Utrecht en de Reformatie: de stedenbouwkundige gevolgen - History Thesis TU Delft Architecture

Page 1

Utrecht en de Reformatie de stedenbouwkundige gevolgen

Aukje Schukken 4092279 Reinout Rutte Oktober 2015


Enig is Utrecht, zoals de enkele mens enig is, zij het heel veel vergankelijker. Een grote stad, in tweeen gedeeld door die Oude Gracht, het ene deel geestelijk, het andere profaan, met een vreemde langwerpige vorm, met een bevolking die zich gaarne verdiept in de geschiedenis van de stad... -Riendert Blijstra, 1969


Utrecht en de Reformatie de stedenbouwkundige gevolgen Voorwoord

4

Inleiding Utrecht bisschopsstad

5

I Van Traiectum naar Utrecht Het ontstaan van de stadsplattegrond

7

II Kerken, kloosters en gasthuizen De stadsplattegrond voor de Reformatie

13

III Stad in de Beeldenstorm De Reformatie in Utrecht 1560 - 1580

25

IV Protestanten aan de macht Utrecht na de Reformatie 1580-1670

29

Conclusie Veranderingen in de stadsplattegrond

35

Bibliografie Literatuur Kaarten en afbeeldingen

37


Voorwoord De Reformatie of omslag naar het protestantisme is een deel van de Nederlandse geschiedenis dat veel nieuwsgierigheid bij mij oproept. Vooral hoe de Reformatie een grote bijdrage leverde aan het ontstaan van de 17e eeuw als de Gouden Eeuw in Nederland. In deze geschiedenisscriptie, die ik als deel van mijn Masteropleiding Architectuur heb geschreven, onderzoek ik wat de stedenbouwkundige gevolgen waren van de Reformatie op de stad Utrecht. Hierin komt mijn interesse in zowel de Reformatie als de stad Utrecht tot uiting, waar ik mijn vroege jeugd heb doorgebracht alvorens te emigreren naar de V.S. Tevens was dit voor mij een oefening in academisch schrijven in het Nederlands. Dank gaat uit naar mijn docent, Reinout Rutte, voor inspiratie en begeleiding, en naar mijn moeder, historica Hetty Krol, aan wie ik mijn interesse en passie voor geschiedenis geheel te danken heb en zonder wiens hulp er heel wat meer fouten in deze scriptie zouden staan.

Profiel van de stad Utrecht uit het westen gezien, met de aanduiding van de namen van de torens. Herkenbaar zijn ondermeer: de Vleutenseweg (links vooraan) eindigend bij de Catharijnepoort, de Janskerk, het ontmantelde Vredenburg met molens op de bastions, de torens van het stadhuis en de Pieterskerk, de Domkerk, de torens van de Oudmunsterkerk, de Buurkerk, het Bisschopshof, de kerk van de Paulusabdij, de Mariakerk, de kerken van het Abraham Doleklooster, het St.-Catharijneklooster, het Duitse Huis, het Regulierenklooster, het St.-Brigittenklooster, het St.-Maria Magdalenaklooster, het St.-Annaklooster en de Smeetoren.Reproductie (lichtdruk) van de middelste drie bladen van het panorama van P. Kaerius naar P. Bastius, uitgegeven door H. Verstralen (T.A. Ba 25) Via het Utrechts Archief, catalogusnummer 36170

4


Inleiding Utrecht bisschopsstad Utrecht bisschopsstad, Utrecht Domstad. Beide zijn bekende motto’s van Utrecht en hebben duidelijk betrekking op de Domtoren die de skyline van Utrecht domineert. Interessant aan Utrecht is de sterke invloed die de kerk heeft gehad op de ontwikkeling van de stad zelf; haar opbouw en stratenpatroon. Utrecht is de bakermat van het christendom in de noordelijke Nederlanden, en bleef naast de zetel van de (aarts)bisschop ook de grootste en belangrijkste stad van de regio tot halverwege de 16e eeuw. Op dat moment, vlak voor de Reformatie, werd meer dan 40% van het oppervlak van de stad in beslag genomen door religieuze gebouwen. Wat is daarmee gebeurd na de Reformatie? Hoe is de stad omgegaan met het verlies van juist de instanties die honderden jaren haar identiteit vormden? De Reformatie was behalve een religieuze en filosofische omwenteling, ook een revolutie die grote economische en politieke veranderingen met zich mee bracht. Hoe zijn die terug te vinden in de plattegrond van de stad? Sommige gebouwen zijn overgenomen door protestantse instanties, maar de meerderheid is her bestemd of afgebroken. Hoe dat de stadsplattegrond, zoals wij hem vandaag nog kennen heeft beïnvloed, is een interessante kwestie die leidt tot de volgende onderzoeksvragen: Wat was de invloed van de Reformatie op de stadsplattegrond van Utrecht, met name het stratenpatroon en de openbare ruimten? Welke functies hebben voormalige religieuze gebouwen in Utrecht aangenomen na de Reformatie? Deze vragen zullen worden beantwoord in deze scriptie, bestaande uit vijf hoofdstukken.

hier de plattegrond worden geanalyseerd met betrekking tot het stratenpatroon, de openbare en open ruimten in de stad. Het is notenswaardig dat door de eeuwen heen Utrecht geteisterd werd door stadsbranden en stormen die veel schade aan de kerken veroorzaakten. De grootste hiervan zijn de stadsbrand van 29 april 1253 en de tornado van 1 augustus 1674, die ook het schip van de Domkerk met zich meesleurde. Het herstellen van de schade gebeurde vaak in een andere stijl dan waarin oorspronkelijk gebouwd was. Hoofdstuk drie, Stad in de Beeldenstorm, is een beknopte geschiedenis van de Reformatie in Utrecht, waar het een enorme rol speelde vergeleken met andere steden in de Noordelijke Nederlanden. Hier zal ook duidelijk worden dat Utrecht niet langer de rijkste en grootse stad van de Nederlanden was en een periode van stagnatie in ging. Hierna zal er gekeken worden naar wat er is gebeurd met de religieuze instanties in Utrecht na de Reformatie. De gevolgen zijn ingedeeld in categorieĂŤn: afgebroken, protestants geworden, liefdadigheidsfunctie, universiteitsfunctie, of woningbouw. Dit gebeurt aan de hand van de kaart van Joan Blaeu uit 1649. Weer zal hier eenzelfde analyse gedaan worden als bij de kaart van Van Deventer, waar het stratenpatroon en de openbare ruimten worden belicht. In dit laatste hoofdstuk zullen de twee plattegronden met elkaar worden vergeleken. Welke veranderingen zijn er in het stratenpatroon te vinden? Welke met betrekking tot de openbare ruimte? Welk deel van het oppervlak van de stad had 70 jaar na de Reformatie nog een religieuze bestemming?

In het eerste hoofdstuk zal er een korte morfologische geschiedenis van het ontstaan van Ter afsluiting presenteer ik een overzichtelijke de stadsplattegrond van Utrecht tot ongeveer conclusie, die een beeld geeft van Utrecht voor en 1550 worden gegeven, inclusief achtergrond over na de Reformatie op stedenbouwkundig niveau. het machtsstelsel van kerken en kloosters. Daarna wordt dieper ingegaan op de kerken, kloosters en gasthuizen die Utrecht rijk was vlak voor de Reformatie, aan de hand van de kaart van Johan van Deventer uit 1569. Een korte toelichting zal worden gegeven van deze instanties. Ook zal

5


6


I Van Traiectum naar Utrecht Het ontstaan van de stadsplattegrond

Net als van vele steden is de origine van Utrecht terug te vinden in het landschap dat haar omringt. De Rijn stroomde duizenden jaren lang vanuit het zuidoosten richting de Noordzee door onbedijkte landschappen, waar de rivier als gevolg van natuurlijke processen, zoals overstromingen en stroomgordelverleggingen, oeverwallen van zand en klei creëerde. Het verloop van de Rijn en de ontwikkeling van het deltalandschap is in 2000 in kaart gebracht door Henk Berendsen, een Utrechtse fysisch-geograaf (zie kaart 1). Hierop is te zien dat een groot deel van de rivierendelta rond Utrecht in de laatste twee millennia is ontstaan. De kaart van Berendsen laat zien dat de Rijn zich voor Nijmegen opsplitst in drie takken: de IJssel, de Waal, en de Neder-Rijn. Terwijl de Waal tegenwoordig het merendeel van het Rijnwater ontvangt, is aan de kaart af te lezen dat de NederRijn, die zich bij Wijk bij Duurstede in de Lek en de Kromme Rijn splitst, zo’n 2000 jaar geleden een veel grotere omvang heeft gehad. De noordwestelijke tak van de Neder-Rijn, die zich boven Utrecht weer in tweeën splitst in de Oude Rijn en de Vecht,

Tijdverloop kanaal ruggen

was tijdens de Romeinse periode tot de vroege Middeleeuwen zelfs de belangrijkste vaarweg naar Engeland, Friesland, en Scandinavië. In dit “Mesopotamië” van belangrijke handelsroutes is Utrecht als nederzetting ontstaan (Renes, 2005, pp. 6-7). Al dateren de oudste archeologische vondsten uit Utrecht uit de bronstijd (2100-700 v. Chr.), de stád begint rond het jaar 50 vorm te krijgen als Romeins fort, of castellum, waarvan er een reeks langs de zuidoever van de Rijn stonden ter verdediging van de noordelijke grens van het Romeinse rijk. Het castellum werd gebouwd op een doorwaadbare plek aan de Rijn en had daarom de naam Traiectum (oversteekplaats). Het stond op de plaats van het huidige Domplein en is in de eerste drie eeuwen na Christus een aantal keren verwoest en heropgebouwd, de laatste keer in steen. Nadat de Romeinen zich terugtrokken in de late derde eeuw kwam Traiectum in handen van de Franken en groeide het langzaam uit tot de grootste en belangrijkste nederzetting van de regio. Dit

Hoogte

Water

Kaart 1 Historische verloop van Holocene kanaal ruggen in de Rijn-Meuse delta. Dr. H. Berendsen, 2000 Universiteit Utrecht

7


gebeurde om twee redenen: de gunstige ligging aan een belangrijke handelsroute én de ligging aan de grens tussen de polytheïstische Friezen en de christelijke Franken, die met elkaar strijd Vecht leverden. De Franken gebruikten Utrecht als uitvalbasis 10 voor het bekeren van de Friezen en bouwden al 5 vroeg kerken (De Groot, 2000, pp. 19-29). Het 7 tweeledig belang van handel en religie dat in deze periode ontstond bleef tot aan de Reformatie de 3 1 ontwikkeling van de stad beïnvloeden. 8

Vecht

1

2

2

Tegen het einde van de 7 was het 6 Christendom1 - Domkerk in Utrecht geworteld. Twee kerken waren inmiddels gesticht door Angelsaksische 2 - Salvatorkerk 3 - Pieterskerk missionarissen, de Sint-Salvator, later de 4 - Paulusabdij Oudmunster,5 - Janskerk en de Sint-Maarten, voorganger 6 - Mariakerk van de Domkerk. Vanuit hier werd de kerstening 7 - Catharijnekerk 8 - Buurkerk van de Friezen ondernomen. Beide kerken waren 9 - Nicolaïkerk 11 - Jacobikerk verbonden 10aan een kloostergemeenschap en 11 - Geertekerk 9 hadden immuniteiten. Buiten de muren van de Nederzetting Immuniteit het vroegere castellum, nu de Frankische burcht Rivier Trecht, ontstonden Grachttijdens deze periode groeiende waterloop nederzettingen,Huidige waaronder de handelswijk Stathe, Huidige straten ten westen van de burchtmuur (zie kaart 2). Rond het jaar 1000 werd hier de tegenwoordige Buurkerk gesticht en kort erna een gracht gegraven die de Rijn met de Vecht verbond. Dit werd het noordelijke deel van de Oude Gracht (Struijck, 1968). In de 11e eeuw werd het kerkelijk centrum grootschalig uitgebreid met de stichting van vier nieuwe kapittelkerken: de Pieterskerk, de Vecht Janskerk, de Paulusabdij, en de Mariakerk (zie 10 kaart 3). Interessant is de positie van deze kerken in een zogenaamd ‘kerkenkruis’, waarvan de Dom 5 het centrum vormt. Onder historici verschillen de 7 meningen of dit gepland was of niet, er zijn tot nu 3 die toe geen schriftelijke aanwijzingen gevonden 1 erop duiden dat de plaatsing8 van de 2kerken in een kruis opzettelijk was. Het zou vooral gaan om 6 4 de hoogste plekken 1 - Domkerk om de burcht heen, waar de 2 - Salvatorkerk grond sterk genoeg 3 - Pieterskerkwas om bouwwerken van dit 4 - Paulusabdij formaat te dragen (De Groot, 2000). e

1 - Domkerk 2 - Salvatorkerk Trajectum/Burcht Nederzetting Immuniteit Rivier Gracht Huidige waterloop Huidige straten

Kromme Rijn

1:19000

Kaart 2 Utrecht rond 700. Traiectum ligt op de plaats van het Domplein met daaromheen een gracht. Tussen de Rijn en de Vecht is al een gracht gegraven.

Vecht 10 5 7

8

2 4

6 1 - Domkerk 2 - Salvatorkerk 3 - Pieterskerk 4 - Paulusabdij 5 - Janskerk 6 - Mariakerk 7 - Catharijnekerk 8 - Buurkerk 9 - Nicolaïkerk 10 - Jacobikerk 11 - Geertekerk Nederzetting Immuniteit Rivier Gracht Huidige waterloop Huidige straten

3

1

11 9

Kromme Rijn

1:19000

Kaart 3 Utrecht rond 1000. Het noordelijke deel van de Oudegracht is gegraven. Vier nieuwe kapittelkerken en vijf parochiekerken zijn gesticht.

8

5 - Janskerk 6 - Mariakerk 7 - Catharijnekerk 8 - Buurkerk 9 - Nicolaïkerk 10 - Jacobikerk 11 - Geertekerk Stadsmuur Jansdam Nederzetting Immuniteit Rivier Gracht Huidige waterloop Huidige straten

eeuw4

Ook werden er nog voor het jaar 1100 parochiekerken gesticht in verderaf gelegen 11 buurtschappen, waaronder de Catharijnekerk, de Jacobikerk, de Nicolaïkerk en de Geertekerk. 9 De vroege aanwezigheid van kerken en nabije handelsnederzettingen zorgde ervoor dat Utrecht uitgroeide tot het kerkelijk en bestuurlijk centrum van de Noordelijke Nederlanden. 2005, Vaartsche(Renes, Rijn pp. 10-11).

Krom

Krom


Stadsrechten en Bloei Het begin van de 12e eeuw markeert het begin van de bloeiperiode van Utrecht die tot 1525 Vecht zou aanhouden: in 1200 telde de stad zo’n 3.000 10 inwoners, in 1525 waren dat er 30.000. Zo’n groei 5 bracht veel stedenbouwkundige verandering 7 met zich mee, waaronder een grootschalige reorganisatie van de3 waterhuishouding en de aanleg van vele1 straten en bouwwerken. 8

Vecht 10 5 7

2

4 sinds

Utrecht was de eerste bisschop zijn zetel 6 er vestigde in de 8ste eeuw uitgegroeid tot een erk orkerk belangrijk bisdom onder de aartsbisschop van skerk In 1122 verleende Keizer Hendrik V sabdij Keulen. erk stadsrechten aan de burgers van Utrecht in ruil kerk rijnekerkvoor het aanleggen van een dam in de Rijn bij erk Wijk bij Duurstede. Kort daarna werd een stadswal ïkerk 11 bikerk met verdedigingsgracht aangelegd, ruim om de ekerk 9 Kromme Rijn heen. Hier naar elkaar groeiende nederzettingen derzetting muniteit mag wel even worden opgemerkt dat dit grootse er bouwwerk geheel werd gefinancierd door de cht dige waterloop burgerij. Immuniteiten en kapittels droegen er dige straten 1:19000 geen penning aan bij (Blijstra, 1969, p. 48)1. Ook werd het zuidelijke deel van de Oudegracht rond deze tijd afgegraven, om een nieuwe route naar de Hollandse IJssel te creëren nadat de Kromme Rijn was afgedamd. De bocht in de Rijn die door de stad liep, werd hiermee afgesneden en de waterstand in Kromme Rijn werd een stuk lager. Er werd een dam gebouwd ter hoogte van de Janskerk, de Vecht Jansdam (kaart 4) (Renes, 2005, p. 16). 10

Vanaf dit moment begonnen de rijkste kooplieden 5 7langzamerhand stenen huizen te bouwen, vooral langs de Oudegracht. Dit was erg vroeg vergeleken 3 met de rest van de Nederlanden en illustreert de 1 status en8 rijkdom2van Utrecht in de Middeleeuwen. Toen6 baksteen een toegankelijk bouwmateriaal 4 werd in de late 13e eeuw, ging de verstening van de stad steeds sneller, al waren er nog tot de 18e eeuw houten huizen te vinden in de binnenstad (Temminck Groll, 1963).

rk orkerk kerk abdij rk kerk ijnekerk erk kerk 11 ikerk ekerk dsmuur 9 dam Kromme Rijn erzetting 1 Riendert Blijstra publiceerde in 1969 een uitgebreide muniteit overzichtsgeschiedenis van de stad Utrecht, 2000 jaar Utrecht. er cht Dit boek kwam slechts een jaar na J.E.A.L. Struijck’s Utrecht dige waterloop door de eeuwen dige straten 1:19000bronnen van Vaartscheheen. Rijn Beiden zijn waardevolle

Door de aanleg van de dam bij Wijk bij Duurstede, daalde het water niveau van de Oudegracht steeds verder. Een praktische oplossing voor dit

informatie voor mijn scriptie geweest, al haal ik bijna exclusief het boek van Blijstra aan. Weliswaar is hij geen historicus waar Struijck dit wel is, maar omdat 2000 jaar Utrecht zich specifiek focust op de stedenbouwkundige ontwikkeling van de stad bleek deze toch relevanter voor mij.

3

1

8

2

6

4

1 - Domkerk 2 - Salvatorkerk 3 - Pieterskerk 4 - Paulusabdij 5 - Janskerk 6 - Mariakerk 7 - Catharijnekerk 8 - Buurkerk 9 - Nicolaïkerk 10 - Jacobikerk 11 - Geertekerk Stadsmuur Jansdam Nederzetting Immuniteit Rivier Gracht Huidige waterloop Huidige straten

11 9

Kromme Rijn

1:19000

Vaartsche Rijn

Kaart 4 Utrecht rond 1200. Stadsmuur en stadsgrachten zijn aangelegd, de nederzettingen groeien gestaag naar elkaar toe, de Rijn wordt afgedamd bij Wijk bij Duurstede en bij de Jansdam. A - Predikheren B - Begijnenhof C - Wittevrouwen D - Ceciliaconvent E - Minrebroeders F - Cellenbroeders G - Duitse Huis H -Regulieren I - Karmelieten J - Maria Magdalena K - Servaasabdij L - Nicolaasklooster

B C

A 10 D

7

a

5

E

F

b c

8

d

2

6 1 - Domkerk 2 - Salvatorkerk 3 - Pieterskerk 4 - Paulusabdij 5 - Janskerk 6 - Mariakerk 7 - Catharijnekerk 8 - Buurkerk 9 - Nicolaïkerk 10 - Jacobikerk 11 - Geertekerk Stadsmuur Voorstraat Klooster Gasthuis Immuniteit Gracht Huidige waterloop Huidige straten

3

1 4

G

e

gI

H

h

J i K

f

11

L

9

a - Catharijnegasthuis b -Barbara- of Laurensgasthuis c - Elisabethsgasthuis d - Heilige Geesthuis e - Jacobsgasthuis f - Bartholomeusgasthuis g - Aagtegasthuis h - Quintijnsgasthuis i - Maria Magdalenagasthuis

1:19000

Kaart 5 Utrecht rond 1400. Niewegracht gegraven, 12 kloosters en conventen gebouwd, 9 gasthuizen gesticht.Stad grotendeels versteend. Invulling van de stad om bestaande immuniteiten heen, b.v. de Voorstraat.

9


B C

A 10 D

5

E

F

b c

8

d

2

6 1 - Domkerk 2 - Salvatorkerk 3 - Pieterskerk 4 - Paulusabdij 5 - Janskerk 6 - Mariakerk 8 - Buurkerk 9 - Nicolaïkerk 10 - Jacobikerk 11 - Geertekerk Stadsmuur Vredeburg Klooster Gasthuis Immuniteit Gracht Huidige waterloop Huidige straten

3

1

P

4 G

R

e

H f

11

A - Predikheren B - Begijnenhof C - Wittevrouwenklooster D - Ceciliaconvent E - Minrebroeders F - Cellenbroeders G - Duitse Huis H -Regulierenklooster I - Johannieterklooster J - Magdalenaklooster K - Servaasabdij L - Nicolaasklooster M - Karmelietenklooster N - Agnietenconvent O - Brigittenklooster Q P - Jerusalembroeders Q - Hieronymusklooster R - Abrahamdoleklooster S - Annaklooster

O g I

j

k

J i

b -St. Barbara- of Laurensgasthuis K c - St. Elizabethsgasthuis h d - Heilige Geesthuis S e - St. Jacobsgasthuis f - St. BartholomeïN gasthuis M 9 g - St. Catharijnegasthuis L h - St. Quintijnsgasthuis i - Maria Magdalenagasthuis j - Driekoningengasthuis k - Mariawijngaardgasthuis

1:19000

Kaart 6 Utrecht rond 1550. Er staan 18 kloosters, 11 gasthuizen, en 10 kerken binnen haar muren.

Afbeeling 1 De Neude vanuit het zuiden gezien, met het Ceciliaklooster links afgebeeld. Tijd van afbeelding rond 1618, door J. Hoevenaar Wz. uit 1879.

Afbeeling 2 De Vredenburg vanuit het zuiden gezien, afgebeeld rond 1555. Prent door L. Samijn, 19e eeuw.

10

probleem was het aanleggen van de kenmerkende werven en kelders van Utrecht, al is er nogal wat onenigheid onder historici wanneer dit precies is gedaan. In 1278 werd het woord weref voor het eerst genoemd, en voor 1400 zouden zij zijn voltooid (Blijstra, 1969, pp. 59-60; Temminck Groll, 1963, p. 159). De werven vormden één lange haven van enkele kilometers lang dwars door de stad, een verdere indicatie van de intensieve handel die Utrecht kende. Het straten- en grachtenpatroon van de binnenstad, dat nu nog grotendeels te herkennen is, werd in de periode eind 13e tot eind 15e eeuw aangelegd. Zo werden de Nieuwegracht, de Kromme Nieuwegracht en de Drift aan het einde van de 14e eeuw gegraven. Toentertijd was deze waterweg ook al niet breed genoeg voor scheepvaart, wat erop duidt dat het hoofdzakelijk is gegraven voor bluswater. Dit verdeelde de stad in drie lange smalle stroken, waartussen korte straten loodrecht op de grachten werden aangelegd. In het smallere zuiden van de stad ontstond zo een regelmatig wafelijzer patroon, terwijl het bredere noorden “gelegenheid [schonk] tot toepassing van ringvormige straten met radiale inwendige verbindingen” (Blijstra, 1969, p. 67) (zie kaart 5). Wat erg opmerkelijk is aan Utrecht in de Middeleeuwen is het gebrek aan pleinen in de stad, de Neude was het enige echte plein dat Utrecht telde (zie kaart 8 in Hoofdstuk II). Bijna alle middeleeuwse steden in de Noordelijke Nederlanden, zelfs heel Europa, hadden één of meerdere centraal gelegen pleinen, waar markten en andere publieke functies zich afspeelden. Neem Haarlem bijvoorbeeld, dat in deze periode (voor 1400) veel kleiner was, maar wel twee stadspleinen bezat (Speet, 2006). De tegenwoordige pleinen, de Vredenburg en het Domplein, werden pas later open ruimten in de stad. Vaak ontstonden stadspleinen om een centrale kerk heen, waar later ook het stadhuis en andere bestuursgebouwen werden gebouwd. In Utrecht is dit door een aantal omstandigheden anders gelopen. Ten eerste was Utrecht een belangrijke bisschopsstad, waar de bisschop geestelijke én wereldlijke macht had2. Het stadsbestuur bestond weliswaar uit schepenen (wethouders), maar de bisschop stond hier tot 1528 nog aan het hoofd van. Een stadhuis nam dus geen centrale plek in tijdens de vroege 2 Haarlem was welliswaar ook een bisschopsstad, maar pas vanaf 1559 (Speet, 2006). w.


ontwikkeling van de stad. Ten tweede waren de kerken, kloosters en immuniteiten in Utrecht relatief vroeg gebouwd, de meeste voor 1300. Toen de stad zich uitbreidde gebeurde dit als een soort ‘invulling’ om de bestaande immuniteiten heen en dus was er in het centrum niet veel ruimte over voor een centraal stadsplein (Blijstra, 1969, pp. 69, 77). Markten en andere publieke bijeenkomsten werden gehouden langs de Oudegracht, vooral aan een centraal deel ervan dat bekend stond als ‘de plaats’ en nu de Stadhuisbrug heet. Voor het einde van de 16e eeuw (het grootste deel zelfs voor 1300) vestigden zich er maar liefst 18 kloosters en conventen binnen de stadsmuren, alle met bijbehorende immuniteiten. Daarbij hoorden nog eens 14 gasthuizen en andere liefdadigheidsinstellingen. Samen met de vijf kapittelkerken en de vijf parochiekerken namen zij meer dan 40% van het oppervlak binnen de stadsmuren in beslag (zie kaart 6). Volgens Blijstra is het zelfs zo dat in Utrecht “en in veel mindere mate in andere steden, de structuur bepaald werd door de kerken, kloosters en immuniteiten” (Blijstra, 1969, p. 76).

de stad en was duidelijk bedoeld om de roerige Utrechters een heilzame vrees in te boezemen” en was dan ook absoluut gehaat onder de stadsburgers (Van Schaik, 2000, p. 196). Het nieuwe stadsbestuur had ook nog andere stedenbouwkundige gevolgen. Eén daarvan was het renoveren van de stadsmuur en het bouwen van bolwerken ter verdediging van de stad. De Morgenster, Manenburg, Sterrenburg, en Zonnenburg werden in deze tijd gebouwd. Er werd ook een waardig stadhuis gebouwd voor het stadsbestuur, in renaissance stijl. Dit bevond zich in het midden van de stad, aan de Oudegracht, tussen de Huidenbrug en de Broodbrug. Deze twee bruggen werden samengevoegd in 1547 om meer ruimte te maken voor markten, waardoor de huidige Stadhuisbrug ontstond. Het overkluizen van de Oudegracht in deze periode duidt er wel op dat regionale handel nog volop bloeide (Van Schaik, 2000, p. 201).

15e en 16e eeuw Utrecht was in de 13e en 14e eeuw de belangrijkste stad van de Noordelijke Nederlanden, maar in de 15e eeuw begon dat langzaam af te nemen. De bisschop verloor macht waar de schepenen (gilden) macht opdeden. In 1528 nam de bisschop Hendrik van Beieren afstand van zijn wereldlijk gezag over Utrecht en het Nedersticht (nu provincie Utrecht) en gaf het over aan de Habsburgse keizer Karel V. Een nieuw stadsbestuur werd benoemd, waarvan de stadhouder een directe vertegenwoordiger was van de keizer. De overdracht van bestuur bracht een golf van (stedenbouwkundige) verandering met zich mee, waaronder de bouw van een kasteel, genaamd Vredenburg, om oproerigheid in de stad te stillen (Van Schaik, 2000, p. 194). Deze werd gebouwd op het terrein aan het ooster van de stad, waar de Johannieters hun St. Catharijnekerk en -klooster al sinds het begin van de 12e eeuw hadden gevestigd. Zij moesten verhuizen naar het Karmelietenklooster aan de Lange Nieuwstraat, en doopten het klooster om naar St. Catharijne. Op hun beurt verhuisden de Karmelieten naar het Nicolaaskerkhof, waar zij een nieuw klooster bouwden (zie kaart 6). Het oude hoofdgebouw van het oude Catharijneklooster werd geïntegreerd in het kasteel Vredenburg, dat in 1530 af was. Het kasteel “domineerde heel het westelijk deel van

11


Kaart 7. Netkaart van Utrecht door Johan van Deventer uit 1569. De kaart maakt deel uit van een serie militaire kaarten van de steden in de Nederlanden, gemaakt in opdracht van de spaanse koning Filips II. Origineel ong 1:8000 getekend.

12


II Kerken, kloosters en gasthuizen De stadsplattegrond voor de Reformatie Kloosters en immuniteiten Een immuniteit is het gebied om kerken en kloosters heen waar de geestelijken, in de woorden van historicus Dr. A. van Hulzen “niet slechts geestelijke macht, maar ook wereldlijke macht uitoefenden. [De immuniteit was] immunis, bevrijd, van alle gezag der stedelijke overheid” (Van Hulzen, 1944, p. 11). Dit betekende dat er binnen de stadsmuren een tweespalt in de macht ontstond, met aan één kant de geestelijken en aan de andere kant de kooplieden, vertegenwoordigd door vele gilden. In het stratenpatroon van Utrecht is een mooi voorbeeld van deze tweeledigheid van die tijd te zien: de Voorstraat, een drukke handelsweg tussen de Catharijnepoort en de Wittevrouwenpoort, loopt met een grote bocht om de immuniteit van St. Jan heen (zie kaart 5 in Hoofdstuk I). Geestelijken hadden veel aanzien in de samenleving, omdat men veronderstelde dat zij dichter bij God stonden dan de gewone mens. Ook waren zij geletterd; in een wereld waarin vrijwel iedereen analfabeet was, boden kloosters de enige mogelijkheid om te leren lezen en schrijven. Door zich te laten betalen voor hun diensten, zoals onderwijs, begraven en bidden voor zielenheil, kon de geestelijke stand in haar levensonderhoud voorzien. Welgestelde, godvrezende Utrechters lieten geld, land en goederen na aan de kerken en kloosters van de stad. Land werd gebruikt voor verbouw van gewassen of werd verhuurd. Een andere bron van inkomsten was dat wanneer een man of vrouw toetrad tot een kloostergemeenschap, hun bezittingen toekwamen aan het klooster. Veel mensen die tot kloosters toetraden waren de jongere zoons en dochters van edellieden, zij brachten behalve veel geld en land, ook connecties met zich mee. Op deze manier verwierven de kloosters veel rijkdom en macht.

Kaart 8 Zogenaamde bijkaart door van Johan van Deventer uit 1559 waarin de belangrijkste gebouwen van de stad Utrecht staan aangegeven. Hier zijn dat bijna exclusief de kerken, kloosters en gashtuizen. Het zijn er 37 (!).

Kaart van Jacob Van Deventer Rond het midden van de 16e eeuw wilde de Spaanse koning Filips II, zoon van keizer Karel V, zijn noordelijke landbezittingen in kaart gebracht hebben voor militaire doeleinden. Hiervoor gaf hij opdracht aan cartograaf Jacob van Deventer, die tussen 1559 en 1575 meer dan 250 steden en

Kaart 9 Analysekaart van Utrecht in 1559. Aangegeven zijn de bestaande straten, openbare ruimten, en open ruimten binnen de stadsmuren.

13


dorpen in de Nederlanden “verbluffend accuraat” in kaart bracht (Van de Winkel, 2008). Zo ook Utrecht (zie kaart 7). Als we deze kaart analyseren, zien we een stratenpatroon dat al erg lijkt op die van vandaag. Ook zien we het al eerder genoemde gebrek aan pleinen en andere openbare ruimten sterk naar voren komen. De delen van de stad die nog open of groen zijn liggen bijna allemaal binnen een kloosterimmuniteit. Enkele delen vlak naast de stadsmuur zijn nog wel onbebouwd (zie kaart 9). Toen Van Deventer Utrecht in kaart bracht in 1569 telde de stad vijf Kapittelkerken (plus de Paulusabdij), vier parochiekerken, 18 kloosters of conventen en 12 gasthuizen binnen haar muren. Deze zijn aangegeven op een aparte kaart, een bijkaart, waar de belangrijkste gebouwen zijn aangegeven met een onderschrift in Latijn (zie kaart 8). Hieronder volgt een kort overzicht van deze gebouwen, met hun ligging in de stad. Kaart 10 Analysekaart van Utrecht in 1559. De religieuze instanties in Utrecht voor de Reformatie, die samen zo’n 40% van het oppervlak in beslag namen.

5

1 2 6

Kaart 11 Kapittelkerken

14

4 3

Kapittelkerken (zie kaart 11) Het bestuur van een kapittelkerk was in handen van het kapittel, een college van geestelijken die kanunniken werden genoemd. Kapittelkerken waren niet bedoeld voor gewone burgers, of leken, maar voor een afgesloten gemeenschap van kanunniken. De missen die hier gehouden werden, werden alleen bijgewoond door geestelijken (Van Hulzen, 1985). 1 - Domkerk: Zoals eerder gezegd stond er op deze plek al rond 600 een kerkje gewijd aan Sint Maarten. Vanaf 1254 is de bouw begonnen aan de kathedraal zoals hij er nu grotendeels staat in opdracht van bisschop Hendrik van Vianen, en bleef de Domkerk tot 1559 de enige kathedraal in de Noordelijke Nederlanden. Ook het keizerlijke paleis stond op haar immuniteit, wat erg klein was vergeleken met de andere drie kapittelkerken. De Oudmunsterkerk en de Domkerk stonden “zó dicht [op elkaar] dat er slechts een smalle ruimte met een goot tussen beide overbleef” (Blijstra, 1969, p. 40). Toen de kerken werden gesticht werd er geen rekening gehouden met huizen voor de monniken, die zijn later gebouwd, zo goed en kwaad als dat ging binnen de muren van de burcht (zie afbeelding 3). 2 - Oud-Munsterkerk of Sint-Salvatorkerk: De eerste kerk werd gesticht door Willibrord rond het jaar 700, binnen de muren van de Frankische burcht Trecht. Het is gewijd aan de verlosser,


Christus zelf. Onder bisschop Ansfried word de kerk herbouwd rond het jaar 1000, dan krijgt het de functie van paltskerk. Pas met bisschop Bernold word het een kapittelkerk. Bij de immuniteit hoort de Heilig Kruiskapel. Zoals op de vorige pagina beschreven was de immuniteit erg klein en waren de huizen voor de monniken bekrompen en moeilijk bereikbaar. 3 - Paulusabdij: Gesticht als Benedictijnerklooster in 1050 door bisschop Bernold, het op één na oudste klooster van Nederland. Het bleef de enige kloostergemeenschap tot de oprichting van het Johannieterklooster in 1200. De immuniteit besloeg de ruimte tussen de Trans ten noorden, de Nieuwegracht ten oosten, en de Hamburgerstraat ten zuiden. De abdij van de Paulusabdij lag direct aan de burcht van de bisschop, wat veiligheid en logistieke vrijheid bood. De Benedictijnen speelden een belangrijke rol in het bestuur van de stad.

Afbeelding 3 Plattegrond van het terrein van de burcht Trecht rond 1100. De Domkerk en Oudmunsterkerk liggen direct naast elkaar. Hierop is de ligging van de kloosterhuizen aangegeven, dicht om de kerken heen. Pentekening door J. Landzaat uit 1897.

4 - Pieterskerk: Gesticht in 1039 door bisschop Bernold ten oosten van de Domkerk, ingewijd in 1048. Eén van de drie kapittelkerken die buiten de burcht werden gebouwd rond dezelfde tijd en van de bisschop een enorm stuk land kregen om zich te vestigen. De St. Pieter immuniteit werd aan de oostkant omgeven door de Kromme Nieuwegracht, aan de westkant door een sloot bij de tegenwoordige Achter Sint Pieter. Er waren 30 kanunniken aan de Pieterskerk verbonden, hun huizen stonden in een kring om de kerk, met de rug naar de Kromme Niewegracht toe. Het is de meest complete romaanse kerk van Utrecht, met karakteristieke zuilen in het schip, gehouwen uit een stuk rode zandsteen (Van Hulzen, 1985). 5 - Janskerk: Ook gesticht door bisschop Bernold, in 1040, ten noorden van de Domkerk. Gewijd aan Johannes de Doper. De immuniteit eromheen, een van de grootste van de stad, werd aan het oosten eerst begrensd door de Keizerstraat en na 1394 door de huidige Drift; in het westen en het noorden door de huidige Voorstraat en in het zuiden de Jansdam. Oorspronkelijk was de Janskerk identiek aan de Pieterskerk en de Pauluskerk, maar dan iets kleiner. Er waren 20 kanunniken verbonden aan de Janskerk. Naast de kanunniken en kapittelheren woonden er tijdens de Middeleeuwen ook leden van de stadsaristocratie op het Janskerkhof, die rust en ruimte boven de drukte van de Oudegracht verkozen (Blijstra, 1969).

Afbeeling 4 Domkerk met rechts de Oudmunsterkerk. S. van Lamsweerde 1660.

6 - Mariakerk: Gezamenlijk gesticht door bisschop Afbeeling 5 St. Jan’s immuniteit in 1604, in vogelvlucht. N. Koenraad en keizer Hendrik IV in de late 11e eeuw, van der Monde uit 1837, origineel van A. Rademaker1720.

15


4

1 2

ten westen van de Domkerk. Het werd gezien als symbool voor het keizerschap. Een reden dat het zo ver naar het westen ligt is dat de handelswijk Stathe direct ten westen van de burcht lag en reeds over een parochiekerk beschikte (Struijck, 1968). Aan de Mariakerk was een kapittel verbonden met 30 kanunniken. Hun huizen waren opgesteld in drie rijen die samen een U vormden, met de open kant naar de stad toe. De Mariakerk was een van de mooiste romaanse gebouwen van Nederland; dat weten we omdat de schilder Pieter Saenredam er vele afbeeldingen van maakte (afbeelding 6).

3

6

Afbeeling 6 Mariakerkhof vanuit het noordwesten, met de Mariakerk rechts en een reeks claustrale huizen links. Op de achtergrond de Domtoren en de toren van de Buurkerk links daarvan. Schilderij door P. Saenredam uit 1636.

8

7

10

9

Kaart 12 Parochiekerken

S

N

Q M

K

Afbeelding 7 Jacobikerk vanuit het Zuidwesten.RJ. Stellingwerf 1730.

16

Parochiekerken, in tegenstelling tot Kapittelkerken, maakten deel uit van het dagelijks leven van de stadsburgers. “In deze kerken werd gedoopt, getrouwd en begraven” (Van Hulzen, 1985, p. 68). 7 – Buurkerk: De oudste van de vier parochiekerken is vernoemd naar het oude woord voor burgers, buren, en werd in de 10e eeuw gebouwd en gewijd aan Maria Minor. De Buurkerk stond langs de Oudegracht, ten westen van de burcht Trecht, midden in de handelsnederzetting Stathe. Tegenover de noordelijke ingang van de Buurkerk stond sinds de 12e eeuw het stadhuis, dat toen het Schoonhuis werd genoemd, en aan de westkant stond het Rechthuis, waar de schepenen zaten. Er werd ook elke zaterdag markt gehouden. Het Buurkerkhof is dus vergelijkbaar met het centrum van andere middeleeuwse steden, waar het gebied rond de kerk tevens het bestuurs- en handelscentrum van de stad was. Op den duur werden er steeds meer huizen om de Buurkerk heen gebouwd en werd het Buurkerkhof door de stad opgeslokt. 8 – Jacobikerk: Gesticht op een oeverwal van de Vecht in 1173, waar ook een handelswijk was ontstaan. Gewijd aan Jacobus Major. De Jacobikerk en immuniteit stonden in het noordoosten van de stad en vormde het kerkelijk centrum voor de handelswijk. De Jacobikerk was de eerste die na de Beeldenstorm werd overgedragen aan de calvinisten en had met H. Duifhuis als eerste in de stad een protestantse predikant.

J

P

Parochiekerken (zie kaart 12)

L

O

9 – Nicolaïkerk: Deze kerk was gewijd aan Sint Nicolaas, de beschermer van zeevaarders en kooplieden; de kerk werd ook wel de Nicolaas- of Klaaskerk genoemd. Gesticht rond 1100 op de Rijnoever ten zuiden van Trecht, waar zich ook een nederzetting bevond. De kerk werd gebouwd


in romaanse stijl maar kreeg twee torens en een lang koor, terwijl de andere parochiekerken één toren en een stomp koor hadden. Zoals de andere parochiekerken, kreeg de Nicolaïkerk in de 15e eeuw een gotische ‘upgrade’, en kregen de torens hoge spitsen die er in de tornado van 1674 weer afwaaiden. Eén van de torens kreeg een achthoekig koepeltje met carillon, terwijl de ander met een laag dak werd afgedekt. Dit asymmetrisch aanzicht heeft de kerk vandaag nog steeds (afbeelding 9). 10 – Geertekerk: De laatste parochiekerk werd rond 1200 gesticht en gewijd aan St. Geerten, de beschermer van reizigers. De Geertekerk werd oorspronkelijk gebouwd aan de andere kant van de stadsgracht maar verplaatste na de ommuring van de stad in 1259 binnen de stadsmuur, in het zuidwesten van de stad (zie kaart 3 en 4 van hoofdstuk I). Ondanks dat de kerk nu in de stad stond bleef de parochie vooral het buitengebied ten westen van de stad. De Geertekerk was de eerste Utrechtse kerk waarvan de beelden werden gebroken in 1566.

Afbeelding 8 Binnen in de Buurkerk, het schip vanuit het noorden gezien. P. Saenredam 1636

Monnikenkloosters (zie kaart 13) Er waren negen mannenkloosters in Utrecht in 1569. A - Johannietenklooster: Dit gebouw aan de Lange Nieuwstraat dateert uit 1366, toen het gesticht werd als St. Agathagasthuis door een gift van een rijke burger. In 1468 werd het gebouw en het terrein eromheen van de Karmelieten, maar toen het Vredenburg werd gebouwd in 1528 moesten de Johannieters verhuizen van hun Catharijneconvent naar het Karmelietenklooster aan Lange Nieuwstraat. Daar bouwden zij de nog niet voltooide kerk van de Karmelieten af en richtten er hun nieuwe Catharijnegasthuis in, geheel als ziekenhuis. Johannieters waren ook bekend als ‘Hospitaalridders’ omdat zij zich vooral met verpleging van zieken bezig hielden (Van Hulzen, 1986, p. 28).

Afbeelding 9 Nicolaaskerk tegenwoordig, afbeelding door auteur.

B - Karmelietenklooster: In 1528 kregen de Johannieters het Karmelietenklooster op de Lange Nieuwstraat toebedeeld en moesten de Karmelieten verhuizen naar een terrein boven de Nicolaaskerk, waar zij hun nieuwe klooster en kerk bouwden. Karmelieten zijn een van vier bedelorden (Van Hulzen, 1986, p. 27). C - Regulierenklooster: Gesticht door de Zakbroeders, een bedelorde die zich vooral

Afbeelding 10 St. Catharijneklooster vóór hier het Vredenburg gebouwd werd, rond 1520. Mogelijk gefantaseerde tekening, door J. Stellingwerf uit ca. 1725.

17


met zielzorg en prediken bezighield. De Zakbroederorde werd opgeheven in 1290 en het Zakbroedersklooster aan de Springweg werd door de Regulieren overgenomen. Zij breidden het uit tot aan de Oudegracht. Het St. Elizabethsgasthuis was aan hun klooster verbonden.

D I

E

G

F

C

H

A

B

E - Minrebroedersklooster: Gelegen tussen tussen het Janskerkhof en de Minrebroederstraat, gesticht in 1246. Een groot deel van hun kerk en klooster brandde af in 1279 en moest worden herbouwd. De vierde bedelorde in Utrecht, ook zij hielden zich vooral bezig met preken en zielzorg. In de refter, of eetzaal, van het Minrebroedersklooster vonden van 1304 tot 1528de vergaderingen van de gilden plaats, die grote politieke invloed hadden.

Kaart 13 Mannenkloosters

a e

f

Afbeelding 11 Het binnenhof van het Duitse Huis. A. d Rademaker 1720 g c b

Afbeelding 12 Deel van de stad rond de Oudegracht in 1572. Links van het midden is het Regulierenklooster, midden boven het Johannieterklooster. Link onder in de hoek het Duitse Huis.

18

D - Predikherenklooster: In 1232 gesticht als het eerste Dominicanenklooster in Nederland. Dominicanen, of Predikheren, waren ook een bedelorde die zich vooral met preken bezighielden. In 1248 werd een groter klooster en kerk gebouwd die in 1253 voor een groot deel afbrandde. In 1270 werd wederom een nieuwe kerk ingewijd. Veel rijke Utrechtse families hadden hun graven in de Predikherenkerk. De Predikheren werkten ook als inquisiteurs om ketterij te weren. Zij waren, zacht gezegd, niet geliefd onder de calvinisten.

F - Het Duitse Huis: In 1231 oorspronkelijk buiten de stadswallen gesticht door een edelman die zijn belofte om op kruistocht te gaan afkocht door dit klooster te stichten. De Duitse Orde waren van oorsprong ziekenbroeders voor de pelgrims en kruisvaarders op kruistocht. In 1347 verhuisden zij binnen de stadsmuur, naar de Springweg. Hier werden verschillende gebouwen gebouwd binnen een muur die hele ‘blok’ van de Springweg, de Walsteeg, het Geertebolwerk en de Zilverstraat omringde. Het Duitse Huis was een van de grootste kloostercomplexen in de stad. Zij bleven voortbestaan als protestantse orde na de Reformatie, al was het met een stuk minder leden. G - Jeruzalembroederschap: Gesticht in 1394 door een broederschap van bedevaartgangers die een kapel buiten de stad in de Nieuwe Weerd bouwden, vlak ten noorden van de stadsmuur. De kerk raakte verwaarloosd en werd pas in 1544 vervangen door een kapel van St. Jan op de hoek van het Janskerkhof en de Minrebroederstraat. Ook wel Palmitentempel genaamd. H Hieronymusconvent: Hieronymyshuis was onderdeel van

Het het


Regulierenkloostergemeenschap, die hier in 1474 een school stichten. Volgens Christiaan Vermey, die in 1719 een overzichtsgeschiedenis van Utrecht schreef, was dit naar aanleiding van eenzelfde St. Hieronymus school in Delft (Vermey, 1719, p. 369). Het stond achter de St. Pieter, in het gebied wat door zijn kenmerkende vorm “den Regenboog” werd genoemd, aan wat nu het Hieronymusplantsoen heet. I – Cellebroedersklooster: Cellenbroeders werden vanwege hun patroonheilige Alexius ook wel Alexianen genoemd. Ze hielpen mensen met besmettelijke ziekten, zoals de pest, en krankzinnigen en begroeven arme overledenen (Vermey, 1719). Hun kapel stond aan de tegenwoordige Keizerstraat, vlak boven het Pietskerkhof. Nonnenkloosters (zie kaart 14)

8

7

In 1559 was Utrecht was maar liefst 9 10 nonnenkloosters plus een Begijnhof rijk. Over het Afbeelding 13 Palmitentempel van de Jeruzalembroeders 9 algemeen waren de vrouwenkloosters in de stad in de 16e eeuw. Op de achtergrond staat de St. Janskerk. later gesticht dan de mannenkloosters, en vaak Getekend in 1840 door M.L.M. d’Yvoy. als Begijnengemeenschappen, dat wil zeggen niet aan een kloosterorde verbonden, begonnen. J Wittevrouwenklooster: Het oudste nonnenklooster van Utrecht en een uitzondering op de bovengenoemde algemeenheid. Gesticht in 1223 voor de Norbertinessen, adelijke nonnen, in de noordoosthoek van de stad, tussen de huidige Plompetorengracht en de stadsbuitengracht. K - Sint Servaasabdij: Gesticht rond 1230 als nonnenklooster tussen de Nieuwegracht, de stadsbuitengracht, en de Magdalenastraat. Het was een van de rijkste kloosters van Utrecht: de nonnen waren van rijke komaf en het klooster ontving vele geschenken van geld of land. De nonnen werden na de Reformatie vooral met rust gelaten, tot dat ze uitstierven en het klooster leeg kwam te staan. L - Nicolaasklooster: Gesticht als zusterhuis in 1337 op een stuk grond ten westen van de Nicolaaskerk. Werd geleidelijk aan een klooster, dat zich in 1399 bij de Tertiarissen aansloot, net als het Ceciliaklooster en het Abraham Doleklooster. In 1422 werd het pas een echt klooster en mochten ze een eigen kapel bouwen, die in 1476 werd voltooid. De nieuwe kapel lag aan de overkant van de Doelenstraat, die werd overbrugd zodat de zusters niet de straat op hoefden.

S

J

N

P

Q M R

K

L O

Kaart 14 Nonnenkloosters

19


M - Maria Magdalenaklooster: Gesticht rond 1400 voor vrouwen die hun leven wilden verbeteren, werd het ook wel het ‘klooster der Bekeerde Zusteren’ genoemd. Het lag op terrein tussen de Nieuwegracht, de Magdalenastraat, de Keukenstraat en de oostelijke stadswal. In de straten er omheen mochten geen bordelen worden gehouden, om de vrouwen niet te verleiden terug te gaan naar hun oude beroep.

Afbeelding 14 Nicolaasklooster in vogelvlucht. Rechts de nieuwe kapel met in het midden de Doelenstraat met gangbrug die vandaag nog bestaat. Tekening van N. van der Monde uit ca. 1840 naar de kaart van G. Braun uit ca. 1570.

N - Ceciliaklooster: Vrouwenklooster gesticht in 1396 aan de Oudegracht tussen de Jans- en Viebrug. Gebouwd voor de Begijnengemeenschap die te groot werd voor het St. Barbaragasthuis waarin zij hiervoor verbleven. In het St Ceciliaklooster werden vooral vrouwen van adel opgenomen. O Agnietenklooster: Vrouwenklooster gesticht in 1420 aan het Nicolaaskerkhof. Het Agnietenklooster werd wederom gebouwd voor een Begijnengemeenschap dat ervoor in het St Barbaragasthuis verbleef. Ook dit klooster was erg rijk, voorname Utrechtse families zijn hier begraven. Zij kochten in 1487 en 1510 een hof van de St. Servaas.

Afbeelding 15 Het Abraham Dole klooster vanaf de binnenplaats. Door A. Rademaker uit 1723.

P - Ursulaklooster (Abraham Doleklooster): Vrouwenklooster voor maagden en weduwen gesticht door rijke burger Abraham Dole in 1412. Gebouwd op terrein tussen de Oudegracht, de Hamburgerstraat, de Lange Nieuwstraat en de Abraham Dolesteeg. Het werd ook wel het Abraham Doleklooster genoemd, verbasterd in de volksmond tot Braemdolen of Brandolyklooster, zoals ook het bijschrift op de kaart van Van Deventer. Q - Brigittenklooster: Gesticht als zusterhuis aan het begin van de 15e eeuw als begijnengemeenschap, werd pas in 1484 een echt klooster. Ze verhuisden toen ook naar het grotere pand op de hoek van de Nieuwegracht en de Brigittenstraat dat hier getekend is.

Afbeelding 16 Deel van een stadsaanzicht waarop van link naar rechts de volgende kloostergebouwen zijn aangegeven: de torens van de kerk van het St.-Magdalenaklooster, de Geertekerk, de kerken van het St. Annaklooster en het St.Servaasklooster, de Nicolaikerk, de Agnietenkapel en het St.Nicolaasklooster. Door J.C. Drooghsloot, 1625.

20

R - St. Annaklooster of Arkelklooster: Dit nonnenklooster verhuisde in 1558 pas naar Utrecht, uit hun klooster in Arkel, blak bij Gorinchem. Daarom werd dit klooster, dat aan St. Anna gewijd was, ook wel het Arkelklooster genoemd. De kapel stond op de hoek van de Eligensteeg en de Nieuwegracht.


S - Begijnhof: Begijngemeenschappen waren vanaf de 13e eeuw deel van de samenleving waarin vrouwen een veilig toevluchtsoord konden vinden. Begijnen leefden in een gesloten gemeenschap, maar zonder de kloostergeloften af te leggen, al waren zij vaak wel verbonden aan een geestelijke. Vanaf omstreeks 1250 woonden er Begijnen ten noorden van de immuniteit van St Jan, tussen de huidige Plompetorengracht, de Van Asch van Wijckskade (stadswal) de korte Lauwerstraat, en de Voorstraat. Het hof bestond uit een Kerk met plein in het midden, met daarom heen de huizen van de Begijnen (Van Hulzen, 1986).

a e

c

Gasthuizen (zie kaart 15) Tijdens de middeleeuwen werden gasthuizen vooral gesticht door de kerk, voor de zielenheil van de burgerij. Gasthuizen waren niet alleen ziekenhuizen, er werd ook voor ouderen, wezen, armen, weduwen, reizigers, etc. gezorgd. Elk gasthuis had zijn eigen specialiteit. Er was in Utrecht een “ruim aanbod aan zielzorg van met de kerk verbonden organisaties” (Van Schaik, 2000, p. 205). Deze sociale organisaties, ook wel broederschappen genoemd, waren in Utrecht erg populair. Vaak stond een broederschap aan het hoofd van een gasthuis. Er staan op de kaart van Van Deventer 8 gasthuizen getekend. Er bestonden veel meer, vaak werden gasthuizen gehuisvest in een van de kloostergebouwen van een convent en zijn ze niet apart weergegeven op de kaart. Enige van de grootste en belangrijkste gasthuizen waren de buitengasthuizen, deze stonden vlak buiten de stadspoorten en deden meestal aan de opvang van reizigers of zieken met besmettelijke ziekten of geestelijke ziekten. a – St. Barbaragasthuis en St. Laurentiusgasthuis: In 1372 gesticht door een rijke bakker die aan de Oudegracht woonde. Hij stelde zijn voorhuis ter beschikken tot arme zieken, vernoemd naar de beschermheilige St. Barbara. Het achterhuis van het pand werd bewoond door vrouwen die de verpleging in het gasthuis deden. Deze begijngemeenschap van vrouwen is tot drie keer toe uitgegroeid tot kloostergemeenschap (zie nonnenkloosters hierboven). In 1435 werd het achterhuis bij het ziekenhuis getrokken en gewijd aan St. Laurens. b – St. Bartholomeïgasthuis: In 1378 werd een bestaand klein gasthuisje bij de Smeetoren omgebouwd tot groter gasthuis gewijd aan St Bartholomeus. Er werden arme zieken opgevangen,

d

f g

b

Kaart 15 Gasthuizen

Afbeelding 17 Gezicht op de Oudegracht en de Ganzenmarkt te Utrecht met links de dubbele voorgevel van het St.-Barbara en St.-Laurensgasthuis. Door J. Bulthuis uit 1788.

21


zoals bij het St. Barbaragasthuis, maar geen wezen of geestelijk zieken, noch zieken met besmettelijke ziekten. St. c - St. Jacobusgasthuis: Het lag aan de Oudegracht bij de Haverstraat; het wordt het eerst vermeld in 1375. Gebouwd als gasthuis om kruisvaarders op te vangen.

Afbeelding 18 St. Catharijnegasthuis en kerk. Door A. Rademaker rond 1720.

d – St. Catharijnegasthuis: Vanaf 1366 was er aan de Lange Nieuwstraat een kapel met boomgaard gewijd aan St. Agatha. Dit groeide uit tot het St. Agathagasthuis, dat gastvrijheid verleende aan behoeftigen en vreemdelingen. In 1468 werd het gasthuis aan de Karmelieten afgestaan en opgeheven als gasthuis. Toen de Johannieters in 1528 deze gebouwen betrokken, stichtten zij er hun gasthuis, een ziekenhuis gewijd aan St. Catharijne. e - St. Elizabethsgasthuis: Vanaf de 15e tot de 17e eeuw braken er geregeld pestepidemieën uit in Utrecht. Deze eisten zoveel slachtoffers dat in 1493 de koster van de Buurkerk slechts één keer de doodsklok mocht luiden, “om tvolck niet te verslaen” (Van Hulzen, 1986, p. 136). De ziekte zorgde ook voor veel wezen in de stad en in 1489 werd door een rijke burger het St. Elizabethsgasthuis voor wezen gesticht. Het lag vlak naast het St. Catharijneconvent, waar 50 jaar later de Vredenburg zou worden gebouwd.

Afbeelding 19 Gezicht op de kapel van het St.Elisabethsgasthuis te Utrecht, uit het noordoosten, afgebeeld rond 1576.

g - Quintijnsgasthuis: Niet veel bekend voor 1564, toen het gasthuis en de grond erom heen werd gekocht door Agnes van Leeuwenberch en er een pestgasthuis gebouwd werd. h Driekoningengasthuis en Maria Wijngaardgasthuis: Het is bekend uit een aantal stadsplattegronden dat er zich rond het St. Brigittenklooster twee gasthuizen bevonden. Deze waaren waarschijnlijk deel van het klooster en werden door de nonnen onderhouden. Er bestonden nog gasthuizen zonder religieuze binding in de stad. De gilden hadden ook gasthuizen onder hun hoede, waar leden van de gilden werden verzorgd tijdens ziekte en op hun oude dag. Het St. Eloygasthuis aan de Boterstaat van het rijke smeden gilde is hier het meest voorname voorbeeld van.

22


23


Afbeelding 20 Afbeelding van een tijdens de beeldenstorm zwaar beschadigde zandstenen retabel in de oostwand van de kapel van bisschop Jan van Arkel in de Domkerk (Domplein) te Utrecht, voorstellende God de Vader, Maria met Jezus en verschillende heiligen.

24


III Stad in de Beeldenstorm De Reformatie in Utrecht 1560-1580 Onrust in Europa De 16e eeuw in Europa was een roerige tijd. De rooms-katholieke kerk heerste overal en was nauw verbonden met de Europese koningen en keizers. Geestelijke en wereldlijke macht waren eeuwenlang nagenoeg hetzelfde geweest, zo ook in Utrecht. Men begon de weelde, rijkdom en machtsmisbruik van de kerk te wantrouwen en de roep om hervorming werd steeds luider, culminerend met Maarten Luther en zijn 95 stellingen in 1517. Hervormingsideeën kwamen van meerdere hoeken en werden dankzij de drukpers snel verspreid door heel Europa. Ook in Nederland vond er in deze tijd veel verandering plaats. De belangrijke steden in de noordelijke Nederlanden, waaronder Utrecht, verloren hun sterke positie vooral aan steden zoals Antwerpen en Amsterdam, die gesitueerd waren aan grotere waterwegen. Naast dat het Hanze netwerk een groot deel van de handel verloor aan deze concurrenten, had het ook te kampen met de opkomst van centrale landbesturing in Europa, dat de handel met bijvoorbeeld Scandinavië belemmerde. De Zeven Verenigde Nederlanden begonnen aan het eind van de 16e eeuw ook een rol te spelen in de internationale maritieme handel, en juist steden met havens aan zee groeiden hierdoor sterk.

die de Reformatie streng bestreed in zijn landbezit. De oprichting van de Vredenburg en het beruchte bloedplakkaat van 1550, waarin stond dat ketterij met de dood bestraft werd, zijn voorbeelden van zijn maatregelen. Dit zorgde ervoor dat er onder de bevolking zich twee duidelijke kampen vormden, die niet zozeer te maken hadden met religie maar meer met keizersgezindheid: voor of tegen de keizer. Dit werd nog erger toen Karel V in 1556 overleed en zijn zoon Filips II het rijk van hem overnam. Hij duldde geen Protestantisme in zijn rijk en greep in met een heuse inquisitie en legde tegelijkertijd hogere belastingen op. Toen dit alleen nog maar meer oppositie bracht, waaronder het Smeekschrift der Edelen in 1566 en hagenpreken en Beeldenstormen onder het volk, stuurde hij de Hertog van Alva naar de Nederlanden. Vanaf 1567 begonnen de opstanden die zouden uitlopen op de Tachtigjarige Oorlog (Williams, 2001, pp. 110133). De Reformatie in Utrecht Omdat Utrecht het centrum van de roomskatholieke macht in de noord-Nederlanden was, was de Reformatie, meer dan in andere Nederlandse steden, een intense tijd in de geschiedenis van de stad. De overdracht van de macht aan Karel V in 1528 bracht ook verandering in de kettervervolging met zich mee. Voortaan werden ketters door het stadsbestuur, in plaats van door de inquisiteur van de Utrechtse bisschop, vervolgd. “Ketterijen, of godsdienstschennis, werden [nu] gezien als misdrijven tegen de keizer: majesteitschennis en ondermijning van de staat, ja, van heel de samenleving, die immers steunde op de eenheid van religie” (Van Schaik, 2000, p. 208). De maatschappij en godsdienst waren grondig met elkaar verstrengeld, vooral in de bisschopsstad Utrecht.

In 1525 had Utrecht had 30.000 inwoners en was daarmee toen nog de grootste stad in de regio, echter dit aantal bleef nog tot rond 1850 gelijk. Ter vergelijking had Amsterdam pas in 1560 30.000 inwoners, terwijl zij in 1625 was uitgegroeid tot 100.000. Een groot verschil en een duidelijke indicatie dat Utrecht niet langer de belangrijkste stad van de Nederlanden was (Van den Hoven van Genderen, 2000). De bloeiperiode was voorbij en Utrecht zou, net als de Hanze steden in het oosten, niet meedoen met de enorme groei en bloei die Protestantse hervormingsideeën samen met de Hollandse steden doormaakten in de Gouden humanistische idealen vonden steeds meer sympathie in Nederland. Deze “vloedgolf van Eeuw. dissidente meningen [waren] noch met harde De hervorming bracht natuurlijk verzet van de hand effectief te bestrijden, noch in de bestaande rooms-katholieke macht met zich mee. Keizer structuren te incorporeren” (Pegel, 1992, p. 112). Karel V, keizer van het Habsburgse rijk dat zich Men begon de eeuwenoude fundamentele rol van uitstrekte over bijna heel West Europa, was een de kerk, namelijk als bemiddelaar tussen mens en overtuigd rooms-katholiek en één van de vorsten god, in twijfel te trekken. Het Protestantisme, en 25


en Minrebroeders werd een preekverbod opgelegd (Van Schaik, 2000, pp. 215-217). Het feit dat er een Beeldenstorm plaatsvond in Utrecht duidt erop dat het Calvinisme er een voet aan de grond had, echter betekent het niet dat dit geloof gedeeld werd met de meeste inwoners van de stad. Verreweg de meeste mensen, waaronder natuurlijk ook alle geestelijken, waren en bleven katholiek, ook nog na 1580 toen het paapse geloof officieel verboden werd.

Afbeelding 21 Het tekenen van de Unie van Utrecht in 1579. Prent uit 19e eeuw van A.A. Hunnink.

vooral Calvinisme, preekte een directe relatie tussen mens en god en het bestaan van predestinatie: een levensloop door God bedacht waaraan geen mens iets kon veranderen (Lindberg, 1996, pp. 298-308). Veel Nederlandse edelen waren ook overtuigd van het Protestantisme en gedoogden de zogenaamde hagenpreken op hun land. Dit werd hard gestraft door Filips II met hoge belastingen en harde vervolgingen van hagenprekers. Het Eedverbond der Edelen, 300 leden van de Nederlandse aristocratie, diende een smeekschrift in bij Margaretha van Parma, de regentes van Filips II. Hierin vroegen zij hem de vervolging van ketters te verzachten. Zij werden voor gueux, wat bedelaars of schooiers, uitgemaakt, een naam die al snel werd opgepakt door de tegenstanders van Filips II. De ontevreden edelen boden steeds meer openlijk verzet. Op 10 augustus 1566 resulteerde een uit de hand gelopen hagenpreek in het plunderen van een klooster vlak bij Steenvoorden in Vlaanderen. Dit was het begin van een serie van plunderingen, of Beeldenstormen, die in de zomer van 1566 door de Nederlanden raasden, ook door Utrecht.

De overwinning die de calvinisten schijnbaar hadden behaald met de Beeldenstorm sloeg snel om in verlies toen Filip II zijn bevelhebber, de Hertog van Alva, naar de Nederlanden stuurde om verdere ketterij in de kiem te smoren. Alva kwam in 1568 aan in Utrecht, samen met troepen Spaanse soldaten, die bij burgers in huis werden gekwartierd. Hij nam harde maatregelen tegen de opstandelingen en bekende calvinisten, maar ook tegen de leden van de Raad van Utrecht, die de ketters hun zin hadden gegeven (Van Schaik, 2000, p. 218). Dit betekende de publieke onthoofding van 65 Utrechters over een terreurperiode van anderhalf jaar, met daarbij ook nog de onderbetaalde Spaanse soldaten die zich gedroegen “als off hen de stadt tot een roof gegeven ware geweest” (Van Hulzen, 1999). ‘De wraak van Alva’, zoals deze periode ook wel genoemd werd, zorgde ervoor dat de hele stad, protestants of katholiek, zich tegen de Spanjaarden verenigde.

In 1576 begon Utrecht aan het belegeren van het gehate kasteel Vredenburg (Van Vliet, 1987). Alva had inmiddels de stad verlaten en slechts een aantal troepen achtergelaten in de Vredenburg. Na zeven weken beleg verlieten de Spanjaarden begin 1577 uiteindelijk voorgoed de stad, waarna de burcht Vredenburg direct werd afgebroken uit angst voor een nieuwe bezetting. Begin 1579 kwam de opstand tegen Spanje in een nieuwe fase, toen de zuidelijke provincies van de Nederlanden zich verenigden in de Unie van Atrecht. Als antwoord hierop sloten de noordelijke provincies Op 25 en 26 augustus 1566 vond de eerste van de Nederlanden, namelijk: Holland, Zeeland, Beeldenstorm plaats, waarin een horde van zo’n Friesland, Utrecht, Gelderland, en de Ommelanden 550 mensen de Geertekerk, de Nicolaaskerk, van Groningen, zich aaneen in de Unie van Utrecht. de Buurkerk, de Mariakerk, de Jacobikerk en De term “verenigde provincies” werd nu ook voor de kerken van de Predikheren en Minrebroeders het eerst gebruikt (Williams, 2001, p. 161). Holland leegplunderden. De laatste waren er het ergst aan en Zeeland, de provincies met de meeste invloed, toe, omdat de broeders van de bedelorden tot de waren al grotendeels calvinistisch en zorgden strengste van de kettervervolgers behoorden. Aan ervoor dat de Unie stipuleerde dat calvinisten vrij het einde van twee lange dagen vol vernielingen hun gang mochten gaan. De scheiding tussen het gaf het stadsbestuur toe. De Jacobikerk werd protestantse noorden en het katholieke zuiden afgestaan aan de protestanten en de Predikheren was nu dus een feit. 26


Het in werking treden van de Unie van Utrecht ging samen met een langzaam groeiende calvinistische bevolking in Utrecht. In hetzelfde jaar werden de Predikheren en de Minrebroeders uit de stad verbannen en barstte er een tweede Beeldenstorm los. Deze resulteerde in de acceptatie van religievrede in de hele stad, en de overgang van de Minrebroederskerk, de Buurkerk en de Nicolaaskerk naar de calvinisten, naast de Jacobikerk. Aan het begin van 1580 vond er nog een Beeldenstorm plaats, deze keer waren de kapittelkerken ook aan de beurt. De leiders van de beeldenstorm eisten deze keer een fundamentele keus van het stadsbestuur: katholiek of protestant. Zij kozen, of eigenlijk werden gedwongen tot het kiezen, voor de laatste en op 18 juni 1580 werd de uitoefening van de katholieke godsdienst in Utrecht verboden (Van Schaik, 2000, p. 223).

27


Kaart 16 St. Kaart van Utrecht door Joan Blaeu uit 1649. Noordoost is boven.

28


IV Protestanten aan de macht Utrecht na de Reformatie 1580-1670

Nadat Utrecht in 1580 officieel protestants was geworden, was het niet zo dat opeens de hele stad overtuigd calvinist was. In tegendeel, de gereformeerde gemeente telde in de jaren 80 van de 16e eeuw maar 1000 lidmaten, zo’n 10% van de bevolking (Van Vliet, 1987). Er waren natuurlijk wel calvinistisch gezinde die zich niet officieel hadden aangesloten bij de gereformeerde gemeente. Hoe dan ook, de Utrechtse protestanten hadden opeens veel meer kerkgebouwen ter beschikking dan ze konden gebruiken. Kloosters werden officieel opgeheven, al mochten sommige geestelijken blijven als ze voor de Reformatie kozen. Anderen verlieten de stad of doken onder. Als eerste werden de monniken uit de stad verdreven, na de Predikheren en de Minrebroeders die al eerder waren verbannen, werden in 1581 ook de monniken Afbeelding 22 Vredenburg als stadsplein. Rechts ervan is het van de Paulusabdij weggejaagd en werd hun abdij terrein van het St. Elizabethsgasthuis is leeg. geplunderd. Nonnen werden humaner behandeld en mochten over het algemeen blijven, zolang zij maar geen nieuwe zusters aannamen. Dit heeft heen, die nu ook gebruikt konden worden voor vooral te maken met de familiebanden die de de bouw van nieuwe huizen. Rooilijnen werden nonnen met rijke Utrechters hadden. gelijkgetrokken, bestrating verbeterd, stegen toegankelijk gemaakt. Een nieuwe universiteit, De Unie van Utrecht in 1579 had uiteindelijk gesticht in 1636, maakte ook dankbaar gebruik grote positieve gevolgen voor de noordelijke van de beschikbare ruimte. Dit alles was echter Nederlanden. Het stipuleerde in artikel 13 “dat een een langzaam proces van enkele decennia en het yder particulier in sijn Religie vrij sal moegen blijven, laatste klooster werd pas in 1663 gesloten. en dat men nyemant ter cause van de Religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoecken.” Om de ruimtelijke veranderingen in beeld te Deze religieuze vrijheid was heel bijzonder in brengen zal ik ze in categorieën verdelen. Ten het Europa van die tijd en zorgde ervoor dat eerste hebben we de gebouwen die gesloopt zijn. vervolgde gelovigen uit andere streken naar Daarnaast de gebouwen die een geestelijke functie Nederland kwamen om in vrijheid te leven. Vooral behielden, maar protestants werden. Dan zijn er handelslieden, ambachtslieden, koopmannen de gebouwen die zijn blijven bestaan maar van en bankiers uit de zuidelijke provincies vluchtten functie zijn veranderd; dit zijn de meeste. Hierin in groten getale naar het noorden. Utrecht werd kan worden onderverdeeld in: handelsfunctie, hierdoor wel economisch gestimuleerd, al hadden universiteitsfunctie, of liefdadigheidsfunctie. de Hollandse steden als Amsterdam, Haarlem, Leiden en Delft er veel meer profijt van. Utrecht Gesloopt bleef qua inwoners nagenoeg hetzelfde. Er zijn relatief weinig gebouwen gesloopt in Utrecht Stedenbouwkundige gevolgen na de Reformatie, waarschijnlijk omdat de stad zich nog steeds in een periode van stagnatie bevond. De Reformatie heeft grote gevolgen gehad voor De ruimte die vrij kwam na het ontsluiten van de de ruimtelijke ontwikkeling van Utrecht. Ten eerste immuniteiten en ontruimen van de kloosters was werd kasteel Vredenburg afgebroken, wat het eerste lang niet zo hard nodig voor extra industrieruimte echte stadsplein van Utrecht opleverde, compleet of huisvesting zoals dat in Haarlem en Leiden wel met schavot. Nieuwe straten werden aangelegd het geval was. door de vroeger ontoegankelijke immuniteiten 29


Kaart 17 Nieuwe straten en pleinen aangelegd na de Reformatie, tussen 1580 en 1670.

1

2

1. Teelingstraat 2. Walstraat of Predikherenkerkhof 3. Choorstraat 4. Korte Nieuwstraat 5. Keizerstraat 6. Boothstraat 7. Agnietenstraat 8. Achterom

6 B 1

5

A 3 D

C 4

8

Nieuwe straten Verbrede straten Nieuwe pleinen Bestaande straten Bestaande pleinen Vroegere immuniteiten

Ten eerste, en misschien wel van grootste invloed op het stadsbeeld was de val van de Vredenburg. De burgerij slaagde erin om de Spanjaarden er in 1576 uit te jagen en begonnen prompt met de afbraak van de burcht, die in 1583 volledig weg was. Er ontstond een grote lege ruimte die nu diende als stadsplein (afbeelding 22). Het St. Elizabethsgasthuis stond vlak naast de Vredenburg en was zwaar beschadigd in het beleg van het kasteel. De kapel werd in 1583 gesloopt en het gasthuis zelf in 1611. Op hun plek kwamen huizen te staan. De eerste katholieke gebouwen die werden gesloopt waren het Predikherenklooster en de Minrebroederkerk. Zoals eerder gezegd waren de broeders van deze bedelordes het meest actief geweest in het vervolgen van ketters; hun gebouwen moesten hiervoor boeten. Op de plaats van het Predikherenklooster kwamen huizen; de kloostergebouwen van de Minrebroeders bleven wel bestaan. Kort daarna in 1581 werd ook de Palmitentempel van de Jeruzalembroeders op het Janskerkhof gesloopt. Een deel van de Buurkerk werd in 1586 gesloopt om de doorgang naar de Stadhuisbrug te vergroten. Hierna volgde de Oudmunsterkerk in 1587-88. Een aantal 30

A. Vredenburg B. Janskerkhof C. Domplein D. Mariaplaats E. Nicolaaskerkhof

7 E

vrouwenkloosters moesten er ook aan geloven, zoals het Nicolaasklooster in het zuiden van de stad dat grotendeels werd afgebroken om het Nicolaaskerkhof te vormen (Van Schaik, 2000). De St. Servaas kerk werd in 1673 gesloopt nadat het in verval was geraakt, en het Wittevrouwenklooster werd een eeuw later, in de 18e eeuw gesloopt. De Mariakerk was beschadigd geraakt in de val van de Vredenburg, maar werd pas in de 19e eeuw afgebroken. De kloostergang bestaat nog wel. Straten en woningen De muren rond de immuniteiten van de kapittels en kloosters werden nagenoeg allemaal afgebroken, waardoor het gebied erbinnen kon worden ontsloten en bebouwd. Dit werd gedaan met de aanleg van een serie nieuwe straten en het verbreden van een aantal bestaande (zie kaart 17). Het ging meestal samen met woningbouw. Veel straten zijn ook aangelegd of verbreed om de handel te vergemakkelijken, zoals de Choorstraat. Ook werden er grachten gedempt, bijvoorbeeld op de immuniteit van St. Marie, waardoor er pleinen ontstonden (Blijstra, 1969).


Nieuwe straten waren bijvoorbeeld de Teelingstraat, die in 1581 door het erf van het Minrebroederklooster werd getrokken. Deze straat verbeterde de ontsluiting naar de Ganzenmarkt. De Walstraat, nu het Predikherenkerkhof, werd in 1583-84 door de immuniteit van de Predikheren aangelegd. Daarna kwam de Choorstraat (afbeelding 23), die in 1586 door het gesloopte koor van de Buurkerk werd gelegd en een verbinding naar de Stadhuisbrug opende. Pas een aantal decennia later, in de loop van de 17e eeuw, kwam de erfsplitsing en bouw van woonhuizen pas echt op gang. De Korte Nieuwstraat, getrokken in het verlengde van de Lange Nieuwstraat door het hof van de Paulusabdij (afbeelding 24), en de Afbeelding 23 Choorstraat werd gevormd door het afbreken Keizerstraat, door de voormalige immuniteit van van het schip van de Buurkerk. Dit om de verbinding naar de St. Pieter, werden in 1658 aangelegd. Omstreeks Stadhuisbrug te verbeteren. deze tijd werd ook de Agnietenstraat aangelegd (kaart 15). Ook het Janskerkhof werd bijna geheel in de stad opgenomen na 1580. Het was tot die tijd een deftige plek om te wonen met meer edellieden dan kanunniken die er woonachtig waren en de oorspronkelijke kanunnikwoningen waren uitgebouwd tot statige herenhuizen (Blijstra, 1969, p. 46). Het bleef een deftige woonwijk, ontsloten door de Boothstraat die in 1658 werd aangelegd. De ruimte om de St. Janskerk werd bestraat en functioneerde nu ook als plein. In de 17e eeuw word ook het verschil in karakter tussen de zijstraten en de hoofdstraten vastgelegd. Op de plekken waar verbreding plaatsvond en erven waren uitgegeven, is de status van welgestelde woonstraat bereikt Afbeelding 24 De Korte Nieuwestraat verbond de Nieuwstraat met het Domplein. (bijvoorbeeld Zuilenstraat en de Brigittenstraat). In andere gevallen zal het karakter van dwarsstraat of achterstraat zijn gebleven en de bebouwing door stallen, koetshuizen en eenvoudige huizen van kleinere afmetingen zijn bepaald (bijvoorbeeld Magdalena-, Keuken- en Schalkwijkstraat) (Dolfin, 1989). Verder werden er in de open ruimten aan de randen van de stad veel kleinschalige woningbouw gepleegd er werden er straten aangelegd om ter ontsluiting. Zie bijvoorbeeld de noordwest hoek van de stad of het Achterom bij het Brigittenklooster aan de zuidoost kant (afbeelding 25). Het stadsbestuur, dat nu veel van de lege gebouwen in handen had, nam maatregelen om de ruimtelijke structuur en het straatbeeld te be誰nvloeden. Denk bijvoorbeeld aan het verbreden Afbeelding 25 Zuidoost hoek van de stad, vlak bij het van smalle straten en stegen, het rechttrekken Brigittenklooster (32). Nieuwe straten werden aangelegd en van rooilijnen en het uitvaardigen van verboden huizen gebouwd. op het maken van houten gevels (1610) en het beperken van allerlei uitsteeksel aan huizen, zoals

31


van Utrecht. Het St. Elizabethsgasthuis naast de Vredenburg, bijvoorbeeld, werd een gereformeerd burgerweeshuis, dat na de sloop van hun kapel in 1583 naar het leegstaande Regulierenklooster aan de Oudegracht verhuisde. Het St. Bartolomeïgasthuis werd een bejaardenhuis. Het St. Catharijnegasthuis bleef voortbestaan als ziekenhuis. Hergebruikt met nieuwe functie

Gesloopt Behouden Protestants Woningbouw Bestuurs- of Handelsfunctie Universiteitsfunctie Liefdadigheidsfunctie

Veel kloostergebouwen kregen een nieuwe bestemming, veelal een openbare functie. Deze zijn onder te verdelen in een aantal categorieën: een bestuurs- of handelsfunctie, een liefdadigheidsfunctie, of een universiteitsfunctie.

Er zijn niet veel gebouwen wiens functie compleet veranderde, behalve het Ceceliaklooster aan de Neude, dat werd hergebruikt als de Utrechtse Munt. Het Cellebroedersklooster werd een weverij, en het Karmelietenklooster in 1604 een werkhuis. De kloostergebouwen van het Maria Kaart 18 Functies van het religieus onroerend goed na de Magdalenaklooster werden ook een weverij. De Reformatie. Staten van Utrecht namen het kloostergebouw hekken en troggen (1622, 1650), luifels, stoepen van de Minrebroeders als raadzaal, en het Hof en vensters (1629). Ook kwam er een verplichting Provinciaal nam de St. Paulusabdij voor zich. tot het bouwen met twee bouwlagen in sommige Een deel van de kloostergebouwen van de St. straten. Het doel hiervan was een verbetering van Paulusabdij bleef nog wel in handen van een de toegankelijkheid, maar het werd ook duidelijk aantal belangrijke monniken. De gebouwen van gezien als een esthetisch verbetering van het het Nicolaasklooster werden omgebouwd tot een tuchthuis, en later een armenhuis. Een deel van de stadsbeeld (Dolfin, 1989). gangbrug en de kloostergebouwen bestaan nog. Het Agnietenklooster werden 12 kameren voor Behouden als protestants ouderen en is zelfs tot 1973 een bejaardenhuis Een deel van het religieuze onroerend goed bleef geweest. Tegenwoordig zit hier het Centraal in geestelijke handen, maar dan wel protestantse. Museum. De Kapittelkerken bijvoorbeeld, werden allemaal officieel protestants of aan de eredienst In 1634 werd er ter plaatse van het onttrokken en stonden voor een groot deel leeg. Hieronymusklooster een Illuster college gestart De nonnenkloosters, of jufferenconventen, met in de stad, wat in 1636 uitbreidde tot een veel leden van adel mochten ook blijven bestaan, officiële universiteit. De aanwezigheid van vele al werd hun beheer overgegeven aan de Staten geleerde monniken in de stad, met hun schriten van Utrecht. De bezittingen van de kapittels en en boeken, heeft hier zeker aan bijgedragen. vrouwenkloosters werden nog wel steeds beheerd Veel van de lege religieuze gebouwen werden door kanunniken, die nu – in woord echter niet gebruikt om de universiteit te huisvesten. De daad - protestants waren. Zo “bleef het immense Universiteitsbibliotheek bijvoorbeeld, bevond zich bezit ter beschikking staan van de Utrechtse in het koor van St. Jan. Colleges werden gehouden elite [en] behielden ook de kapittels hun politieke in de kapittelzaal van de Dom en plechtigheden in het koor. Het kloostergebouw van de Johannieters betekenis” (Van Schaik, 2000, p. 225). en hun St. Catharijnegasthuis, werd het De Reformatie veranderde weinig aan de universitair ziekenhuis. Later werd het koor van gasthuizen en liefdadigheidsinstanties van de stad. de Pieterskerk gebruikt als snijkamer en het Maria De meeste gasthuizen bleven bestaan, al onder Magdalenaklooster werd in 1641 een “scherm- en een andere naam en onder beheer van de Staten paardensport oefen gelegenheid” voor studenten 32


(Van Hulzen, 1986, p. 66). Het plan Moreelse Al waren er volop bouwwerkzaamheden aan de gang, er kwam geen overkoepelend uitbreidingsplan aan te pas. Tot dat de toenmalige burgemeester Hendrik Moreelse hier verandering in bracht en in 1664 een grootschalig uitbreidingsplan liet tekenen, dat bekend stond als het plan Moreelse (kaart 19). Dit plan betrof een grote uitbreiding naar het westen, aan de andere kant van de huidige Catharijnesingel. Met zijn plan wilde Moreelse “van Utrecht behalve een loop- en passeerstad ook een koop- en blijfstad maken” (Blijstra, 1969, p. 98). Het plan, wat met zijn brede woongrachtennetwerk wel iets weg heeft van de plannen voor de Amsterdamse grachtengordel uit 1612, moest rijke bewoners lokken. Uiteraard zaten er aan het uitbreidingsplan enorme kosten verbonden en het is een teken van de stagnatie van de Utrechtse economie dat het uiteindelijk niet is uitgevoerd.

de 17e eeuw “rijk geweest aan stadsverbetering” en kan men zelfs “zonder overdrijving van onttakeling spreken” (Blijstra, 1969, p. 94). Voor de Hervorming waren er naar schatting zo’n 4000 huizen in de stad; in 1748 was dat 5600, een toename van 40%. Maar, zoals Blijstra ook illustreert, was er ondanks de bebouwing van kloosterterreinen, immuniteiten en kerkhoven niet een geslaagd geheel ontstaan. Er is geen sprake geweest van een masterplan waarmee er doel of richting aan de bebouwing is gegeven, dus men “vulde maar in, zonder er veel bij na te denken” (Blijstra, 1969, p. 96).

Al met al was het einde van de 16e eeuw en vooral

Kaart 19 Plan Moreelse voor de uitbreiding van de stad Utrecht, getekend door Hugo Ruysch, 1664

33


Kaart 20 & 21 Stratenpatroon van Utrecht voor de Reformatie (1569) en na de Reformatie (1670). De pleinen en open ruimten in de stad zijn ook aangegeven. Hierop is te zien hoeveel nieuwe straten zijn aangelegd en hoe de stad verder is volgebouwd in de eeuw na de Reformatie.

Gesloopt Behouden Protestants Woningbouw Bestuurs- of Handelsfunctie Universiteitsfunctie Liefdadigheidsfunctie

Kaart 22 & 23 Functies van religieuze instanties voor en na de Reformatie. Opvallend is hoe weinig er gesloopt is en hoeveel immuniteiten zijn geopend voor erfpacht en woningbouw.

34


Conclusie Veranderingen in de Stadsplattegrond Al ligt de origine van Utrecht in een Romeins castellum langs de Rijn, zij is al vanouds een centrum voor het Christendom. Vóór het eerste millennium van de jaartelling functioneerde het als de christelijke uitvalsbasis voor het kerstenen van de Friezen en telde de burcht Trecht al twee kerken. In de vroege 11e eeuw werd het bisdom belangrijker en werden er vier nieuwe kapittelkerken gesticht, compleet met uitgestrekte immuniteiten. Hier omheen groeiden handelsnederzettingen, tevens met kerken. Kloosterordes vestigden zich in de loop van de 11e, 12e, en 13e eeuw ook in de buurt van de kapittelkerken. Allen werden onderdeel van de stad Utrecht toen zij in 1122 stadsrechten kreeg en er een stadswal om de kerken, kloosters en nederzettingen heen werd gebouwd. Het samentrekken van de geestelijke en wereldlijke macht binnen één muur bepaalde het ontstaan van de stadsplattegrond zoals wij die nu nog grotendeels kennen.

de corrupte katholieke macht uitte zich ook in Utrecht, met oproep tot hervorming. Als zetel van de bisschop die nauw verbonden was aan Keizer Karel V en later Filips II, bleven deze roepingen nog wel grotendeels onderdrukt, terwijl ze in de Hollandse steden luid en duidelijk te horen waren. De aanwezigheid van het kasteel Vredenburg, gebouwd in 1528 door Keizer Karel V om de stad in bedwang te houden, hielp hier zeker aan mee. In 1566, toen nieuws van de eerste Beeldenstormen in Vlaanderen Utrecht bereikte, bewoog een massa ketters zich hier ook al plunderend door de stad. Utrecht kreeg het zwaar te verduren onder de wraak van de Hertog van Alva die volgde. In de loop van de eeuw kon de Spaanse koning de protestanten niet meer tegenhouden en nadat de noordelijke Nederlandse provinciën zich van de zuidelijke scheidde doormiddel van de Unie van Utrecht in 1579, kwamen in 1580 de protestanten in Utrecht definitief aan de macht.

In de 12e, 13e en 14e eeuw groeide Utrecht gestaagd, van 3.000 inwoners naar 30.000 over een periode van 300 jaar. De vroege kerken en kloosters hadden immuniteiten om zich heen liggen, stukken land waar wereldlijke macht niet gold. Als gevolg gebeurde de verdere bebouwing en verstening van de stad om de immuniteiten heen en ontstond er een patroon van enerzijds dicht bebouwde handelsstraten en anderzijds weidse open ruimten. Een deel van de straten van de stad zijn gebaseerd op de vroegere ligging van de Rijn en de Vecht, die destijds grote handelsvaarwegen waren. De verzanding van de Rijn werd tegengegaan door het graven van de Oudegracht om de handelsroutes open te houden. De Oudegracht vormde het handelscentrum van de stad en hier werden al in de vroege 13e eeuw de eerste stenen straten aangelegd en huizen gebouwd. Later aangelegde straten werden hier haaks op getrokken, tenzij ze op immuniteiten stuitten en moesten worden omgelegd.

De Reformatie had grote gevolgen op economisch, sociaal en politiek niveau, tevens ook op het stedenbouwkundig aanzien van Nederlandse steden. Een groot deel van het oppervlak dat voor de hervorming in beslag genomen werd door religieuze instanties lag nu immers voor het oprapen. Hollandse steden zoals Amsterdam, Haarlem en Leiden maakten juist in deze periode enorme economische bloei mee, wat er toe leidde dat er grootschalige stedenbouwkundige veranderingen ter wege kwamen. De aanleg van de Amsterdamse grachtengordel is hier een goed voorbeeld van. Langs de grachten in Amsterdam werden luxe woonhuizen gebouwd waar de aristocratie van Amsterdam massaal ging wonen (Rutte et al., 2014). In Utrecht waren de ingrepen beduidend kleinschaliger. Al was er in 1664 wel een uitbreidingsplan aanwezig, kon de Utrechtse economie de aanleg hiervan zich niet veroorloven. In plaats daarvan werden ingrepen op individuele basis gedaan, wat van een stad een onsamenhangend geheel maakte.

Aan het begin van de 16e eeuw was Utrecht nog de grootste stad van de noordelijke Nederlanden en telde zij 10 kerken, 18 kloosters en nog vele gasthuizen binnen haar muren, die samen wel 40% van het oppervlak van de stad in beslag namen. Dit bleef echter niet lang nog het geval. De onrust die in heel Europa broeide tegen

Hiernaast zijn de stedenbouwkundige gevolgen van de Reformatie in Utrecht samengevat in een reeks van kaarten. Kaarten 20 en 21 laten het stratenpatroon zien, met de nieuwe en verbrede straten aangegeven. Kaarten 22 en 23 geven de nieuwe functies van religieuze gebouwen weer. 35


36


Bibliografie Literatuur

Blijstra, R. (1969). 2000 jaar Utrecht; stedebouwkundige ontwikkeling van castrum tot centrum: Bruna. De Groot, H. L. (2000). ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht: van strijdhamer tot bisschopsstaf. Utrecht: Stichting Matrijs. Dolfin, M., Kijlstra, E.M., Penders, J. (1989). Utrecht. De huizen binnen de singels. Beschrijving. Den Haag: SDU Uitgeverij.

Van den Hoven van Genderen, A. J. (2000). ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht: Op het toppunt van de macht. 1304-1528. Utrecht: Stichting Matrijs. Van Hulzen, A. (1944). Utrecht. De geschiedenis en de oude bouwwerken (Vol. 39). Amsterdam: Allert de Lange. Van Hulzen, A. (1985). Utrechtse kerken en kerkgebouwen. Baarn: Bosch & Keuning.

Van Hulzen, A. (1986). Utrechtse kloosters en Lindberg, C. (1996). The European Reformations. gasthuizen. Baarn: Bosch en Keuning. Oxford: Blackwell Publishers. Van Hulzen, A. (1999). Utrecht in opstand: Het Pegel, R. H. (1992). Prediking voor de leken in einde van de oude bisschopsstad 1528 de stad Utrecht, 1500-1580. In H. 1580 (1st ed.). Utrecht: Bijleveld. ten Boom, Geudeke, E., Leeuwenberg, H.L.Ph., Abels, P.H.A.M., Vereniging voor Van Schaik, A. H. M. (2000). ‘Een paradijs vol Nederlandse kerkgeschiedenis weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht: (Ed.), Utrechters Entre-Deux: Stad en sticht Een nieuwe heer en een andere leer. 1528 in de eeuw van de Reformatie. 1520-1560. 1618. Utrecht: Stichting Matrijs. Delft: Eburon. Van Vliet, J. M. (1987). Ketters rond de Dom: de Renes, H. (2005). Historische atlas van de stad Reformatie in Utrecht 1520-1580. Utrecht. Utrecht. Amsterdam: Uitgeverij SUN. Vermey, C. (1719). Historie ofte beschryving van Rutte, R., Abrahamse, J. E., Hamers, D., Ijsselstijn, ‘t Utrechtsche bisdom, behelzende de M., Van Mil, Y., Diesfeldt, O. R., . . . De oudheden. kerkelijke en geestelijke Waaijer, A. (2014). Atlas van de verstedelijking gebouwen, kapellen, in Nederland : 1000 jaar ruimtelijke kommandeurschappen, abdyen, kloosters, ontwikkeling. Delft: Uitgeverij THOTH. oversten en geleerde mannen, van zelve bisdom, getrokken uit de oude handschriften Speet, B. (2006). Historische atlas van Haarlem: der kerken en abdyen, enz. Leiden. 1000 jaar Spaarnestad. Amsterdam: Uitgeverij SUN. Williams, P. (2001). Philip II. Houndmills: Palgrave. Struijck, J. E. A. L. (1968). Utrecht door de jaren heen. Utrecht: Spectrum. Temminck Groll, C. L. (1963). Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordwesteuropese steden. ‘s-Gravenhage: Nijhoff. Van de Winkel, G. (2008). Leven en werk van cartograaf Jacob van Deventer. Het Land van Aalst, 60, 225-242. 37


Bibliografie

Kaarten en afbeeldingen Kaarten

schilderij van Paulus van Hilligaert uit 1618.

Kaart 1 - Historische verloop van Holocene kanaalruggen in de Rijn-Meuse delta. H. Berendsen, 2000, Universiteit Utrecht, faculteit der aardswetenschappen.

Afbeelding 2 - HUA catalogus nummer 36816. Gezicht op het kasteel Vredenburg te Utrecht, uit het zuiden. krijtlitho prent van L. Samijn uit de 19de eeuw naar de schilderijen van en naar Willem van Swanenburch (nr. 36813-36815), afkomstig uit Bosch, Gedenkboek der Utrechtse Schutterij.

Kaart 2 - 6: Gemaakt door auteur, op basis van de TOP10000 kaart verkregen via de kaartenkamer van de TU Delft. Geinformeerd door informatie uit H. Renes, de Bruin, Blijstra, Struijk, en Van Hulzen. Kaart 7- Jacob van Deventer kaart van Utrecht 1569. Uit: Grondtekening van de stad Utrecht. (1758). Amsterdam. Kaart 8 - Bijkaart van Jacob van Deventer van Utrecht 1569. Uit: Grondtekening van de stad Utrecht. (1758). Amsterdam Kaart 9-10 - Analyzekaarten van Utrecht gemaakt door auteur op basis van minuut kaart van Jacob van Deventer. Kaart 11-15 - Kaart van J. van Deventer bewerkt door auteur met uitgelichte religieuze instanties. Kaart 16 - Kaart van Utrecht door Joan Blaeu uit 1652. Gepubliceerd in de Atlas van Loon. Kaart 17 - Gemaakt door auteur op basis van kaart van Deventer. Kaart 18 - gemaakt door auteur op basis van kaart Van Deventer Kaart 19 - Plan Moreelse voor de uitbreiding van de stad Utrecht, getekend door Hugo Ruysch, 1664. Via Universiteit Utrecht Bijzonder Collecties. Kaart 20 & 21 - gemaakt door auteur op basis van kaart Van Deveter en Blaeu. Kaart 22 & 23 - gemaakt door auteur op basis van kaart Van Deventer Afbeeldingen HUA = Het Utrechts Archief Afbeelding 1 - HUA catalogus nummer 30315. Gezicht op de Neude te Utrecht uit het zuiden met het houten wachthuis van de soldaten, links het St.-Ceciliaklooster en op de achtergrond de Loeff Berchmakerstraat en de Predikherenstraat. Hoevenaar Wz., J. Aquarel in 1879 vervaardigd door Jozef Hoevenaar Wz. naar een

38

Afbeelding 3 - HUA catalogus nummer 206825. Plattegrond van de voormalige burcht Trecht - het Domplein en omgeving - te Utrecht. Door Landzaat, J.uit 1897. Uit later op het Domplein verrichte opgravingen blijkt dat deze plattegrond onnauwkeurig is. Afbeelding 4 - HUA catalogusnummer 28658 . Gezicht op de Domkerk en het Domkerkhof te Utrecht uit het noordwesten, met rechts de Servetstraat en het Bisschopshof. Linksboven drie engelen met het wapen van het Domkapittel. Middenonder een steen met links het wapen van Jan van Reede, Heer van Renswoude.Rechtsonder de transcriptie van vier versjes op gevelstenen in de toren en de kerk. Door S. van Lamsweerde. 1660. Afbeelding 5 - HUA catalogusnummer 39802. Overzicht van de immuniteit van St. Jan te Utrecht uit het zuiden gezien met in het midden het Janskerkhof met de Janskerk en rechts de Drift. Kopie van N. van der monde 1837 naar een tekening van Abraham Rademaker uit ca. 1720 Afbeelding 6 - HUA catalogusnummer 37266. Gezicht op de Mariaplaats met de Mariakerk te Utrecht uit het noordwesten, met op de achtergrond enkele claustrale huizen aan de oostkant van het plein en de toren van de Buurkerk en de Domtoren. Door Saenredam, P. uit 1636. (tekenaar/schilder) Afbeelding 7 - HUA catalogusnummer 37417. Gezicht op de Jacobikerk aan het Jacobskerkhof te Utrecht uit het zuidoosten. Fotoreproductie van een tekening (pen en penseel in grijs, van J. Stellingwerf uit ca.1730. Afbeelding 8 - HUA catalogusnummer 108664. Interieur van de Buurkerk te Utrecht: het schip uit het noorden gezien. Door P. Saenredam, Fotoreproductie uit 1987 van een schilderij van Pieter Saenredam uit 1645 naar een tekening van 16 augustus 1636. Afbeelding 9 - Foto door auteur. Nicolaaskerk tegenwoordig.


Afbeelding 10 - HUA catalogusnummer 37590. Door Stellingwerf, J. (tekenaar). Gezicht op de gebouwen van het St.-Catharijneklooster op het Catharijneveld te Utrecht, het terrein waar in 1528 kasteel Vredenburg zou worden gebouwd. Tekening van J. Stellingwerf uit ca.1725 naar een onbekend voorbeeld van vóór 1528. De voorstelling is mogelijk gefantaseerd. Afbeelding 11 - HUA Catalogusnummer 37621. Door A. Rademaker. Gezicht op de gebouwen van het Duitse Huis aan de Springweg te Utrecht vanaf het binnenplein, uit het oosten. Rond 1720. Afbeelding 12 - HUA Catalogusnummer 214011. Plattegrond van het terrein tussen de Oudegracht en de stadsbuitengracht (zuidwestzijde) te Utrecht met de bolwerken Sterrenburg en Manenburg en de directe omgeving buiten de stadsbuitengracht; met weergave van stratenplan en gestileerde bebouwing in vogelvlucht en het grondgebruik. N. van der Monde. Een in ca 1844 vervaardigde reconstructie van de situatie in ca 1572 Afbeelding 13 - HUA Catalogusnummer 37552. Gezicht op de Palmietentempel bij het Janskerkhof te Utrecht uit het zuiden, met op de achtergrond het westelijke gedeelte van de Janskerk achter de immuniteitsmuur. Tekening van M.L.M. d’Yvoy uit ca. 1840 naar een situatie uit de 16de eeuw. Afbeelding 14 - HUA catalogusnummer 37729. Gezicht op het St.-Nicolaasklooster te Utrecht. Door Monde, N. van der (tekenaar). Tekening van N. van der Monde uit ca. 1840 naar de kaart van G. Braun uit ca. 1570.

Afbeelding 18 - HUA catalogusnummer 37595. Gezicht op het kloostergebouw en de kerk van het St.-Catharinaklooster aan de Lange Nieuwstraat te Utrecht vanaf het binnenplein, uit het oosten. A. Rademaker omstreeks 1720. Afbeelding 19 - HUA catalogusnummer 38311. Gezicht op de kapel van het St.-Elisabethsgasthuis te Utrecht, uit het noordoosten. Anonieme prent naar de afbeelding van het gasthuis op de prent van de belegering van kasteel Vredenburg van G. Braun (H.A. Q 77.10 vv), afkomstig uit de Utrechtsche Courant van 1897. Op de prent waarop deze afbeelding is gebaseerd, ziet het gebouw er heel anders uit: daar schijnt het het weeshuis zelf te zijn met een uitgebouwde kapel aan de oostzijde. Afbeelding 20 - HUA catalogusnummer 811422. Afbeelding van een tijdens de beeldenstorm zwaar beschadigde zandstenen retabel in de oostwand van de kapel van bisschop Jan van Arkel in de Domkerk (Domplein) te Utrecht, voorstellende God de Vader, Maria met Jezus en verschillende heiligen. De foto is gepubliceerd in de Monumentenkalender 750 jaar gotische Dom uit 2004. Afbeelding 21 - HUA catalogusnummer 31648. Afbeelding van het sluiten van de Unie van Utrecht in 1579. 19de-eeuwse prent (litho) van A.A. Hunnink naar een tekening van J.L. Bruining (vaag leesbaar). Deze prent behoort tot de Atlas Coenen van ‘s Gravesloot. Afbeelding 22 - 25 - uitgelichte delen van de kaart van Joan Blaeu uit 1649.

Afbeelding 15 - HUA catalogusnummer 37756. Gezicht op het Abraham Doleklooster te Utrecht vanaf de binnenplaats. A. Rademaker uit 1723. Afbeelding 16 - HUA catalogusnummer 28375.Profiel van de stad Utrecht uit het westen gezien, met op de voorgrond landerijen met vee. In het stadsprofiel zijn van links naar rechts de volgende gebouwen te onderscheiden: de torens van de kerk van het St.-Magdalenaklooster, de Geertekerk, de kerken van het St. Annaklooster en het St.-Servaasklooster, de Nicolaikerk, de Agnietenkapel en het St.-Nicolaasklooster, de Bijlhouwerstoren en het bastion Sterrenburg. Door Drooghsloot, J.C. (tekenaar) Afbeelding 17 - HUA catalogusnummer 38305. Gezicht op de Oudegracht en de Ganzenmarkt te Utrecht met links de dubbele voorgevel van het St.-Barbara en St.-Laurensgasthuis en rechts de stadskraan en een gedeelte van het huis Keyserrijk. pentekening van Jan Bulthuis uit 1788

39


40


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.