Magna Charta Digital Law Review Arbeidsrecht en Social Media Mr. M. J. Aantjes advocaat Aantjes Advocaten
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht Tel.: 030 - 220 10 70 | Fax: 030 - 220 53 27 | info@avdr.nl Magna Charta is een onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Leergang 01 004
Ook interessant voor u!
Verdiepingscursus Arbeidsrecht in Cambridge Woensdag 12 september - zondag 16 september Altijd al aan Cambridge willen studeren? Dit is uw kans! Dit najaar organiseren we een driedaagse cursus Arbeidsrecht, waarbij u studeert en verblijft op het Corpus Christi College. Tot halverwege de middag volgt u college, gegeven door drie topdocenten op het gebied van arbeidsrecht. De rest van de dag heeft u vrije tijd om Cambridge en omgeving te verkennen. Daarnaast kunt u drie webinars arbeidsrecht volgen in het najaar.
Sprekers
mr. M.J.M.T. Keulaerds advocaat BarentsKrans N.V., voorzitter VAAN
mr. R.A.A. Duk advocaat BarentsKrans N.V.
mr. P.C. Vas Nunes advocaat BarentsKrans N.V.
Praktische informatie PE punten: Kosten: Niveau: Max. aantal deelnemers: Extra informatie
PO: 15 + 6 PO EURO 2.000,-- incl. studiemateriaal, excl. BTW Verdieping en actualiteiten 20 • Deze unieke cursus vindt plaats op het Corpus Christi College te Cambridge, op 37 km van London Stansted vliegveld en 80 km van Londen. • De cursusprijs is inclusief vier overnachtingen in een studentenkamer in het college; met aankomst op woensdagavond en vertrek op zondagochtend. Tevens inbegrepen zijn alle maaltijden, koffie/thee en het studiemateriaal. • De cursusprijs is exclusief reiskosten. Op deze manier kunt u desgewenst zelf uw verblijf verlengen. • Inschrijven via www.magnacharta.nl
w w w. m a g n a c h a r t a . n l
AvdR Lawschool
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
Inhoudsopgave Spreker Mr. M. Aantjes • Facebook-zaak Kantonrechter Arnhem 11 april 2012 (LJN: BW2006)
P. 05
• Twitter-zaak Hof Arnhem 17 april 2012 (LJN: BW4592)
P. 10
Mr. M. J. Aantjes, advocaat Aantjes Advocaten Download hier de ppt-presentatie.
W W W. M A G N A C H A RTA . N L
Uitspraak beschikking RECHTBANK ARNHEM burgerlijk recht, sector kanton Locatie Wageningen zaakgegevens 801920 \ HA VERZ 12-1053 \ 482 uitspraak van 11 april 2012 beschikking in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JK Vloerverwarming B.V. gevestigd te Ede verzoekende partij gemachtigde mr. H.C.W. Geffroy tegen [werknemer] wonende te [woonplaats] verwerende partij gemachtigde mr. D. Brouwer Partijen worden hierna JK en [werknemer] genoemd. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - het verzoekschrift met producties; - het verweerschrift met producties; - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 20 maart 2012. 2. De feiten 2.1. [werknemer], geboren op [dag en maand] 1991, is per 14 juni 2010 in dienst getreden bij JK in de functie van hulpmonteur op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd tot 13 december 2010 tegen een laatstelijk verdiend loon van â‚Ź 1.147,31 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. 2.2. Op 14 december 2010 is de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar verlengd tot 13 december 2011. 2.3. Op 14 december 2011 is de arbeidsovereenkomst verlengd met een jaar, waardoor de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 13 december 2012. 2.4. In een registratie van JK met betrekking tot incidenten is, onder meer,
vastgelegd: ‘06/12/2011: Klacht gehad over [voornaam werknemer] Heeft lopen mopperen en vloeken bij de klant over Jk en de planning. [voornaam werknemer] dit kan echt niet. Als je een probleem hebt met JK of de planning dan hoor ik dat graag en niet VIA DE KLANT!! Ik heb [voornaam werknemer] hierover aangesproken. 17/01/2012: Weer een klacht gehad over [voornaam werknemer]. Heeft zonder vragen de snoepkast van de klant leeggehaald. Ik het [voornaam werknemer] hierover aangesproken maar krijg het idee dat het niet doordingd.’ 2.5. [werknemer] heeft op zijn Facebook-pagina verschillende berichten achtergelaten, waaronder: ‘GM!!! Word een zwaar daggie denk vandaag…..Pffff maarja # nog10dagen!!!! # jhk’ ‘Ja hoor mag je morgen weer met die zwarte mee jezus zeg gvd moet lekker doorgaan zo dan ben ik er gauw klaar mee # JK’ ‘Het is getint en het werkt niet hard?’ ‘Pfff is deze werkdag al om? Ik wil verlost worden van deze mongool wat een gek zeg!! # wilgvdweekend’ 2.6. Op 25 januari 2012 heeft een MT-overleg plaatsgevonden, waarbij de directeur, de heer [X], van de desbetreffende gebeurtenissen heeft kennisgenomen. 2.7. Bij brief van 26 januari 2012 heeft JK aan [werknemer] bericht: ‘Op 17 januari jongstleden is [de heer A] gebeld door [de heer B] van onze klant [naam klant] [de heer B] is op zijn beurt gebeld door [mevrouw C], bij wie jij en je collega op 16 januari een vloerverwarmingssysteem hebben aangelegd. [mevrouw C] meldde dat jij ongevraagd en zonder haar toestemming snoep uit haar keukenkast hebt weggehaald. [mevrouw C] heeft benadrukt dat het snoep niet op het aanrecht lag en dat het dus door jou uit de keukenkast is gehaald. [de heer A] heeft jou daarop aangesproken. Jij hebt het voorval erkend. [de heer A] heeft jou hiervoor een nadrukkelijke waarschuwing gegeven. Tijdens het MT-overleg is mij tevens ter ore gekomen dat jij je op Facebook zeer negatief en bovendien discriminerend over je naaste collega [de heer D] uitlaat. (…) Je laat je niet alleen uiterst negatief en discriminerend uit over je naaste collega, doch dat doe je ook ten aanzien van ons bedrijf. Je geeft aan dat wanneer je nog een keer met de ‘zwarte’ mee moet, je er gauw klaar mee bent. Daarachter schrijf je de letters JK. Ik kan daaruit slechts opmaken dat je hiermee wilt zeggen dat wanneer je nogmaals met je collega een klus moet uitvoeren je met je werkgever klaar bent. Het behoeft geen enkele toelichting dat wij dit gedrag niet kunnen en ook niet willen tolereren. Wij willen alleen maar gemotiveerde werknemers aan het werk hebben. Je zou je toch moeten realiseren dat het doen van dergelijke uitlatingen op Facebook uiterst beschadigend kan werken voor je naaste collega en hierdoor ook je werkgever in een kwaad daglicht wordt geplaatst.
In verband met deze zeer recente incidenten, elk voor zich en in ÊÊn of meerdere opzichten in onderlinge samenhang met elkaar, is er sprake van een ernstige vertrouwensbreuk die met zich meebrengt dat van ons in redelijkheid niet kan worden verwacht dat de arbeidsovereenkomst nog langer voortduurt. Het is om die reden dat ik het besluit heb genomen om de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst met jou te ontbinden, primair op grond van een zogenaamde dringende reden en subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden. Wij hebben inmiddels onze raadsman de opdracht gegeven om het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen. Wij gaan ervan uit en zullen daar ook op toezien dat jij in de tijd dat je nog bij ons werkzaam bent, je werk naar behoren zult uitvoeren. Mocht zich in de tussentijd opnieuw een incident voordoen, dan behouden wij ons alle rechten voor om tussentijds tot ontslag op staande voet over te gaan.’ 3. Het verzoek en het verweer 3.1. JK verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen. 3.2. JK onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt. De gewichtige redenen bestaan, primair, uit een dringende reden en, subsidiair, uit gewijzigde omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de arbeidsverhouding zo spoedig mogelijk dient te eindigen. JK legt een drietal incidenten ten grondslag aan het ontbindingsverzoek, te weten de door [werknemer] geuite teksten op Facebook, waarbij [werknemer] zich negatief heeft uitgelaten over zijn collega; een incident op 6 december 2011, waarbij [werknemer] gemopperd heeft over JK in het bijzijn van een klant en een incident op 16 januari 2012 waarbij [werknemer] snoepjes uit de kast van een klant heeft gepakt. 3.3. [werknemer] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het verzoek houdt geen verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, noch met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. 4.2. De kernvraag in onderhavige zaak is of sprake is van een dringende reden danwel een zodanige wijziging in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk danwel op korte termijn dient te eindigen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. 4.3. [werknemer] erkent dat hij zich op Facebook negatief heeft uitgelaten over zijn collega. [werknemer] erkent voorts dat hij op 6 december 2011 heeft gemopperd over de planning van JK. [werknemer] voert aan dat het niet zijn bedoeling is geweest dat dit zou worden opgevangen door een klant, wat kennelijk wel is gebeurd. Bovendien voert [werknemer] aan dat JK er kennelijk niet zwaar aan heeft getild, nu zij enkele dagen na deze gebeurtenis de arbeidsovereenkomst met een periode van een jaar heeft verlengd. [werknemer] ontkent voorts dat hij snoepjes uit de kast van een klant heeft weggenomen; [werknemer] voert aan dat de snoepjes op het aanrecht lagen en dat tegen hem is gezegd dat hij de snoepjes kon eten. Hij heeft toen samen met andere
collega’s enkele snoepjes gesnoept. 4.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat [werknemer] zich op Facebook zeer negatief en discriminerend heeft uitgelaten over zijn collega. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [werknemer] daarmee zeer laakbaar gehandeld. Het incident met de snoepjes is door JK wel gesteld, maar het is voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt. Immers, JK heeft dit incident niet zelf geconstateerd; JK heeft enkel een verklaring overgelegd van een medewerker van JK, die aangeeft dat hij van dit incident heeft vernomen via een opdrachtgever, die het incident op haar beurt van een particulier heeft gehoord waar de vloerverwarming is aangelegd; dit is een verklaring ‘van horen zeggen’, waaraan de kantonrechter geen doorslaggevende betekenis kan toekennen. Bovendien heeft [werknemer] gemotiveerd betwist dat hij de snoepjes uit de kast heeft gepakt. Dit incident speelt daarom geen rol voor de verdere beoordeling van dit geschil. Het incident op 6 december 2011, namelijk dat [werknemer] op JK heeft gemopperd in bijzijn van een klant, is wel vast komen te staan, maar speelt een minder belangrijke rol, nu kort daarna de arbeidsovereenkomst verlengd is. 4.5. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat in het verleden zodanig veel op [werknemer] is aangemerkt dat kan worden aangenomen dat de uitlatingen op Facebook de spreekwoordelijke druppel zijn geweest die de emmer hebben doen overlopen. Op zich zijn de uitlatingen op Facebook onvoldoende om een dringende reden aan te nemen, zonder dat eerst een laatste waarschuwing aan [werknemer] is gegeven. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. 4.6. De vraag is vervolgens of sprake is van een wijziging in de omstandigheden die moet leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ter zitting heeft de directeur van JK aangegeven dat een ‘zero tolerance’-beleid gevoerd wordt en dat hij op geen enkele wijze dergelijk gedrag in zijn bedrijf tolereert. JK verbindt hieraan de uiterste consequentie en wil [werknemer] niet meer in dienst houden. De kantonrechter acht dit standpunt van JK op zich genomen voorstelbaar, maar ook voorbarig, juist vanwege het ontbreken van die laatste waarschuwing. De kantonrechter constateert, mede gelet op het feit dat JK met zoveel woorden heeft gesteld dat zij echt niet meer met [werknemer] verder wil, dat de vertrouwensrelatie tussen partijen zodanig is geschaad dat de overeenkomst op de kortst mogelijke termijn dient te eindigen. 4.7. Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2012 moet worden ontbonden wegens veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het billijk dat aan [werknemer] een vergoeding van € 1.239,09 wordt toegekend. De vergoeding is vastgesteld op basis van de zogenaamde kantonrechtersformule met correctiefactor C=1. Daarbij is mede rekening gehouden met de door [werknemer] gedane uitingen op Facebook. 4.8. Als JK het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als JK het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen. 5. De beslissing De kantonrechter 5.1. stelt JK in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 25 april 2012 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, sector kanton, locatie Wageningen, postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
als JK het verzoek niet intrekt: 5.2. ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2012 en kent aan [werknemer] ten laste van JK een vergoeding toe van â‚Ź 1.239,09 bruto; 5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; als JK het verzoek intrekt: 5.4. veroordeelt JK in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werknemer] begroot op â‚Ź 500,00 aan salaris voor de gemachtigde. Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.
Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer gerechtshof 200.099.551 (zaaknummer rechtbank 222059) arrest in kort geding van de derde kamer van 17 april 2012 in de zaak van [appellant], wonende te [woonplaats], appellante, hierna: [appellant], advocaat: mr. A. Robustella, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Young Career B.V., handelend onder de naam Young Engineering, statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch, geïntimeerde, hierna: Young Career, advocaat: mr. F. van Passel. 1. Het geding in eerste aanleg Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 24 november 2011 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem, sector civiel recht, tussen [appellant] als gedaagde en Young Career als eiseres heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 [appellant] heeft bij exploot van 21 december 2011 Young Career aangezegd van dat vonnis van 24 november 2011 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Young Career voor dit hof. 2.2 In genoemd exploot heeft [appellant] vier als zodanig geformuleerde grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft aangekondigd te zullen concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, - de door Young Career in de dagvaarding van 31 oktober 2011 geformuleerde en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het kort geding gewijzigde vorderingen zal afwijzen; - Young Career zal veroordelen aan [appellant] te voldoen het bedrag van € 6.452,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van restitutie van het bedrag van € 6.452,31; - Young Career zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties. 2.3 [appellant] heeft schriftelijk voor eis geconcludeerd overeenkomstig het hiervoor vermelde exploot.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft Young Career verweer gevoerd en heeft zij zes nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar vorderingen als ongegrond en onbewezen zal afwijzen, en het bestreden vonnis, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep. 2.5 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald. 3. De grieven [appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd. Grief I Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter nagelaten ambtshalve te overwegen, respectievelijk vast te stellen, dat het Young Career ontbreekt aan een spoedeisend belang bij toewijzing van een voorschot op de contractuele boete van € 5.000,-. Grief II Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.6: “Het relatiebeding verstaat onder zakelijke contacten ‘het acquireren in de ruimste zin des woords dan wel het betrokken zijn bij dergelijke acquisities met betrekking tot producten en artikelen dan wel diensten die Young Career in haar assortiment heeft en/of had, dan wel trachten deze te verkopen of daadwerkelijk te verkopen’. Young Career heeft onbetwist gesteld dat het in de branche van werving en selectie en detachering gebruikelijk is dat kandidaten worden aangezocht die vervolgens aan de opdrachtgevers worden voorgesteld met als doel een kandidaat in een vacature bij een opdrachtgever te plaatsen. Young Career houdt met het oog hierop een kandidatenbestand bij. Bij plaatsing van een kandidaat ontvangt het werving- en selectiebedrijf een vergoeding van de opdrachtgever en op die manier genereert Young Career winst. Het kandidatenbestand is dan ook van wezenlijk belang voor Young Career. Het ligt dan ook voor de hand dat Young Career ook deze kandidaten onder het relatiebeding heeft willen brengen. Bovendien wijst de vermelding ‘acquisitie kandidaat’ op de daglijsten erop dat het binnen de onderneming van Young Career ook gebruikelijk was dat onder acquireren ook de kandidaten werden verstaan. Voorshands oordelend ligt het dan ook meest voor de hand om onder ‘zakelijke contacten’ ook het werven (acquireren) van kandidaten te begrijpen. Van een onduidelijk relatiebeding is dan ook geen sprake. Het verweer van [appellant] dat zij nooit een aanvullende uitleg over het relatiebeding heeft gehad en dat de contra-proferentemregel zich hier laat gelden, kan gelet op het bovenstaande dan ook niet slagen.” Grief III Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.10: “Ook het gevorderde verbod het relatiebeding te overtreden op straffe van een dwangsom zal worden toegewezen nu Young Career voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gevaar bestaat dat [appellant] haar overtreding van het relatiebeding wellicht zal voortzetten. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding de gevorderde dwangsom te maximeren op een bedrag van € 50.000,00.”, en oordeelt de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.11 ten onrechte dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van € 1.452,31 zal worden veroordeeld. Grief IV Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter de - gewijzigde - vorderingen van Young
Career toegewezen en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure van € 1.452,31. 4. De vaststaande feiten Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis. Bij haar memorie van antwoord heeft Young Career een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Parco Payrolling B.V., waarin is vermeld dat deze vennootschap [appellant] ter beschikking stelt aan Young Career, overgelegd, alsmede (tussen [appellant] en Young Career overeengekomen) “aanvullende bepalingen ter zake de arbeidsovereenkomst van Parco Payrolling B.V.”, waarin het in rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis vermelde relatiebeding is opgenomen. Nu [appellant] nog niet op deze stukken - die op zichzelf niet leiden tot een andere beoordeling van de vorderingen van Young Career - heeft kunnen reageren, zal het hof deze stukken buiten beschouwing laten. 5. De motivering van de beslissing in hoger beroep 5.1 De voorzieningenrechter heeft terecht tot uitgangspunt genomen, dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. Daarbij zal niet alleen moeten worden onderzocht, of het bestaan van de door de eisende partij ingestelde vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl bij de afweging van de belangen van de partijen mede zal moeten worden betrokken de vraag naar het restitutierisico, welk risico kan bijdragen tot weigering van de gevorderde voorziening. Aan het voorgaande voegt het hof nog toe dat voor nader onderzoek om tot vaststelling van een bepaalde rechtstoestand of van feiten en/of omstandigheden te komen, in een kort gedingprocedure in beginsel geen plaats is. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure. 5.2 Voor zover [appellant] met grief I heeft betoogd, dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang aan de zijde van Young Career bij het door haar gevorderde voorschot op de contractuele boete aanwezig heeft geoordeeld, faalt deze grief. Naar het oordeel van het hof vloeit het spoedeisend belang van Young Career bij deze vordering voort uit de door haar gestelde overtreding van het relatiebeding door [appellant]. Een in een relatiebeding overeengekomen boete dient immers vooral als een prikkel voor degene die door het beding is gebonden, om zich aan het overeengekomen relatiebeding te houden. Die prikkel wordt in stand gehouden wanneer een verbeurde boete ook snel kan worden geïncasseerd. Ook in hoger beroep is niet gesteld of gebleken dat het risico bestaat dat Young Career het gevorderde bedrag niet zal kunnen terugbetalen indien de bodemrechter anders zou oordelen. 5.3 Voor zover in de toelichting op grief I wordt betoogd, dat het voorschot op de contractuele boete dient te worden afgewezen, omdat een meer dan gerede kans bestaat, dat de bodemrechter de boete zal matigen tot nihil, zal het hof grief I gezamenlijk met de grieven II en III behandelen. 5.4 Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de vraag, hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen de partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat, die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers volgens vaste jurisprudentie aan op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van
elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kring(en) partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Aan de taalkundige betekenis en interpretatie van de bewoordingen van de overeenkomst komt grote betekenis toe, waarbij beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende betekenis van de omstreden bewoordingen. 5.5 Zoals [appellant] ook zelf in hoger beroep heeft betoogd, is de constatering van de voorzieningenrechter, dat Young Career onbetwist heeft gesteld dat het in de branche van werving en selectie en detachering gebruikelijk is dat kandidaten worden aangezocht die vervolgens aan de opdrachtgevers worden voorgesteld met als doel een kandidaat in een vacature bij een opdrachtgever te plaatsen, juist. Voorts is volgens [appellant] de constatering van de voorzieningenrechter, dat Young Career bij plaatsing van die kandidaat een vergoeding van de opdrachtgever ontvangt en op die manier winst genereert, juist. [appellant] onderschrijft eveneens dat het kandidatenbestand voor Young Career van belang is. Het vervolgens door haar gemaakte onderscheid tussen het kandidatenbestand en het bestand van opdrachtgevers, welk bestand volgens haar “van wezenlijk belang” is, acht het hof echter niet juist. Niet valt in te zien, dat het bestand van opdrachtgevers van groter belang is voor Young Career dan het kandidatenbestand: zonder kandidaten immers ook geen opdrachten (en dus geen inkomsten). 5.6 [appellant] kan worden toegegeven, dat de omstandigheid, dat het voor de hand ligt, dat Young Career ook de kandidaten onder het relatiebeding heeft willen brengen, op zichzelf niet leidt tot een uitleg zoals voorgestaan door Young Career. De omstandigheid, dat het kandidatenbestand van Young Career voor haar even belangrijk is als haar bestand van opdrachtgevers, leidt echter in samenhang met de constatering, dat op de daglijsten “acquisitie kandidaat” is vermeld - op grond waarvan voorshands aannemelijk is dat het binnen de onderneming van Young Career gebruikelijk is om onder “acquireren” niet alleen het werven van opdrachtgevers, maar ook het werven van kandidaten te verstaan - wel tot de door Young Career verdedigde uitleg. Met de voorzieningenrechter acht het hof het dan ook voor de hand liggend om onder “zakelijke contacten” ook het werven van kandidaten te begrijpen. Anders dan [appellant] is het hof van oordeel, dat de tekst van het relatiebeding, waarin een aantal voorbeelden van zakelijke contacten naast elkaar worden vermeld, niet onduidelijk is of tot een andere uitleg dwingt. 5.7 Nu [appellant] geen grieven heeft gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 van het bestreden vonnis voor zover het de contacten tussen haar en [naam] betreft, gaat ook het hof er in deze kort gedingprocedure van uit, dat [appellant] het relatiebeding in ieder geval eenmaal heeft overtreden en wel door de email- en twittercorrespondentie met [naam]. Daarmee heeft Young Career naar het voorlopig oordeel van het hof reeds voldoende belang bij haar vordering tot het geven van een verbod om het relatiebeding te overtreden. 5.8 [appellant] heeft verder op grond van deze, vooralsnog voldoende aannemelijk geworden, overtreding van het relatiebeding in ieder geval eenmaal de overeengekomen boete van € 5.000,- verbeurd. Voor haar betoog dat de vordering van Young Career tot betaling van een voorschot van € 5.000,- (op het volgens Young Career inmiddels verbeurde hogere boetebedrag) moet worden afgewezen omdat een meer dan gerede kans bestaat, dat de bodemrechter de boete zal matigen tot nihil, heeft [appellant] een beroep gedaan op artikel 6:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Feiten of omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid klaarblijkelijk eist, dat de bedongen boete wordt gematigd, zijn naar het voorlopig oordeel van het hof echter gesteld noch gebleken. Het ontbreken van schade aan de zijde van Young Career acht het hof daarvoor niet voldoende. Een boete dient immers als prikkel tot nakoming en niet tot vergoeding van schade. [appellant] heeft ook gesteld dat zij eigener
beweging een verklaring aan Young Career (in de persoon van haar bestuurder [naam]) heeft verstrekt omtrent haar contacten met [naam], maar uit die reactie van [appellant] (“Ik zag je post v. [naam]. (…)”) volgt reeds dat zij heeft gereageerd naar aanleiding van een opmerking van [naam] en dus niet uit eigen beweging. 5.9 Naar het oordeel van het hof zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, op grond waarvan de boete het hof bovenmatig voorkomt zoals bedoeld in artikel 7:650 lid 6 BW. 5.10 Gelet op het voorgaande faalt grief I, voor zover weergegeven in rechtsoverweging 5.3, en de grieven II en III. Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en deelt daarom het lot van de andere grieven. Het bewijsaanbod van [appellant] passeert het hof, reeds omdat, zoals in rechtsoverweging 5.1 is overwogen, in een kort gedingprocedure geen plaats is voor een nadere instructie van de zaak. 6. De slotsom 6.1 De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. 6.2 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Young Career worden begroot op € 649,- voor griffierecht en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief I). De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding: bekrachtigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 24 november 2011; veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Young Career vastgesteld op € 649,- voor griffierecht en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012.
AvdR Lawschool