sept 2014
#107
natuur bos landschap Ommen helpt landgoederen en daarmee zichzelf Aanpak fauna bij Staatsbosbeheer Maaien in natuurgrasland
+nieuwsbrief
inhoud
colofon Jaargang 11 Nummer 107 Sept. 2014
Vakblad Natuur Bos Landschap verschijnt 10 x per jaar (niet in juli en augustus) Redactie Ido Borkent (hoofdredactie), Geert van Duinhoven (eindredactie), Erwin Al, Joukje Bosch, Chantal van Dam, Bart de Haan, Marleen van den Ham, Jeroen van der Horst, Fabrice Ottburg, Anne Reichgelt, Pieter Schmidt, Renske Schulting, Martijn van Wijk. Vaste bijdrage Lotty Nijhuis (Stelling), Fred Kistenkas (Juridica)
3
Lay-out Aukje Gorter, aukjegorter.nl Beeldredactie Aukje Gorter en Fabrice Ottburg Cover foto Erwin Al Redactieadres Postbus 618, 6700 AP Wageningen redactie@vakbladnbl.nl 0317 465 545 Abonnementenadministratie Postbus 618, 6700 AP Wageningen administratie@vakbladnbl.nl www.vakbladnbl.nl 0317 466 439
10
Een jaarabonnement** (10 nummers) kost • particulieren: € 50,• bedrijven: € 70,• organisaties die meer dan 25 abonnementen afnemen, betalen € 42,- per abonnement. • studenten* / jongeren tot 18 jaar*: € 22,Als u toestemming geeft voor automatische incasso krijgt u € 3,- korting. *Studenten moeten bij aanmelding en elk jaar uiterlijk op 31 december van het jaar ervoor een kopie van de studentenkaart opsturen naar het secretariaat. Jongeren onder de 18 jaar (zonder studentenkaart) kunnen een kopie van hun identiteitskaart opsturen. **Een abonnement loopt in principe van 1 januari tot en met 31 december. U kunt een abonnement in laten gaan op 1 april, 1 juli, 1 oktober of 1 januari. U betaalt in het eerste jaar dan een evenredig deel van het abonnementsgeld. In januari van het volgende jaar wordt uw abonnement automatisch verlengd voor onbepaalde tijd, tenzij u vóór 1 december van het lopende kalenderjaar het abonnement schriftelijk opzegt. Door het jaar heen kunt u opzeggen met een opzegtermijn van 3 maanden. Advertenties 0317 466 432 adverteren@vakbladnbl.nl U adverteert al vanaf € 150,Druk: Senefelder Misset, Doetinchem Dit is een uitgave van de Stichting Vakblad Natuur Bos Landschap. In het stichtingsbestuur zijn vertegenwoordigd de KNBV, natuurbeherende organisaties en Landschapsbeheer Nederland. Bestuursleden: Harrie Hekhuis (voorzitter), Hans Massop, Hank Bartelink, Evelien Verbij en Hans Gierveld (penningmeester) © Overname van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding Dit blad is gedrukt op FSC®-gecertificeerd papier.
2
september 2014
18 3 Gemeente Ommen helpt landgoederen en daarmee zichzelf
18 tips, trucs & tools Claas 550 Arion met extra brede banden
6 stelling “Betaald parkeren geeft rust in de natuur”
20 Blessen: welke boodschap zit achter de bos-graffiti?
8 kort 10 De aanpak van faunavraagstukken bij Staatsbosbeheer 13 De Oostvaardersplassen anders bekeken 16 onder water oog in oog met de zoetwatervissen in Nederland
24 KNBV Boeken 26 Agenda 27 Praktijkraadsel 27 I
OBN-nieuwsbrief
Dagje mooi Vilsteren.
bijlage:
Dit jaar is het 25 jaar geleden dat de Nederlandse overheid het Overlevingsplan Bos en Natuur presenteerde. Inmiddels staat de naam OBN voor Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit. Maar het OBN is nog steeds even actueel in het verspreiden van kennis en ervaringen over natuur en natuurbeheer. Bij dit Vakblad vindt u een speciale bijlage die is verschenen ter ere van het jubileum. Er staan talloze voorbeelden van hoe beheerders, samen met onderzoekers en beleidmakers tot onderzoeksvragen zijn gekomen en hoe de antwoorden daarop leiden tot een aanpassing van het beheer. Er staan vooral voorbeelden uit de afgelopen vier jaar in om te laten zien dat er die jaren weer veel nieuwe kennis is gegenereerd maar ook om daarmee een blik te werpen op de huidige stand van kennis en onderzoeksvragen. In de OBN-nieuwsbrief in dit Vakblad staat bovendien een verslag van het jubileumsymposium. De redactie
foto's Hugo Vernhout
Magazine over het symposium 25 jaar OBN – kennis maken voor natuurkwaliteit
Gemeente Ommen helpt landgoederen en daarmee zichzelf Minder subsidies, maar meer ruimte voor nieuwe economische dragers. Dat is de kern van het nieuwe landgoederenbeleid van Ommen. De gemeente is een voorbeeld voor veel andere waar landgoederen bijdragen aan maatschappelijke functies als gezondheidszorg, recreatie en natuur, economie, duurzame landbouw, cultuurhistorie en sociale cohesie. Gesprekken met de wethouder, de contactambtenaar en een betrokken landgoedeigenaar.
— Hans Kamerbeek (zelfstandig journalist, auteur Waardevol Groen, verzamelaar verdienmodellen) > Landgoed Vilsteren heeft de afgelopen twee jaar met de tien eigen boeren gezocht naar een nieuw perspectief. Want nog grotere boerenbedrijven passen niet in het landgoed, terwijl het landgoed
ook niet zonder boeren kan. De zoektocht kwam uit op een eigen merk voor het landgoed gebaseerd op de veeteeltmethode Pure Graze, waarbij de koeien vooral gras eten en nauwelijks krachtvoer. Ze blijven zo lang mogelijk buiten, ongeveer driehonderd dagen per jaar. Op dit moment telt Nederland ongeveer vijftig Pure Graze-boeren. “We beginnen klein”, vertelt Liesbeth Cremers, een van de 37 eigenaren van Vilsteren en bewoonster van het hoofdhuis. “Dan kunnen we ervaren of er een markt is. We willen het juiste product op de juiste manier maken en op de juiste tijd op de markt brengen. De interesse is er. Enkele boeren hebben een eerste stap gezet. Er wordt spelt en haver verbouwd in plaats van lelies. Er verschijnen bloemrijke akkerranden. Met Pure Graze wordt geëxperimenteerd. En er zijn plannen voor een wijngaard en voor kaas met het landgoedmerk.” De natuurwinst van Pure Graze zit in kruidenrijk grasland, behoud van het kleinschalige landschap met houtwallen en bomen die de koeien schaduw bieden en aanvullend voedsel. Dankzij hogere prijzen voor hun producten krijgen boeren betaald voor deze toegevoegde waarde zodat zij niet mee hoeven in de trend naar grootschaligheid. Dat bevordert de leefbaarheid in de directe omgeving en het toeristisch klimaat in de regio.
september 2014
3
Een wenkend perspectief, dat leegloop van het dorp voorkomt en de sociale cohesie voor langere termijn waarborgt.
Belang van de gemeente Ommen Landgoed Vilsteren levert dus maatschappelijke bijdragen. Tegelijk biedt het eigen merk uitzicht op stabiele pachtinkomsten en dus op instandhouding van de onrendabele functies zoals natuur, landschap en recreatie. De opbrengsten daarvan komen terecht bij anderen, vooral horeca en recreatieondernemers. Via belastingen profiteert de gemeente Ommen ook. Dus heeft de gemeente er belang bij dat de landgoederen in staat blijven al hun functies te blijven vervullen. Vanuit dat besef heeft de gemeente Ommen het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening helemaal omgegooid om ruimte te geven aan plannen als een landgoedmerk en andere economische dragers. Niet alleen voor de landgoederen, maar voor iedereen die bij wil dragen aan de wensen van de gemeente. Ommen is een van de gemeenten waar geëxperimenteerd wordt met de Omgevingswet die in 2018 van kracht moet zijn. Stuwende kracht is VVDwethouder Ilona Lagas: “Als ik niet kan uitleggen waarom iets niet kan, dan moet het kunnen”, luidt haar stelregel. Ze licht toe: “De doelen zijn belangrijker dan de planologische instrumenten. Geef dus ruimte aan ontwikkelingen als die bijdragen aan de gemeentelijke ambities, ook als een bestemmingsplanwijziging nodig is.” Het enthousiasme over de Ommense aanpak is groot. Rob van Brouwershaven, directeur Natuur en Biodiversiteit van het ministerie van Economische Zaken: “Je gunt iedereen zo’n overheid die ruimte geeft om elkaars belangen te realiseren. Dus niet meer top down zoals vroeger de overheid vastlegde wat anderen moesten uitvoeren.” De Overijsselse gedeputeerde Hester Maij: “Deze werkwijze klinkt mij als muziek in de oren. Een
Landgoed Vilsteren Landgoed Vilsteren is een particulier Overijssels landgoed van 1.035 hectare groot. Hiervan is 406 hectare landbouwgrond (grotendeels verpacht aan boeren), 522 hectare is bos en natuurterrein en de rest bestaat uit het dorp, de wegen, waterpartijen, het Gasuniecomplex etc. Het is een particulier familielandgoed ondergebracht in een BV. Het dorp Vilsteren ligt in zijn geheel op het landgoed. De structuur van het dorp wordt enerzijds bepaald door de agrarische ontstaansgeschiedenis (een esdorp) en anderzijds door de eeuwenoude relatie met het landgoed. De kern van het dorp bestaat uit een kleine weide met daar omheen o.a. de kerk, de pastorie, enkele boerderijen, de molen en Huis Vilsteren. Het beleid van het landgoed is er op gericht te voorkomen dat het dorp een visueel eiland in het landgoed wordt. De overgang van het wat strakkere en goed onderhouden ontwerp van het park van de historische buitenplaats Huis Vilsteren naar de meer natuurlijke bossen buiten het dorp verloopt dan ook geleidelijk.
4
september 2014
landgoed kan volstaan met een A4-tje om een plan toe te lichten. Dat plan gaat direct naar B&W. Als het college instemt, gaan ambtenaren en landgoed samen aan de slag met de uitwerking.” En de landgoederen zelf? Joukje Bosch, stafmedewerker Overijssels Particulier Grondbezit: “Ik denk dat dit nieuwe denken over particulier natuur- en landschapsbeheer iets is voor alle beheerders. Het verhaal van Ommen is actueel en iets waar andere gemeenten op korte termijn ook mee aan de slag willen en moeten. Immers, natuur- en landschapsbeheerders worden nu klem gezet tussen rijk en provincies die sturen op economische zelfstandigheid, terwijl veel gemeenten nog vasthouden aan het oude denken dat natuur en landschap vrije goederen zijn die ze niet zelf hoeven te betalen, sterker nog, waar zij geld aan verdienen via vestigingsfactoren, WOZ, toerisme en recreatie.”
Handvest Nieuwe Ruimte voor Kwaliteit Vijf landgoederen hebben in opdracht van de gemeente Ommen, met steun van de provincie Overijssel het ‘Handvest Nieuwe Ruimte voor Kwaliteit’ geschreven. Daarin laten zij zien hoe ze partners kunnen zijn bij het realiseren van overheidsdoelen. Ook maken zij duidelijk wat ze van de gemeente verwachten, zoals meer erkenning, prestatieafspraken voor de lange termijn en één contactpersoon. Ommen heeft veel aanbevelingen uit het Handvest verwerkt in het gemeentelijk Omgevingsplan. Een van de wensen uit het Handvest is een contactambtenaar bij gemeente en provincie. Ommen heeft er een in de persoon van Huib Noltes. De provincie heeft niet gekozen voor één contactambtenaar, maar voor diverse accountmanagers Landgoederen, verdeeld over afdelingen als cultuur, natuur en landschap, landbouw en ruimtelijke ordening. Daarnaast geeft de provincie subsidie voor een landgoedconsulentschap. Dat is een samenwerking tussen het OPG (Overijs-
Beleveniswandeling.
sels Particulier Grondbezit) en Atelier Overijssel. Landgoederen kunnen begeleiding krijgen van hun idee naar een plan dat is afgestemd met de overheden en past in het beleid van de provincie. Huib Noltes schetst de grote veranderingen. “We gaan van ontwikkelingsplanologie naar uitnodigingsplanologie. Dat vergt loslaten, met hoofdletters. En dat is moeilijk voor iedereen. Maar de gevolgen zijn al zichtbaar.” Wethouder Lagas geeft een voorbeeld. “Landgoed De Stekkenkamp wil zich tot een zorglandgoed ontwikkelen. De inkomsten daaruit zijn nodig voor beheer en onderhoud van de natuur. Dit idee zit al in de planologische procedure. Voor hun nieuwbouw hoeven ze niet te compenseren. Het rood komt op de parkeerplaats van de voormalige camping. Dat is al compensatie genoeg.” Het Handvest verklaart: “Voor het beheer van De Stekkenkamp moet er een beroepskracht komen, want de eigenaresse is op leeftijd en haar dochters hebben fulltime banen en een eigen gezin. Dat inkomen zou uit het landgoed zelf moeten komen, dat grotendeels bestaat uit onrendabele natuur. Het zorgcentrum lijkt een bedreiging voor de natuur, maar de toekomstige gebruikers hebben belang bij een natuurrijke omgeving. Deze economische drager versterkt dus het ecologisch beheer, ook op lange termijn.”
Zes spelregels Lagas: “Als gemeente willen we minder regels en meer flexibiliteit. Om dat in goede banen te leiden, hanteren we zes spelregels. (1) De plannenmaker informeert buren en andere belanghebbenden tijdig. (2) Hij zorgt voor acceptatie en draagvlak. (3) Het gaat om een duurzaam initiatief, geen eendagsvlieg. (4) Het initiatief verbetert de omgevingskwaliteit. (5) Het initiatief verbetert de leefbaarheid van wijk of buurt. (6) De plannenmaker compenseert eventuele negatieve effecten op omgeving en duurzaamheid. Tachtig procent van
“Door heel vroeg in de voorbereiding, zonder inhoudelijke agenda, partijen en inwoners te vragen naar hun belangen, wensen en ergernissen. Ik zag er wel tegenop, met lastige groepen als landbouw, recreatie, Natuur&Milieu Vechtstreek en de agrarische natuurvereniging Ommer Marke. Ik heb de vier voorzitters hier aan tafel gevraagd. Ieder kreeg een half uur om het eigen belang toe te lichten. Twee maanden later kwamen ze terug om het belang van een ander te verdedigen. Dat werd een vruchtbare middag.”
Kinderen krijgen les over de natuur. Dit gaat om het lesprogramma "Van Luchtkasteel "tot Dassenburcht", een zeer geliefd lesprogramma de plannen past in het bestemmingsplan. De rest moet dus aan de zes criteria voldoen. Zo ja, dan kan het. Anders zetten we er een team van ambtenaren op die samen zoeken naar een oplossing. Opvallend is dat mensen niet meer met wilde plannen komen zoals een woonwijk met honderd huizen op een landgoed. Als ze met de buren gaan praten, met de woningcorporatie, andere belanghebbenden, nadenken over het effect op de leefbaarheid, de omgevingskwaliteit en plannen maken om de negatieve effecten te compenseren, dienen ze zo’n plan niet in, maar komen met iets dat wel kan”, ervaart de wethouder. “Huib Noltes en ik zijn vrije denkers. Ommen was na tien jaar toe aan een nieuwe Structuurvisie. Wij zaten met de benen op tafel met de vraag: hoe gaan we dit aanvliegen? We hebben aan de provincie meer tijd gevraagd en gekregen voor een integraal plan met 5 in plaats van 33 bestemmingsplannen en 1 omgevingsplan in plaats van 60 sectorale plannen. Daarin komen steeds negen thema’s aan bod: wonen, bedrijven, milieu, onderwijs, landbouw, recreatie, verkeer, natuur en landschap, gezondheid en cultuur. Wat hielp, is dat de provincie al de stap had gemaakt van een Streekplan naar een Omgevingsvisie.” Lagas: “Met ruim vijftig ambtenaren uit alle
sectoren zijn we aan de slag gegaan, met Huib als projectleider. Daarna volgden gesprekken met mensen uit heel Ommen, ook landgoedeigenaren, met steeds de boodschap: de gemeente gaat niet meer bepalen wat goed voor u is.”
Droomhuis Ilona Lagas is 33 jaar politiek actief en al enige tijd lid van de adviesgroep van het ministerie van I&M voor de Omgevingswet. “Ik ben steeds bezig met het verdiepen van de relatie gemeentehuis en buitenwereld. Terwijl we het zelfde algemeen belang nastreven, staan we vaak zo haaks op elkaar.” Tijdens een studie Conflictbeheersing stuitte ze op de verklaring. “Helemaal aan het eind van het proces krijgt de gemeente de vraag om toestemming. Als dan ‘nee’ volgt, raakt iedereen gefrustreerd. Zo had ik laatst huilende mensen aan deze tafel. Ze kregen geen toestemming voor hun droomhuis. Ik heb toen de ambtenaar er bij gehaald. Samen hebben we een schets gemaakt hoe het wel kon. Aan het eind konden ze weer lachen. Zo werd duidelijk dat de gemeente eerder betrokken moet raken bij initiatieven, niet pas aan het eind van het proces.” Tegen het Gemeentelijk Omgevingsplan kwam maar één bezwaar binnen. Hoe is dat gelukt?
Theatergroep Tuig met de voorstelling Tocht, festival de Tuin der Lusten, Vilsteren 2006.
Er verandert iets Er lijkt echt iets te veranderen in de relatie tussen overheden en landgoederen. Dat bleek op 9 januari dit jaar. Bestuurders, ambtenaren en landgoedeigenaren trok naar Heerlijkheid Mariënwaerdt in Beesd. Twee gemeenten, vier provincies en het rijk spraken uit dat zij willen meedenken en samenwerking bevorderen, uitmondend in passend planologisch beleid, want landgoederen dienen tal van maatschappelijke doelen. De provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland zoeken verbindingen met landgoedeigenaren. Dat doen ook twee gemeenten: Ommen en Rheden. Met het ministerie van Economische Zaken sloten vier landgoederen, verenigd in Het Landgoedbedrijf, een Green Deal, waarbij zij geen subsidie kregen maar wel steun bij het wegnemen van barrières. Vilsteren was een van de deelnemers aan Het Landgoedbedrijf. Toch gaat nog niet alles goed, meent Liesbeth Cremers. Zo kampt Landgoed Vilsteren met te veel dassen. “Ze eten de bodembroeders op, dus gaat de weidevogelstand hard achteruit. We willen de dassen verplaatsen, maar dat mag niet. De provincie beweegt niet in het faunabeheer. Verder willen we iets doen aan de ganzenoverlast en er een inkomstenbron van maken in plaats van een kostenpost. Ook die gesprekken verlopen traag.” Maar per saldo is zij positief. “De bal ligt nu bij de landgoederen. We moeten ophouden met zeuren omdat er nooit iets mag. Er kan veel als we ingaan op wat de overheid wil.”< Hans Kamerbeek, hanskamerbeek@hetnet.nl
Nieuwe definitie landgoed
foto Henry Krul
De samenwerking van landgoederen en de gemeente Ommen heeft geleid tot een nieuwe definitie. “Een particulier landgoed is een economische, ecologische, ruimtelijke en cultuurhistorische eenheid. Deze wordt beheerd vanuit één regiepunt, met respect voor het verleden, de betrokkenen en de toekomst. Een landgoed functioneert als maatschappelijk (familie)bedrijf. Het streeft naar continuïteit en overdracht aan de volgende generatie. Het werkt volgens het beginsel van de circulaire economie, steeds op zoek naar evenwicht tussen opbrengsten en investeringen om het voortbestaan en de ontwikkeling te kunnen waarborgen. Het creëert via innovatie nieuwe waarden voor maatschappelijke en economisch duurzame oplossingen.” Het Handvest Nieuwe Ruimte voor Kwaliteit staat op www.co-creatie.eu, zie dossier. Voor Pure Graze zie: www.puregraze.com. september 2014
5
stelling
“Betaald parkeren brengt rust in het bos” — Lotty Nijhuis (journalist)
Margreet van Beem, persvoorlichter Natuurmonumenten
“Betaald parkeren is een van de zaken waar we gezamenlijk onderzoek naar doen” > “Daar gaat wat ons betreft de discussie niet over. Wij houden momenteel een landelijke achterbanraadpleging om natuurliefhebbers te vragen naar hun mening naar natuurbeleving. Er is een spanning tussen natuur beleven en beschermen. Daar hebben wij als organisatie dagelijks mee van doen, denk aan openstelling voor mountainbikers en loslopende honden. In onze enquête zit ook een vraag over parkeren. Want ook als Natuurmonumenten kun je je euro maar een keer uitgeven en moeten er keuzes worden gemaakt. We bekijken al langer waar we geld kunnen besparen en efficiënter kunnen besteden, deels samen met Staatsbosbeheer en de 12Landschappen. Betaald parkeren is een van de zaken waar we gezamenlijk onderzoek naar doen. Mocht dit onderzoek de komende jaren leiden tot een concreet plan, dan zullen we uiteraard kijken waar het wel en niet kan. Het is niet de bedoeling mensen het bos uit te jagen.”<
6
september 2014
Frans Erinkveld, boswachter VPR Staatsbosbeheer, district NoordHolland Noord West
“De parkeerboetes zijn namelijk niet gering! Je kunt dan niet meer spreken van een ontspannen wandeling” > “In en rond Schoorl geldt bijna overal betaald parkeren. Ook bij het Buitencentrum van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer is met het parkeerbeleid van de gemeente Bergen meegelift, omdat onze parkeerplaats ook werd gebruikt door winkel- en horecabezoekers in de nabijgelegen dorpskern. De inkomsten gebruiken wij als bijdrage in de kosten van het Buitencentrum. Ik kan niet constateren dat het daardoor minder druk is geworden in het duingebied van Schoorl. De parkeerplaatsen zijn met name op zon- en feestdagen vol. Wel merk ik dat wandelaars zich verkijken op de afstand en erg zenuwachtig worden over het verlopen van hun parkeertijd. De parkeerboetes zijn namelijk niet gering! Je kunt dan niet meer spreken van een ontspannen wandeling. Staatsbosbeheer ontvangt vanaf 2014 70% minder budget voor recreatie. Dat verschil kunnen we natuurlijk nooit goed maken met betaald parkeren. We zoeken dus actief naar meerdere mogelijkheden om de huidige recreatievoorzieningen in stand te houden. Bijvoorbeeld door nog nauwer samen te werken met andere natuurorganisaties. Of door inkomsten te genereren via nieuwe partijen, zoals andere overheden en ondernemers. Staatsbosbeheer wil de natuur voor iedereen gratis toegankelijk houden. Kortom: komt allen van onze natuur genieten! Natuurlijk het liefst met de fiets of het openbaar vervoer. Als het echt niet anders kan, dan met de auto. Een kleine vergoeding vind ik dan op sommige plekken wel op zijn plaats. Dat is sterk afhankelijk van de situatie ter plekke. Bij een aantal Nationale Parken worden de mogelijkheden voor betaald parkeren verkend samen met andere partners binnen het park.”<
foto Raymond Schindeler
Wim van Tilborg, Lid permanente contactgroep Natuurmonumenten Veluwezoom en voorzitter Behoud Karakter Velp
“Bezoekers gaan in de natuur parkeren of op plekken waar mensen wonen, in de wijken of dorpen in de buurt” > “Ik denk niet dat betaald parkeren ervoor zorgt dat minder mensen de natuur intrekken. Het eerste jaar misschien, maar na een paar jaar is iedereen eraan gewend geraakt. Maar ik zou het jammer vinden als die rust in het bos de reden is om deze maatregel in te voeren. Met uitzondering van kwetsbare gebieden moet je de bezoekersdruk niet willen verminderen. Want natuur is immers van iedereen. Dat vind ik trouwens de belangrijkste reden om deze maatregel überhaupt niet in te voeren. Ik merk een grote maatschappelijke weerstand tegen dit idee. Natuur is van iedereen, dus kun je er geen toegangsgelden voor vragen. En je belast op deze manier alleen de automobilisten. Bovendien verwacht ik dat de parkeerdruk elders toe gaat nemen. Bezoekers gaan in de natuur parkeren of op plekken waar mensen wonen, in de wijken of dorpen in de buurt. Ook denk ik dat etablissementen in of om natuurgebieden nadeel van deze maatregel gaan ondervinden. Óf iedereen gaat bij zo’n horecagelegenheid parkeren zonder iets te gebruiken, óf ze moeten daar ook parkeergeld betalen en komen er dus niet meer. Er zijn natuurlijk wel manieren om deze maatregel te verzachten. Je kunt leden van Natuurmonumenten vrijstellen van het betalen van parkeergeld. Of je compenseert in de vorm van korting bij een etablissement. Dan beperk je wel de winst, maar maak je de maatregel meer acceptabel. Maar eigenlijk denk ik dat natuurorganisaties door de publieke opinie sowieso worden gedwongen dit plan in te trekken.”<
Sascha van Breukelen, hoofd communicatie en marketing De12Landschappen
“Het kost natuurlijk ook geld om parkeerterreinen aan te leggen, parkeermeters neer te zetten en te handhaven” > “Bij de afweging of je wel of geen betaald parkeren in moet voeren is voor ons het uitgangspunt dat natuur zoveel mogelijk toegankelijk is voor iedereen. Mensen moeten kunnen genieten van de natuur. Als betaald parkeren zou betekenen dat voor bezoekers het bos minder toegankelijk zou worden, dan is dit geen passende oplossing. Maar er zijn meer kanten aan deze kwestie. Als natuurbeschermingsorganisaties zoeken we naar nieuwe financieringsbronnen en proberen we efficiënter en goedkoper te werken. We onderzoeken een heel palet aan maatregelen met als doel: meer geld vrijspelen om in natuurbeheer en -ontwikkeling te kunnen investeren. Om die reden kijken we ook naar de mogelijkheid en wenselijkheid van betaald parkeren. Het is überhaupt de vraag of betaald parkeren dan een geschikt middel is. Want het kost natuurlijk ook geld om parkeerterreinen aan te leggen, parkeermeters neer te zetten en te handhaven. Als het gevolg is dat de natuurbeleving onder druk komt te staan, dan zou een eventuele kostenbesparing toch verlies op leveren.”<
foto Hans van den Bos
september 2014
7
Beheerdersdag Bos, Natuur en Landschap De Beheerdersdag heeft zich ontwikkeld tot een jaarlijkse ontmoetingsplek voor beheerders van bos, natuur en landschap. Op 26 september 2014 is de Beheerdersdag in landgoed Zonnestraal. Bezoekers kunnen kiezen uit lezingen, workshops, demonstraties en excursies, of een mini-cursus volgen in het speciaal ingerichte boslokaal. Een greep uit de onderwerpen: QD-beheer, de 6e bosinventarisatie, crowdfunding, faunabeheer, gebiedsparticipatie, sociale veiligheid, werken met de gedragscode, beheren met grote grazers, ziekten en plagen in het natuurbeheer, en nog veel meer! Er is ook een infomarkt met dit jaar voor een aantal onderwerpen een speciaal spreekuur te bezoeken is. > www.beheerdersdag.nl
Oostelijke vos in Nederland
foto Chris van Swaay
Oostelijke vos.
In juli is een vlindersoort ons land binnengekomen die nog nooit eerder in Nederland is gezien: de oostelijke vos. Het gaat om tientallen exemplaren. Deze soort bleef aanvankelijk onopgemerkt, omdat hij sterk lijkt op een andere: de grote vos. De Vlinderstichting ontdekte dat de vele waarnemingen van grote vossen die in juli werden doorgegeven, niet klopten. Het ging in alle gevallen om de oostelijke vos. Op het moment dat de oostelijke vos massaal te zien was, was het soms erg slecht weer. Op het moment dat de wind in het noorden van het land naar het noordoosten draaide, stroomde warme lucht binnen. En met die warme lucht kwamen oostelijke vossen mee. In Rusland komen nog twee vossen voor: de gehakkelde en de oostelijke vos. De laatste begon een paar jaar geleden ineens veel talrijker te worden in Rusland. Soms was het ineens een van de talrijkste vlinders. Daarna begon de soort zich westwaarts uit te breiden. Drie jaar geleden kwamen er duizenden binnen in Finland, daarna was Zweden aan de beurt en begin dit jaar werd Noorwegen bereikt en nu dus ook Nederland. Vooral in Noord-Nederland en dan met name Noord-Holland is het raak. Er zijn plekken met wel zes vlinders bij elkaar. Het is ene vergelijkbaar beeld van de invasies van de rouwmantel, een andere zeer zeldzame vlinder. Hoe lang de vlinders hier blijven is onbekend. In Finland en Zweden hebben ze overwinterd (dat doen ze net als de kleine vos als volwassen vlinder) en dat kunnen ze misschien ons in Nederland. De eerste aanwijzingen zijn er al dat de oostelijke vos in Nederland gaat overleven. Pas volgend voorjaar weten we of ze zich hier ook gaan voortplanten. Het verschil tussen de twee vossen is het best te zien aan de voorpoten. Die zijn lichtbruin bij de oostelijke vos, en donkerbruin (bijna zwart) bij de grote vos. In het Engels heet hij dan ook Yellowlegged Tortoiseshell, zeg maar geelpootvos. > www. tinyurl.com/oostelijke-vos
Steeds meer ‘bonte’ spechten in Nederland
Kleine bonte specht. foto Harvey van Diek
kort
De drie soorten ‘bonte spechten’ nemen toe in Nederland. Dat blijkt uit voorlopige resultaten van het atlasproject van Sovon Vogelonderzoek Nederland. De kleine, middelste en de grote bonte specht verspreiden zich verder over Nederland en profiteren van ouder wordende bossen. In het atlasproject van Sovon brengen vrijwillige vogeltellers van 2012 t/m 2015 de actuele stand van de broedvogels en wintervogels in kaart. Halverwege het atlasproject zijn er al opvallende veranderingen in de vogelstand waarneembaar, zoals bij deze drie soorten spechten. De kleine bonte specht is zo groot als een huismus, echt klein dus. Het is een specht van loofbossen, oude boomgaarden en parken. Hij hakt zijn hol uit in zachte houtsoorten als berk, wilg, els en populier. Tijdens de vorige atlasperiode van 1998-2000 (de broedvogelatlas verscheen in 2002) lagen de geschatte aantallen op zo’n 4500-5500 paren. Op basis van de eerste telgegevens lijkt het erop dat hun aantal is gestegen. De middelste bonte specht is een relatieve nieuwkomer in ons land. Het is een bewoner van oude eiken in weelderige loofbossen in combinatie met open plekken en dichte bosschages. Het is een echte warmte minnende soort. In de jaren zeventig, ten tijde van de eerste broedvogelatlas, werd deze specht voor het eerst met zekerheid broedend vastgesteld in de buurt van Enschede. Daarna duurde het tot 1996 voordat er weer een zeker territorium werd vastgesteld, deze keer in Zuid-Limburg. Na het verschijnen van de tweede broedvogelatlas (2002) is deze fraaie specht snel toegenomen. De huidige verspreidingskaart laat al meer dan honderd stippen zien. De middelste bonte specht rukt vanuit het oosten en zuiden flink op en bevolkt bijna het hele oostelijke deel van ons land. De grote bonte specht is net iets groter dan de middelste bonte specht en veruit de algemeenste spechtensoort van ons land. In de vorige broedvogelatlas werd het aantal broedparen geschat op 55.000 – 65.000. De huidige resultaatkaart toont een behoorlijke spreiding over het hele land. Ten opzichte van de vorige atlas heeft de grote bonte specht inmiddels ook de kust en alle Waddeneilanden bereikt. De positieve ontwikkelingen van de spechtenstand zijn grotendeels toe te schrijven aan het ouder worden van de Nederlandse bossen en de omvorming van productiebos naar natuurlijk bos. Dat dood hout mag blijven liggen speelt veel bosvogels, waar onder spechten in de kaart. Dood hout is immers een grote voedselbron voor insecten, die op hun beurt prima vogelvoer zijn. > www.tinyurl.com/spechten
8
september 2014
Groeiend aantal groene studenten Steeds meer jongeren kiezen voor een opleiding in de agro, food en groene ruimte aan HAS Hogeschool. De afgelopen jaren is HAS Hogeschool jaarlijks 15 tot 20 procent gegroeid. In vijf jaar tijd groeide de instroom van ruim 400 naar ruim 1.000 studenten. Volgens de Hogeschool groeit tegelijkertijd ook de kwaliteit van het onderwijs. De instelling beroept zich op de resultaten van de Nationale Studentenenquête (NSE), medewerkerstevredenheid en de Instellingstoets kwaliteitszorg. De algemene studenttevredenheid in de NSE steeg van 3,93 naar 3,98 (schaal 1-5). De HAS staat daarmee in de top van de middelgrote en grote hogescholen. Ook het tevredenheidsonderzoek onder medewerkers van afgelopen jaar leverde positieve resultaten op. De algemene tevredenheid ligt op een 7,8 en het ziekteverzuim ligt significant lager dan het landelijk gemiddelde: 3,37% tegenover 4,20%. Volgens Dick Pouwels, voorzitter van het College van Bestuur van de HAS Hogeschool zal er met ingang van het studiejaar 2015-2016 waarschijnlijk zelfs een numerus fixus nodig zijn voor de opleidingen Toegepaste Biologie en Food Design & Innovation. Voor alle andere opleidingen geldt een open inschrijving. HAS Hogeschool zegt de scholieren wel meer te gaan begeleiden om de juiste studiekeuze te maken. Overigens zijn er meerdere groene opleidingen die groeien. Dat merkt bijvoorbeeld Vilentum Hogeschool met vestigingen in Almere, Dronten en Wageningen. Ten opzichte van vorig jaar groeide het marktaandeel voltijd van Vilentum Hogeschool met ruim 3,5 %. Het aantal voltijdstudenten in de bacheloropleidingen groeide binnen de hogeschool met 22,5 %. De studies op de vestiging in Dronten laten gezamenlijk een groei zien van 30%, op de vestiging in Almere is dat maar liefst 80 % en in Wageningen 20%. In Dronten groeien vooral de studies Agrarisch ondernemerschap, Dier- en veehouderij, Tuin- en akkerbouw, Hippische bedrijfskunde en Diergezondheid & management. De groene studies zitten duidelijk in de lift. In Almere zijn het vooral de studies Toegepaste biologie en Biologie, voeding & gezondheid die voor veel studenten zorgen. Het aandeel studenten Toegepaste biologie steeg met 70 % ten opzichte van vorig jaar. Voor de studie Biologie, voeding & gezondheid is het stijgingspercentage 58. Het duurzame stedelijke profiel voor de vestiging in Almere blijkt een schot in de roos te zijn. Ook in Wageningen zitten de opleidingen flink in de lift. De docentopleiding voor groen onderwijs laat zowel in de voltijd- als deeltijdopleiding een flinke plus zien, circa 14 % groei ten opzichte van vorig jaar. De Master Leren & Innoveren, uitgeroepen tot Topleiding, groeit met 35 %. Na voor het eerst zelf te werven voor de docentopleiding Consumptieve Techniek (in 2013 overgenomen van Fontys) stijgt hier de instroom met ruim 70% ten opzichte van vorig studiejaar.
foto Hans van den Bos, Bosbeeld
Vroege herfst
Porceleinzwam op beuk. De herfst is dit jaar vroeger ingetreden als andere jaren. Dat zegt Arnold van Vliet van de Natuurkalender. De bladverkleuring en bladval komen zo’n drie tot vier weken eerder dan normaal op gang. De laatste jaren begon de herfst juist later dan normaal door hoge temperaturen. Uit de Groenmonitor blijkt dat de bossen momenteel zo’n 8% minder groen zijn dan vorig jaar. De vroege herfst komt waarschijnlijk door de lage temperaturen in augustus in combinatie met de zeer vroege start van het voorjaar. Door de zeer hoge temperaturen tot en met juli waren de vruchten van struiken en bomen vroeg rijp. Lijsterbessen en vlierbessen waren ongeveer een maand vroeger rijp dan normaal. Ook walnoten, eikels en beukennootjes zijn vroeg. De laatste jaren was er vaker sprake van vroege vruchtrijping maar de bladverkleuring begon dan meestal beduidend later dan normaal onder invloed van hoge herfsttemperaturen. De extreem vroege start van de bladverkleuring dit jaar kwam eigenlijk onverwacht. De oorzaak van de verkleuring zit hem waarschijnlijk in een combinatie van lage temperaturen in augustus met een de zeer vroege start van het groeiseizoen als gevolg van de zachte winter en lente. > www.tinyurl.com/vroege-herfst
Twee visarendnesten in Nationaal Park de Biesbosch
De Wieden en De Weerribben verbonden via een nieuwe faunapassage
Voor het eerst hebben visarenden nesten gebouwd in Nationaal Park de Biesbosch. En meteen twee ook. Naast de zeearend, waarvan er afgelopen jaar twee paartjes succesvol hebben gebroed in de Biesbosch, is de hoop nu ook gevestigd op een broedgeval van de visarend. ‘Door de vele natuurontwikkelingsprojecten in het kader van Ruimte voor de Rivier is de Biesbosch de laatste jaren flink uitgebreid. Het zoetwatergetijdengebied is daardoor een nog aantrekkelijkere plek geworden als jacht- en broedgebied voor de visarend” zegt Thomas van der Es, boswachter bij Staatsbosbeheer in de Biesbosch. ‘Het is uniek dat de visarenden dit jaar de hele zomer in de Biesbosch verbleven. Normaal gebruiken ze Nederland als tussenstop op hun trekroute van hun zomergebieden in het noorden en oosten van Europa en de gebieden waar ze in de winter verblijven, zoals het Middellandse Zeegebied en Afrika. ’Er zijn minimaal drie verschillende visarenden gezien in de Biesbosch deze zomer, soms vliegend met flinke takken die gebruikt worden als nestmateriaal. In augustus werden de vermoedens bevestigd en vonden boswachters van Staatsbosbeheer een tweetal nesten in hoogspanningsmasten. Dit jaar zijn de nesten nog niet gebruikt, maar het zou kunnen dat de nesten gebouwd zijn om volgend jaar als broedplek te dienen. Voor zover bekend is er alleen in 2002 ook een nest gebouwd in de Oostvaardersplassen. Hierin is uiteindelijk niet succesvol gebroed. Nu de najaarstrek is begonnen verblijven er meerdere visarenden in Nederland. Vaak verblijven de vogels enige tijd in visrijke gebieden voordat ze weer doortrekken naar hun overwinteringsgebied in onder andere Afrika. Visarenden blijven tot halverwege oktober in Nederland. Visarenden keren weer terug in Nederland uit hun overwinteringsgebieden vanaf april. Sinds 2012 broeden er zeearenden in Nationaal park de Biesbosch. In 2014 waren er zelfs twee succesvolle broedgevallen met een totaal van 4 jonge vogels. De visarend is een slag kleiner dan de ‘vliegende deur’ en heeft een vleugelspanwijdte van ruim anderhalve meter. Visarenden eten enkel vis en vangen die op spectaculaire wijze uit het water. Op hoogte van soms wel 30 meter hangt een visarend biddend boven het water en met een enorme duik pakt hij met zijn stevige klauwen grote (wit) vis. Zeearenden en visarenden zijn concurrenten van elkaar en het is dan ook de vraag of ze in de toekomst beide in Nationaal Park de Biesbosch kunnen broeden.
Voor de realisatie van de hoofdfaunapassage is de aanleg van een zeventig meter lange, zeventien meter brede en vier meter hoge brug in het verlengde van de Weteringbrug nodig. Die is geschikt voor automobilisten en fietsers. Onder de brug komt een groen gebied vol flora waar veel diersoorten straks van profiteren. Dat gebied bestaat uit een nat en een droog deel. Ook leggen we drie ecoduikers aan voor amfibieën Beide delen van het Nationaal Park WeerribbenWieden werden tot voor kort gescheiden door de provinciale weg N333 tussen Blokzijl en Steenwijk. De nieuwe onderdoorgang is 80 meter breed en daarmee een van de grootste faunapassages van Nederland. Dankzij deze belangrijke ecologische verbinding kunnen otters, reeën, muizen, ringslangen, kikkers en andere dieren de weg nu veilig passeren. De faunapassage bestaat uit droge en natte gedeeltes, zodat dieren lopend of zwemmend naar de andere kant kunnen. Er is bijna twee jaar gewerkt aan deze verbinding tussen beide gebieden. Ook is er een stuk nieuwe natuur van 313 hectare gerealiseerd, wat dienst doet als waterberging voor Noordwest-Overijssel. Hier ontstaat een moeras voor bedreigde dieren als de otter en purperreiger. En daarmee is de verwachting dat er een uitwisseling van fauna tussen beide gebieden ontstaat. Recreanten profiteren ook van de aanleg van de nieuwe brug en faunapassage. De gemeente Steenwijkerland betaalt voor 10 procent mee aan de werkzaamheden en heeft daarbij de eis dat er de mogelijkheid van een fietspad onder de brug kan komen. Vanaf die locatie ontstaat er vast een prachtig uitzicht over Wieden en Weerribben.
> www.tinyurl.com/visarend
> www.tinyurl.com/wieden-weerribben
Landschapselementen en landbouwbeleid Dijksma wil geen landschapselementen opnemen in de regels voor de vergroening van het Europese landbouwbeleid. Volgens haar brengt dat te hoge administratieve lasten met zich mee. Landschapsbeheer Nederland heeft teleurgesteld gereageerd op deze mededeling en heeft er met andere partijen als LTO en de NAJK op aangedrongen landschapselementen alsnog op te nemen. Ook de Tweede Kamer nam geen genoegen met het niet opnemen van landschapselementen. Een kamerbrede motie om de landschapselementen toch op te nemen heeft tot gevolg dat de staatssecretaris werk moet maken van een ‘ingroeimodel’ om uiteindelijk het beheer van landschapselementen als vergroeningsmaatregel toe te staan. > www.tinyurl.com/landschapselementen-GLB september 2014
9
De aanpak van faunavraagstukken bij Staatsbosbeheer Dieren worden vaak ingezet als onderdeel van het natuurbeheer, maar er kan veel meer. De tijd dat inhoudelijk goed doorwrochte ecologische visies op fauna automatisch op een brede maatschappelijke steun kunnen rekenen is voorbij. Staatsbosbeheer kiest daarom voor een andere aanpak van faunavraagstukken. In dit artikel leggen we aan de hand van voorbeelden uit hoe dit in de praktijk werkt. De publieke aandacht voor dieren in de natuur is daarbij niet zozeer een risico voor het beheer, maar vooral een kans om betrokkenheid met dieren om te zetten in bescherming van gebieden en natuurwaarden. — Meta Rijks, Theo Meeuwissen en Marjet Heins (Staatsbosbeheer)
> In het natuurbeheer gaat het veelal over de ontwikkeling van vegetatie. Maar het zijn juist dieren die regelmatig onderwerp van gesprek zijn; van de paarden uit de Nieuwe Wildernis-film, verdwaalde potvissen en wolven tot bronstige edelherten en zwijnen die opduiken op onverwachte plekken. Het overvliegen van de kraanvogels is elk voorjaar inmiddels ook digitaal te volgen via twitter. De jonge vosjes op volgdevos.nl krijgen jaarlijks miljoenen bezoeken. De otter en de zalm staan al jaren symbool voor een schoon milieu en goede waterkwaliteit. Een ontmoeting met een dier is de kers op de taart van een natuurbezoek. Dieren hebben een symboolfunctie voor natuur in brede zin. En die maatschappelijke aandacht kan twee kanten op gaan: wilde dieren zijn ongelooflijk leuk én vreselijk lastig.
Digitaal en mondig Ongeveer driekwart van de mensen in Nederland woont in de stad en de verwachting is dat deze trend zich de komende decennia voortzet. Iemand die opgroeit in een stedelijke omgeving heeft een heel andere beleving van ‘buiten’ dan iemand die opgroeit in een landelijke omgeving. Natuurbeelden blijken daarnaast niet eenduidig: dat bewijst hoe het begrip ‘natuur’ inmiddels een zeer pluriforme invulling heeft gekregen. Natuur is immers voor een ecoloog iets anders dan voor een agrariër of een gemiddelde bezoeker aan de Margriet Winterfair. Dat is niet erg, maar wel een gegeven waar je rekening mee moet houden in het natuurbeheer. Gedreven aan de slag op basis van ecologische kennis en beheerervaring is voor de terreinbeheerder niet meer genoeg. Burgers, journalisten en onderzoekers kijken kritisch mee en stellen terecht vragen. Je daarvoor afsluiten past niet meer bij een mondige samenleving waarin via social media nieuws direct voor iedereen beschikbaar is. Het kan zelfs averechts werken voor een project, je autori-
10
september 2014
foto's Staatsbosbeheer
teit en je imago. En dan niet alleen het imago van de terreinbeheerder zelf, maar van de gehele groene sector. Herintroductieprojecten zijn daar een goed voorbeeld van. Herintroducties kunnen succesvol als goed doordachte beheermaatregel ingezet worden. Maar het wordt ook wel eens uitgelegd als een ‘ecologenspeeltje’ wat de legitimiteit van een doordachte beheermaatregel ondergraaft en het hele project ter discussie zet.
De aanpak van Staatsbosbeheer De positieve betekenis van fauna, maar ook de incidenten die af en toe de kop opsteken, vragen dus om een andere benadering, waarin naast een ecologische of beheerstechnische kant ook de maatschappelijke component wordt meegenomen. Elke beheerder of boswachter komt die dilemma’s tegen: wat doe je met een dassenburcht die zich uitbreidt richting een grafheuvel? Vossen zijn uitstekende natuurlijke predatoren, maar maken geen onderscheid tussen een roerdomp, een grutto of een gans. Hoe ga je daarmee om? Wat doe je als door het verruigen of vernatten van natuur in nabijgelegen woonwijken de insectenoverlast toeneemt? Wat doe je als een poel droog valt, de vissen dood gaan en de visvereniging je smeekt de vissen te redden? Drie van dit soort dilemma’s hebben we verderop uitgewerkt (zie kaders). Staatsbosbeheer heeft faunadilemma’s uit de praktijk besproken met een brede vertegenwoordiging van (ervarings)deskundigen, zowel in- als extern: van boswachters tot wetenschappers, beheerders en natuurvorsers, mensen uit de media en beleidsmedewerkers. Stuk voor stuk waren het levendige en gepassioneerde gesprekken. Dieren blijken een veel gemakkelijker gespreksonderwerp dan planten, schimmels of ecosystemen. Alleen al het voeren van dit soort gesprekken leidt tot nieuwe inzichten voor de dagelijkse werkpraktijk en tot meer begrip voor elkaars standpunten en uitgangspunten. Nieuw voor ons waren de gesprekken met experts met een sociaal-maatschappelijke insteek, die elk voor zich kansen zagen voor het natuurbeheer om via een andere aanpak van faunavraagstukken meer draagvlak te krijgen in de samenleving. Maar hoe doe je dat? Staatsbosbeheer zoekt het in een andere balans tussen
jacht) op de korte termijn moet niet ten koste gaan van de verbondenheid met ons werk of draagvlak vanuit de maatschappij op de lange termijn. Dat vereist wel dat je je bijtijds oriënteert op ‘de maatschappij’ en weet wat er leeft.
Betekenis voor de praktijk Op lokaal of regionaal niveau kunnen afwegingen verschillend uitpakken omdat de situatie in bijvoorbeeld Drenthe anders is dan in de Randstad. De verwachtingen die de buitenwereld heeft over onze rol moet duidelijk zijn. Wij hebben onze verantwoordelijkheid als terreinbeheerder, maar soms verwacht men dat wij vanuit een bredere maatschappelijke positie (natuurbeheerder/maatschappelijke partij) bijdragen aan de oplossing van een probleem. Wij moeten ook helder zijn of we die rol kunnen oppakken en waarmaken. Onze aanpak kenmerkt zich dus door de wijze waarop het gesprek wordt gevoerd waarbij alleen het elkaar overtuigen vanuit inhoudelijke argumenten niet meer werkt. We hebben de afgelopen jaren gemerkt dat deze gewijzigde benadering op de werkvloer aanslaat. Om dit te illustreren beschrijven we hier drie voorbeelden uit de praktijk.
De knagende bever
maatschappelijke wensen en ecologische doelen. En dus niet in het blijven herhalen van voorlichting of de eigen visie ‘nog een keer uitleggen’. Staatsbosbeheer beheert natuur voor mens, plant en dier. Daarbij is voor faunavraagstukken een tweedeling noodzakelijk: 1. Elk faunavraagstuk heeft een “ecologisch kader” dat betrekking heeft op onze eigen waarden en onze deskundigheid op het gebied van ecologie en beheer: • Onze terreinen en daaraan verbonden doelen zijn het uitgangspunt • Fauna hoort erbij en doet er toe • Alle dieren zijn voor ons in beginsel gelijkwaardig 2. Daarnaast is er een ‘maatschappelijk kader’: • Fauna roept emoties op • Nieuwe media vergroten en versterken lokale en regionale gebeurtenissen • Minder vanzelfsprekend vertrouwen / respect voor deskundige autoriteit zoals de boswachter of de ecoloog • Regionale culturele verschillen raken ook aan fauna-onderwerpen Mede op basis van de gesprekken met in- en externe deskundigen hanteert Staatsbosbeheer de volgende redeneerlijn voor zijn afwegingen en beslissingen met betrekking tot faunavraagstukken: • Ecologie is de basis van wat we doen, maar het maatschappelijk draagvlak is bepalend voor het kunnen uitvoeren van ‘ecologische besluiten’: of we ze uitvoeren, en hoe en wanneer we dat doen. • Fauna is integraal onderdeel van ons denken en doen, gelijkwaardig aan vegetatie of abiotiek, waar in het verleden onze aandacht zich vooral richtte op abiotiek en vegetatie – omdat zij vaak bepalender zijn voor de ontwikkeling in een natuurgebied. • De immateriële waarde van fauna is in beginsel belangrijker dan de materiële waarde van de fauna: beleving gaat voor (economische) benutting. Terreinbeheerders werken voor de lange termijn, benutting (bijvoorbeeld
Dilemma De bever is succesvol uitgezet en we zien op steeds meer plekken langs de rivieren en beken dat nieuwe burchten worden gemaakt. De bever vervult met verve zijn rol als beheerder van houtige planten, overal zijn de knaagsporen te zien. Mede daardoor is de bever een dier dat bezoekers aanspreekt en de beleving versterkt. In een enkel geval waarbij aan de voet van de dijk open water ligt met een steile oever hebben bevers in de dijk gegraven. Ook bij hoogwaters hebben we een aantal situaties meegemaakt waarbij de bever, op zoek naar droge plekken, gangen in de dijken heeft gemaakt. Deze graafactiviteiten versterken het proces van “piping” en kunnen onze dijken verzwakken. Momenteel wordt er door de rijksoverheid flink geïnvesteerd in de veiligheid tegen hoogwater.
Toepassen van de redeneerlijn voor de dialoog De bever is een inheemse diersoort (‘fauna hoort erbij en doet er toe’). Zijn succesvolle herintroductie heeft geleid tot een verrijking van de natuur langs de rivieren. Als enige diersoort die bomen ‘velt’ voegt hij dynamiek toe aan uiterwaarden en beekdalen, wat deze ecosystemen ten goede komt (‘eigen terreinen en doelen als uitgangspunt’). De (knaag-)sporen van de dieren zijn in het landschap goed zichtbaar en een struintocht door de uiterwaarden kent een extra beleving wanneer deze sporen worden ontdekt, met als hoogtepunt de waarneming van de dieren zelf (‘fauna roept emoties op’). We onderkennen het probleem van graven in dijken. Maar dat betekent niet meteen dat de bever een nieuwe plaag is die je moet verwijderen. Onder-
september 2014
11
zoek in opdracht van Rijkswaterstaat leverde technische oplossingen en inrichtingsmogelijkheden. Zo is belangrijk dat tegen de voet van de dijk zo min mogelijk open water met bosschages langs de randen moeten liggen. Ook oplossingen als hoogwatervluchtplekken, het glooiend maken van de dijkvoet, of ingraven van gaas zijn mogelijk. Welke oplossing er uiteindelijk uit de bus komt is niet alleen aan ons als beheerder om te beslissen. In gesprek met omwonenden, waterbeheerders en provincie kunnen andere en betere oplossingen bedacht worden. Daaruit volgt pas welke technische oplossingen toegepast worden. Zodat we de bever blijven koesteren als bijzonder waterzoogdier van onze Nederlandse delta.
op het gebied van excursies/ beleving. Voor onze terreinen en onze bezoekers is de komst van wilde zwijnen dus overwegend positief. We realiseren ons ook dat onze buren daar misschien anders tegenaan kijken. Uiteindelijk moet de provincie beslissen om het beleid al dan niet aan te passen. De provincie zal dus de afweging moeten maken tussen alle belangen en wensen die in een natuurgebied spelen. Wij zullen in ieder geval bij de provincie bepleiten dat wilde zwijnen geleidelijk mogen terugkeren in de natuurgebieden. Wij aanvaarden in dat geval de consequentie dat er dan ook minder leuke gevolgen zijn zoals afschot in onze terreinen en dat de dichtheden laag moeten blijven. Dat hoort er ook bij.
Nieuwe vestiging wild zwijn
Vissen op het droge
Dilemma
Dilemma
In de afgelopen jaren worden er steeds vaker wilde zwijnen gesignaleerd in provincies waar zij lange tijd niet voorkwamen. Zo is in het najaar van 2010 de komst van twee wilde zwijnen op de Utrechtse Heuvelrug geregistreerd door een cameraval. In Limburg en Brabant hebben enkele rondzwervende wilde zwijnen inmiddels tot grotere populaties geleid. Ook in de grensstreek met Duitsland (Drenthe, Twente, Achterhoek) worden met regelmaat sporen van pionierende wilde zwijnen gezien. Vanuit onze terreinen op de Utrechtse Heuvelrug bezien zou de aanwezigheid van wilde zwijnen, in lage dichtheden, een aanwinst zijn en ook voor het publiek is het zwijn een aantrekkelijk dier om te ‘spotten’. De landbouw wil geen wilde zwijnen vanwege de schade aan gewassen. Wat doen we nu? Wij hebben als terreinbeheerder verschillende redenen om de wilde zwijnen te willen behouden. Ecologisch zijn ze een aanwinst (wroetgedrag, inheemse soort keert terug), en voor veel van onze bezoekers is hun aanwezigheid een verrijking van het gebied. Nadelen zijn er ook, zowel binnen als buiten natuurgebieden. De kans op aanrijdingen op wegen, landbouwschade en overlast voor particulieren als de dieren hun tuinen weten te vinden, ongewenste effecten op een aantal kwetsbare natuurdoelen etc.. Te grote populaties wilde zwijnen worden daarom maatschappelijk niet snel geaccepteerd en maatregelen zijn dan nodig. Op gebied van preventie is veel te bereiken, maar deze maatregelen kunnen behoorlijk ingrijpend, impopulair (verlagen maximum snelheid) of kostbaar (hekwerken, schadevergoedingen) worden bij grote populaties. Daar staat tegenover dat er ook partijen zijn die er op vooruit gaan als er wilde zwijnen aanwezig zijn zoals horeca ondernemers en jagers.
In sommige gebieden waar we graag rietmoeras zien is het nodig om eens in de paar jaar het water af te laten. Zo kan het riet zich verjongen en blijft het vitaal. In een natuurlijk riviersysteem zou dit vanzelf gebeuren door wisselende waterstanden. Het menselijk ingrijpen is dus ter vervanging van een (verdwenen) natuurlijk proces. Het droogleggen van het moeras zal in dit specifieke gebied gepaard gaan met (grote) vissterfte. Als terreinbeheerder willen we graag een vitaal rietmoeras. De periodieke sterfte van vis is een natuurlijk proces en voor sommige andere diersoorten een buitenkansje, zeker in de zomer als vis-eters (reigers, waterrallen, otters) opgroeiende of net-zelfstandige jongen hebben. In verhouding tot de totale vispopulatie stelt deze sterfte weinig voor, er zijn geen bijzondere soorten vis in het geding. Voor veel bezoekers en leden van visserijverenigingen echter is de sterfte van vis een toonbeeld van dierenleed en/of verspilling. Er zijn genoeg maatregelen te bedenken om een groot deel van de vis te redden. Maar willen we dit?
Toepassing van de redeneerlijn voor de dialoog Vissterfte is geen doel op zich, vanuit het gebied bezien, maar als de natuurlijke omstandigheden leiden tot vissterfte is er ook vanuit de ecologie geen reden om deze te willen voorkomen. Stoppen met periodiek laten droogvallen van het moeras is geen optie. We willen in ieder geval graag draagvlak houden voor een vitaal rietmoeras. Het verplaatsen van de vis op kleine schaal zoals in een rivierbedding heeft een relatief kleine impact ecologisch gezien, maar een grote impact maatschappelijk gezien. Als de visserijverenigingen of anderen hier de vissen willen redden werken we daar dus aan mee.<
Toepassen van de redeneerlijn voor de dialoog Voor ons is het wild zwijn in principe welkom, zijn rol als ‘tuinman’ van de natuur is zeer waardevol en zijn gedrag gewenst. Voor de marketing van een gebied is de aanwezigheid van wilde zwijnen een pré; zowel qua horeca als
12
september 2014
Meta Rijks, Theo Meeuwissen en Marjet Heins m.rijks@staatsbosbeheer.nl
foto Hans van den Bos, Bosbeeld
De Oostvaardersplassen anders bekeken
In de afgelopen tien jaar hebben de gebeurtenissen rond de massale sterfte van grote planteneters in de Oostvaardersplassen geregeld de landelijke pers gehaald. Voor- en tegenstanders van ingrijpen in het beheer van de Oostvaardersplassen hebben zich in de diverse media uitgebreid geroerd. Daarnaast laaide de discussie weer op over het uiterlijk van het ‘natuurlijke holocene landschap’ van West- en Centraal-Europa, en wat de Oostvaardersplassen daarmee te maken hebben.
— Cis van Vuure (historisch zoöloog)
> Het instellen van natuurreservaten in Nederland heeft al een eeuw lang de vraag opgeroepen welke mate van beheer nodig is. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft het beleid van ingrijpen steeds de boventoon gevoerd. Eind jaren zeventig ontstond onder invloed van de Stichting Kritisch Bosbeheer een nieuwe visie op natuurbeheer. Die hield in dat de mens minder of helemaal niet moest ingrijpen in de natuur, dat dode bomen en dieren moesten blijven liggen en dat verdwenen diersoorten moesten worden geherintroduceerd. Grote planteneters zouden het natuurlandschap zijn oorspronkelijk geachte, parkachtige uiterlijk teruggeven. De discussie over het uiterlijk van het genoemde natuurlijke holocene landschap werd in 1997 nog extra aangewakkerd, toen de bioloog Frans Vera in zijn proefschrift wetenschappelijk probeerde aan te tonen dat dit landschap destijds geen gesloten bos was, maar een halfopen parklandschap. Het zou ontstaan zijn door de vraat van grote aantallen grote planteneters. Bovendien zou de verjonging van bomen als eik en hazelaar, als zijnde lichtkiemers, in dat landschap alleen
mogelijk zijn onder bescherming van doornige struiken als meidoorn (Crataegus sp.) en sleedoorn (Prunus spinosa). Mijn onderzoek naar het Europese wilde paard en het ontstaan van de (Poolse) konik draagt nieuwe stof voor deze discussie aan. Er blijkt uit dat de huidige situatie in de Oostvaardersplassen, zoals die door de beheerders ervan wordt bewierookt als zijnde ‘de oorspronkelijke wildernis’, nauwelijks verband houdt met de oorspronkelijke holocene natuurlijke situatie.
Een andere visie Grote planteneters spelen momenteel een beeldbepalende rol in het Nederlandse natuurbeheer. Beheerders merken ze soms aan als ‘de architecten van het natuurlijke landschap’. Vanaf de jaren zeventig zijn voor begrazingsdoeleinden huispaarden en -koeien ingezet. Vanuit het buitenland werden koniks en heckrunderen in ons land ingevoerd. De eerste in 1981, de tweede in 1983. In 1982 werd het experiment met Schotse Hooglandrunderen in de Imbos gestart. De
september 2014
13
Tijdens de laatste ijstijd waren West- en CentraalEuropa bedekt met grassteppen, hét biotoop van paarden. In die tijd lag de Noordzee droog. Vissers die tegenwoordig de Noordzee bevissen halen grote aantallen botten van wilde paarden in hun netten op, evenals van mammoeten en steppewisenten. Van bijvoorbeeld het edelhert tijdens de laatste ijstijd worden daarentegen nauwelijks botten gevonden. In het Holoceen waren de rollen precies omgekeerd. Van het edelhert zijn uit die periode ontzettend veel botten gevonden. Tegen de vele duizenden edelhertbotten steken die paar wilde-paardenbotten schril af. Dit lijkt dus een sterke aanwijzing dat het wilde paard, in tegenstelling tot tijdens de laatste ijstijd, in het Holoceen betrekkelijk zeldzaam was. Zouden er in dat laatstgenoemde tijdvak veel wilde paar-
Het Oostvaardersbos, onderdeel van de Oostvaardersplassen. Zeer veel essen hier zijn tot 1,5 m hoogte van hun bast ontdaan. Mei 2012. foto T. van Vuure
14
september 2014
den hebben geleefd, dan hadden we dat zeker in de grote aantallen botten moeten terugvinden. Paarden zijn namelijk altijd een geliefde jachtbuit voor de mens geweest.
Stuifmeelonderzoek Goed beschouwd zijn die geringe aantallen wilde paarden gedurende het Holoceen ook niet verwonderlijk. Het holocene landschap waarin ze moesten leven bood immers geen ruime bestaansmogelijkheden. Als we namelijk uitgaan van de andere visie op het natuurlijke holocene landschap, dan betekent dat dat die wilde paarden hun voedsel moesten vinden in een sterk bebost landschap. Aanwijzingen voor een dergelijk landschap zijn in diverse vakgebieden te vinden. Om te beginnen is het mogelijk de geschiedenis en het uiterlijk vast te stellen van vroegere en nog bestaande wildernisgebieden. De vroegere Grote Wildernis (13e tot 16e eeuw, in het grensgebied van Oost-Pruisen met Polen en Litouwen) moet, op grond van stuifmeelonderzoek en beschrijvingen, een vrijwel geheel bebost gebied zijn geweest, met moerassen langs rivieren en meren. Afgaand op ooggetuigenverslagen was gras in die bossen een schaars goed. Van nog bestaande oerwouden, zoals bijvoorbeeld die van Białowieża (aan de Pools/Wit-Russische grens) en Rothwald (Oostenrijk) kennen we niet alleen de geschiedenis en het vroegere beheer uit gedetailleerde documenten, maar we kennen ook hun huidige uiterlijk. Uit onderzoek aan stuifmeel en bosdynamiek is gebleken dat deze oerwouden qua bosbedekking en (geringe) beschikbaarheid van gras weinig verschillen van de oerwouden van duizenden jaren geleden. Stuifmeelonderzoek en de vermeende problematische verjonging van eik en hazelaar vormen de belangrijkste pijlers onder de visie van Vera. Sedert Vera’s publicatie heeft het stuifmeelonderzoek niet stil gestaan. Nieuwe methodes zijn ontwikkeld om een nog duidelijker beeld te krijgen van de vroegere vegetaties. Een interessant voorbeeld in dit verband is een onderzoek aan stuifmeel in Ierland. Ierland heeft tot 2000 jaar voor Christus geen grote wilde planteneters gekend. Je zou het een ‘grazing exclosure’ kunnen noemen. Uit het onderzoek bleek in de eerste plaats dat de Ierse bossen net als die van het Europese vasteland een gesloten karakter hadden. In de tweede plaats bleek dat eik en hazelaar zich daar kennelijk goed in konden handhaven, want ze waren er ruim vertegenwoordigd. Ook uit ander onderzoek blijkt dat het voor eik en hazelaar heel wel mogelijk is om zich in een gesloten bos te handhaven. In het Bos van Białowieża was en is de hazelaar een algemene soort. Gebleken is dat deze boomsoort door zijn meerstammigheid in feite zeer vraatresistent is. Vermoedelijk is het de strategie van de hazelaar om zich te verjongen op windworpplaatsen, waar hij door de takkenmassa tijdelijk beschermd is tegen grote planteneters en waar goede lichtomstandigheden heersen. Bovendien was in de vroegere natuurlijke situatie de
Het oerwoud Rothwald (Oostenrijk). Sinds 1875 om zijn schoonheid en uniciteit door de eigenaar als strikt reservaat ingesteld.
foto H. Glader
personen en instanties die de introductie van de koniks en de heckrunderen uitvoerden, meenden dat juist deze dieren het meest op het uitgestorven wilde paard respectievelijk de uitgestorven oeros leken. Weliswaar wist men dat ook andere runder- en paardenrassen zonder problemen jaarrond buiten gehouden konden worden, maar koniks en heckrunderen hadden vanwege hun vermeende afstamming de beste papieren. Tegenwoordig gelden ze als iconen van het nieuwe natuurbeheer. Omdat het biotoop van het wilde paard een onderdeel van mijn onderzoek was, kwam ook het natuurlijke holocene landschap ter sprake. Het onderzoek ging speciaal over West- en Centraal-Europa. Uit archeologisch onderzoek van vindplaatsen waar botten van wild paard gevonden zijn, blijkt dat het aantal botten van dit dier in West- en Centraal-Europa zeer gering is. Op veel vindplaatsen ontbreken ze geheel, en waar ze wél aanwezig zijn gaat het om slechts enkele procenten van het totale aantal botten. Op de vier (holocene) Nederlandse vindplaatsen van wild paard gaat het in totaal om enkele tientallen botten. Nu zeggen absolute aantallen niet alles. Niet alle botten blijven bewaard, en onder zuurstofrijke omstandigheden kan het verteringsproces snel gaan. Vergelijking van de aantallen botten van het wilde paard met die van andere diersoorten kan heel verhelderend werken.
hertendichtheid betrekkelijk laag vanwege predatoren als wolf en beer. Bij een recent experiment in het Bos van Białowieža, waarbij een uit beheer genomen agrarisch gebied aan het bosreservaat was toegevoegd, blijkt dat de eik zich daar, in vrijstand, goed kan verjongen, ondanks de afwezigheid van doornige struiken als meidoorn en sleedoorn. Ook elders in het genoemde bos verjongt de eik zich momenteel in ruime mate. De dichtheden van edelherten en wisenten kunnen er als bijna-natuurlijk beschouwd worden - eerder nog iets te hoog - en wolven zijn aanwezig. Ook uit andere onderzoeken is gebleken dat de natuurlijke holocene bossen in onze streken een gesloten karakter hadden. Niet alleen stuifmeelonderzoek laat dat zien, maar ook onderzoek aan macroscopische plantenresten (zaden, bloemen etc.), insecten en landslakken. Een andere methode is het onderzoek aan de zogenaamde ‘verdronken bossen’ langs de kusten van Engeland en Wales. De resten van die bossen, 6000 tot 7000 jaar oud, bieden een unieke inkijk in het uiterlijk en functioneren van die vroegere bossen. Bij het onderzoek van die ‘verdronken bossen’ werden de boomsoortensamenstelling bepaald, de stamvorm van de bomen, hun takaanzet en de boomdichtheid. Hieruit bleek dat op de drogere gronden de toenmalige bossen gedomineerd werden door eiken, en dat het hierbij om dichte bossen ging met een hoog kronendak. Meidoorn en sleedoorn kwamen slechts sporadisch als ondergroei voor. Hazelaar was destijds veel aanwezig. Uit jaarringonderzoek bleek tevens dat de eik zich in die bossen kon verjongen: meerdere generaties eiken
Schematisch overzicht van tijdvakken en vegetaties gedurende de laatste 15.000 jaar.
kwamen naast elkaar voor, alleenstaand of in groepen.
De Oostvaardersplassen De Oostvaardersplassen worden door sommigen beschouwd als hét bewijs voor de stelling dat grote planteneters door hun vraat in staat zijn het oorspronkelijke natuurlijke holocene parklandschap te creëren. Doordat voor de Oostvaardersplassen geregeld termen gebruikt worden als ‘de natuur haar gang laten gaan’, ‘natuurlijke processen’, ‘natuurlijk functionerend ecosysteem’ en ‘Serengeti’ wordt door de beheerders gesuggereerd dat het in de Oostvaardersplassen om een oorspronkelijk natuurlijke situatie zou gaan. Zó zou Nederland er duizenden jaren geleden hebben uitgezien. Hoe wordt vanuit die andere visie, namelijk die van het gesloten bos, naar de Oostvaardersplassen gekeken? Hiervoor moeten we eerst even teruggaan naar hoe het huidige beheer van de Oostvaardersplassen eigenlijk is ontstaan. Toen dit natuurgebied in de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond, was vooral de massale ontwikkeling van de grauwe gans een opvallend aspect. Men constateerde dat die ontwikkeling tot gevolg had dat de moerasbegroeiing door vraat open gehouden werd. Om die sterk groeiende populatie ganzen die invloed te laten blijven uitoefenen, werden in 1976 om het natste moerasgedeelte kaden aangelegd. Zodoende kon de waterstand binnen het omkade gebied zó geregeld worden, dat de voedselbereikbaarheid voor de ganzen het hele jaar door optimaal zou zijn. Ook op een
andere manier werden de ganzen in de watten gelegd. Men kreeg namelijk door dat het bestaan van deze populatie ganzen sterk afhing van de beschikbaarheid van grote oppervlakten buitenkaads grasland met kort, eiwitrijk gras. Om dat gras kort te houden, zijn eerst heckrunderen en vervolgens koniks geïntroduceerd. Vera sprak in dit verband van de ‘oerband tussen vogels en zoogdieren’, daarmee suggererend dat het om een oeroud, oorspronkelijk verschijnsel zou gaan. Echter, bij archeologische opgravingen zijn in Nederland, voor de periode van het Holoceen, zeer weinig botten van grauwe ganzen gevonden, niet alleen in absolute aantallen maar ook in verhouding tot die van andere vogels. Andere watervogels, bijvoorbeeld wilde eenden, werden veel meer buitgemaakt. Het is dus sterk de vraag of die grote aantallen grauwe ganzen daar werkelijk zo natuurlijk zijn. Ook op een aantal andere punten ontbreekt nog het een en ander om de omschrijving ‘natuurlijk ecosysteem’ te kunnen rechtvaardigen. Van de grote planteneters ontbreken bijvoorbeeld eland en wild zwijn. Daarnaast ontbreekt de wolf, om van de beer nog maar te zwijgen. Vooral de wolf kan als een sleutelsoort beschouwd worden omdat het een gespecialiseerde edelhertenjager is. In de oorspronkelijke wildernis werd het aantal edelherten bepaald door de beschikbare hoeveelheid voedsel én de aanwezigheid van wolven. Door het ontbreken van de laatste kan, zoals onder andere in de Oostvaardersplassen is gebleken, de populatie edelherten ‘exploderen’ en een ravage aanrichten in de vegetatie. Wolven
zouden de herten in toom hebben gehouden. Voorbeelden van de invloed van wolven op herten zijn er te over. In Yellowstone National Park (VS) hebben (geherintroduceerde) wolven de hertenstand sinds 1995 met 80 procent doen afnemen. Ander onderzoek heeft uitgewezen dat in Noord-Euraziatische ecosystemen zonder wolven de hertenstand gemiddeld zes maal hoger is dan in ecosystemen met wolven. In het Bos van Białowieža bleek de afgelopen eeuw het aantal wolven omgekeerd evenredig te zijn met het aantal edelherten.
Conclusie Wie van moerasvogels houdt kan in de Oostvaardersplassen voorlopig nog even zijn hart ophalen – hoewel ook zij steeds meer onder druk komen te staan. Maar wie geïnteresseerd is in de oorspronkelijke holocene natuurlijke wildernis, of zelfs maar in een aanzet in die richting, heeft daar weinig te zoeken. Omdat het buitenkaadse deel van de Oostvaardersplassen geen afspiegeling vormt van die oorspronkelijke situatie, is het moerasgedeelte dat indirect ook niet. Dit vanwege het kunstmatige waterpeil en de effecten van de onnatuurlijke begrazing. Tijd voor de wolf als ‘game changer’.< Cis van Vuure, t.vanvuure@chello.nl Vuure, T. van (2013). Van kaikan tot konik – feiten en beeldvorming rond het Europese wilde paard en de Poolse konik. Proefschrift Vrije Universiteit, Amsterdam. (Een Engelse versie is in voorbereiding).
september 2014
15
onder water
Oog in oog met de zoetwatervissen van Nederland — Matthijs de Vos & Arthur de Bruin
Voor ons geen koraalriffen of tropische bestemmingen. Het Nederlandse zoete water biedt volop uitdagingen om een prachtige onderwaterwereld te bestuderen en fotograferen. We duiken de vissen achterna op de plek waar zij zich thuis voelen. Zoetwatervissen in Nederland In Nederland komen inmiddels zeventig vissoorten in het zoete water voor. Oorspronkelijk waren dat er vijftig maar onze visfauna is aangevuld met uitheemse vissen die in Nederland een geschikt leefgebied hebben gevonden. Er zijn heel wat vissoorten die je door heel Nederland tegen kan komen zoals baars, snoek, brasem en blankvoorn. Om minder bekende vissoorten zoals vetje, winde, zwartbekgrondel, elrits of beekprik te zien en te fotograferen zijn expedities in sloot, beek of rivier nodig. Belangrijkste voorwaarde is natuurlijk de helderheid van het water en dat is afgelopen jaren sterk verbeterd. In veel gevallen is het doorzicht voldoende voor een kijkje onder de waterspiegel. Inmiddels kun je op in Nederland op veel plaatsen prachtig snorkelen en duiken.
Timing Bij het fotograferen van vissen draait het vaak om timing. Om op de juiste plaats op de juiste tijd te zijn is een goede voorbereiding belangrijk. Bijvoorbeeld als je het interessante schouwspel van de paai vast wil leggen, of een schuwe zeldzame vissoort in zijn natuurlijke habitat wil fotograferen. Ecologische kennis van de soort het belangrijkste hulpmiddel. En daarna een beetje geluk, geduld en veel uren onder water.
Aquarium in een boerensloot Een snorkelexpeditie midden in de zomer in een heldere wetering in de Betuwe geeft bijvoorbeeld meer inzicht in het paaigedrag van de bittervoorn. Het zicht is fantastisch zoals in een tropisch aquarium. Tussen het frisse groen van waterviolier en fijne waterranonkel zwemmen de mannetjes van de bittervoorn in hun fel paarsroze gekleurde paaikleed. Bittervoorns houden er een bijzondere voortplantingsstrategie op na en gebruiken de grote zoetwatermossels (schildersmossels en zwanenmossels) om zijn eitjes in af te zetten. In de mossel worden de eitjes beschermd en doordat de mossel continue water rond pompt blijven de eieren voorzien van zuurstofrijk water. De bittervoorn mannetjes kiezen een zoetwatermossel uit die ze verdedigen tegen andere bittervoorns. De grootste en mooist gekleurde mannetjes zijn in staat hun mossel te verdedigen tegen rivalen. De keuze is aan het vrouwtje welk mannetje en welke mossel zij het mooist vindt. Het vrouwtje ontwikkelt in de paaitijd een legbuis waarmee ze haar eitjes in de instroomopening van de mossel kan brengen. Per keer legt ze drie eitjes in de mossel en dat zo’n tien keer per dag gedurende twee à drie dagen.
Ecologische interesse Het Nederlands zoetwater is adembenemend mooi. Met dank aan waterbeheerders en de toenemende aandacht voor een schoon oppervlaktewater is Nederlands zoetwater sterk in kwaliteit verbeterd. Als gevolg van de watervervuiling zeldzaam geworden vissoorten zoals barbeel, winde en bittervoorn hebben een comeback gemaakt en komen inmiddels weer voor op de plekken waar ze thuishoren.
16
september 2014
september 2014
17
tips, trucs & tools
Maaien in natuurgrasland: hoe maken we het kort? > Vochtige natuurgraslanden (grondwater in groeiseizoen 50-20 cm beneden maaiveld) hebben een vochtige, wat slappe en hobbelige bodem, een hoge en kwetsbare biodiversiteit. Het beheer is lastig en duur en daar staan nauwelijks inkomsten tegenover. De hoge biodiversiteit hangt nauw samen met de aanwezige microgradiënten en de vochtkwaliteit en -kwantiteit en die hangt onder meer weer af van een zo min mogelijk door verdichting of insporing verstoorde bodem. Het negatieve beheersaldo maakt dat deze natuur niet meer past onder agrarische bedrijfsvoering. Het antwoord is dan natuurbeheer, waarbij rationalisering van hoe de kosten te beperken bij behoud van natuurkwaliteit onontkoombaar is. Landbouwmechanisatie in aangepaste vorm blijkt onmisbaar om tegen aanvaardbare kosten deze biodiversiteit in ons landschap te behouden. Dat ondervindt Staatsbosbeheer in het uitgestrekte en cultuurhistorisch beheerde stroomgebied van de Drentse Aa.
Probleem Beheer van vochtig natuurgrasland bestaat onder andere uit jaarlijks maaien en afvoeren van het maaisel. Dat gebeurt tegenwoordig uit kostenoverwegingen met forse trekkercombinaties die zijn uitgerust met grote, brede banden om de bodemdruk laag te houden. Het maaibeheer bestaat normaal gesproken uit drie werkgangen: • het maaien zelf, bijvoorbeeld met een hydraulisch aangedreven schotelmaaiers voorop en achterop de trekker, • het op wiersen harken van het gemaaide gras met een rupshark achterop een trekker, • het oprapen van het (eventueel deels gedroogde) gras met een opraap- en doseerwagen. Drie arbeidsgangen die uit efficiency soms met dagen tussenposen worden gereden. Drie arbeidsgangen ook die steeds weer een aanslag plegen op de bodem door het berijden met de machines. Drie arbeidsgangen die ieder kosten van het voertuig en de chauffeur inhouden.
Het idee In 2005 vroeg Pieter Jan Wolf, destijds senior veldmedewerker bij Staatsbosbeheer in de Drentse Aa zich af waarom de voor (extreem) natte terreinen geschikte (en kostbare) rupsmaaivoertuigen wél een combinatie van maaien en harken in één arbeidsgang aan konden, terwijl dat bij gewone
trekkers voor vochtige en droge graslanden niet kon? Hij ging tekenen en rekenen en ontwikkelde een idee, dat hij bij Mechanisatiebedrijf Suichies uit Ekehaar (www.suichies.nl) voorlegde. Na vervolgoverleg met de Kuhn-importeur Reesink uit Apeldoorn leek het idee uitvoerbaar. De sterke arm van de Kuhn GMD 2810FF zou het gewicht van een Bartholet bandhooier met 14 harkarmen moeten kunnen dragen. Op deze manier ontstond een trekkercombinatie met een frontmaaier, een achtermaaier en daaraan vastgelast de harkcombinatie. Staatsbosbeheer zag ook de meerwaarde van deze combinatie en gaf groen licht voor de aanschaf van zo’n experimentele combinatie.
De uitvoering Vanaf 2007 heeft de professioneel in elkaar gelaste maai-hark combinatie bijna 6 jaar meegedraaid en was toen afgeschreven. Dit is voor natuurbeheer geen ongewone afschrijftermijn: het voor natuurkwaliteit gewenste oneffen terrein maakt dat de machines veel zwaarder slijten dan in de landbouw. Daarbij komt dat in dit voorbeeld de machines jaarlijks worden ingezet op ongeveer 300-400 ha natuurgrasland (waaronder ook veel kleine stukjes), waar een boer het vaak houdt op 50-60 ha te maaien agrarisch grasland per jaar. De geconstateerde voordelen van de combinatie spreken voor zich:
foto's Erwin Al
Onder: de trekker kan dankzij het brede harkbereik ongeveer twee meter uit de slootkant blijven.
Links: de maai-harkcombi van achteren met duidelijk de harkbreedte en de wiers die tussen de achterwielen van de trekker uitkomt. Op de achtergrond de opraap- en doseerwagen.
18
september 2014
• doordat de wiersen direct na het maaien worden opgeworpen blijft er vrijwel geen nietopgeharkt gras achter op het land; • een arbeidsgang minder betekent minder (kans op) insporing in het land; • een arbeidsgang minder betekent het uitsparen van trekker + chauffeur voor de hooihark; • 1 of 2 opraapwagens met een (niet aangedreven) meesturend 8-wielig onderstel kunnen continu aan de slag achter de maai-harkcombinatie, zodat het gras dezelfde dag van het land is. Er zijn ook wat kanttekeningen te plaatsen. Zo is het afvoeren van het gras op de dag van het maaien mogelijk een beperking voor de zaadval. Aangezien echter vanaf tweede helft juli tot in november gemaaid wordt zal de zaadval grotendeels voorafgaand aan het maaien hebben plaatsgevonden. Verder lijkt het afvoeren van het natte gras minder gunstig voor het gebruik ervan. Echter, het natuurgras is niet bedoeld als veevoer en wordt ook niet meer beschouwd als afval. In Drenthe wordt het vochtige gras onder andere afgezet naar: • (hobby) boeren, schapen-, manege en paardenhouders • biovergisting (8000-10.000 ton/jaar) • boeren in de omgeving die het gras gebruiken
als structuurverbeteraar op de hogere (arme) esgronden. De combinatie met de Krone opraapwagens kan direct achter het maaien aan het gras rapen, en dankzij de acht wielen is de bodembelasting laag. Wel moet de trekker het hele gewicht verplaatsten dus in hoeverre de raapcombinatie de 25 kuub capaciteit kan benutten, hangt af van de belastbaarheid van het terrein. Dankzij de capaciteit en het veel bredere gemaaide spoor naast de wiersen van de maai-harkcombinatie kan ook bij het rapen tot circa 30% bespaard worden op het aantal rijbewegingen op het gemaaide land. Bijkomend voordeel is dat met aan de achtermaaier bevestigde hark je op 2,5 meter naast de trekker maaisel kan wegharken, wat ongeveer 2 meter meer is dan met een “normale” hooiharktrekkercombinatie. Vooral langs sloten en poelen is dit een groot voordeel, zowel voor het weghalen van het maaisel als voor de belasting van deze kwetsbare taluds.
De besparing In ieder geval wordt een harkgang per terrein bespaard, wat neerkomt op besparing van kosten voor de chauffeur en voor de inzet van de machines. Aangezien de maai-harkcombinatie slim
gebruik maakt van de wiers van de frontmaaier, waar de hark het verse maaisel van de achtermaaier direct bovenop harkt is in de praktijk meer bespaard. Dit komt volgens Wolf voor Staatsbosbeheer neer op circa € 40,-/uur besparing voor al de 300-400 ha gemaaide terreinen. Bij een snelheid van 8-11 km/uur maai-harken en een maaibreedte van ongeveer 5 meter komt neer op ongeveer 15 minuten per ha harkwerk, voor 400 ha is dat dus 100 uur. De besparing voor Staatsbosbeheer is dan circa € 4.000,- per maaironde, waarbij de besparing voor het rapen nog niet is meegerekend. Inmiddels heeft Staatsbosbeheer een derde maaiharkmachine gekocht.< Erwin Al, redactie@vakbladnbl.nl
Technische gegevens: Trekker: Claas 550 Arion met extra brede banden Schotelmaaier voor: Kuhn frontmaaier FC 313F (werkbreedte 3,13 m) Maai/harkcombinatie achter: 3 punts Kuhn GMD 2810FF + Bartholet Bandhooier 4B4Z14 (met 4 harkgeleidende riemen), ontwikkeld en geleverd door Suichies Mechanisatie uit Ekehaar; Opraap- en doseerwagen: Krone AX 250L (25 m3 laadvermogen, 1,7 m werkbreedte, geleverd door Timmer & Timmerman Mechanisatie uit Gieten; DWM tandemstel 8 wielig, meelopend gestuurd, geleverd door Van der Molen uit Nieuweschoot.
illustratie Erwin Al
Boven: zijaanzicht van de maai-harkcombinatie met de frontmaaier, de achtermaaier en daaraan bevestigd de (hier omhoog getilde) harkunit.
september 2014
19
Op vrijdag 2 maart 2012 vond op het Landgoed Den Treek-Henschoten de eerste Nationale Strependag plaats, een initiatief van Nederlandse blessers. Het doel van deze informeel en informatief opgezette dag was het uitwisselen van ervaringen en gedachten, maar vooral ook om uniforme blestekens en -kleuren vast te stellen. Dit is bedoeld om de werkketen van beheerplanning tot houtafvoer zorgvuldig te laten verlopen en de communicatie onderling en naar het publiek te verbeteren. Twee jaar verder maken enkele oud-deelnemers aan deze Nationale Strependag de balans op. Hoe staat het met het vak van de blesser en zijn de toen afgesproken kleuren en tekens inmiddels gemeengoed geworden?
— Jeroen Oorschot (Borgman Beheer Advies), Anton Vos (Avos Bosadvies), Co van Drie (Van Drie Bosbeheer), Marnix Bouwmeester (Bouwmeester Bosbeheer), Boudewijn Swart (Swart Advies)
> Door het ontschorsen van een stukje stam van een naaldboom ontstaat er een witte harsplek: de bles. In bosbouwland is het werkwoord blessen hiermee gemeengoed geworden. Met de intrede van markeringsverf is het gebruik van het blesmes - of bijl in onmin geraakt en de herkomst van het woord blessen onduidelijk geworden. Als een bezoeker van het bos aan de blesser vraagt waarom bomen een kleurtje krijgen, wordt bij het horen van het woord ‘bles’ al snel gedacht aan het zegenen van het bos. De opmerking dat die graffiti eerder een vloek is voor het bos dan een zegen, is dan snel gemaakt. Met het gebruik van blesverf is het blessen uitgegroeid tot een communicatiemiddel bij de beheerplanning, bosexploitatie en publieksvoorlichting. Het gebruik van meerdere kleuren en tekens is eenvoudig en gebeurt dan ook steeds vaker. Soms lijkt het bos versierd als een kerstboom. Eenduidigheid ontbreekt waardoor er verwarring kan ontstaan met onbedoelde fouten bij de exploitatie als gevolg. Daarom is ons inziens meer uniformiteit in het gebruik van bleskleuren en -tekens wenselijk. Op deze manier is zowel aan de
20
september 2014
foto's Anton Vos
Blessen: welke boodschap zit achter de bos-graffiti? Eerste dunning met toekomstbomen: oranje balk en fluor blauwe stip.
vakcollega als aan het publiek het verhaal achter een bosbehandeling goed uit te leggen: “blauw blijft, oranje gaat om”.
Krijgt de eigenaar wat hij wil of verwacht? Het bos is van de eigenaar en hij of zij moet er op kunnen vertrouwen dat het bos na een ingreep zich gaat ontwikkelen in de richting die past bij de vastgestelde visie en doelstellingen. De blesser is daarom een belangrijke schakel in de keten eigenaar-beheerder-blesser-houthandel-zageruitrijder. De eigenaar mag verwachten dat de wensen qua uitvoering van het bleswerk en de houtexploitatie gerealiseerd worden. De beheerder vertaalt het langetermijndenken in kortetermijndoelen. De blesser maakt op basis hiervan de keuzes welke bomen moeten blijven en welke moeten wijken. De blesser tekent letterlijk de bosbehandeling uit en de houtexploitanten moeten hiermee uit de voeten kunnen. Van elk schakel in de keten is vakmanschap vereist. Een goede onderlinge communicatie is essentieel. Zorgvuldigheid bij beheerplanning, exploitatie en voorlichting dient geborgd te zijn voor een duur-
zaam beheer. De blesser vergaart veel boskennis waarmee zowel de beheerder als de bosexploitant hun voordeel kunnen doen. Elk bosbestand wordt, vaak in meerdere werkgangen, volledig doorkruist. De blesser krijgt hiermee een totaalindruk van het functioneren van het bos en haar ecologische en cultuurhistorische waarden. Het terugkoppelen en doorgeven van al deze kennis aan de andere schakels in de keten van boseigenaar tot exploitant, lijkt ons van groot belang. Zowel voor het bosecosysteem zelf als voor alle partijen die bij het bosbeheer betrokken zijn en voor het behoud van het vertrouwen van het publiek, dat zich soms zorgen maakt of er doordacht en zorgvuldig gewerkt wordt in het bos. Gelukkig kan de blesser tegenwoordig beschikken over een breed scala aan digitale hulpmiddelen om veldkennis op te slaan en te delen. Desondanks blijven eenvoudig te begrijpen blesmarkeringen in het bos noodzakelijk voor een zorgvuldig verloop van de bosbehandeling van A tot Z.
Nationale strepenstandaard: het bos-alfabet Op de Strependag in 2012 heeft een groep blessers
afspraken gemaakt voor de toepassing van bleskleuren en -tekens die eenduidig en eenvoudig zijn. Twee jaar later zijn de ervaringen gedeeld en geëvalueerd op de volgende punten: • Voorkomen van een kakofonie aan kleuren en tekens in het bos • Goede zichtbaarheid voor machinale houtoogst, ook na langere tijd (> 1 jaar) • Eenduidige markering voor een soepel en zorgvuldig verlopende houtoogst • Eenvoudige markering, te begrijpen zonder instructie of kaart • Herkenbaar en uitlegbaar voor de eigenaar en recreant De afspraken wat betreft het kleurgebruik waren simpel: • Rode of oranje blesmarkering (of een kleur binnen deze kleurrange) voor bomen die geveld moeten worden • Blauwe blesmarkering voor bomen die blijven en een bepaalde status hebben, bijvoorbeeld toekomstboom, dunningspad, habitatboom Elke variant van kleur binnen het spectrum van rood of blauw wordt geaccepteerd. Bijvoorbeeld roze, licht - of donkerblauw. Omwille van een goede zichtbaarheid voor de exploitatie worden markeringen op ooghoogte aangebracht. Markante bomen krijgen indien nodig een blauwe stip op de stamvoet die niet zeer opvallend is voor de recreant. Voor het gebruik van blestekens werden verder geen gedetailleerde afspraken gemaakt. Uitwisseling van ervaringen met stippen, strepen of kringen op bomen in verschillende situaties werd belangrijker geacht. Eén uitzondering werd gemaakt, namelijk voor het aanduiden van
dunningspaden. Afgesproken is om een dubbele blauwe streep op de randbomen en een verticale oranje streep op de bomen/struiken in het hart van het pad te gebruiken.
Bleservaringen met de kleuren en tekens Het ezelsbruggetje “blauw blijft - oranje gaat om/ rood is rooien” werkt goed in de communicatie. Het is gemakkelijk te onthouden en geeft in een notendop weer waarom er graffiti op de bomen wordt gespoten. Van markeringsverf of blesverf zijn vele merken en kleuren verkrijgbaar. Een standaardkleur is daarom niet af te spreken. Wel is er onderscheid te maken in gewone blesverf en langblijvende blesverf. De langblijvende blijft zeker vijf jaar goed zichtbaar in tegenstelling tot de gewone die
na twee jaar nog maar beperkt zichtbaar is. Voor bijvoorbeeld toekomstbomen of dunningspaden heeft langblijvende verf het voordeel dat deze nog goed zichtbaar is bij de volgende blesronde. Fluorescerende verf helpt daarentegen de exploitant in donkere bossen en/of op de kortere herfst- en winterdagen. Voor het aanduiden van dunningspaden is ook gewerkt met langblijvende gele verf in plaats van blauwe verf. Deze gele kleur bevalt goed omdat het voldoende opvalt voor de exploitant en het bosbeeld weinig verstoort. Nadeel is dat je als blesser een extra spuitbus mee moet nemen. Bovendien stoort de langblijvende (donker)blauwe verf nauwelijks, in tegenstelling tot de standaard fluorblauwe blesverf. Het feit dat langblijvende verf vrij donker is, zorgt ervoor dat de markering
Met tekens communiceren met exploitant.
Wat vertelt de blesser? Het Nederlandse bos wordt steeds gevarieerder. Dit bos is onoverzichtelijker en ingewikkelder bij het afwegen van de juiste maatregel dan de vlaktegewijs beheerde bossen. Tegelijkertijd ligt de lat van de maatschappelijke eisen op het gebied van bosecosysteembehoud, -onderhoud en -gebruik steeds hoger. Op duurzame wijze moeten diverse functies en maatschappelijke wensen gerealiseerd en vaak gecombineerd worden in een bos. De blesser maakt de gehele dag keuzes uit een breed palet aan beheermaatregelen en dit vraagt deskundigheid. Achter elke bles zit voorbereiding en kennis van de bossamenstelling, bosontwikkeling, bodem en bosgeschiedenis van een gebied. Ervaring en gevoel voor de groei en samenhang van het bos zijn belangrijke facetten bij het blessen. De basis haal je uit de boeken. Daarna is het vooral veel en regelmatig doen. Goede leermeesters zijn hierbij belangrijk en door veel te discussiëren met elkaar over de diverse processen die zich in het bos afspelen wordt de kennis steeds verder bijgespijkerd. De benodigde kennis is breed. Naast het uitvoeren van de blesopdracht is er continue alertheid op te behouden ecologische elementen
en cultuurhistorische relicten, wordt mogelijk gevaar van bomen langs wegen en paden ingeschat en wordt bedacht hoe de exploitatie zorgvuldig én efficiënt kan verlopen. De resultaten van de het bleswerk en de vergaarde veldkennis worden vastgelegd en teruggekoppeld
aan de opdrachtgever. De digitale boomklem en gps zijn hiervoor onmisbare instrumenten. Gelukkig kan tegenwoordig de veldkennis gedeeld worden via de cloud met het programma www. bosbot.com. Het berekenen van de omvang van de houtoogst, exploitatiekaarten maken, veldgegevens verwerken in GISbedrijfskaarten of alles laten zien op de smartphone in het bos, is hiermee mogelijk. De blesser heeft de meeste veldkennis van de voorgenomen velling. Hij of zij moet in klare taal het vaktechnische verhaal achter de bles kunnen vertellen aan iedereen die meer wil weten over het hoe en waarom van de kleuren in het bos. Aan de exploitant voor zorgvuldigheid, aan de recreant voor draagvlak.
september 2014
21
in jonge bossen minder zichtbaar is dan fluorkleuren en dus voor het markeren van toekomstbomen minder geschikt is. De laatste jaren worden naast toekomstbomen ook QD-bomen aangewezen. Deze bomen hebben een hoge beschermingsstatus omdat in deze bomen extra geïnvesteerd wordt. Om deze bomen goed zichtbaar te laten zijn voor de exploitant, is het gebruik van verschillende kleuren opgevolgd. Een kring van langblijvend wit is het best bevallen. Recreanten reageren positief en maken opmerkingen vinden dat het vriendelijk oogt in het bos en dat het leuk is om te weten welke bomen het meest vitaal en kwalitatief het beste zijn en de grootste kronen gaan krijgen.
Ervaringen Wat betreft het gebruik van tekens zijn de volgende ervaringen opgedaan. Stippen zijn langer zichtbaar dan strepen doordat er meerdere lagen verf over elkaar heenkomen. Bovendien komt het bleswerk minder massaal over voor een recreant. In jong bos zijn strepen wel beter zichtbaar. Het spuiten van strepen of kringen veroorzaakt echter veel meer spuitnevel, waar je automatisch doorheen loopt om de kring te maken en is dus arbo-technisch minder verantwoord. Bij het uitzetten van exploitatiepistes werkt het gebruik van een dubbele streep op de randbomen in combinatie met een verticale streep op bomen en struiken in het hart van het pad erg goed. De dubbele streep helpt bij de oriëntatie tijdens het blessen en de exploitatie en bij het terugvinden van dunningspaden bij de volgende blesronde. Een apart teken voor de ingang van een pad als bijvoorbeeld de hoofdletter I of een blauwe pijl is overbodig. Het aanvullend nummeren van paden, zowel in bos als op kaart, wordt wel als waardevol ervaren als ondersteuning bij de oriëntatie en bij de communicatie voor behoud beschermde flora- en fauna-elementen. Tot slot, vermijd het gebruik van teveel en complexe tekens. Y-splitsingen of doodlopende
Den met eekhoornnest, zorgvuldigheid vereist.
Het bos-alfabet
Vellen en afvoeren
Vellen en laten liggen
Rijrichting exploitatiepiste
Toekomstboom
3 rode/oranje stippen, 3-zijdig op ooghoogte
Rode/oranje kruis, weerszijden van de boom op ooghoogte
Oranje verticale streep, aan weerszijde van de boom of struik in rijspoor harvester: boom wordt geveld
Blauwe stip, driezijdig op ooghoogte
Dubbele blauwe streep op boom langs dunningspad: boom blijft staan
22
september 2014
QD-boom
Ringboom
Witte streep rondom op ooghoogte
Oranje streep, rondom op stamvoet
dunningspaden werken verwarrend voor de machinist en moeten tot een minimum beperkt worden. Het wel of niet aanduiden van gevaarlijke bomen langs paden, habitatbomen of te ringen bomen moet gebeuren in overleg met de beheerder in verband met de verdere begeleiding van de bosbehandeling. Flora- en fauna-elementen markeert de blesser in het kader van de Gedragscode Zorgvuldig Bosbeheer. Er zijn ervaringen met diverse kleuren verftekens, bijvoorbeeld groene strepen of blauwe stippen en met diverse soorten lint van rood-wit plastic tot markeringsband van papier. Verf of plastic lint voor beschermde flora- en fauna-elementen worden als minder prettig ervaren. Deze blijven zichtbaar na de houtoogst of worden niet opgeruimd. Paperlint verweert binnen twee jaar en gaat dus lang genoeg mee voor een houtoogst mits ze niet vroegtijdig worden verwijderd. De kleur wit heeft de voorkeur in verband met de hoge beschermingsstatus.
Bos-alfabet Met de uitwisseling van ervaringen komen we tot een bos-alfabet, een eenvoudige en eenduidige taal die snel te leren is door de gebruiker van het bos, van exploitant tot recreant. Voor een uniforme blesstandaard zijn de volgende afspraken gemaakt: • Dunningspaden: verticale rode/oranje streep (fluorescerend) aan weerszijde van de bomen en struiken die staan in het werkpad, dubbele blauwe streep (langblijvende verf) bij de ingang en met regelmaat op blijvende bomen direct langs het dunningspad • Te vellen bomen: minimaal 3 rode/oranje stippen (fluorescerende verf). In jong bos horizontale balk aan weerszijde boom • Te ringen bomen: rode/oranje streep rondom op stamvoet, eventueel met toevoeging R • Vellen en laten liggen: rood/oranje kruis (fluorescerend) aan weerszijde boom • Toekomstbomen: 3 blauwe stippen (fluorescerend)
• QD-bomen: witte streep rondom op de boom (langblijvende verf) • Flora- en faunamarkeringen: wit papierlint De overeengekomen blestekens zouden een mooie aanvulling kunnen zijn op de uniforme richtlijnen voor houtmeten en de AVIH-GPS-Standaard uit 2007, die zorgt voor gestandaardiseerde opname van inventarisatiegegevens rondom het blessen, voorbereiding van de houtoogst en floraen fauna-inventarisaties. Hiermee is de bos- en natuurbeheersector weer een stap dichter bij een complete en goede voorbereiding van duurzaam bos- en natuurbeheer. Ondertussen zullen de dertig initiatiefnemers van de Nationale Strependag de gemaakte afspraken in de praktijk brengen en waar mogelijk andere blessers te overtuigen om hetzelfde te gaan doen. Voor meer informatie over het Bos-alfabet, kun u contact opnemen met de auteurs.< jeroen@borgmanbeheer.nl
Voorbeelden van het nieuwe bos-alfabet. advertentie
september 2014
23
Slimme benadering bosfuncties in Uelzen Op 19 juni reisde de Commissie Buitenland met een groep van 26 bosbouwers af naar Uelzen voor een driedaagse excursie. De indeling was verzorgd in samenwerking met de zeer gastvrije beheerder van de stadsbossen van Uelzen, dhr. Thomas Göllner. Bij ontvangst geeft de Forstamtsleiter van het Forstamt Uelzen een inleiding over de bossamenstelling en de organisatie van het bosbeheer in de deelstaat Niedersachsen. Er is circa 1,2 miljoen hectare bos. Het beheer van de staatsbossen is in handen van 5 Forstamten en 135 Förstereien. Ruim de helft van het bos is echter privébezit en er is dan ook een afdeling die private boseigenaren van advies en diensten voorziet tegen een beperkte vergoeding. Daarnaast is er in de
foto Casper de Groot
24
september 2014
omgeving van Uelzen een Waldmärkerschaft opgericht, een organisatie die de exploitatie van de bossen van aangesloten private boseigenaren verzorgd. Hierbij zijn ongeveer 1.500 boseigenaren met ruim 32.000 ha bos aangesloten. Op de eerste dag wordt een bezoek gebracht aan enkele privébossen en krijgen we inkijkje in de zeer gestructureerde manier van werken van deze Waldmärkerschaft. Bijzonder hierbij is dat volledig met eigen materieel wordt gewerkt en dat het hout niet aan de bosweg gesorteerd, maar direct vanaf de forwarder gesorteerd op trailers wordt geplaatst. Er kan hierdoor 15% meer hout op de vrachtwagen worden geladen omdat hier geen kraan op hoeft. Jaarlijks wordt zo de uitstoot van 1000 vrachtwagenritten uitgespaard. Nadeel van het systeem is de grote administratieve last. De tweede dag stond volledig in het teken van de stadsbossen van Uelzen. De afgelopen decennia is veel gedaan om de eentonige monoculturen van fijnspar en grove den via natuurvolgend bosbeheer om te vormen naar horizontaal en verticaal gelaagde bossen. Dit is op een groot deel van de oppervlakte goed gelukt, op veel plaatsen is sprake van gevarieerde bossen met
veel mogelijkheden voor de toekomst. Al snel wordt duidelijk dat een beheerder van dergelijke stadsbossen een meester dient te zijn in het bespelen van zowel politiek als publieke opinie. Doordat dhr. Göllner dit uitstekend in de vingers heeft, is het draagvlak voor bosbezit van de gemeente zeer groot en is er bij de meeste mensen vee begrip voor het feit dat er in het bos regelmatig gewerkt wordt. Het bos wordt beheerd met een positief saldo onder de streep, wat mede het gevolg is van het feit dat de diverse recreatieve en maatschappelijke bosfuncties worden erkend en apart worden gewaardeerd in financiële zin vanuit verschillende afdelingen. Dus niet een groot bedrag uit één pot. Er kan dus minder snel in het totale budget gesneden worden. Natuurlijk kwamen ook diverse bosbouwkundige thema’s uitgebreid aan bod, zoals verjonging, aanplant, bosverzorging en wildbeheer. De derde en laatste dag is een bezoek gebracht aan een bijzonder natuurgebied dat in eigendom is van de firma Rheinmetall, die vooral bekend staat om de productie van defensiematerieel. Dit gebied is testterrein waar regelmatig geschoten wordt en is normaal gesproken niet vrij toegankelijk voor publiek. Daardoor is het gebied zeer rijk op het vlak van fauna in allerlei soortgroepen. Meest in het oog springend zijn de aanwezigheid van de wolf, lynx, broedende zeearenden en een gezonde populatie korhoenders. Het beheer is in hoofdzaak gericht op de natuurwaarden, maar uiteraard is ook de houtproductie van belang. Jaarlijks wordt 15 hectare bos ondergeplant voor omvorming van monoculturen naar gevarieerd bos. De heide van
Kan de Pro
Silvabenadering bijdragen
aan de natuurwaarde in exotenbossen?
foto Casper de Groot
het schietterrein wordt beheerd door te branden met variatie in omvang en plaats om zoveel mogelijk flora en fauna de kans te geven zich blijvend te ontwikkelen. Door om de 6 á 7 jaar te branden blijven heidestruiken maximaal vitaal. Deze zeer interessante excursie werd afgesloten met de belofte van een tegenbezoek en we hopen dan ook in de nabije toekomst veel Duitse collega’s uit deze regio in Nederland te ontmoeten voor nog meer kennisuitwisseling. Het complete verslag van deze excursie is binnenkort op de website van de KNBV te vinden.
rijke gronden en is terughoudend op de intermediaire bodems. Na een inleiding van een Duitse expert op het gebied van bosbodemkunde zal een groep deskundigen een gesprek voeren aan een centrale tafel, met daaromheen een veertigtal toehoorders. Programma: - 17:00 ontvangst - 17:30 voordracht Klaus von Wilpert - 17:50 tafeldiscussie (inventarisatie van aspecten en standpunten) - 19:00 eenvoudige maaltijd - 20:00 vervolg tafeldiscussie (afwegingen) - 21:00 afsluiting
Casper de Groot & Reijer Knol, Commissie Buitenland Nadere informatie over de bijeenkomst en aanmelding: www.knbv.nl/activiteiten/verantwoord-oogstenvan-biomassa
Studiekringavond
Verantwoord oogsten van biomassa Op dinsdag 30 september vindt op landgoed Oostbroek De Bilt een debat van de Studiekring over de mogelijkheden en de ecologische consequenties van de oogst van biomassa uit bos plaats. Er is een toenemende belangstelling voor de oogst van tak- en tophout uit bos. Momenteel gaat het vooral om energieopwekking, naar verwachting in de nabije toekomst ook om zogenaamde biobased producten. De consequenties van deze oogst is voor het ecosysteem bos niet onomstreden. Zo is in Duitsland recent het oogstniveau van hout en tak- en topafval teruggedraaid op basis van bezorgdheid over de afname van de productiecapaciteit van het bos. Tot nader onderzoek duidelijkheid geeft, oogst Staatsbosbeheer deze vorm van biomassa voorlopig alleen op de mineraal
Tweede Nationale Bosbouwquiz Verscholen in het oude loofbos van het landgoed Staverden (Geldersch Landschap) ligt sinds begin vorige eeuw de ‘Ontspanningszaal’. De spanning zal er op donderdag 30 oktober flink oplopen tijdens de Tweede Nationale Bosbouwquiz. Quizmasters Frits Mohren en Simon Klingen leggen aan de teams 8 sets van 10 vakgerichte vragen voor. Voor een deel van de vragen moeten de teams in het naastgelegen bosreservaat aan het werk. Net als in 2010 zal de quiz worden omlijst met een aantal luchtige intermezzo’s. De prijsuitreiking is na de herfstmaaltijd, verzorgd door Gerard Koopmans. Het winnende team wacht natuurlijk eeuwige roem, maar ook een leuke prijs. Inschrijven is mogelijk per team van 4 of 5 personen. Kijk voor alle informatie op http://nbq.knbv.nl, Wees er snel bij, want vol is vol. En deze quiz wil je zeker niet missen!
Dat is de vraagstelling waar we ons in de najaarsexcursie van 2014 mee willen bezig houden. Veel beheerders met een natuurdoelstelling werken vanuit een uitgangssituatie die overwegend bestaat uit uitheemse soorten zoals fijnspar, douglas en Japanse lariks. Dat is geen makkelijke uitgangssituatie als een bos van inheemse soorten je doel is. Een bos met overwegend exoten is vooral een uitdaging als je toewerkt naar een bos waar je na een inleidend beheer (hoe lang is dat?) niet meer hoeft in te grijpen. Als je zoals bij Pro Silva de productie van (kwaliteits) hout voorstaat in een kleinschalige aanpak, met gebruik van spontane processen en met een behoorlijk aandeel inheemse soorten, hoe werk je dan in een vergelijkbare uitgangssituatie? Liggen daar raakvlakken of kansen voor bossen met een natuurdoelstelling? Waar kappen en verjongen we om steeds meer ruimte voor inheemse soorten te krijgen? En welke soorten zijn dat dan? En in welk tempo willen we verjongen? Welke bijdrage kan de houtoogst over een langere termijn leveren aan de betaalbaarheid van het beheer? Tijdens de excursie willen we in een bosgebied van een grote beheerder als Natuurmonumenten met elkaar het gesprek aangaan of de Pro Silva methodiek bouwstenen bevat om in exotenbossen te werken aan natuurwaarde. De excursies vinden plaats op woensdag 8, donderdag 9 en vrijdag 10 oktober bij Natuurmonumenten in het Bergherbos (Montferland). Meer informatie over aanmelding en de kosten is te vinden op www.knbv.nl. Wilt u zich direct aanmelden dan kan dat bij Marlide Rooding via prosilva@knbv.nl.
Commissie Bosgeschiedenis Op donderdagmiddag 2 oktober organiseert de commissie Bosgeschiedenis een excursie met inleidende lezing op het Brabantse landgoed Baest (nabij Middelbeers). De historisch geograaf Karel Leenders verzorgt een inleiding over de bosgeschiedenis van midden-Brabant. Vervolgens neemt de commissie u mee op een rondleiding over het landgoed. Thema van de excursie is “het maken van keuzes in het beheer van groene cultuurhistorische elementen”. Zie de website van de KNBV voor meer informatie over het programma en aanmelden.
september 2014
25
boeken Vogels in de stad Een nijlgans die in het ijs zat vastgevroren. Een oververhitte jonge gierzwaluw. Een met frituurolie besmeurde visdief. Een in het stadsverkeer verongelukte blauwe reiger. Een in een vislijn verstrikte kokmeeuw. Een stadsduif die door een zogenaamde duivenknipper van zijn vleugelveren was ontdaan. Een spreeuw die een winkel binnenwandelde en toen in paniek tegen de winkelruit vloog. Een nest witte kwikstaarten dat in een tuincentrum uit een plantenbak opdook. Een koperwiek die eerst door een sperwer en vervolgens door de buurtkat te grazen was genomen. Het is maar een greep uit het vogelleed dat in ‘Vogels huilen niet’ kort maar krachtig is gedocumenteerd. De onfortuinlijke vogels hadden in zoverre geluk dat ze in het Rotterdamse vogelopvangcentrum ‘Vogelklas Karel Schot’ belandden en na goede verzorging op eigen kracht verder konden. Fotograaf Anjès Gesink, vrijwilliger bij het centrum, heeft hen individueel op de foto gezet. Het zijn schitterende, onsentimentele portretten geworden van kekke en fragiele vogels op de uitgestoken hand van een verzorger. Ze illustreren dat elke vogel hier telt en zo mogelijk een herkansing krijgt, al heeft dat voor de populatie waar hij deel van uitmaakt, weinig te betekenen. De blauwe handschoen van de verzorger, een sterk visueel effect, staat volgens de fotograaf symbool voor de menselijke interventie die het leven van vogels in de stad typeert. Jaarlijks worden er zo’n 8000 probleemgevallen binnengebracht, waarvan meer dan de helft overigens niet meer te redden is. Tienduizenden mensen komen langs of bellen voor advies. Hen voorlichten en enthousiasmeren is de medewerkers van het centrum wel toevertrouwd. Het doet misschien meer voor vogels dan de opvang zelf. Dat ‘de stad’ niet één uniform vogelbiotoop is, laat Jip Louwe Kooijmans in ‘Stadsvogels in hun domein’ zien. Bepalend voor de vogelgemeenschap in een wijk zijn de ligging in ‘hoog’ of ‘laag’ Nederland, de leeftijd en de aard van de bebouwing. Zo zijn er 7 wijktypen onderscheiden, variërend van oude binnensteden en dorpskernen van voor 1900 tot moderne nieuwbouw van na 1990. Daarnaast vormen stadsparken en bedrijventerreinen een apart milieu. Voor de beschrijving van de vogelgemeenschappen is gekozen voor een indeling in gildes; de 63 soorten die in dit boek aan de orde komen zijn niet naar familie, maar naar favoriete nestplaats en broedbiotoop gegroepeerd. Tot de ‘huizenbroeders’ horen bijvoorbeeld gierzwaluw, kauw en stadsduif, terwijl koolmees, pimpelmees en ringmus als ‘holenbroeders’ gelden. De kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw, die zo vaak op daken broeden dat een kamerlid hun afschot heeft geëist, gaan hier door voor ‘pioniers’. In stedelijk laag Nederland leven meer pioniers en water- en moerasvogels, in hoog Nederland meer huizenbroeders, boomvogels en park-& tuinvogels. De gegevens over verspreiding en aantallen zijn ontleend aan het Meetnet Urbane Soorten, ja MUS inderdaad, dat sinds 2007 bestaat en meer dan 8000 telpunten omvat. In MUS worden alle vogels geteld die in het broedseizoen gebruik maken van het stedelijk gebied, om te broeden, voedsel te zoeken, of allebei. Onder een tekening van het wijktype is voor hoog en laag Nederland het gemiddeld aantal individuen van een 26
september 2014
‘Vogels huilen niet’ foto's Anjès Gesink; Uitgeverij Lecturis € 24,95
‘Stadsvogels in hun domein’ Jip Louwe Kooijmans; Uitgeverij KNNV / Vogelbescherming Nederland € 14,95 / € 13,95
soort per telpunt afgebeeld. Jammer genoeg kris kras door elkaar in plaats van gesorteerd, wat het overzicht voor de lezer niet bevordert. Het lijkt eerder een zoekplaatje dan het bedoelde referentiebeeld, helemaal omdat de vogels in minuscuul formaat zijn afgedrukt. Aan de hand van de tekst krijg je wel een idee hoe de vogelbevolking globaal is samengesteld en waarom bijvoorbeeld een vooroorlogse arbeiderswijk voor de gierzwaluw en de halsbandparkiet aantrekkelijk is. Kenmerkende soorten zijn wat uitgebreider beschreven en royaler geïllustreerd. Maar dit boekje is niet bedoeld als vogelgids of naslagwerk. Het wil vooral aanzetten tot actie. Elk wijktype biedt ‘beschermingskansen’, d.w.z. mogelijkheden om de bebouwde omgeving geschikter voor vogels te maken. Denk aan het inrichten van natuurvriendelijke oevers, het aanplanten van streekeigen heesters, het aanbrengen van vogelvides en neststenen. Daar zal vaak de medewerking van projectontwikkelaars of gemeenten voor nodig zijn. De particulier kan vast beginnen met vogels tellen en de buurt inventariseren. Steekt het resultaat ongunstig af bij het beschreven referentiebeeld, dan geeft dit boekje tips voor verbetering. Het kost meer tijd dan een manke eend bij de opvang afleveren, maar zet voor vogels meer zoden aan de dijk. Mocht de uitgever een tweede druk overwegen, dan heb ik ook een paar tips. Zorg voor duidelijke afbeeldingen, geef de referentiebeelden zo vorm dat ze voor zichzelf spreken, laat de kleuren in de staafdiagrammen corresponderen met die in de legenda en let op de consistentie van de indeling in gildes. Vraag aan de auteur: waarom uitgaan van een referentiebeeld dat op de huidige situatie is gebaseerd, als al vaststaat dat die voor verbetering vatbaar is? Waarom geen ambitieuzer streefbeeld? Chantal van Dam
agenda
¿praktijkraadsel?
24 september t/m 2 oktober Cursus Ecologisch Herstelbeheer: heide, vennen en hoogvenen www.b-ware.eu
26 september Beheerdersdag, Landgoed Zonnestraal bij Hilversum www.bosgroepen.nl/beheerdersdag
woensdag 1 en 8 oktober + 1 dag Cursus Bosdunning www.bureauschulting.nl / of www.swartadvies.nl
2 oktober Excursie KNBV cie. Bosgeschiedenis naar landgoed Baest (N-Br.) www.knbv.nl foto Renske Schulting
10 oktober Praktijkmiddag oogst en verwerking natuurgras www.probos.nl
Woensdag 15 en 22 oktober Basiscursus Houtmeten voor Verkoop en Inventarisatie www.bureauschulting.nl
28 oktober t/m 30 oktober Cursus Biogeochemie en natuurkwaliteit www.b-ware.eu
Woensdag 29 oktober, 5 november + 1 dag Cursus Verzorging van Jong Bos www.bureauschulting.nl / of www.swartadvies.nl
En dan nu tijd voor een raadsel. Op de foto van een stobbe, waarin zorgvuldig een gat lijkt te zijn gestoken met de motorzaag, is een piepklein kaboutervijvertje ontstaan. Hoewel sommige lezers genoegen zullen nemen met deze duiding, wil de redactie toch meer weten. De vraag is dus: waarom, waartoe en wie? Het panel heeft zich erover gebogen en komt met een aantal stellige, maar niet overeenkomende antwoorden. Weet u welke het juiste antwoord is? a. Op onze droge zandgrondbossen is het nogal eens arm gesteld met de broedvogelstand. Een van de redenen is het gebrek aan poeltjes, aan water. Dit is dus een door een vogelminnende bosarbeider gemaakt drinkbakje voor vogels en andere dieren des velds. b. Dit is een biotoopmaatregel voor de geelbuikvuurpad. Voor het afzetten van eieren en het volwassen worden van de larven zijn tijdelijke plasjes nodig, zoals karrensporen. Daar rijdt echter wel eens een auto of trek-
in Ierland. In 2004 kwam John Torpey op visite bij het toenmalige districtshoofd van Flevoland. De essen van Staatsbosbeheer in Flevoland zijn ideaal voor het maken van hurleys. De wortels komen door de inklinkende zeeklei namelijk boven de grond te staan. De wortelaanloop die ontstaat is nodig voor de kromming in de hurley; de jaarringen van het hout lopen namelijk mee met die kromming daardoor is de hurley veel steviger. Elk jaar levert Staatsbosbeheer zo’n 50.000 planken aan John Torpey. Het is het duurste hout dat Staatsbosbeheer verkoopt. Zie ook http://torpeyhurleys.com voor voorbeelden.
7 oktober Basiscursus natuurwetgeving www.ecologica.eu
Kabouterspiegelvijvertje
ker doorheen en dat is ook niet fijn voor die donderpadjes! Door een kuiltje in de stobbe te maken creëer je “tijdelijk” water en daarmee een veilig voortplantingsbiotoop voor de geelbuikvuurpad. c. Een eenvoudig subtiel kunstwerk die van een stobbe een grote bloemvorm heeft gemaakt, waarbij het bloemhart door het water haast opgloeit in de zon. Een kunstwerk dus, zonder doel of reden (zie internet voor meer voorbeelden van het werk van Josef Beuys). d. Hier is een es geoogst die grondstof levert voor het maken van beroemde Ierse hockeysticks. e. Het betreft een stobbe van een Amerikaanse eik, die om niet meer uit te lopen is voorzien van een door particulier gemaakt containertje voor round up, nodig voor het voorkomen van uitlopen van deze stronk. Praktijkraadsel door Renske Schulting en Erwin Al, met dank aan het vaste panel en aan Sake Bouma, medewerker beheer bij Staatsbosbeheer, die het antwoord heeft geleverd. Antwoord Zeker, er zullen vogels, insecten en kleine zoogdieren zijn die hier komen drinken. Voor de fantasierijke natuurkunstminnaar ligt hier een verborgen bodembloem. Of een geelbuikvuurpad hier blij van wordt en zijn kroost aan toe zal vertrouwen… wie weet? Maar het gaat hier echter om een in de Flevopolder geoogste es, waaruit hurleys worden gesneden: antwoord D. Hurling is een ploegsport van Keltische origine en wordt gespeeld met sticks (de hurley) en een bal, een soort van hockey (alhoewel de Ieren dat heel anders zien!). Het spel wordt voornamelijk in Ierland gespeeld. John Torpey’s hurleys, ofwel de sticks, zijn een begrip
2 oktober Middagsymposium Faunapassages in de stedelijke omgeving veldhuiscommunicatie@gmail.com www.groningen.nl/natuur
september 2014
27
ontwikkeling+beheer natuurkwaliteit
+nieuwsbrief herfst 2014
foto’s Landbeeld
Symposium 25 jaar OBN Kennis maken voor natuurkwaliteit
Het zijn dynamische tijden, ook voor OBN. Het 25-jarig bestaan van het kennisnetwerk is een goede aanleiding om samen te komen, resultaten te bespreken en vooral de blik op de toekomst te richten. Wat maakt OBN succesvol en hoe houden we het kennisnetwerk ook in de toekomst relevant?
Ruim 200 mensen hadden zich op 26 juni verzameld op congrescentrum De Boerinn bij Woerden. Vooral onderzoekers, maar ook beheerders en beleidmakers. Het prachtige weer weerhield hen niet om in schemerige ruimtes als wagenschuur en hooiberg te komen luisteren en actief mee te praten over vele facetten van OBN. Naast het plenaire programma waren er lezingen, over ‘water en natuur’, beheeradviezen, de PAS, LIFE+ en nog veel meer. Daarbuiten was er gelegenheid om bij te praten en kennis op te doen op de informatiemarkt waar de OBN-deskundigenteams zich presenteerden. Hieronder is een klein deel van het gevarieerde programma beschreven.
I
OBN, al 25 jaar relevant Dagvoorzitter Teo Wams (directeur Natuurbeheer Natuurmonumenten en bestuurslid VBNE met OBN in portefeuille) opent het symposium: “Waarom bestaat OBN? 25 jaar geleden werd er hoge urgentie gevoeld om de natuur met concrete maatregelen te helpen tegen de effecten van verzuring, vermesting en verdroging. Voor effectieve maatregelen is kennis nodig, was het idee. Zo besloot men tot het opzetten van het kennisnetwerk OBN – dat stond voor Overlevingsplan Bos en Natuur. OBN is in de loop van de tijd op onderdelen veranderd. Een belangrijk principe is gebleven: onderzoekers werken nauw samen met uitvoerders, en nog steeds is er veel aandacht voor het uitdragen van kennis naar de praktijk. Dat dit werkt bewijzen vele successen. 25 jaar OBN is óók een goed moment om met bestaande én nieuwe partijen vooruit te kijken naar de actuele opgaven rond natuurkwaliteit en de rol die kennis hierin kan spelen.”
Natuuronderzoek in Vlaanderen Om het natuuronderzoek in Nederland te spiegelen aan dat van Vlaanderen is Geert de Blust van het Belgische Instituut voor Na-
tuur- en Bosonderzoek (INBO) uitgenodigd. Met vele dia’s en persoonlijke ervaringen schetst hij de ontwikkelingen in natuurbeleid en natuuronderzoek in zijn land. Regelmatig maakt hij een vergelijking met Nederland. Lang benijdde hij ons vanwege de gestructureerde kennisopbouw. De situatie in Vlaanderen is inmiddels sterk verbeterd. Het INBO, een instituut van de Vlaamse overheid, heeft 220 medewerkers en een jaarlijks onderzoeksbudget van 15 miljoen euro. Naast wettelijk verplichte taken heeft het INBO veel ruimte voor eigen onderzoek. Ook is er capaciteit om beheerders met vragen te bedienen. INBO communiceert actief, o.a. met eigen tijdschriften en handboeken.
Paneldiscussie o.l.v. Ed Nijpels
Robuuste gebieden en soorten
Ed Nijpels (voorzitter Bosschap): De rijksnatuurvisie zou je zo kunnen lezen dat wanneer er maar voldoende robuuste natuur is, er geen aandacht meer nodig is voor de Habitatrichtlijn en de soorten - die zouden zich wel redden. Onderschrijf je dit? Mascha Brouwer (divisiedirecteur Staatsbosbeheer): Bij herstel van systemen, bijvoorbeeld de Delta of het Waddengebied, krijgt het gebied dynamiek en robuustheid. Het kan
een stootje hebben en soorten floreren. Wij proberen in onze beheerstrategie hier al langere tijd vorm aan te geven. Wat mij betreft streven we naar robuustheid én aandacht voor soorten. Het is niet ‘of’ maar ‘en’. Nijpels: Gaan we met het nieuwe rijksbeleid soorten opgeven? Brouwer: Juist in grote systemen is de natuur heel dynamisch; soorten komen en gaan. Af en toe zal je balans op moeten maken of een afnemende soort nog te redden is. Misschien moet je dan besluiten: het is genoeg geweest. Leon Lamers (hoogleraar Radboud Universiteit): We weten dat robuuste natuur een eufemisme is voor goedkope natuur. Dat is niet zo erg zolang het niet doorslaat. Er zijn enorme effecten op de natuur als we niets meer doen. En als we nergens bijsturen in de natuur krijgen we overal dezelfde saaie bende. Kennis
Nijpels: Is er in Nederland nog steeds een grote behoefte aan kennis voor natuurbeleid? Lamers: Die behoefte is er nog steeds. Dat hoor ik van alle mensen waar ik mee samenwerk. Brouwer: Wij kunnen zelf niet alle specialismen in huis hebben, daarom kunnen we niet zonder het OBN. Nijpels: Hoe gaan provincies verzekeren dat ze in de toekomst over de benodigde kennis kunnen beschikken? Jan Jacob van Dijk (gedeputeerde provincie Gelderland): Kennis is cruciaal. Er is daarom geld gereserveerd. Maar dat is niet alleen voor OBN. Kennis van bijvoorbeeld OBN blijft nodig om te kunnen motiveren waarom wij grote uitgaven doen voor het natuurbeleid, zoals de aanleg van ecoducten. Kennis hebben we bovendien nodig voor betere beheermethoden zodat het beleid effectiever wordt. Rob van Brouwershaven (directeur Natuur & Biodiversiteit, ministerie van Economische Zaken): De rijksnatuurvisie laat zien dat er veel meer natuurbeheerders in Nederland zijn dan de traditionele natuurterreinbeheerders: zoals boeren en waterbeheerders. Laat deze beheerders ook aan de slag gaan. Ik wil OBN vragen mee te denken over de ontwikkeling van een nieuw open lerend kennisnetwerk, dat deze beheerders bedient.
Lezing Innovatieve communicatie Als eerste voorbeeld van innovatieve natuurcommunicatie presenteert Andy Wilbers (AW64) de online Vennensleutel. Deze webapplicatie die hij in opdracht van OBN maakt, vervangt de oude papieren versie van de sleutel. Die bleek voor teveel gebruikers een doolhof en bleef daardoor ongebruikt op de boekenplank. Kenmerken van de digitale vennensleutel zijn flexibiliteit en gebruiksgemak. De sleutel geeft algemene informatie
waarvan bestrijding essentieel is (zie VBNE.nl). Hij benadrukt dat deze soorten tegen lage kosten kunnen worden bestreden, mits je vroeg ingrijpt. Hij hoopt dat ook gemeentelijke beheerders -die nu nog vaak invasieve soorten zoals rimpelroos aanplanten- kennisnemen van deze lijst en het advies ter harte nemen.
Afsluiting en conclusies én de mogelijkheid tot analyseren van een specifiek ven. De praktijk zal moeten uitwijzen of deze sleutel aansluit bij de wensen en werkwijze van de doelgroep. Met de interactiviteit zit het in elk geval wel goed. Dat laatste kan ook gezegd worden van het nieuwe online tijdschrift Duinenenmensen.nl van Rolf Roos (Natuurmedia). Deze website is volgens uitgever Roos méér dan een winkeletalage: het is ook een kennissite over de duinen en de mensen die er wonen, werken en recreëren. Hij richt zich op liefhebbers van duinen en stimuleert dat zij bijdragen leveren aan de website, door aanvullingen te geven op de artikelen, foto’s en filmpjes te posten, of zelf artikelen te schrijven.
Lezing Invasieve exoten Henk Siebel (Natuurmonumenten) definieert exoten als soorten die van buiten Europa in ons land zijn ingevoerd. Er zijn duizenden exoten in Nederland, de meeste geven nauwelijks problemen. De kleine groep die wel ernstige problemen veroorzaakt -omdat ze de biodiversiteit, onze veiligheid of gezondheid bedreigen- noemen we invasieve exoten. Hoe pak je invasieve exoten aan? Als de populatie nog klein is kan de soort effectief bestreden worden. Als de populatie de tijd heeft gekregen zich sterk uit te breiden is de bestrijding moeilijker en kostbaar. De meest effectieve aanpak is daarom: introductie tegengaan. Dat betekent handelsstromen in de gaten houden; bij natuurgebieden opletten bij aanvoeren van grond en voorkomen dat mensen tuinafval dumpen. Zodra exoten binnen komen zit je in een volgende fase. Vroegtijdig ontdekken en bestrijden is hier essentieel. Volgens Siebel zijn er onder de invasieve exoten maar weinig dieren waartegen effectief kan worden opgetreden. Bij planten is er een lijst van bijna 30 soorten
Als laatste onderdeel van het programma ondervraagt Teo Wams gedeputeerde Rein Munniksma van provincie Drenthe over de nieuwe rol van de provincies en de relatie met Kennisnetwerk OBN. “Ik wil dat in mijn provincie de natuur nog robuuster wordt, in goede samenhang met de wateropgave. Op andere plekken moeten ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de landbouw. We moeten onderzoeken waar we economische voordelen kunnen halen uit recreatie en beleving.” Munniksma heeft OBN leren kennen als een kennisnetwerk dat toepasbare kennis oplevert: “In het Reestdal hadden de provincies verschillende opvattingen hoe ze met natuur om wilden gaan. In goed overleg is er een pragmatische en goede oplossing gekomen. Een OBN-advies leverde daarbij een belangrijke bijdrage.” Munniksma zou graag zien dat OBN zich ook ontfermt over het agrarisch natuurbeheer; hij ziet weinig in een gescheiden kennisnetwerk voor agrarisch natuurbeheer. Tenslotte geeft Wams een korte impressie van de dag: “Binnen OBN komen beheerders, beleidmakers en onderzoekers tot relevante vragen en toepasbaar onderzoek. Het is vandaag weer eens bevestigd dat OBN ongelooflijk kosteneffectief opereert. Veel genoemd is de wens tot verbreding: met water, met agrarisch natuurbeheer. Daar liggen kansen. Daarnaast zou het goed zijn dat OBN sterker aansluit bij de vragen vanuit het beleid. Tot besluit: we kunnen nooit teveel doen aan kennisverspreiding. Want wat heb je aan kennis wanneer die niet toegepast wordt?”[HvdB] Voor meer info over het symposium: www.natuurkennis.nl +nieuwsbrief herfst 2014
II
Op verzoek van beheerder It Fryske Gea heeft een delegatie van het OBN-deskundigenteam Duin- en kustlandschap advies uitgebracht over effectieve beheeringrepen voor het duingebied op Oost-Ameland. Voor It Fryske Gea is de vergaande veroudering en verruiging van de grijze duinen in dit gebied een belangrijk aandachtspunt. In de vorig jaar opgestelde beheervisie heeft de organisatie aangegeven dat ze het areaal goed ontwikkeld grijs duin (habitattype H2130) wil gaan uitbreiden. Dit is ook de ambitie vanuit het beheerplan Natura 2000. Als maatregel dacht men aan grootschalig plaggen, mogelijk aangevuld met maaien en of beweiden, in totaal op ongeveer 10 procent van het verruigde grijze duin (30 ha). OBN kreeg de concrete vraag welke locaties op Oost-Ameland het meest kansrijk zijn om met ingrepen de ecologische kwaliteit van het gehele duingebied te verbeteren.
Aansluiten bij natuurlijke processen Voor elk van de vier deelgebieden gaf het OBN-team een concreet advies op maat. Voor de duinrand van de begraasde kwelder was het advies: geen aanvullende maatregelen uitvoeren, want hier gaat het goed. Op het sterk verruigde terrein van de oude meeuwenkolonie zagen de deskundigen weinig in plaggen, eventueel wel in begrazen. In een jongere en kalkrijkere duinenrij leken de potenties gunstig voor plaggen, zeker als daarbij een drempel verwijderd zou worden waardoor bij noordwesterstorm zeewater tot aan de voet van het duin kon komen. In de zeereepduinen zag het OBN-team zo positieve effecten van de in 2012 gemaakte stuifkuilen en kerf, dat het adviseerde deze ingrepen op grotere schaal toe te passen om nog meer dynamiek te genereren. Kern van het advies was steeds: zoveel mogelijk aansluiten bij natuurlijke processen die de ontwikkeling van de vegetatie sturen. Dat zijn de werking van (zout)water en wind, en de begrazing door konijnen en de ingebrachte grote grazers. De adviseurs benadrukten ten slotte de noodzaak om een monitoringplan op te zetten, onmisbaar om in de toekomst vast te kunnen stellen of de maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Ecoloog Sietske Rintjema is enthousiast over het advies: “De problematiek is helder beschreven en de kansrijkdom in de verschillende situaties is goed in kaart gebracht. Verrassend vonden wij dat de adviseurs ons juist afraadden om op de sterk verruigde plek van de oude meeuwenkolonie te gaan plaggen, vanwege de lage potenties voor natuurherstel en de aantasting van aardkundige waarden (duinbogen).” De beheerder neemt het doorwrochte advies zeer serieus, het vormt een belangrijke basis bij de verdere planuitwerking die reeds is gestart.[HvdB] Voor meer informatie: het beheeradvies staat op www.natuurkennis.nl
foto Alma de Groot
En welke maatregelen daarbij het meest effectief zijn? Het ad-hoc adviesteam heeft zich in het onderwerp verdiept en bezocht het terrein in april. Dat in het oude duincomplex nauwelijks meer verstuiving plaatsvindt, met een bijbehorende flora en fauna van oude successiestadia, is een natuurlijk fenomeen. Al is de aard van de vegetatieontwikkeling niet volledig natuurlijk te noemen. Toename van stikstofdepositie, vermesting door de lokale meeuwenkolonie en sterke achteruitgang van de konijnenpopulatie heeft geleid tot een wel erg sterke woekering van duinriet, wilgenroosje en brandnetel. Het adviesteam keek in vier deelgebieden, waar de situatie steeds wat anders was wat
betreft de landschappelijke ligging, begroeiing, werkzame processen als geschiedenis.
III
+nieuwsbrief herfst 2014
foto An Vos, Alterra
Beheeradvies Oerderduinen Ameland
Schimmeldraden op organische stof (400 x vergroot).
‘Kijk meer naar de bodem’ Het lijkt zo handig, om met plaggen de effecten van stikstofdepositie in de duinen – de vergrassing - te bestrijden. Onderzoek naar stikstofmineralisatie en bodemleven in het Renodunaal district geeft daarvoor echter geen argumenten. ‘Voorzichtig met plaggen’, zeggen de onderzoekers daarom.
Grijze duinen (H2130) zijn een prioritair habitattype waarvoor Nederland een grote verantwoordelijkheid heeft. Het staat onder druk door de hoge stikstofdepositie. Beheerders en onderzoekers zijn naarstig op zoek naar maatregelen om de vergrassing te stoppen en om te buigen naar herstel van de biodiversiteit. In deze studie van de Universiteit van Amsterdam en Alterra (WUR) zijn stikstofmineralisatie en bodemleven onderzocht, om de maatregel plaggen - die ook in de PAS wordt genoemd – beter te kunnen onderbouwen. De kustduinen zijn een complex systeem, veel complexer dan de stuifzanden, begint onderzoeker Annemieke Kooijman (UvA). “Je hebt bijvoorbeeld te maken met grote gradiënten, in geologie en bodem. Die maken dat je nooit kan zeggen als je ergens onderzoek doet: wat hier gebeurt is representatief voor de hele kust.” Het was een fundamenteel onderzoek, niet alleen gericht om de beheerder te helpen, maar ook om beter te begrijpen hoe het ecosysteem reageert op de atmosferische depositie van stikstof. Dat is op diverse locaties binnen de Amsterdamse Waterleidingduinen onderzocht, op de gradiënt kalkrijk-kalkarm en bij bodems met hoge en lage organische stofgehalten.
Verrassing Anders dan verwacht vonden de onderzoekers nauwelijks verschil tussen kalkrijke en kalkarme bodems wat betreft de aangetroffen micro-organismen. Een andere
verrassing uit dit onderzoek: gelabeld stikstof bleek vooral in nitraat te worden omgezet, ook in kalkarme bodems. Daarmee wordt het risico van langdurige opslag van stikstof in de bodem een stuk kleiner. Nog een verrassing: een oude bodem met veel organische stof leidt niet automatisch tot een hoge beschikbaarheid van stikstof. Kooijman: “Dat was het heersende idee. Vanzelfsprekend zit in oudere bodems veel meer organische stof dan in jonge bodems, maar die organische stof is al zo ver afgebroken dat die veel minder actief is. Er valt voor plantenwortels niet veel meer te halen. Jonge bodems bevatten minder organische stof, maar die is veel actiever. Per saldo is er weinig verschil.” Door dit nieuwe inzicht is Kooijman terughoudender geworden als het gaat om plaggen van oude duinbodems, want dat is wellicht helemaal niet nodig en mogelijk zelfs nadelig.
Oude bodems – hoge biodiversiteit Kooijman pleit er voor om bodems oud te laten worden: “Laat ze maar rijpen.” Er wordt volgens haar te gemakkelijk gezegd: jonge bodems zijn goed, want ze bevatten weinig organische stof. “Maar wij vinden (in ander onderzoek) dat vooral in de kalkrijke duinen de oudere bodems (met veel organische stof) de hoogste biodiversiteit aan plantensoorten hebben. Door de pioniersoorten zijn jonge bodems leuk, maar de echte duingraslandsoorten komen pas als de bodems ouder zijn. Pas na een jaar of tachtig komt de ontwikkeling naar een echt duingrasland op gang. Dan pas heb je een goed substraat waar de duingraslandsoorten zich thuis voelen. Daarom zeggen we: je moet niet altijd plaggen.”
Nieuwe rapporten
De Natuur van de kust Binnenkort verschijnt het boek ‘De natuur van de kust; tussen aangroei en afslag’, dat onder redactie en met medewerking van het OBN deskundigenteam Duin- en kustlandschap tot stand is gekomen. Het boek gaat over het huidige en toekomstig natuurbeheer van de zandige kust in relatie tot de zeekerende functie. Dit goed leesbare en rijk geïllustreerde boek maakt wetenschappelijke kennis voor een breed publiek toegankelijk. Een aanrader! Bij voorintekening via uitgeverij Natuurmedia is de prijs € 17,45 (tot 1 oktober), daarna € 24,95. De VBNE zal de doelgroep (duin- en kustbeheerders) van exemplaren voorzien. Voor meer informatie: www.natuurmedia.nl
Wat raadt Kooijman beheerder aan? • Stap 1: Kijk of de bodem kalkarm of kalkrijk is (kijk naar de vegetatie of test met zoutzuur); • Stap 2: a) in kalkrijke duinen: zorg dat bodem kalkrijk blijft (door kleinschalige verstuivingen), want dan wordt ook fosfaat gebonden. En geef de bodem tijd om te rijpen; b) in kalkarme, zure duinen: als je geen grote problemen hebt (bijv. Amerikaanse vogelkers) kun je beter niet teveel doen, hooguit wat begrazen; kleinschalig verstuiven is altijd goed.
Wadden Kooijman noemt de situatie in het Waddendistrict ‘dubbel problematisch’. Omdat de bodem geen ijzer en geen kalk bevat ontbreekt het mechanisme om fosfaat vast te leggen. Dat maakt dat je altijd een hoge fosfaatbeschikbaarheid hebt en dus automatisch een probleem met de stikstofdepositie. Daar zal je eerder moeten ingrijpen. Over verschil in bodemleven kan ze niet zoveel zeggen, omdat ze dat niet heeft onderzocht. [HvdB] Voor meer informatie: rapport OBN189-DK a.m.kooijman@uva.nl
Ouderdom ooibossen in kaart gebracht In het programma Stroomlijn van Rijkswaterstaat worden momenteel afspraken gemaakt welke vegetatie uit de stroombaan van de rivier verwijderd moet worden om bij hoogwater geen belemmeringen voor de doorstroming te veroorzaken. Om de beheerders in de uiterwaarden te ondersteunen heeft het deskundigenteam Rivierenlandschap Alterra opdracht gegeven de ouderdom van ooibossen in de stroombaan van de Maas en de Rijntakken in kaart te brengen. Deze informatie helpt beheerders om een goede afweging te maken over het verwijderen van bomen en struiken uit de stroombaan. Hierdoor kan mogelijk oud ooibos gespaard blijven. Oud ooibos is doorgaans soortenrijk, er komen bijvoorbeeld zeldzame mossen voor. Ook zijn oude bossen van belang als brongebied bij het koloniseren van nieuwe bossen in het winterbed. De GIS-kaarten zijn te vinden op www.natuurkennis.nl -> beheeradviezen.
Begrazingsbeheer in relatie tot herstel van faunagemeenschappen in droge duingraslanden. Eindrapportage 20092013. OBN190-DK Preadvies voor herstel en ontwikkeling van vochtige bossen op de pleistocene zandgronden. OBN192-NZ Ontwikkeling van zoet-zoutgradiënten met en zonder dynamisch kustbeheer. Een onderzoek naar de mogelijkheden voor meer natuurlijke ontwikkelingen in het kustgebied. OBN193-DK Stikstofkringloop in kalkrijke en kalkarme duinbodems en de implicaties daarvan voor de effectiviteit van plaggen. OBN189-DK Advies beheeringrepen Oerderduinen Oost-Ameland. Advies-OBN-05-DK
• Rapporten kunt u gratis bestellen via info@vbne.nl onder vermelding van de rapportcode. • De OBN-rapporten zijn bovendien als pdf te downloaden van www.natuurkennis.nl Op deze website vindt u daarnaast informatie over de uitvoering van beheermaatregelen in de diverse landschappen. • Op www.natuurportal.nl vindt u een krachtige zoekmachine om specifiek op natuuronderwerpen te zoeken.
colofon De OBN-nieuwsbrief is een uitgave van de VBNE. Een pdf-versie vindt u op www.natuurkennis.nl. Redactie
Hans van den Bos, Mark Brunsveld,
Wim Wiersinga
Redactie-adres VBNE
Princenhof Park 9, 3972 NG Driebergen
info@vbne.nl Lay-out
Aukje Gorter grafisch ontwerper
Druk
Senefeleder Misset, Doetinchem
+nieuwsbrief herfst 2014
IV
advertenties
Maatwerk met visie - inventarisatie en onderzoek - visie- en planvorming - inrichtings- en beheerplannen - monitoring en evaluatie - toetsing aan natuurwetgeving
Ecologie & landschap
gecertificeerd ISO 9001, lid Netwerk Groene Bureaus