) • “De openheid van Asster vormt een groot contrast met de hoge, grauwe baksteenmuren die anderhalve eeuw een eiland vormden in de stad”. Ludwig Vandenhove (1994-2012) • “Als geboren en getogen Truienaar, voel ik Sint-Truiden aan als een begripvolle en verdraagzame stad. Ik ben ervan overtuigd dat de aanwezigheid van de psychiatrie met zijn eigen specifieke problemen daar enorm heeft toe bijgedragen”. Veerle Heeren (2013-heden) • “Na de broeders en zusters namen de leken het werk grotendeels over en de Truiense instellingen groeiden uit tot een kwaliteitsbegrip in de verre omgeving”


39

Bronnen

Bijdragen

Anthony, W. A., Recovery from mental illness: The guiding vision of the mental health service system in the 1990’s. Psychosocial Rehabilitation Journal, 16(4), 11-23. 1993.

Voor dit themanummer ‘175 jaar GGZ in SintTruiden’ kropen heel wat (ex)-medewerkers in de pen:

Aumann, Buyse, Dignef, Knapen, Raymaekers, Smeesters, Sterken, Van Brabant en Verbruggen, 150 jaar Zusters van Liefde te Sint-Truiden – Sancta Maria, Sint-Truiden 1991 Bruckers L., Molenberghs, Poncelet, Broers, Cuypers, Slaets, Vanheyst, Identificatie en inschatting van de omvang van de groep patiënten met Persisterend Storend gedrag” Acta Hospitalia, U.Z. Leuven, 2001. Cools, B. (2007). Vermaatschappelijken: een opdracht voor onderzoek en praktijk. Tijdschrift Klinische Psychologie, 37 (2), 97-105. De Jaegere Veerle, Ann De Smet, Iris De Coster and Chantal Van Audenhove, een starterskit voor betere GGZ: visie en methodieken, Lucas, Leuven. 2010 De Meulemeester, P., Molenberghs, Nassen, Bellings, Een pragmatisch en patiëntgericht raamkader voor de geestelijke gezondheidszorg, Acta Hospitalia, nr. 3, 3° trimester 1998. Open Monumentendag Vlaanderen, Zorgmonumenten en monumentenzorg in SintTruiden, 2009. Poncelet J., Cursus organisatie van de geestelijke gezondheidszorg, s.d. Redactieraad Assterisk, 150 jaar GGZ SintTruiden, in alle nummers van jaargang 2016.

AN Arno Nelissen, Vakgroepsverantwoordelijke PMT en Kiné, Sancta Maria/Asster (1992-2016) BM Bart Maes, Facilitair manager, Sancta-Maria/ Ziekeren/Asster (1993-…) HV Hans Vandermolen, Diensthoofd (crisis)afdeling 2, Sancta-Maria/Asster (1975-2014) JB Dr. Jos Bollen, Hoofdgeneesheer, Sancta Maria (1973-2009) Jaak Poncelet, Algemeen JP Ziekeren/Asster (1978-…)

Directeur,

JT Jan Thoelen, Diensthoofd sociale Dienst en Algemeen Directeur, Ziekeren (1959-2002) JL Jos Lambrichts, Psychiatrisch verpleegkundige, Ziekeren/Asster (1974-2016) JV Jo Vandewalle, Psychiatrisch verpleegkundige, Ziekeren, (1980-2014), Reling KM Karel Mampuys, Klinisch Ziekeren/Asster (1975-2016)

psycholoog,

LG Lode Gelade, Vakgroepverantwoordelijke maatschappelijk werk, Ziekeren/Asster (1975-…) LSt Lieve Sterken, Directrice Nursing, Sancta Maria (1964-2002)

Renson B., Sourbron, Nijssens, 125 jaar Psychiatrisch Centrum Ziekeren, Sint-Truiden, 1995

Luc Schalenbourg, Dir. Patiëntenzorg, LSc Sancta-Maria (84-99) Ziekeren/Asster (78/79, 2002-…)

Renson B., Sourbron, Nijssens, Permanente Tentoonstelling Ziekeren, Sint-Truiden, 1994

MK Manu Keirse, Klinisch psycholoog, Ziekeren (1969-1973)

MP Marcel Plessers, Hoofd Sociale Dienst, Ziekeren (1971-1991), voorzitter Bestuursraad Bewust MC Dr. Marie-Paule Clerinx, Hoofdgeneesheer, Sancta-Maria/Asster (1989-…) MV Mia Vandebeeck, Vakgroepverantwoordelijke ergotherapie, Sancta Maria (1970-2011) Niek Geuens, Maatschappelijk werker NG Ziekeren (1980-1991), Directeur Bewust De samenstelling en eindredactie was in handen van Jaak Poncelet, Karel Mampuys en Dr. Jos Bollen.


V.U. Jaak Poncelet, p.a. Halmaalweg 2, 3800 Sint-Truiden

vzw asster maatschappelijke zetel melveren-centrum 111 3800 sint-truiden 011 78 80 11 www.asster.be


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.