Leading lawyers eye museum deel ii

Page 1

M STERDA M A D RLAN T NEDE U U IT T S FILM IN AT EYE

april 2016 | LIMITED EDITION | €8,95

www.avdr.nl

ONDERNEMINGSRECHT

LEADING LAWYERS

PART 2

mr. Lenneart Posch mr. Albert Wiggers mr. Daphne Bens mr. Mike Jansen mr. Onno Boerstra

HET BOOTLIEDEN ARREST

DE UITSPRAAK MAPLE SKATE EEN UITGLIJDER? VERKOPERS ZITTEN IN EEN LUXEPOSITIE HET WENNEX ARREST HET STEMRECHTLOZE AANDEEL


2

| april 2016


LEADING LAWYERS

april 2016 |

3


Inhoudsopgave

12 LENNAERT POSCH

ATTORNEY AT LAW AT RUTGERS POSCH

32 DAPHNE BENS

ATTORNEY AT LAW AT DLA PIPER

52 ONNO BOERSTRA

ATTORNEY AT LAW AT VAN DOORNE

4

| april 2016


16

ALBERT WIGGERS

HET

ATTORNEY AT LAW AT

BOOTLIEDEN

PLOUM LODDER

ARREST

PRINCEN

36

26

22 DE UITSPRAAK MAPLE SKATE

EEN UITGLIJDER?

42

46

VERKOPERS

MIKE JANSEN

HET

LUXEPOSITIE

BAKER & MCKENZIE

ARREST

ATTORNEY AT LAW AT

ZITTEN IN EEN

WENNEX

56 HET

STEMRECHTLOZE AANDEEL

april 2016 |

5


Editors letter In dit Magazine komen [vijf] toonaangevende M&A-advocaten aan het woord. Drie van hen bespreken op ons verzoek een uitspraak die voor zijn of haar praktijk van belang is of is geweest. EĂŠn van hen behandelt een recent onderzoek naar de luxe positie waarin verkopers in M&A trajecten zich tegenwoordig bevinden. Afgesloten wordt met een lofzang op (en een wijzigingsvoorstel voor) het stemrechtloze aandeel. Vijf M&A advocaten die elkaar ontmoetten in filmmuseum EYE in Amsterdam. De meesten doceren aan de Academie voor de Rechtspraktijk. Ieder van hen laat zijn licht schijnen over de actualiteit van het ondernemingsrecht en in het bijzonder de M&A praktijk. Wij wensen u veel leesplezier, Etienne van Bladel Directeur Academie voor de Rechtspraktijk

6

| april 2016


They think we do BAD THINGS but we do them very well



ONE GOAL ONE MISSION ONE SOLUTION just avdr


A T

C A M B R I D G E ,

T H E R E

W A S

A

COMPLETELY UNINTIMIDATING C U L T U R E , A N D NO

T H E R E

CLASS

W E R E

DIVISIONS

A M O N G THE STUDENTS. - ELIZABETH BLACKBURN -

WWW.A

LEERGANG VERZEKERINGSRECHT 2016-2017 69 PO PUNTEN | EURO 4700,-- INCL. DIG


VDR.NL

7 | START 7 SEPTEMBER 2016 IN CAMBRIDGE GITAAL STUDIEMATERIAAL, EXCL. BTW


12

| april 2016


LEN NAERT

POS CH

AT TO R N E Y

AT

RU TGERS

L AW

AT

POS CH

april 2016 |

13


14

| april 2016


Lennaert Posch

mr.

april 2016 |

15


HET

BOOTLIEDEN ARREST

16

| april 2016


the

Het Verenigde Bootlieden arrest is naar mijn weten het enige Nederlandse arrest dat letterlijk ‘bezongen’ is in de rechtsliteratuur. In 1997 werd het arrest HR 31 december 1993, NJ 1994, 436 (Van den Berge/Verenigde Bootlieden B.V.) door A.G. van Solinge geheel op rijm besproken in ‘De Ballade der bootlieden’ (De NV 1997/9, p. 260). Het arrest betreft niet direct een overnamegeschil maar is wel van belang voor de overnamepraktijk aangezien daarbij het gelijkheidsbeginsel in het ondernemingsrecht wordt genuanceerd. Dit kan bijvoorbeeld een rol spelen bij concurrerende openbare biedingen, waarbij het bestuur van de target vennootschap de bieder wiens bod het steunt anders behandelt dan de ‘vijandige bieder’ (Zie o.m. C.J.C. de Brauw, ‘Concurrende openbare biedingen’, Ondernemingsrecht 2008/20). Het is het eerste arrest dat ik ooit tijdens een jurisprudentielunch besprak. Aansluitend werd ik door mijn patroon verzocht er een stukje over te schrijven voor de Vennootschap & Onderneming. Daar is het onderstaande dan ook een weer een bewerking van. Eiser in het geding was de heer Van den Berge, gedaagde de Verenigde Bootlieden B.V. (Bootlieden B.V.). Bijzonder aan Bootlieden B.V. was dat alle aandeelhouders tevens werknemer van de vennootschap waren. Deze aandeelhouders/ werknemers verrichtten hun arbeid als ‘bootlieden’ in de haven van Terneuzen. Van den Berge was adjunct-directeur van Bootlieden B.V. en bezat daarin een belang van bijna 20%. Bootlieden B.V. wist

over de jaren heen grote financiële reserves op te bouwen. Hiervan wenste het in 1989 een aanzienlijk deel aan haar aandeelhouders uit te keren. Vier van die aandeelhouders verzetten zich tegen een dergelijke uitkering omdat zij, anders dan hun medeaandeelhouders, niet in aanmerking kwamen voor een fiscale deelnemingsvrijstelling. Voor deze vrijstelling kwamen vennootschappen in aanmerking die voor 5% of meer deelnamen in het vermogen van de vennootschap die een uitkering zou doen (art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969). De betreffende vier aandeelhouders hadden ieder slechts een belang in Bootlieden B.V. van ongeveer 4%. Om tegemoet te komen aan hun bezwaren had de directie voorgesteld het belang van de vier aandeelhouders op te trekken naar 5% en alle aandeelhouders de mogelijkheid te geven de door hen gehouden aandelen onder te brengen in een persoonlijke B.V. Om dit doel te bereiken stelde de directie de algemene vergadering van aandeelhouders voor te besluiten: 1. Tot eenmalige overdracht aan de directie van de emissiebevoegdheid. Tot het afstand doen (lees: uitsluiten) van het recht van voorkeur. Tot het verlenen van toestemming aan de directie om bij aanbieding van de aandelen door aandeelhouders die hun aandelen wensen over te dragen aan een besloten vennootschap waarvan zij de directeur en enig aandeelhouder waren, die B.V. als derde te mogen aanwijzen volgens art. 10 lid 5 Statuten. De eerste vier leden van art. 10 bevatten een gebruikelijke aanbiedingsregeling, het vijfde lid een alternatieve goedkeuringsregeling. De eerste zin van dit vijfde lid luidt: ‘De directie is evenwel bevoegd, na daartoe goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders te hebben verkregen één of meer derden aan te wijzen, door wie die aandelen of één of meer daarvan worden overgenomen.’ Ondanks verzet van Van den Berge werden de drie voorstellen door de a.v.a. aangenomen. De vier aandeelhouders werden door de directie, op basis van besluit 3, in staat gesteld aandelen over te dragen aan hun persoonlijke B.V.’s. Van den Berge vorderde

april 2016 |

17


vernietiging van de drie a.v.a. besluiten en van de daarop gebaseerde directie besluiten. Zijn voornaamste bezwaren waren de volgende: Er was in strijd met art. 2:201 lid 2 BW gehandeld aangezien een aantal aandeelhouders zijn belang meer had kunnen vergroten dan bij een behandeling naar strikte evenredigheid mogelijk was geweest. Het genoemde artikel verplicht de vennootschap aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden, op dezelfde wijze te behandelen. De directie had niet in redelijkheid tot haar voorstel tot uitsluiting van het voorkeursrecht (2) kunnen komen en dat besluit was derhalve in strijd met art. 2:8 BW.

Rechtbank en Hof De rechtbank overwoog dienaangaande dat er een belang van de vennootschap gemoeid kon zijn met het verhogen van het belang van de kleine aandeelhouders naar 5% zodat alle aandeelhouders op fiscaal gelijke wijze behandeld konden worden. Bovendien was de ‘verwatering’ van het belang van Van den Berge zo gering dat de directie niet anders heeft gedaan dan wat werd gevorderd door de redelijkheid en de billijkheid. De rechtbank was van oordeel dat niet in strijd met art. 2:201 BW was gehandeld aangezien de reden voor de ongelijke behandeling bij de emissie juist het feit was dat de aandeelhouders, gezien hun fiscale ongelijkheid, niet in exact gelijke omstandigheden verkeerden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Het stelde het uiteindelijke doel van de litigieuze besluiten voorop en legde sterk de nadruk op het speciale karakter van de vennootschap. Ten aanzien van art. 2:201 lid 2 BW overwoog het hof dat de stelling van Van den Berge dat hij ten opzichte van andere aandeelhouders ongelijk is behandeld, op zichzelf juist was. Het hof was echter van oordeel dat de wet zelf, te weten in art. 2:206a BW, toelaat het voorkeursrecht te beperken of uit te sluiten en daarmee impliciet ook tot beperking van de regel van art. 2:20 te besluiten. Ook bij het hof was het beroep van Van den Berge

18

| april 2016

op de redelijkheid en billijkheid tevergeefs. Gezien de achtergrond, achtte het hof de uitkomst van de door de directie gemaakte afweging tussen het beleid om kleine aandeelhouders dezelfde fiscale voordelen te bieden als grote aandeelhouders tegen een geringe relatieve daling van het vermogen van de anderen in die vennootschap, niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

Hoge Raad De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep. De Hoge Raad gaf Van den Berge gelijk in zijn stelling dat 2:201 BW dwingend recht bevat en niet door 2:206a opzij kan worden gezet, maar oordeelt dat het hof kennelijk bedoeld heeft als volgt te oordelen: (1.) blijkens art. 2:206a laat het wettelijk stelsel toe dat bij een bepaalde emissie het belang van aandeelhouders wordt verminderd door beperking of uitsluiting van het voorkeursrecht; (2.) ook voor het beginsel van gelijke behandeling van aandeelhouders geldt dat van schending daarvan geen sprake is indien voor de ongelijke behandeling een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan worden aangewezen; de bijzondere, in (...) ‘s hofs arrest geschetste omstandigheden - met name de omstandigheid (no. 15) dat het ging om het opheffen van een voor vier aandeelhouders nadelige fiscale ongelijkheid, door maatregelen welke voor de andere aandeelhouders slechts een relatief geringe daling van hun belang meebrachten - vormen een zodanige rechtvaardiging.’ De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad lijkt inhoudelijk enigszins tegenstrijdig: er is geen sprake van ongelijke behandeling indien een ongelijke behandeling te rechtvaardigen is. Of, zoals Van Solinge in zijn Ballade der bootlieden - vrij naar George Orwell’s Animal Farm – schreef: ’De houders van aandelen zijn allemaal gelijk maar als het rechtvaardiger lijkt, is de een wat gelijker dan de ander.’ (Bewerking van artikel V&O februari 1994/2, blz. 16)


april 2016 |

19


Ook deze zomer kantoor aan de kust: Rutgers & Posch aan Zee Nieuwsgierig? Laat weten als u aan het strand wilt afspreken Rutgers & Posch aan Zee Boulevard Paulus Loot 3 2042 AD Zandvoort Zuid

Herengracht 466 1017 CA Amsterdam T: +31 20 891 3900 www.rutgersposch.com


april 2016 |

21


22

| april 2016


ALBERT

W I GGERS

AT TO R N E Y PLOU M

AT

L AW

LO D D ER

AT

PR I N CEN

april 2016 |

23


24

| april 2016


Albert Wiggers mr.

april 2016 |

25


DE UITSPRAAK

MAPLE

SKATE

EEN UITGLIJDER?

26

| april 2016


the

Als je een M&A advocaat ’s nachts wakker schudt en naar de meest belangwekkende uitspraak voor de M&A praktijk vraagt, dan zullen de woorden “Hoog Catherijne” waarschijnlijk als eerste opkomen. Het Hoog Catherijne arrest1 deed veel stof opwaaien. In deze kwestie bleken er na de overname van het Hoog Catherijne gebouw twee leningen te bestaan waar de koper niet mee bekend was. Tot verrassing van velen wees de Hoge Raad het beroep van de koper op de garantie dat de verkoper alle relevante informatie had verstrekt af, omdat – kort gezegd – de koper zijn onderzoeksplicht had verzaakt. In de vakliteratuur beweerden boze stemmen dat als gevolg van deze uitspraak kopers niet meer kunnen afgaan op de garanties in de koopovereenkomst. Bij nadere analyse van het arrest bleek die soep gelukkig niet zo heet gegeten te worden. De garantie was onvoldoende duidelijk, en indien deze specifieker was geweest, was het beroep van de koper waarschijnlijk toegewezen. Maar sinds dit arrest is het spanningsveld tussen de onderzoeksplicht van de koper en de door de verkoper afgegeven garanties een “hot topic”.

Stand van zaken ten aanzien van de onderzoeksplicht In de sinds dit arrest gewezen uitspraken in postovernamegeschillen blijkt dat onze rechters bij de beoordeling van het beroep van de koper op de garanties (of op dwaling), veel gewicht toekennen aan de vraag of hij voldoende zijn onderzoeksplicht is nagekomen. En rechters schromen daarbij niet om tot een andere risicoverdeling te komen dan vastgelegd in de koopovereenkomst. Soms wordt het beroep van de koper gehonoreerd2, maar even zo vaak wordt dit afgewezen. Er lijkt inmiddels bij de wetenschap en de praktijkbeoefenaars gewenning (of misschien berusting) te zijn ontstaan over deze jurisprudentie. Ik ben echter van mening dat het tijd is voor een kritische herbeoordeling. 1 HR 22 december 1995, NJ 1996, 300 2 Zie o.a. Offringa/Vinck, HR 10 april 1998, NJ 666; L.E. Beheermaatschappij/Stijnman, HR 16 juni 2000, NJ 2001, 559;

De uitkomst van geschillen over garantiekwesties is weinig voorspelbaar, en dat is geen goede zaak. De praktijk heeft behoefte aan duidelijkheid en rechtszekerheid. Naar mijn mening zou de rechtspraak meer moeten aansluiten bij de praktijk, door aan te haken bij de door partijen in de overeenkomst vastgelegde risicoverdeling. De stand van zaken in de jurisprudentie kan als volgt worden samengevat. Een koper heeft een onderzoeksplicht en dient een onderzoek (due diligence) te doen naar de doelwitonderneming. Een verkoper heeft op zijn beurt een mededelingsplicht. Doorgaans weegt de mededelingsplicht zwaarder: de verkoper moet spreken over zaken waarvan hij weet of behoort te weten dat die voor een koper van belang zijn. Echter, de reikwijdte van de mededelingsplicht wordt mede bepaald door hetgeen de verkoper aan onderzoeksinspanningen mag verwachten van de koper. Die onderzoeksplicht weegt zwaar: koper dient een behoorlijk onderzoek te doen, dient vragen te stellen over aspecten die voor hem van belang zijn en dient de verstrekte informatie te onderzoeken. Kopers die hun onderzoeksplicht verzaken lopen een grote kans dat een beroep op de garanties (resp. een beroep op dwaling) wordt afgewezen.

Door partijen gewenste risicoverdeling In ons primair op de partijwil gebaseerde rechtssysteem, zou men verwachten dat de rechtspraak aansluit bij de wensen en economische belangen van de bij overnames betrokken partijen, zoals blijkend uit de koopovereenkomst. Aangevuld met hooguit nog een marginale toetsing of de uitkomst ook redelijk is onder de omstandigheden. In deze visie past ten eerste een (primair) grammaticale uitleg van koopovereenkomsten, met name als die zijn opgesteld door professionele adviseurs. Dit is sinds het arrest Meyer/Pontmeyer3 ook de heersende leer. Maar daarenboven dient de rechtspraak in garantiegeschillen aan te sluiten bij de door partijen gewenste risicoverdeling. De praktijk is natuurlijk oneindig gevarieerd, maar toch meen ik wel enkele algemene conclusies te kunnen trekken over hoe deze risicoverdeling doorgaans wordt vormgegeven. 3 HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575

april 2016 |

27


● Partijen bij een overnameovereenkomst wensen specifieke afspraken te maken over risicoverdeling, aansprakelijkheid en beperking van die aansprakelijkheid. Deze afspraken wijken meestal af van de normale wettelijke regels, waaronder titel 1 boek 7 BW. De toepasselijkheid van deze titel wordt dan ook veelal uitgesloten. ● In de tussen partijen overeengekomen koopprijs ligt meestal besloten dat de koper het (economische) risico neemt voor de toekomst, maar dat het risico van verplichtingen uit het verleden voor de verkoper blijft. In dat verband bevat het contract een uitgebreide set garanties. De garanties zijn bedoeld om de koper te beschermen tegen onbekende verplichtingen van de doelwitvennootschap. ● De koper is de partij die doorgaans het meeste risico loopt na de transactie en die derhalve het meeste baat heeft bij een (grammaticale) toepassing van de overeenkomst. Hij heeft immers de koopprijs al betaald en is voor bescherming van de waarde afhankelijk van de juiste nakoming van de door de verkoper afgegeven garanties en vrijwaringen. ● Hoe grondig een koper ook zijn due diligence onderzoek doet, “je weet niet wat je niet weet” en juist om die risico’s af te dekken zijn garanties van belang. ● Het is gewoon om in overnamecontracten heel specifiek in te kaderen welke kennis bij de koper bekend (disclosed) wordt verondersteld. Meestal is dat beperkt tot de informatie die de koper kan afleiden uit een “prima facie” lezing van de door de verkoper verstrekte documenten in de dataroom. Deze informatie is, zo mag men verwachten, meegenomen in de koopprijs.

Onderzoeksplicht vs. mededelingsplicht Zo lijkt de praktijk meer uit te gaan van de benadering dat iedere garantieschending die niet blijkt uit de in de dataroom verstrekte informatie, of anderszins specifiek is “disclosed”, voor vergoeding in aanmerking komt. Deze benadering sluit goed aan bij de jurisprudentie waaruit volgt dat de mededelingsplicht er juist toe strekt om de onvoorzichtige koper bescherming te bieden.4 4 Zie o.a. Van der Beek/Van Dartel, HR 30 november 1973, NJ 1974, 97, Van Geest/Nederlof, HR 21 december 1990, NJ 1991, 251 en Offinga/ Vinck, HR 10 april 1998, NJ 1998, 666.

28

| april 2016

Nu wil ik niet bepleiten dat de lichtvaardige koper, die geen of de verkeerde vragen stelt, altijd moet worden beschermd. Zoals ook uit deze zelfde jurisprudentie blijkt, zou de onderzoeksplicht moeten ontstaan, daar waar de koper op basis van de verstrekte informatie gegronde redenen heeft om te twijfelen. Waar het mij met name om gaat is dat het beginsel overeind blijft dat daar waar de plichten elkaar “overlappen” (meestal wanneer er geen informatie is verstrekt), de mededelingsplicht zwaarder blijft wegen dan de onderzoeksplicht. Dit sluit aan bij de doorgaans door partijen nagestreefde risicoverdeling, maar lijkt ook redelijk vanuit de realiteit dat de verkoper de partij is die het beste weet – of zou moeten weten – wat hij verkoopt. Het voorgaande geldt eens te meer daar waar er specifieke garanties zijn afgegeven. Hoe men de garantie ook juridisch duidt5, buiten kijf staat de bedoeling dat de verkoper het risico draagt voor de in de garantie omschreven omstandigheid. Dat is een welbewust door de verkoper aanvaard risico, en men mag verwachten dat hij dat niet lichtvaardig doet. Dat houdt mijns inziens ook in dat hij zich van zijn kant ervan zal moeten vergewissen dat iedere garantie die hij afgeeft ook juist is, dan wel dat hij de koper behoorlijk heeft geïnformeerd indien dat niet zo is. Dat laat onverlet dat een verkoper aan zijn mededelingsplicht kan voldoen door informatie te verstrekken in een dataroom. In dat licht acht ik bijvoorbeeld de uitspraken in Hoog Catherijne en Homecareco6 juist. In deze gevallen had de koper door zorgvuldig onderzoek van de verstrekte informatie, de garantieschending kunnen opmerken.

5 Zie o.a. Van Uchelen, Art. 7:17 BW en garanties in het overnamecontract, Ondernemingsrecht 2003, 1; en Tjittes, De uitleg van garanties en vrijwaringen in overnamecontracten, in ‘Geschriften vanwege Corporate Litigation 2007-2008’ 6 Hof Amsterdam, 16 september 2014; de uitspraak komt overigens niettemin onbevredigend over want de lezer krijgt het sterke vermoeden dat er een ‘truc’ is uitgehaald om de resultaten beter te laten lijken.


Te zware onderzoeksplicht Maar een recent voorbeeld van een uitspraak waarin naar mijn mening de rechter de koper een te zware onderzoeksplicht oplegt, is de zaak Maple Skate.7 In deze zaak vraagt de koper tijdens het due diligence onderzoek naar de cijfers over de eerste paar maanden van het lopende jaar. Deze worden toegezegd door de verkoper, maar om redenen die onduidelijk blijven verkrijgt de koper – naar zijn zeggen - deze cijfers niet. De koopovereenkomst bevat niet alleen de garantie dat – kort gezegd – de verkoper alle belangrijke informatie heeft verstrekt, maar ook de zeer specifieke garantie dat er sinds de laatste balansdatum geen nadelige veranderingen zijn geweest “in de vooruitzichten of omstandigheden, financieel of anderszins” voor de doelwitvennootschap. Bovendien geeft de overeenkomst nog eens duidelijk aan dat de garanties een zodanige risicoverdeling nastreven, dat een onjuistheid van een garantie voor rekening en risico van de verkoper blijft. Na de transactie blijkt de omzet de eerste paar maanden sterk teruggelopen. Rechtbank en Hof wijzen echter de vorderingen van de koper af, op basis van het argument dat de koper door het due diligence onderzoek de gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van de omzet over de periode na de balansdatum. Indien hij die informatie desondanks niet heeft gekregen komt dat voor zijn risico. Het gaat er volgens de rechtbank niet om wat de koper had kunnen ontdekken maar wat hij had behoren te ontdekken.

Maar van een verkoper die garanties afgeeft mag ook worden verwacht dat hij van tevoren vaststelt of de garanties juist zijn, en als dat niet zo is, dat de koper dan daarover wordt geïnformeerd. Dat past bij het risico dat een verkoper op zich neemt als hij garanties afgeeft, en sluit aan bij de overeengekomen risicoverdeling.

Afsluiting Al met al blijft dit een dynamisch rechtsgebied. Een overname schept een bijzonder kader, met een geheel eigen normering. Zoals in deze bijdrage verdedigd, pleit ik er voor dat onze rechtspraak zoveel mogelijk aansluit bij de door partijen overeengekomen risicoverdeling. De praktijk heeft behoefte aan die duidelijkheid.

Mijn belangrijkste bezwaren tegen deze uitspraak zijn ten eerste dat rechtbank en Hof volledig afwijken van de in de koopovereenkomst vastgelegde risicoverdeling. Bovendien kennen rechtbank en Hof geen enkel gewicht toe aan het feit dat de verkoper een zeer specifieke garantie heeft afgegeven die koper nu juist tracht te beschermen tegen deze situatie. Het kan toch niet zo zijn dat een verkoper zomaar garanties afgeeft zonder zelf enige verantwoordelijkheid te dragen om na te gaan of deze garanties juist zijn? Of de koper nu wel of niet de informatie krijgt blijft in deze kwestie onduidelijk, maar punt is dat het risico daarvoor geheel bij de koper wordt gelegd.

7 Hof Arnhem-Leeuwarden, 29 oktober 2013, RCR 2014/7

april 2016 |

29


Veel fusies en overnames mislukken door grote verschillen tussen twee partijen

Wij vinden dat het anders kan Partijen bij elkaar brengen. Elkaars sterke punten gebruiken. DĂŠ sleutels tot een succesvolle fusie of overname. Wij ondersteunen bij het samenbrengen van twee werelden. Onze aanpak is persoonlijk, betrokken, praktisch. Zo ontstaat onderling vertrouwen en werken we samen doelgericht aan optimale oplossingen. Een eigenzinnige kijk op fusievraagstukken, met verbinding als resultaat. Dat werkt. Lees verder op www.ploum.nl.

Duidelijk anders


april 2016 |

31


32

| april 2016


DAPH N E

BEN S

AT TO R N E Y D L A

AT

L AW

AT

PI PER

april 2016 |

33


34

| april 2016


Daphne Bens mr.

april 2016 |

35


VERKOPERS ZITTEN

IN

EEN

LUXEPOSITIE

36

| april 2016


the

Verkopers zitten vanwege de hoge vraag naar bedrijven en bedrijfsonderdelen in een luxepositie. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de prijs, maar ook voor de juridische voorwaarden van een deal, zo blijkt uit het European M&A Intelligence Report van DLA Piper. De researchafdeling van het internationale advocatenkantoor heeft de juridische elementen onderzocht van meer dan 300 internationale M&A-deals die DLA Piper het afgelopen jaar heeft begeleid. DLA Piper heeft van alle advocatenkantoren het afgelopen jaar op internationaal niveau de meeste deals gesloten, zo blijkt uit gegevens van Mergermarket. Bij het kantoor werken wereldwijd ongeveer 950 advocaten in de M&A-praktijk. “We zijn een van de grootste advocatenkantoren ter wereld en zitten al jaren op een schat aan informatie,” zegt Daphne Bens. “Het is dus meer dan logisch om daar een analyse van te maken en die te delen met de markt.” De resultaten van het European M&A Intelligence Report worden over de hele wereld met cliënten van DLA Piper gedeeld. Het rapport biedt op heel specifiek niveau een juridisch inzicht in de manier waarop huidige deals worden gesloten. Bens: “We hebben gekeken naar wie verkoopt, hoe partijen verkopen, de juridische voorwaarden, en de risicoverdeling tussen partijen. We denken dat het zeer waardevol is voor onze cliënten en onze advocaten. Verder weten we uit ervaring dat niets onze cliënten meer frustreert dan advocaten van verschillende partijen die onderling discussiëren over wat in de praktijk gebruikelijk is. Die discussie is door dit rapport niet meer nodig, aangezien het ons toont wat market practice is.” De resultaten van het rapport bevestigen volgens de partners de huidige sellers market. Er komen daarbij twee belangrijke aspecten naar voren: • de grote vraag werkt een groter aantal veilingverkopen (auctions) in de hand; • transacties met private equity verlopen anders dan transacties met zogenoemde strategische partijen.

Auctions

In een auction zijn meer partijen in de race die je onder tijdsdruk tegen elkaar laat opbieden. Deze concurrentie heeft niet alleen een prijsopdrijvend effect maar zorgt er ook voor dat verkopers betere voorwaarden kunnen uitonderhandelen. Zo vervalt bij een kwart van de voltooide auction deals al na een jaar het recht om commerciële garanties te kunnen verhalen op de verkoper. Bij non-auctions is dat slechts zeven procent. In de regel geldt dus dat bij een auction verkoop een minder lange aansprakelijkheid geldt.

Private Equity

Uit het rapport valt op te maken dat private equity investeerders slimme verkopers die minder risico nemen dan strategische verkopers. Bij verkoop kiezen private equity investeerders vaker voor een auction proces dan strategen. Als financiële kopers zijn zij meer gefocust zijn op de prijs. Hun taak is om zoveel mogelijk rendement uit te keren aan de eindbeleggers. Voor strategische kopers gelden vaak ook andere overwegingen. Zo moet je bij een auction de boeken openen voor verschillende partijen en dealmakers. Een strateeg voelt zich daar vaak niet prettig bij omdat het daarbij gaat om concurrentiegevoelige informatie. Uit het rapport blijkt ook dat private equity flexibele kopers zijn. Anders dan wanneer zij verkopen is private equity als koper over het algemeen bereid meer juridische risico’s te nemen. Een van de meer verrassende uitkomsten van ons rapport is dan ook dat een auction verkoop aan private equity over het algemeen leidt tot de beste juridische dealvoorwaarden voor een verkoper.

Locked Box

Opvallend is verder dat bij auctions vaker wordt gekozen voor een locked box dan bij non-auctions. In geval private equity betrokken is, is het percentage locked box deals nog veel hoger. Private equity inversteerders hebben een sterke voorkeur voor locked box, omdat het de kans verkleint dat ze na de deal worden opgezadeld met claims. Investeringsmaatschappijen willen zeker weten dat ze het bedrijf voor een bepaalde prijs hebben verkocht want dan kunnen zij hun commitment aan de eindbeleggers garanderen. Aan de andere kant is de locked box bij private equity spelers zo ingeburgerd dat ze ook meestal aan de koperszijde wel een locked box accepteren.

april 2016 |

37


W&I

Het gat tussen wat een koper aan zekerheid eist en wat een verkoper aan garanties wil geven, is de laatste jaren groter geworden. Soms ontstaat er bij een deal een impasse over de juridische voorwaarden. Partijen kunnen dan het afsluiten van een Warranty & Indemnity insurance overwegen. Als het dan mis gaat, vergoedt de verzekeraar de schade tot een bepaald bedrag. Vooral bij deals tussen verkopende private equity investeerders, die na de verkoop bevrijd willen zijn van aansprakelijkheid, en strategische kopers, die juist zoveel mogelijk zekerheid willen, kunnen deze verzekeringen het verschil maken. Het rapport laat zien dat deze zogeheten W&I-verzekeringen een vlucht nemen, met name in transacties waar private equity verkoopt. Verzekeraars springen in op deze behoefte. Zij hebben dan een eigen rol in de transactie met een zelfstandig due diligence proces om na te gaan of de deal het waard is om te verzekeren en welke risico’s er aan verbonden zijn.

Internationale verschillen

Niet alleen het type koper of verkoper (private equity investeerders dan wel strategische partijen) heeft invloed op het verloop van de transactie, ook tussen landen zien we verschillen. Zo blijkt uit het rapport dat Duitse en Britse partijen vaak tot 100% van de aankoopprijs willen kunnen terug claimen als blijkt dat er iets niet in orde is, terwijl Nederlanders met veel minder genoegen nemen. Nederlanders zien eventuele waardevermindering vaker als een risico dat zij willen nemen in het kader van een acquisitie. Het European M&A Intelligence Report toont empirisch aan wat iedereen die actief is in M&A instinctief al weet, maar komt ook met een paar meer verrassende uitkomsten.

38

| april 2016


april 2016 |

39


ADDING VALUE

THROUGH EXPERIENCE DLA Piper is widely recognised as a leader in the market having consistently executed more deals globally than our competitors. We have been consistently ranked as the #1 firm since 2010 representing clients globally in their transactions (Mergermarket). For the third consecutive year, Pitchbook has ranked DLA Piper among the top four firms for total private equity deal volume in 2015. Through executing this volume of transactions we are able to deliver high quality commercial advice to our clients who benefit from the efficiencies derived from our experience. DLA Piper is a global law firm operating through various separate and distinct legal entities. Further details can be found at www.dlapiper.com MAY16 | 3099407


april 2016 |

41


42

| april 2016


M I KE

JAN S EN

AT TO R N E Y BAKER

&

AT

L AW

AT

M CKEN Z I E

april 2016 |

43


44

| april 2016


Mike Jansen mr.

april 2016 |

45


HET

WENNEX ARREST

46

| april 2016


the

Eén van de verworvenheden van de Magna Charta is de verbetering van het handelsverkeer, met name als het gaat om rechtszekerheid, voorspelbaarheid en uitvoerbaarheid. Relevante thema’s die ook vandaag de dag nog een belangrijke rol spelen in het rechtsverkeer. Een voorbeeld hiervan is de (juridische) verhouding tussen aandeelhouders en de vennootschap in het geval meerdere aandeelhouders gezamenlijk in een vennootschap participeren. De verhouding tussen aandeelhouders en de vennootschap in een joint venture wordt - naast de wet - beheerst door de statuten van de vennootschap en - veelal - een tussen de aandeelhouders gesloten (aandeelhouders)overeenkomst. In de literatuur en jurisprudentie is in de afgelopen decennia veelvuldig aan de orde geweest of de afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst doorwerken in de vennootschapsrechtelijke verhoudingen. Het gaat daarbij om de vraag in welke mate (het bestuur van) de vennootschap de afspraken tussen aandeelhouders dient te eerbiedigen. Hoewel over dit onderwerp veel is geschreven, blijft de vennootschapsrechtelijke doorwerking van de aandeelhoudersovereenkomst een ‘ongoing’ discussie. Aan de basis van deze discussie staat het Wennex arrest van de Hoge Raad uit 1944. In deze bijdrage zal ik kort het Wennex arrest bespreken, alsmede de belangrijkste ontwikkelingen die nadien in de rechtspraak in dit kader hebben plaatsgevonden.

De aandeelhoudersovereenkomst tussen de beide heren bevat een bepaling dat bij staking van de stemmen in de algemene vergadering van aandeelhouders een commissie bestaande uit drie adviseurs wordt benoemd om een bindend advies uit te brengen over de betreffende kwestie. De aandeelhouders dienen vervolgens op de eerstvolgende vergadering van aandeelhouders conform dit advies te stemmen. Als de enige commissaris (een lid uit de Wennekes familie en voormalig oprichter) ziek wordt, stelt Van Neck voor om in zijn plaats drie tijdelijke commissarissen te benoemen. Wanneer dit voorstel in de algemene vergadering van aandeelhouders aan de orde is, staken de stemmen. Het voorstel wordt daarop aan de commissie voorgelegd die overeenkomstig het voorstel van Van Neck adviseert, waarna opnieuw een stemming in de algemene vergadering van aandeelhouders volgt. Bij deze stemming wordt aan de zijde van Wennekes niet conform het advies van de commissie gestemd, waardoor de stemmen alsnog staken. Van Neck vordert daarop in rechte dat bij de volgende algemene vergadering de stemmen conform het gegeven advies (en derhalve de aandeelhoudersovereenkomst) worden uitgebracht. Na een procedure bij de rechtbank en het hof oordeelt de Hoge Raad dat een aandeelhouder geacht wordt vanuit vennootschapsrechtelijk perspectief volledige autonomie te hebben ten aanzien van de wijze waarop hij stemt in de algemene vergadering van aandeelhouders. De aandeelhouder komt hierbij ‘een eigen recht om zijn belang in de vennootschap te dienen’ toe en het is hem enkel niet toegestaan een dergelijk eigen recht in te zetten ter ‘misbruik van het recht’. Aldus stelt de Hoge Raad vast dat de aandeelhoudersovereenkomst geen vennootschapsrechtelijke werking heeft en dat Van Neck derhalve (uitsluitend) een tekortkoming in de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst kan vorderen.

Het Wennex arrest

We gaan terug naar 1944. De heren Wennekes en Van Neck zijn ieder eigenaar van 50% van de aandelen in de joint venture Wennex N.V., een fabrikant van bleekpoeders.

april 2016 |

47


De uitkomsten van het Wennex arrest liggen aan de basis van een inmiddels vaste lijn in de jurisprudentie. 1 Hierbij is nog wel de vraag opgekomen of aan de aandeelhouder in een joint venture een onbeperkt recht toekomt om zijn eigen belang te dienen of dat dit door de Hoge Raad wordt beperkt door te verwijzen naar ‘zijn belang in de vennootschap’.2 Hoe dit ook zij, in de afgelopen decennia heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake Wennex een nieuwe dimensie gekregen. In tal van uitspraken is geoordeeld dat, op basis van met name open (zorgvuldigheids)normen, aan aandeelhoudersovereenkomsten vennootschapsrechtelijke doorwerking toekomt.

In de Gekas & Boot uitspraak5 werd hieraan toegevoegd dat het door een aandeelhouder mogelijkerwijs negeren van afspraken omtrent de samenwerking reeds aanleiding kan geven om aan een juist beleid te twijfelen. De Ondernemingskamer overwoog dat het een aandeelhouder in een joint venture vennootschap niet, althans niet zonder meer of steeds, vrij staat in de eerste plaats zijn eigen belang voorop te stellen.

Ontwikkeling in de rechtspraak en literatuur In 1999 overwoog de Ondernemingskamer in het Versatel-arrest dat de bijzondere afspraken die partijen omtrent de stemwijze in de algemene vergadering van aandeelhouders waren overeengekomen, niet genegeerd konden worden aan de hand van het enkele argument dat aan de wettelijke en statutaire regels omtrent de besluitvorming was voldaan. Aldus werken de afspraken die in de joint venture overeenkomst zijn gemaakt, door in de vennootschapsrechtelijke verhoudingen.3 Het miskennen van de achtergrond van de oorspronkelijke verhoudingen tussen de aandeelhouders door de vennootschap kan, aldus de Ondernemingskamer, een grond zijn voor het bevelen van een onderzoek. Niet veel later heeft de Ondernemingskamer dit standpunt langs de lijn van artikel 2:8 BW bevestigd in de zogenaamde Broadnet zaak.4 De Ondernemingskamer overwoog daarbij dat door Broadnet in strijd met de aan de joint venture ten grondslag liggende bedoeling was gehandeld en dat de miskenning van die bedoeling een gegronde reden opleverde om aan een juist beleid te twijfelen.

In de Cancun Holding II beschikking uit 20146 wordt door de Hoge Raad in het bijzonder nadruk gelegd op de onderlinge verhoudingen binnen een joint venture, waarbij door de Hoge Raad een koppeling wordt gemaakt tussen de regeling in de aandeelhoudersovereenkomst enerzijds en het vennootschappelijk belang anderzijds. De Hoge Raad bepaalde in deze beschikking dat in het geval van een joint venture, de afspraken omtrent de samenwerking tussen de aandeelhouders mede het belang van de vennootschap bepalen. Daaruit volgt dat wie handelt in strijd met de aandeelhoudersovereenkomst in beginsel tevens handelt in strijd met het belang van de vennootschap en daarmee in strijd met artikel 2:8 BW. Recent is in de lagere rechtspraak de vennootschapsrechtelijke status van de aandeelhoudersovereenkomst eveneens aan de orde geweest. Zo bepaalde de Voorzieningenrechter in Kekk/Delfino7 dat de afspraken in een aandeelhoudersovereenkomst op grond van artikel 2:8 BW doorwerken in de vennootschappelijke rechtsverhoudingen. Daarbij werd tevens overwogen dat het feit dat het belang van de aandeelhouders bij nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst niet altijd parallel loopt met het vennootschappelijk belang, niet afdoet aan de gebondenheid aan de aandeelhoudersovereenkomst. In hoger beroep liet het Gerechtshof Amsterdam in het midden of een bepaling in de aandeelhoudersovereenkomst niet afdwingbaar was wegens strijd met de wettelijke bepalingen, nu artikel 2:8 lid 2 BW nakoming van de betreffende bepaling in de aandeelhoudersovereenkomst in de weg stond.8

1 Hoge Raad 19 februari 1960, NJ 1960/473 (Aurora), HR 13 november 1959, NJ 1960, 472 (Melchers) 2 W.J.M. van Veen, Vennootschapsrechtelijke doorwerking, bestuursautonomie en bestuurstaak bij Joint Ventures na ‘Cancun’; Ondernemingsrecht (2015) 88, aflevering 13, p. 449 3 Hof Amsterdam (OK) 20 mei 1999, JOR 2000/72 (Versatel), r.o. 3.4. 4 Ondernemingskamer, 8 mei 2002, JOR 2002/112 (Broadnet), r.o. 3.3.

5 Hof Amsterdam (OK) 28 december 2005, JOR 2006/66 (Gekas & Boot), r.o. 3.4. 6 Hoge Raad 4 april 2014, NJ 2014/286 (Cancun Holding II) 7 Rechtbank Amsterdam 16 januari 2014, JOR 2014/157 (Kekk/Delfino) 8 Hof Amsterdam 13 januari 2015, JOR 2015/69 (Kekk/Delfino)

Hieronder volgt een beknopt overzicht.

48

| april 2016


In de aandeelhoudersovereenkomst was een regeling ten aanzien van het ontslag van een bestuurder opgenomen die statutair op grond van artikel 2:244 BW niet kon worden gerealiseerd. Het hof oordeelde dat de regeling in strijd was met artikel 2:8 BW, met name nu het handhaven van een bestuurder tegen de wens van de (meerderheid van) de aandeelhouders in het algemeen in strijd zal zijn met het vennootschapsbelang. In de literatuur treft men uiteenlopende opvattingen aan over de mate van vennootschapsrechtelijke doorwerking van aandeelhoudersovereenkomsten. Zo is Van Schilfgaarde van mening dat bepalend is de mate van doorwerking die is beoogd bij het aangaan van de aandeelhoudersovereenkomst en dat een dergelijke intentie leidend moet zijn voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van vennootschapsrechtelijke doorwerking.9 Andere schrijvers, waaronder Van Veen, stellen dat een overeenkomst waarbij alle aandeelhouders partij zijn, dient te gelden als een krachtig document waaraan vennootschapsrechtelijke doorwerking toekomt, ook indien de vennootschap hierbij geen partij is.10 Wel bestaat (op z’n minst) de praktische noodzaak dat het bestuur van de vennootschap kennis heeft genomen van de aandeelhoudersovereenkomst.

Conclusie

De ontwikkelingen in de rechtspraak sinds het Wennex arrest laten een steeds verdergaande ontwikkeling zien ten aanzien van de doorwerking van aandeelhoudersovereenkomsten in de vennootschapsrechtelijke verhoudingen. De Hoge Raad heeft in het Wennex arrest de weg vrijgemaakt voor de ontwikkeling in de jurisprudentie waarin deze doorwerking wordt erkend. Aldus heeft het Wennex arrest aanleiding gegeven tot een verduidelijking en verdere verdieping van de verhoudingen tussen de vennootschap enerzijds en joint venture partijen anderzijds, hetgeen bij het 160ste lustrum van de Magna Charta een belangrijke constatering is. Het Wennex arrest is dan ook een klassieker die vermelding verdient in de canon van het Nederlandse vennootschapsrecht. 9 P. Van Schilfgaarde, Statuten zonder bezwaar. WPNR (2002), 6503, p. 639 e.v. 10 W.J.M. van Veen, Boek 2 BW, Statuten en aandeelhoudersovereenkomsten - stand van zaken en blik vooruit, Deventer: Kluwer 2011, p. 36

april 2016 |

49


Baker & McKenzie, grensoverschrijdend in juridische én fiscale expertise, thuis in 47 landen Bij Baker & McKenzie krijgt u, waar ook ter wereld, advies van advocaten, fiscalisten, economen én notarissen die hun land kennen als geen ander. Het zijn ervaren experts die voor u niet één, maar twee stappen vooruitdenken en die u graag voorzien van grensoverschrijdende en creatieve adviezen. Onze professionals zijn regelmatig direct betrokken bij de totstandkoming van lokale en internationale wetgeving en delen hun kennis en ervaring zowel onderling als met cliënten. Onze onafhankelijke en pragmatische werkwijze helpt multinationals in binnen- en buitenland om kansen optimaal te benutten, risico’s te minimaliseren en juridische én fiscale vraagstukken op te lossen. Kijk op www.bakermckenzie.nl

Baker & McKenzie Amsterdam N.V. is lid van Baker & McKenzie International, een Zwitserse Verein.


april 2016 |

51


52

| april 2016


O N N O

BO ERS TR A

AT TO R N E Y VAN

AT

L AW

AT

D OO RN E

april 2016 |

53


54

| april 2016


Onno Boerstra mr.

april 2016 |

55


HET

STEMRECHTLOZE AANDEEL

56

| april 2016


the

“Welk wetsartikel zou u willen wijzigen?” Deze vraag werd mij gesteld toen ik werd uitgenodigd voor een fotoshoot met een stel andere M&A advocaten voor deze uitgave. Tsja, wat daarvan te zeggen? Met de invoering van de Flexwet en de Wet Bestuur en Toezicht een jaar of drie geleden is Boek 2 BW immers al behoorlijk op de schop gegaan en na zo’n lange aanloop werd dat ook wel de hoogste tijd. Alle klemmende artikelen zijn eigenlijk wel verwijderd of aangepast en de M&A praktijk weet er nu goed mee om te gaan, kleine ongemakken daargelaten. Toch blijft er altijd wel iets te wensen en dat geldt ook hier: het stemrechtloze aandeel. Dit instrument is weliswaar ingevoerd, maar op een manier waar we in de praktijk niet veel mee opschieten. Een gemiste kans wat mij betreft. Hoe is dit zo gekomen? Onder het oude BV recht was het stemrecht onlosmakelijk met het aandeel verbonden. Differentiëren was tot op zekere hoogte toegestaan maar de aandeelhouder had sowieso recht op ten minste één stem. In het voorontwerp van de Flexwet was het stemrechtloze aandeel niet opgenomen. Dit tot verbazing van vrijwel iedereen uit de praktijk. Het argument van de wetgever was dat we hiervoor een goed alternatief hebben in de vorm van de stichting administratiekantoor (STAK), die certificaten uitgeeft aan de betreffende kapitaalverschaffer. Dat werkt toch goed? Dat is misschien wel zo maar er zitten

heus de nodige haken en ogen aan en bovendien is het een bijzonder lastig concept om aan buitenlandse investeerders uit te leggen. “Hey Onno, what does this STAK mean. How do these administration conditions work in practice? Can we change them if we want? Who controls the STAK? What a hassle and cost. Why can’t we just issue non-voting shares to these shareholders?”. Uiteindelijk is aan deze wens tegemoet gekomen. Nu is wettelijk geregeld dat de statuten kunnen bepalen dat aan aandelen van een bepaalde soort of aanduiding geen stemrecht in de algemene vergadering is verbonden. Daar zaten we al jaren op te wachten. Klaar toch? Nee, want we kregen niet alles. Het stemrecht uitsluiten werd dan uiteindelijk geoorloofd maar de aandeelhouder vervolgens ook nog het vergaderrecht ontnemen was voor Den Haag kennelijk een brug te ver. De rationale daarvoor is mij nog altijd niet duidelijk maar het zal vast met het Nederlandse poldermodel te maken hebben: “Heb je geen stemrecht, dan moet je toch op z’n minst moeten mogen mee vergaderen en je zegje doen, ook al staat het besluit al lang vast”. De inzet was nu juist om die ingewikkelde STAK structuur op te doeken en aandeelhoudersbesluiten schriftelijk te kunnen nemen. Echter, nu we met dit alternatief de stemrechtloze aandeelhouders nog steeds voor de algemene vergadering moeten oproepen, termijnen in acht moeten nemen en geen aandeelhoudersbesluiten buiten vergadering kunnen nemen, blijft de praktijk zich noodzakelijkerwijs nog steeds bedienen van de STAK structuur. En dat des te meer nu de wet expliciet voorziet in certificaten zonder vergaderrecht (waarover onder het oude recht de nodige onzekerheid bestond). In de praktijk hebben we dus weinig aan het stemrechtloze aandeel. Helemaal zonder nut is het stemrechtloze aandeel overigens niet. Dit instrument wordt namelijk vaak toegepast bij preferente (financierings)aandelen, die eigenlijk het karakter hebben van een achtergestelde aandeelhouderslening maar doorgaans om fiscale of boekhoudkundige redenen in de vorm van aandelen worden gegoten. Daarop past dus geen stemrecht. Onder het oude recht werd dit opgelost door met een te verwaarlozen nominale waarde te werken en de resterende 99.9% als agio op de preferente aandelen te storten.

april 2016 |

57


Die constructie (en uitleg aan buitenlandse investeerders) is nu niet meer nodig dankzij ons stemrechtloze aandeel. Dat de preferente aandeelhouder wel vergaderrecht heeft maakt niet uit, want dat heeft hij toch al als investeerder in het gewone aandelenkapitaal. Ik ben actief in de private equity transactiepraktijk. Vaak treed ik op voor private equity investeerders en met toenemende regelmaat ook voor mee investerend management. In beide gevallen lopen we tegen deze problematiek aan, namelijk hoe te zorgen voor een efficiÍnte en snelle besluitvormig in - en als het even kan buiten - de algemene vergadering? Zolang het management als minderheidsaandeelhouder maar goed beschermd is tegen verwatering, statutenwijziging en enkele andere aandeelhoudersbesluiten, heeft iedereen baat bij een simpele zeggenschapsstructuur. Hoe beproefd ook, die wordt niet perse gediend met het decennia oude concept van de STAK structuur. Daarvoor hadden we nou zo graag het aandeel zonder stemrecht èn zonder vergaderrecht gehad, zoals dat in de US, UK en veel andere relevante jurisdicties wel bestaat. Een gemiste kans dus. Graag zou ik daarom artikel 2:227 BW in die zin aanpassen dat de statuten kunnen voorzien in aandelen waaraan geen stemrecht en evenmin vergaderrecht is verbonden. Uiteraard zijn die aandelen wel winstgerechtigd en (want) daar is het deze categorie van aandeelhouders nu uiteindelijk om te doen.

58

| april 2016


april 2016 |

59


DE VERBINDENDE KRACHT. Uw probleem oplossen, u begeleiden bij uw grote uitdagingen, zodat u met een vertrouwd gevoel zaken kunt blijven doen - dat is ons doel. Onze 160 advocaten, notarissen en ďŹ scalisten worden erkend als toonaangevende experts, zowel op hun vakgebied als in de sectoren waarin zij opereren. Wij denken graag met u mee vanuit onze inhoudelijke kennis en brede ervaring. Wij begrijpen de context, zoeken door naar de vraag achter de vraag en herkennen gevoeligheden. Zo komen we niet alleen snel tot heldere oplossingen, maar begeleiden u naar duurzame resultaten.

www.vandoorne.com


april 2016 |

61


QUESTION & ANSWER BY O N N O

62

| april 2016


DE MAGNA CARTA, HET BELANGRIJKSTE JURIDISCHE DOCUMENT TER WERELD. WAT BETEKENT DIT DOCUMENT VOOR U? Een dubbele en daardoor lastige vraag, want de vraagstelling vooronderstelt dat de Magna Carta het belangrijkste document ter wereld is. Maar is dat wel zo? Ik zou dit niet zonder meer willen beweren. Er zijn immers tal van andere documenten te noemen die van minstens vergelijkbare importantie waren en wellicht nog wel zijn. Bijvoorbeeld: de Tien Geboden, de Sharia, het Handvest van de Verenigde Naties, onze Grondwet, de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en ga zo maar door. Daarmee maak ik de Magna Carta niet minder belangrijk maar enige relativering is wel op z’n plaats. Wat was de Magna Carta ook al weer precies? Wikipedia leert ons het volgende. De Magna Carta (ook wel Magna Charta, Latijn voor grote oorkonde) is de naam van het handvest over vrijheden en rechtspraak dat de Engelse koning Jan zonder Land op 15 juni 1215 ondertekende. Dit werd door de Engelse leenmannen afgedwongen omdat zij vonden dat de koning zijn macht misbruikte. Het verdrag werd getekend in een weiland bij Runnymede in de buurt van Windsor. De UNESCO heeft de Magna Carta in 2009 op de Werelderfgoedlijst voor documenten geplaatst omdat het een mijlpaal was voor vrijheid en democratie met een wereldwijde invloed. De Magna Carta is een belangrijk document omdat daarin voor het eerst gedetailleerd werd vastgelegd op welke wijze de absolute macht van de koning beperkt wordt bij belastingheffing, feodale rechten en rechtspraak. De kerk werd hiermee gevrijwaard van overheersing door de vorsten en was voortaan vrij in de invulling van vacatures. Wetgeving en rechtspraak werden hervormd en het gedrag van de koninklijke ambtenaren werd onder controle gebracht. Ook werd het gewoonterecht in ere hersteld om koninklijke willekeur tegen te gaan. Regelmatig wordt dan ook gesteld dat het document de hoeksteen is van Engelse vrijheid, recht en democratie. De Magna Carta is daarmee één van de beroemdste documenten uit de Engelse geschiedenis. Maar aan de andere kant van de Noordzee dus van betrekkelijk belang, zeker gezien onze eigen geschiedenis. Uniek of origineel was de Magna Carta overigens niet, want het grootste deel daarvan was vrijwel woord voor woord gekopieerd uit de Charter of Liberties van koning Hendrik I, welk document de Engelse adel al zo’n 200 jaar eerder burgerlijke vrijheden verleende. Paus Innocentius III verklaarde in 1215 dat de Magna Carta geen rechtskracht had terwijl in de late middeleeuwen de macht van de kroon alleen maar weer toenam en de Magna Carta in feite weer ten onder ging. Niettemin maakt de Magna Carta nog steeds deel uit van de Engelse wetgeving en wordt dus eigenlijk alleen gehandhaafd omdat het zo’n belangrijk historisch document is. Het gaat bij de Magna Carta dus vooral om de historische waarde. Dat is zeker niet zonder belang. En dat daar ook een interessant prijskaartje aan zit bleek in 2007. Bij Sotheby’s in New York werd toen een exemplaar uit 1297 geveild voor 21,3 miljoen dollar, één van de slechts twee exemplaren die zich volgens het veilinghuis buiten Groot-Brittannië bevinden. Koper was de miljardair David Rubenstein, oprichter van The Carlyle Group, een toonaangevende investeringsmaatschappij die recent in Nederland nog de Hunkemöller lingerieketen kocht. Ik ben benieuwd welke van deze twee aankopen als beste gaat renderen.

april 2016 |

63


Colofon

Uitgave Redactie

Academie voor de Rechtspraktijk Etienne van Bladel AriĂŤn Pons Sharon Olivier van Genderen

Ontwerp en realisatie Met dank aan Contactgegevens

Mark Pollema EYE Film Instituut Nederland - Amsterdam Academie voor de Rechtspraktijk Interne cursuslocatie Kasteel Waardenburg G.E.H. Tutein Noltheniuslaan 7 (navigatie: nr 1) 4181 AS WAARDENBURG T: 030-220 10 70 Traditionele cursussen T: 030-303 10 70 Webinar cursussen F: 030-220 53 27 E-mail: info@avdr.nl

Advertenties ISBN

64

| april 2016

Etienne van Bladel 9789462286375


“Set your goals high, and don’t stop till you get there.” Bo Jackson - Athlete april 2016 |

65


this is magna charta


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.