Magna Charta Digital Law Review Burgerlijk Procesrecht J.M.M. Pater Annotatie bij de uitspraak van de Rechtbank Alkmaar van 11 april 2007, LJN: BA5565, NJF 2007/253, welke uitspraak werd vernietigd door Hof Amsterdam van 2 februari 2010, BO: 6311, NJF 2010/473.
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht Tel.: 030 - 220 10 70 | Fax: 030 - 220 53 27 | info@avdr.nl
Annotatie bij de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 april 2007, LJN: BA 5565, NJF 2007/253, welke uitspraak werd vernietigd door Hof Amsterdam van 2 februari 2010, BO: 6311, NJF 2010/473 Mevrouw mr. J.M.M. Pater, advocaat bij Ter Haar & Pater Advocaten ARM leasemaatschappij (ARM) tegen Verweerder (X) In deze zaak is aan de orde of X ten tijde van het toebrengen van schade, de bestuurder was van de auto waarmee schade is veroorzaakt. De auto raakte zelf total loss. In beginsel draagt ARM de bewijslast van de door haar gestelde feiten (ARM wil het rechtsgevolg, namelijk schadevergoeding) op grond van artikel 150 Rv. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de bewijslast echter omgekeerd door toepassen van de redelijkheid en billijkheidstheorie. De vraag is of de rechtbank het toepassen van de omkering had mogen nemen dan wel op goede gronden heeft genomen. Ik meen van niet. Feiten en procesverloop 2.1 ASR is als leasemaatschappij eigenaar van een auto die Y ter beschikking is gesteld wegens haar arbeidsovereenkomst. X, de partner van Y, is op 25 augustus 2006 met deze auto naar de kermis gereden waar hij een behoorlijke hoeveelheid alcohol heeft gedronken. De auto is de volgende morgen vroeg aangetroffen in een tuin aan de Streekweg, een spoor van vernielingen achterlatend. De auto zelf is total loss. De sleutels zitten nog in de auto, van de bestuurder is geen spoor. Een getuige heeft een persoon weg zien rennen. 2.2 De sleutels zouden, in verband met het drinkgedrag van X, van hem zijn afgenomen door vrienden, maar X zou de sleutels later op de avond weer in handen hebben gekregen. De politie heeft, enkele uren nadat de auto op het genoemde perceel was aangetroffen, X thuis bezocht die onder invloed verkeerde. Een ademanalyse is afgenomen waaruit bleek dat X drie keer de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed had. X ontkende in de auto te hebben gereden. Enkele dagen later heeft X de schade gemeld aan ASR. X heeft tien maanden na het incident aangifte gedaan van diefstal van de sleutels. ASR heeft conservatoir beslag laten leggen onder X. 2.3
Een strafzaak is wegens gebrek aan bewijs geseponeerd.
2.4 ARM heeft (bij inleidende dagvaarding van 20 november 2006) gevorderd dat X veroordeeld wordt tot betaling van de schade ad 18.996,90, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van X in de kosten van het geding, de beslagkosten inbegrepen. 2.5 X heeft zich hiertegen, gemotiveerd, verweerd met de stelling dat hij niet in de auto had gereden en derhalve niet aansprakelijk gesteld kon worden voor de toegebrachte schade. 2.6 ARM draagt, in beginsel volgens de hoofdregel, de bewijslast doordat ze de rechtsgevolgen inroept voor de door haar gestelde feiten in de dagvaarding. Deze hoofdregel is neergelegd in artikel 150 Rv. De rechtbank heeft overwogen dat er zodanig feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat er een andere verdeling van de bewijslast dient te komen en dat X deze bewijslast dient te dragen.
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
Conclusie Inleidende opmerkingen 3.1 De hoofdregel ten aanzien van de bewijsverdeling is neergelegd in artikel 150 Rv. In dit artikel zijn tevens de uitzonderingen op de hoofdregel opgenomen in geval van een bijzondere regel of wanneer een andere verdeling voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid. Naast de omkering van de bewijslast in de zin van artikel 150 Rv, waarmee ook het bewijsrisico verlegd wordt, kunnen zich ook andere mogelijkheden voordoen om tegemoet te komen aan de bewijsnood van een partij. Er kan sprake zijn van rechterlijke1 vermoedens en feitelijke vermoedens2. Bij feitelijke vermoedens wordt de partij die eigenlijk het bewijs zou moeten leveren vrijgesteld (zoals in deze uitspraak) op grond van een vermoeden dat haar stellingen waar zijn, bijvoorbeeld door de overgelegde stukken. De rechter acht deze stellingen dan voorhands bewezen. De wederpartij zal in een dergelijke situatie tegenbewijs mogen leveren. Voor het leveren van dit tegenbewijs is dan voldoende dat het ten behoeve van de partij op wie de bewijslast rust aangenomen bewijsvermoeden wordt ontzenuwd, zodat dus niet nodig is dat het tegendeel bewezen wordt3. Een andere wijze om tegemoet te komen aan de bewijsnood van een partij is het opleggen van een verzwaarde motiveringsplicht (stelplicht) van diens wederpartij4. Beide brengen geen omkering van de bewijslast maar verleggen de bewijsleveringslast. 3.2 Of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast met zich brengen is in beginsel een rechtsvraag en de beslissing hieromtrent van de rechter is dus in beginsel toetsbaar5. Deze toetsing zal echter beperkt zijn in verband met de verwevenheid met het waarderen van de feiten. De gedachtegang van de rechter (‘hoe ben ik tot deze beslissing gekomen?’) moet transparant zijn. Bespreking uitspraak 3.3 Uit de overwegingen van de rechtbank valt niet in te zien dat de omstandigheden voldoende grond opleveren voor omkering van de bewijslast. In artikel 150Rv zijn eisen van redelijkheid en billijkheid of van een bijzondere regel6 opgenomen7. Er is geen sprake van het voldoen aan een eis van redelijkheid en billijkheid om reden dat de rechtbank er onterecht vanuit gaat dat als vaststaand feit moet worden beschouwd dat X de auto bestuurde en de schade heeft veroorzaakt. Dit terwijl de rechtbank in rechtsoverweging 4.4 oordeelt: ‘Vorenbedoelde omstandigheden maken de lezing van X –namelijk dat niet hijzelf maar een ander in de auto vanaf het café naar huis is gereden- zodanig ongeloofwaardig dat X dient te worden belast met de bewijsvoering van zijn stelling en dat hij dientengevolge ook het risico moet dragen indien hij daarin niet slaagt’ In deze overweging geeft de rechtbank het criterium aan voor de bewijslastverlichting (en het dus moeten toestaan van het tegenbewijs van X) maar slaat door, door de omkering toe te passen. De 1
In Asser (2004) zijn hiervan voorbeelden opgenomen onder de nrs 39-41. De rechter kan dit individueel toepassen als een vorm van bewijswaardering, in HR 29 november 2002 NJ 2004, 304 en 305 met een noot van wordt een algemene regel (omkeringsregel) verduidelijkt, zoals ook in NJ 2004/304 en 305 en JBPr 2003/23. 3 Asser (2004) nummer 46 op pagina 110 en 111 waarbij tevens de opmerking wordt geplaatst dat aan het leveren van tegenbewijs zodanig hoge eisen worden gesteld dat het toch neerkomt op het bewijzen van het tegendeel. 4 Zie ook I. Giesen, ‘Bewijs en aansprakelijkheid’ (2001) pagina’s 39-47. 5 Asser (2004), nummer 28 pagina 76. 6 Daarnaast biedt de wet mogelijk utkomst op een andere wijze. In artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994, is bepaald dat indien een motorrijtuig waarmee op de weg wordt gereden en dat betrokken is bij een verkeersongeval met schade aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, de eigenaar van het motorrijtuig, of indien er een houder is van het motorrijtuig is de houder verplicht, om die schade te vergoeden tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat het is veroorzaakt door iemand voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is. ARM had hier een beroep op kunnen doen. Voor het toepassen van deze regel maakt het geen verschil of de in de wet genoemde uitzonderingen van rechtsverhinderende feiten, ondergebracht worden onder bevrijdende verweren omdat gedaagde stelplicht en bewijslast heeft ten aanzien van dat bevrijdend verweer, in geval van een bijzondere regel, omdat de partij die een beroep doet op de bijzondere regel stelplicht en bewijslast met betrekking tot die uitzondering heeft. Dit brengt echter wel de moeilijkheid met zich dat de houder van de auto (partner X) in de procedure betrokken moet worden en deze partner dan moet bewijzen dat een ander dan hij/zij in de auto heeft gereden. Dit leidt naar mijn mening te ver. ARM had dan de partner van X moeten dagvaarden, maar kennelijk, zo lees ik in de uitspraak, waren er voldoende stukken om aannemelijk te maken dat X de bestuurder van de auto was en hiermee de schade heef aangericht. De rechtsgang via artikel 185 WvW is derhalve een lastige exercitie en biedt mogelijk onvoldoende bodem onder de vordering van ARM. 7 Zie W.D.H. Asser (2004) Bewijslastverdeling nummer 27. 2
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
rechtbank acht het niet aannemelijk (‘ongeloofwaardig’) dat X niet heeft gereden, derhalve neemt de rechtbank dit voorhands aan. De rechtbank geeft aan waarom ze tot deze aanname is gekomen. Dit is gebaseerd op de overgelegde stukken alsmede de verklaring van een medewerker van ARM, de heer Coffa, die als informant is gehoord. Ondanks deze motivering is de stelling geen vaststaand feit geworden, maar wordt dit door de rechter voorhands aangenomen, een wezenlijk verschil. De billijkheidsleer is bedoeld als correctiefactor op de hoofdregel van 150 Rv. De rechtbank neemt onder punt 3 van het geschil bovendien op dat X de vordering gemotiveerd heeft weersproken. Bij voldoende gemotiveerde betwisting, en hiervan mag gezien deze zinsnede worden uitgegaan, komt het feit niet vast te staan. De rechtbank had, indien ze de redelijkheid en billijkheid wilde gebruiken als omstandigheid voor de verdeling van de bewijslast, slechts mogen concluderen dat het bewijsrisico van ARM wordt verlicht, maar niet wordt omgekeerd. De rechtbank had derhalve moeten concluderen dat ARM op voorhand, behoudens het door X te leveren tegenbewijs, is geslaagd in het leveren van (voldoende) bewijs voor de grondslag van haar vordering. Dit impliceert dat X weliswaar tegenbewijs mag leveren en de bewijslast van ARM wordt verlicht, maar niet dat de bewijslast moet worden omgekeerd. X had toegelaten moeten worden om het tegenbewijs te leveren. De uitzonderingsgrond om op basis van de redelijkheid en billijkheid de bewijslast om te keren dient immers met terughoudendheid te worden toegepast. Uit de overwegingen van de rechtbank valt niet in te zien dat deze omstandigheden voldoende grond opleveren voor de omkering van de bewijslast (en dus bewijsrisico) en heeft de rechtbank ten onrechte de bewijslast omgekeerd. 3.4 In rechtsoverweging 4.5 concludeert de rechtbank dat X heeft aangegeven niet te zullen slagen in het leveren van bewijslevering van zijn stelling dat niet hij maar een ander de auto bestuurde. X heeft aangegeven in een onmogelijke bewijspositie te zijn gesteld. De rechtbank concludeert dat, omdat X heeft aangegeven niet te zullen slagen, het risico voor zijn rekening komt en wijs de vordering van ARM toe. Een duidelijke omkering van de bewijslast. 3.5 Ik meen dat de door de rechtbank vastgelegde feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat zij een omkering van de bewijslast rechtvaardigen. Het belangrijkste argument hiertoe is dat de rechtbank voorhands aanneemt en X niet toe laat in het leveren van tegenbewijs. De enkele mededeling van X dat dit voor hem onmogelijk zou zijn omdat hij in een onmogelijke bewijspositie wordt gebracht, maakt dit niet anders. X had de mogelijkheid moeten krijgen om tegenbewijs te leveren8.
8
Dat X hierin niet is geslaagd zo blijkt uit de uitspraak in hoger beroep NJF 2007/254 doet hier niet aan af.
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
AvdR Lawschool
“A pessimist sees the difficulty in every opportunity; an optimist sees the opportunity in every difficulty.” Sir Winston Churchill
Alle rechten voorbehouden. Behoudens de door de Auteurswet gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd (waaronder begrepen het opslaan in een geautomatiseerd gegevensbestand) en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. © Academie voor de Rechtspraktijk, Nieuwegein 2012
W W W. M A G N A C H A RTA . N L