Bestuursrecht_Bewijsrecht

Page 1

AVDR Webinar

Bestuursrecht Bewijsrecht Spreker Mr. H.F. Th. Pennarts 24 april 2012 15:00-17:15 uur

Tel.: 030 - 2201070

AVDRWEBINARS.NL Webinar 006


1

Inhoudsopgave Spreker Mr. H. F. Th. Pennarts Inleiding

p. 2

Bewijslastverdeling • Rol van de rechter • Vuistregels bewijslastverdeling • Bewijslast bijzonder geval • Bewijs creëren • Ten gunste van • Omkering bewijslast • Beroep gelijkheidsbeginsel • Bewijslast burger • Bestuur moet helpen • Redelijkerwijs beschikken • Informatieverplichtingen • Bewijslast schade • Causaliteit schade • Bewijslast bestuur • Punitieve sancties • Stelplicht

p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p. p.

Bewijsmiddelen • Deskundigenrapport

p. 15 p. 16

Bewijs • • • • •

p. p. p. p. p. p.

en procesrecht Bewijsfuik Goede procesorde Getuigen Onrechtmatig verkregen bewijs Recht op inzage stukken

Literatuur

4 4 5 5 6 6 7 7 7 7 7 10 11 11 12 12 14

17 17 18 18 19 19

p. 21


2 Inleiding Uitgangspunt van het bestuursrechtelijke bewijsrecht is dat anders dan in het civiele recht de wet (in casu de Awb) heel weinig regels geeft voor het bewijs. Noch bewijsmiddelen, noch bewijslastverdeling noch bewijsprocedures zijn in de wet geregeld. Dit wordt wel aangeduid met de term vrije bewijsleer. Is een verwarrende term omdat daaruit de (foute) conclusie zou kunnen worden getrokken dat het bestuursrecht geen bewijsregels kent. In rechtspraak zijn allerlei bewijsregels tot ontwikkeling gekomen. Men kan tegenwoordig wel spreken van een bestuursrechtelijk bewijsrecht. Terminologie In het bestuursprocesrecht wordt veelal gesproken van “aannemelijk maken” en niet van bewijzen. De vraag is of dat alleen terminologisch is. In de praktijk lijkt het alsof “aannemelijk maken” lichter is dan “bewijzen”, met andere woorden dat bij het aannemelijk maken minder zware bewijzen voldoende zijn dan bij “bewijzen”. Een verhoogde bewijslast geldt voor punitieve besluiten. Of de overtreding heeft plaatsgevonden moet met goede gronden worden bewezen, daar lijkt aannemelijk maken onvoldoende1.

Bewijsmiddelen Dezelfde bewijsmiddelen als in het strafrecht en het civiele recht komen ook in het bestuursrecht voor. Eigen bijzondere vormen van bewijs komen niet voor. Onrechtmatig verkregen bewijs In het bestuursrecht wordt gemakkelijker omgegaan met het fenomeen van het onrechtmatig verkregen bewijs. Dat bewijs wordt eerder toegelaten dan in andere rechtsgebieden. Als een bewijs in het strafrecht niet wordt toegelaten wordt dat in het bestuursrecht vaak wel toegelaten2 Grens is of gebruik van het bewijs in strijd is met abbb’s

Formele regels Het bestuursprocesrecht kent wel enige regels met betrekking tot de bewijsvoering. Men denke aan artikel 7:8 Awb bij bezwaar en artikel 8:6 Awb bij beroepsprocedures. Bewijsregie

1

Vergelijk ABRS 6 januari 2010, JB 2010, 48

2

ABRS 26 november 2008, JB 2009, 12. Vergelijk ook CRvB 13 maart 2007, JB 2007, 108


3 Niet alleen ontbreken allerlei bewijsregels, maar ook van bewijsregie door de bestuursrechter is veelal geen sprake. Het bestuursprocesrecht kent geen bewijs-aanbieding, bewijsopdrachten e.d. Het is vaak hangende de procedure niet kenbaar wie de bewijslast heeft en wat er door die partij precies bewezen moet worden.


4

Bewijslastverdeling

Rol van de rechter De rol van de rechter bij bewijskwesties is neergelegd in Hoofdstuk 8, het vooronderzoek: zie ook artikel 8:69, derde lid,. Awb) De rechter heeft de bevoegdheid om allerlei feiten uit te zoeken met behulp van de instrumenten van het vooronderzoek (en het onderzoek ter zitting). In de praktijk is zichtbaar dat de rechter deze bevoegdheden steeds minder gebruikt. Hij wordt steeds minder actief; het bewijzen wordt aan de procespartijen overgelaten. De Awb bevat enige regels met betrekking tot de bewijslastverdeling in het bestuursrecht. Artikel 3:2 Awb geeft het zorgvuldigheidsbeginsel Artikel 3:2 Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In dit artikel wordt de bewijslast voor besluiten (deels) neergelegd bij het bestuursorgaan. Het bestuur heeft de eindverantwoordelijkheid bij het nemen van besluiten. Dat is in iedere geval zo bij ambtshalve besluiten. De pretentie van het bestuur dient dan door bewijs van het bestuur te worden onderbouwd. De bewijslast ligt bij het bestuursorgaan.

Bij aanvragen van een besluit door een burger heeft6 de burger de pretentie dat het in aanmerking komt voor het gevraagde besluit. Artikel 4:2, tweede lid, Awb regelt dan ook dat de aanvrager de bewijslast heeft voor de voor de aanvraag relevante feiten en omstandigheden. Artikel 4:2 1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de aanvrager; b. de dagtekening; c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. 2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Onderdeel van de bewijslast (deze term is in het bestuursrecht gewoon overgenomen) is de stelplicht. Dat betekent dat de partij die het geschil bij de rechter wil omschrijven een stelplicht heeft van de relevante feiten. (deze term wordt wel gebruikt maar nog niet zoveel als de term bewijslast).


5 Vuistregels bewijslastverdeling -

Meeste gerede partij moet bewijzen (best in staat) Partij die voordeel heeft van het bewijs moet bwijzen Bijzonder geval Bewijs creĂŤren Beroep op gelijkheidsbeginsel

Bewijslast bijzonder geval ABRS 26 maart 1999, Abkort 1999, 246 Het ligt op de weg van degene die zich heeft beroepen op het overgangsrecht om aannemelijk te maken dat hem beschermende werking daarvan toekomt. CRvB 19 januari 1999, JABW 1999, 40 Bij (onaangekondigd) huisbezoek bleek appellant niet op het opgegeven adres te wonen. Ook latere controle had geen ander resultaat. Tijdens gesprek gevraagd direct huiscontrole te houden. Appellant gaf geen medewerking. CRvB: Het ligt op de weg van aanvrager om aan te tonen dat er wijziging in de situatie is gekomen. ABRS 8 oktober 2007, AB 2007, 378 Bewijslast authenticiteit document is aan de vreemdeling. Indien niet te bewijzen bewijsrisico ook voor vreemdeling.

dan

CBB 2 oktober 1997, AB 1999, 215 Appellant had nieuwe stal gebouwd en oude stal niet gesloopt of zo. Wilde hoger melkquotum. Geweigerd. Bezwaar, beroep. Verzoek ex 8:73. CBB: `Appellante heeft het college er niet van kunnen overtuigen dat de ervaringsregel waaraan deze jurisprudentie refereert, in het onderhavige geval niet zou opgaan. `Uit het vorenstaande volgt dat appellante niet kan worden ontslagen van de opgave aan te tonen dat ten tijde van het aangaan van de investeringsverplichting het voortgezet gebruik van de oude stal voor de stalling van melkvee een concreet en duidelijk onderdeel van de bedrijfsopzet vormde´. Bewijslast van handelingen tegen ervaringsregels in bij appellant (vervolguitspraak AB 1999, 216). Vergelijk ook jurisprudentie betreffende inhearente afwijkingsbevoegdheid ex art. 4:84 bij beleidsregels.


6 Bewijs creëren CBB 2 mei 1995, AB 1995, 504 Aanvraag afgewezen omdat registratieformulier te laat was ontvangen. CBB: desgevraagd heeft verweerster verklaard niet meer te beschikken over de enveloppe waarin verzoeksters registratieformulier is ontvangen noch over het brievenboek waarin verweerster de ontvangst van evenbedoelde postzending heeft geregistreerd. Ook geen andere stukken voorhanden die een aanwijzing zou kunnen geven. Wel bleek dat betrokkene ruim op tijd de benodigde verklaring van een deskundige had verworven. `De omstandigheid dat verweerster heeft nagelaten de desbetreffende enveloppe [etc...] te bewaren [...] staat in de weg aan het oordeel dat bij verzoekster het bewijsrisico zou liggen met betrekking tot de tijdige ontvangst [...].

CRvB 24 maart 1998, RSV 1998, 167 Aanvraag bijstand afgewezen omdat betrokkenen in 1990 de beschikking hadden over f400.000. Betrokkenen stelden in Spanje zakelijk te zijn opgelicht. Er is geen geld meer! CRvB: `De Raad stel [...] voorop dat het primair op de weg van appellanten ligt controleerbare bewijsstukken over te leggen met betrekking tot het verloop van hun kapitaal in de jaren tussen 1990 en 1996. Indien appellanten niet beschikken over zodanige bewijsstukken, komt dit in beginsel voor hun rekening en risico. De overgelegde reconstructie beantwoordde, volgens de Raad, niet aan hoge eisen van betrouwbaarheid, volledigheid en precisie.

CBB 24 oktober 1990, AB 1991, 408 Besluit melkquotum. Bezwaar te laat ingediend. CBB: `Naar het oordeel van het College is verzoeker, op wie ter zake de bewijslast drukt, er niet in geslaagd aan te tonen, dat de brief [bezwaarschrift] desondanks tijdig door hem is verzonden’. Geen bewijs van aangetekende verzending noch ander bewijsmiddel geproduceerd.

Ten gunste van VzARRS 7 juli 1992, Gst 6965,7 Derde komt op tegen bouwvergunning voor schuur. Er is strijd met bestemmingsplan. Valt onder overgangsbepaling? Vraag is was gebouw er al. Bewijsmiddelen: tekeningen en (niet gedateerde) foto´s. Er was geen volumetoets m.b.t. inhoudsmaat gebouw geweest. Twijfel. Om andere reden vernietigd. Noot: Bij beperkt karakter van overgangsbepalingen past dat het risico van het onopgehelderd blijven van voor toepassing van zo´n bepaling relevante feiten ten laste komt van diegene ten gunste van wie die uitzondering strekt.


7 Omkering bewijslast CRvB 29 oktober 1998, AB 1999, 24; CBB 18 juli 2001, AN 2001, 235 ABRS 29 april 2009, AB 2010, 139 Anders dan appellant betogen wordt blijkens de toelichting op artikel 2 van de schaderegeling een omgekeerde bewijslastverdeling toegepast, zodat de gehele schade geacht wordt te zijn veroorzaakt door de inundatie, tenzij door het waterschap het tegendeel wordt aangetoond. Beroep gelijkheidsbeginsel CRvB 19 juni 2003, JB 2003, 245 De Raad kan zich niet met appellants stellingname omtrent de bewijslastverdeling verenigen. Hij stelt voorop dat gedaagde bij zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft voldaan aan de op hem rustende plicht concrete in essentie gelijke gevallen te noemen van ongehuwde militairen, die anders zijn behandeld dan hij. Waar appellant niet betwist dat sprake is van twee gelijke gevallen maar stelt dat in die gevallen een – incidenteel gemaakte – fout is gemaakt, is het niet aan gedaagde om nóg meer vergelijkbare gevallen aan te dragen, doch moet appellant zijn stelling dat in de genoemde twee gevallen sprake is geweest van een fout onderbouwen. Dat kan appellant onder meer doen door aan te tonen dat er naast gedaagde in de bewuste periode andere ongehuwde militairen zijn uitgezonden die eveneens hun buitenlandtoelage – terecht – zagen vervallen.

Bewijslast burger ABRS 12 juni 2002, JB 2002, 226 De Afdeling heeft daarbij van betekenis geacht dat de verantwoordelijkheid voor de volledigheid van een bouwaanvraag in beginsel bij de aanvrager ligt en dat in dit geval niet is gebleken dat de gevraagde gegevens door appellant niet tijdig konden worden verstrekt. ABRS 8 oktober 2007, AB 2007, 378 Bewijslast authenticiteit document is aan de vreemdeling. Indien niet te bewijzen dan bewijsrisico ook voor vreemdeling. Bestuur moet helpen ABRS 3 mei 2006, JB 2006, 185 Redelijkerwijs beschikken Indien niet, bewijslast naar bestuur, maar niet bewijsrisico

ARRS 27 maart 1986, AB 1987, 171 Bedrijf vraagt subsidie aan voor bouw afvalzuiveringsinstallatie. Bezwaar en beroep. Appellant klaagt onder meer over het feit dat de Minister uitgaat van een onjuist inwonerequivalent. ARRS: Aanvrager moet plan bij Minister indienen op grond waarvan subsidie kan worden gegeven.


8 Moet dus onderzoek doen naar de feiten. `Dit onderzoek naar de feitelijke gegevens, nodig voor de opstelling van het plan, is in eerste instantie een taak van de saneringsplichtige, omdat van degene die afvalstoffen in het oppervlaktewater loost, verwacht mag worden dat hij bekend is c.q. kan worden met deze gegevens en de hoedanigheid van de geloosde stoffen. Op appellante rust dus de verplichting om met zodanige betrouwbare feitelijke gegevens te komen dat op basis daarvan subsidie kan worden verleend. `Naar het oordeel van de Afd. kan de berekening van het aantal inwonerequivalenten door verweerder slechts onjuist worden geacht indien appellante er, aan de hand van een juiste berekening gebaseerd op betrouwbaar te noemen gegevens, in slaagt om aan te tonen dat deze wezenlijk gebrekkig is.´

ABRS 26 juli 1994, AB 1994, 593 Beroep tegen standplaatsvergunning aan concurrent. Komt hierdoor het voorzieningenniveau in gevaar? ABRS: Appellant heeft nagelaten zodanige gegevens uit zijn bedrijfsboekhouding te verschaffen, dat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat [voortbestaan winkel in gevaar komt].

ABRS 30 juni 1994, AB 1995, 101 Tijdelijke gedoogverklaring bewoning recreatiewoning. Bezwaar: iets gewijzigd. Beroep, want toestemming van gemeente, volgens appellant. ABRS: `De Afdeling overweegt dienaangaande dat appellanten geen bewijs hebben kunnen leveren dat van gemeentewege toestemming is gegeven voor de permanente bewoning. Appellanten hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat de koopprijs die zij destijds voor hun recreatiewoningen hebben betaald, niet de gangbare prijs was voor recreatiewoningen als de onderhavige’. Laatste in verband met: hoge prijs, aanwijzing dat het permanente woning betreft?

ABRS 26 maart 1999, ABkort 1999, 246 Het ligt op de weg van degene die zich heeft beroepen op het overgangsrecht om aannemelijk te maken dat hem beschermende werking daarvan toekomt. CRvB 19 januari 1999, JABW 1999, 40 Bij (onaangekondigd) huisbezoek bleek appellant niet op het opgegeven adres te wonen. Ook latere controle had geen ander resultaat. Tijdens gesprek gevraagd direct huiscontrole te houden. Appellant gaf geen medewerking. CRvB: Het ligt op de weg van aanvrager om aan te tonen dat er wijziging in de situatie is gekomen. CRvB 19 dec 1997, RSV 1998, 143 Aanvraag vervoerskostenvoorziening afgewezen. Bezwaar ongegrond. Gebruikmaking van collectief vervoer was mogelijk, met begeleiding, aldus bestuur. Beroep bij de Raad. CRvB: als een gehandicapte slechts onder begeleiding gebruik kan maken van bepaalde vormen van vervoer, dan mag het bestuur er in beginsel vanuit gaan dat de gehandicapte zelf (of verantwoordelijken) voor de nodige begeleiding zorg draagt.


9 `Slechts in uitzonderingsgevallen, met name als van de kant van de betrokkene aannemelijk wordt gemaakt dat zijn- of harerzijds niet dan wel slechts tegen substantiële meerkosten voor begeleiding voor verplaatsingen in de directe omgeving gezorgd kan worden, dient het [bestuur] zijn besluitvorming af te stemmen' op het feitelijk tekort. ABRS 25 maart 1999, AB 1999, 229 Rijksvergoeding voor school verminderd vanwege het niet naleven van Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs (TWAO). Beroep. ABRS: Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de voorgeschreven procedure niet zou gelden voor het onderhavige geval. ` Appellante heeft hieromtrent ook niets aangevoerd´. In de onderhavige procedure is niet gebleken dat er afwijkende afspraken waren met de school, `althans appellante heeft een dergelijke schriftelijke afspraak niet overgelegd´. ARRS 18 april 1993, AB 1993, 365 Appellant was niet gehoord in de bezwaarschriftprocedure. Bestuur verwees naar twee ambtelijke telefoonnotities: appellant zou hebben afgezien van de mogelijkheid gehoord te worden. ARRS: `De Afdeling is van oordeel dat bij verschil van mening over het antwoord op de vraag of appellant heeft afgezien gebruik te maken van zijn recht om te worden gehoord, het dan aan verweerder is om aan te tonen dat appellant heeft aangegeven geen gebruik van dit recht te zullen maken, bijv. door overlegging van een brief van appellant aan hem of een afschrift van een zonder reactie van appellant gebleven - brief van hem aan appellant, ter bevestiging van de telefonische mededeling .De overgelegde telefoonnotities acht de Afdeling daartoe ontoereikend, de bevoegdheid weer worden aangetoond. VzARRS 15 juni 1993, AB 1994, 304 Verzoek om ontheffing van woonschepenverordening geweigerd. Bezwaar ongegrond. Beroep. Inspecteur van de provincie zou mondelinge toezegging hebben gedaan. VzARRS: `Ten slotte hebben appellanten niet aannemelijk kunnen maken dat de door hen bedoelde mondelinge toezegging daadwerkelijk is gedaan´. ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278 Tijdelijke geslotenverklaring van een weg. Geen bestuurscompensatie omdat dit als een normaal maatschappelijk risico moet worden beschouwd. ABRS: Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waarvoor individueel belang zodanig zwaar wordt getroffen dat dat nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven. `Dat sprake is van een dergelijke situatie dient in beginsel door betrokkene aannemelijk te worden maakt´.


10 VzABRS 14 november 1996, Abkort 1996, 913 Onverkorte toepassing van richtlijnen zou moeten worden aangenomen dat betrokkene gevaar oplevert voor openbare orde. Het is aan de betrokkene zelf om omstandigheden aan te voeren die nopen tot afwijken van de richtlijn. CRvB 11 december 1995, RSV 1996, 79 Betrokkene had zonder vereiste toestemming van Ziekenfonds behandeling in het buitenland ondergaan. Claimt nu vergoeding daarvan bij Zf. CRvB: nu ` gedaagden willens en wetens zonder toestemming van appellant een medische behandeling in Duitsland hebben ondergaan, het primair op de weg van gedaagden ligt om bij het verzoek aan appellant om alsnog voor deze behandeling toestemming te verlenen en de daaraan verbonden kosten te vergoede, aan te geven op grond waarvan sprake is van bijzondere omstandigheden […].

Informatieverplichtingen ABRS 8 februari 2012, BV3209 Initiatiefnemer moet bij sommige projecten een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied maken op grond van artikel 19f Natuurbeschermingswet.

CRvB 6 maart 1998, RSV 1998, 198 Betrokkene had op inlichtingenformulier geen melding gemaakt van overwerkvergoedingen. Had conform mededeling op formulier dit overgelaten aan werkgever. Deze had echter slechts voor akkoord getekend en ook geen melding gemaakt van overwerkvergoedingen. CRvB: Het ligt op de weg van de uitkeringsgerechtigde zelf om correcte opgave te doen. Ook als hij ervoor kiest gebruik te maken van derden blijft hij verantwoordelijk. Risico van onjuiste opgave komt voor zijn rekening.

AGRS 26 oktober 1992, Gst 6976, 8 Betrokkene was aangehouden door de douane (24 uur gedetineerd). Geen detentie, dus geen reden bijstand te beëindigen In periode daarna onduidelijkheid over verblijfplaats van betrokkene (ook geen werkbriefjes ingeleverd). AGRS: Alles wat van belang is voor het oordeel over bijstand moet aan bestuur worden medegedeeld. Gelet daarop `bewijslast met betrekking tot zijn verblijfplaats niet bij bijstandsverlenend orgaan doch bij appellant zelf ligt´.

CRvB 7 januari 1987, AB 1987, 214 Bij controle bleek dat in loonadministratie onregelmatigheden voorkwamen. Naheffing premie. Appellant had nagelaten eigener beweging wel correcte loonopgave te doen. Ook niet toen bleek dat naheffing kwam. Appellant in beroep, ontkent onregelmatigheden en grondslag naheffing. Brengt alleen kritiek op motivering naheffing naar voren (m.n. kritiek op de schattingsmethode van het bestuur). CRvB: `In een geval als het onderhavige waarin […] in gebreke is gebleven om correcte loonopgaven


11 te verstrekken, staat voorop dat deze daarvan het risico voor zijn rekening dient te nemen, en met name het risico dat het bestuur van de bedrijfsvereniging – geplaatst voor de noodzaak de wettelijke regel toe te passen zonder te beschikken over exacte en betrouwbare loongegevens – premies bij benadering vaststelt aan de hand van schatting´. Schade door eigen toedoen. Bewijslast schade ABRS 1 december 2004, JB 2005, 37 2.4.2. Nu appellante stelt schade te hebben geleden en om vergoeding daarvan verzoekt, is het in beginsel aan haar om het bestaan van schade aannemelijk te maken. ABRS 13 juni 2007, BA7098 Bij een op het égalité-beginsel gebaseerd verzoek om schadevergoeding ligt de bewijslast in de eerste plaats op de verzoeker. Nog daargelaten of het égalité-beginsel in een geval als het onderhavige grondslag kan vormen voor het verzoek van appellante lag het derhalve op de weg van appellante gegevens en bescheiden over te leggen die het college nodig had om te kunnen vaststellen of appellante de door haar gestelde schade heeft geleden en op basis daarvan of deze schade het gevolg is van het subsidiebesluit. Hoewel het college haar daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, heeft appellante geen gegevens overgelegd waarmee aannemelijk is gemaakt dat de gestelde schade het gevolg is van dat besluit. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht voorbij gegaan aan het door appellante in beroep gedane aanbod bewijs te leveren en heeft de rechtbank mogen afgezien van het inschakelen van een deskundige. ABRS 19 juli 2006, AY4259 2.4. De rechtbank heeft overwogen dat appellant niet met concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden door het niet aanleggen van een showtuin en door de plaatsing van een tijdelijk bedrijfsgebouw 2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 april 1999 in zaak no. H01.97.0941 (BR 2000, 238), mag vanuit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding slechts in kennelijk niet voor toewijzing in aanmerking komende gevallen omtrent een verzoek om planschadevergoeding worden beslist zonder deskundigenadvies. Causaliteit schade CBB 26 februari 1996, AB 1996, 343 Verklaring van geen bezwaar ex art.2:179,2 BW. Verzoek om veroordeling in de schade door weigering van de verklaring. CBB: `Het college overweegt dienaangaande dat een oorzakelijk en onvermijdelijk verband tussen het bestreden besluit en die schade niet door appellant is gesteld´. (zie ook bij causaliteit) CRvB 9 januari 2003, TAR 2003, 62 .3. In de bewoordingen “in de uitoefening van zijn werkzaamheden” is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade causaal verband moet bestaan. Volgens vaste rechtspraak (zie CRvB 12 maart 1998, TAR 1998, 78) acht de Raad zulk een causaal verband (eerst) aanwezig indien er een voldoende mate van


12 waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de bij die ambtenaar aan het licht getreden ziekte daadwerkelijk hebben veroorzaakt. 3.4. Met betrekking tot de dan in een geval als het onderhavige als eerste te beantwoorden vraag of de betrokken ambtenaar aan asbest is blootgesteld geweest, geldt dat de verzoeker om schadevergoeding, die zich op een bepaald rechtsgevolg beroept, voldoende feiten moet stellen en aannemelijk maken waaruit dat gevolg kan worden afgeleid. Deze verplichting berust op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen

Bewijslast bestuur ABRS 21 mei 2003, AB 2003, 346 2.1.2 In aanmerking genomen dat p. 3 van het aanvraagformulier is voorzien van verhuurders stempel en ondertekening op 24 september 1999, kan worden vastgesteld dat appellante de aanvraag op die datum heeft ingeleverd bij de verhuurder. Vaststaat dat het voorblad van een kopie van het aanvraagformulier is voorzien van de handgeschreven aantekening ‘ingeleverd aan de balie 24–9-'99’ en dat op p. 4 van het aanvraagformulier bij de datum van indiening bij de gemeente het stempel ’−5 okt. 1999’ is geplaatst. 2.1.3 Gelet hierop overweegt de Afdeling dat het op de weg van de staatssecretaris had gelegen nader onderzoek te verrichten naar de ware datum van indiening bij de gemeente. Niet is gebleken dat de staatssecretaris bij de gemeente heeft nagevraagd of de aanvraag mogelijkerwijs op 24 september 1999 bij haar balie is ingediend en, gelet op laatstgenoemd stempel, pas op 5 oktober 1999 is verwerkt. Door op grond van dit stempel en de handgeschreven aantekening van onduidelijke herkomst op het voorblad zonder meer aan te nemen dat het aanvraagformulier op 5 oktober 1999 bij de gemeente is ingediend, is de staatssecretaris tekort geschoten in het vergaren van kennis omtrent hetgeen werkelijk is voorgevallen zoals vereist volgens art. 3:2 Awb

Punitieve sancties ABRS 5 oktober 2011, AB 2011, 343 Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2001 in zaak nr. 200001817/01; AB 2001/194), dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld. Anders dan de minister betoogt, kunnen de constateringen in het proces-verbaal van aanhouding met betrekking tot de door de vreemdeling verrichte werkzaamheden niet worden aangemerkt als duidelijk en gedetailleerd.


13

ABRS 6 april 2011, BQ0303 2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 augustus 2008 in zaak nr. 200800658/1), dienen juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld. Zie ook ABRS 4 mei 2010, JB 2010, 157; ABRS 29 september 2010, BN8596; ABRS 11 maart 2009, AB 2009, 116; ABRS 13 augustus 2008, AB 2009, 97.

ABRS 15 april 1999, JB 1999, 150 School kreeg korting op bijdrage omdat een vacature niet volgens de subsidievoorwaarden was vervuld. Volgens de school wel. Bestuur heeft de lezing van de feiten door appellant niet bestreden. Zag daarin echter geen reden om opnieuw te onderzoeken of de sanctie wel terecht was opgelegd. Want is ex tunc toetsing dus kan niet met vrucht beroep worden gedaan op feiten en omstandigheden die het bestuursorgaan ten tijde van het nemen van de beslissing niet bekend waren noch behoefden te zijn. ABRS: Gaat om punitieve sanctie van 6 EVRM. `Uit de onschuldpresumptie neergelegd in het tweede lid van artikel 6 van het EVRM vloeit voort dat de bewijslast voor wat betreft de (rechts)feiten, welke de overtreding constitueren, ligt bij het bestuursorgaan dat de bestuurlijke boete heeft opgelegd.’ CRvB 24 april 1997, AB 1997, 319 Ontslag wegens plichtsverzuim. Was gegrond op verklaringen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen derden. Beweringen over betrokkene waren verder niet onderzocht op hun juistheid. Onvoldoende grondslag, dus motiveringsgebrek. CRvB: onderschrijft overwegingen rechtbank. Ook ter zitting geen concrete gegevens ter onderbouwing van het standpunt van het bestuur verschaft. Noot: gaat om ingrijpend sanctie. Dan moet plichtsverzuim vast staan. VzABRS 5 maart 1997, JB 1997, 115 Milieuvergunning ingetrokken wegens onaanvaardbare stankoverlast. Verzoeker ontkent dit. Vz: `… dat de intrekking van een vergunning een van de zwaarste middelen vormt die het bevoegd gezag ten dienste staan ter verbetering van een milieuhygiënisch ongewenste situatie. Aan het gebruik van dit middel dienen daarom bij uitstek een zeer zorgvuldige voorbereiding en motivering ten grondslag te worden gelegd.

ABRS 17 maart 2010, JB 2010, 110 2.8. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de commissie zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat de problemen van [dochter] niet vallen onder de criteria als bedoeld in artikel 23 van het Besluit. Evenmin heeft de commissie zich zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat de zorg onvoldoende effect heeft gesorteerd of zal kunnen sorteren, nu de commissie eerder het standpunt heeft ingenomen dat de ontoereikendheid van de reguliere zorgstructuur niet kan worden vastgesteld. De commissie heeft dan ook in dit geval niet kunnen volstaan met het


14 aanvullen van de motivering van het besluit zonder nader onderzoek te doen, zodat het besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid.

Stelplicht

CBB 26 feb 1996, AB 1996, 343 Verklaring van geen bezwaar ex art.2:179,2 BW. Verzoek om veroordeling in de schade door weigering van de verklaring. CBB: `Het college overweegt dienaangaande dat een oorzakelijk en onvermijdelijk verband tussen het bestreden besluit en die schade niet door appellant is gesteld´. (zie ook bij causaliteit)

VzABRS 31 maart 1994, AB 1994, 479 Aanschrijving bestuursdwang verwijderen illegale verbouwing. Bezwaar ongegrond. Beroep. Appellant: er was toezegging dus verhoor desbetreffende ambtenaren geboden. VzABRS: `Uit de stukken blijkt evenwel niet dat appellante reeds in de bezwaarschriftenprocedure nadrukkelijk heeft gesteld dat haar deze mededeling is gedaan. Zij heeft daardoor [...] verweerders niet de mogelijkheid geboden om dit te verifiëren en om, indien de mededeling inderdaad zou blijken te zijn gedaan, deze omstandigheid mee te wegen bij hun beslissing op het bezwaarschrift van appellante´. Stelling kan geen rol meer spelen.


15

Bewijsmiddelen

ABRS 16 januari 2007, AB 2007, 68 In rechte moet worden uitgegaan van op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Tenzij vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd.

ABRS 15 december 2004, AR7548 De Afdeling is van oordeel dat appellante de door haar gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter onderbouwing daarvan dient het volgende. Het dient voor risico van appellante te komen dat zij - hoewel zij daartoe door de Afdeling ruimschoots in de gelegenheid is gesteld - niet de door de Afdeling van haar verlangde schriftelijke bewijsstukken heeft overgelegd. In dit verband wordt overwogen dat het betoog van appellante dat zij geen bewijsstukken kon overleggen, de Afdeling niet overtuigt. Zo valt niet in te zien waarom appellante bijvoorbeeld niet tenminste had kunnen overleggen de door de Afdeling opgevraagde gegevens over de hoeveelheden afvalstoffen die appellante in de jaren 2000 en 2001 naar KWA zou hebben overgebracht. Verder komt het door appellante aangeboden - ongespecificeerde - deskundigenbewijs in dit geval niet in aanmerking omdat het hier gaat om een bewijsthema van feitelijke aard, dat – zonder dat daarvoor deskundigen noodzakelijk zijn - door schriftelijke bewijsstukken en/of getuigenverklaringen kan komen vast te staan

CRvB 13 maart 2007, JB 2007, 108 Artikel 161(188 oud) Rv bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Artikel 151 (178 oud) Rv bepaalt dat dwingend bewijs inhoudt, dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Het gaat hier om bepalingen van bewijsrecht die zich slechts richten tot de rechter in een burgerrechtelijk geding en welke overigens de mogelijkheid van (aanvaarding van) tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, openlaten ten aanzien van vonnissen als bedoeld in artikel 161 Rv (zie HR 12 december 2003, LJN AK8281 en CRvB 14 februari 2006, LJN AV1956). Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank en het College ten onrechte dwingende bewijskracht hebben toegekend aan de vonnissen van de strafrechter van 17 januari 2002. Het door de gemachtigde van het College ter zitting gedane beroep op het arrest van de HR van 16 oktober 1998, LJN ZC2739 slaagt niet. Dit arrest is immers nog gewezen onder de vigeur van het tot 1 juli 1997 geldende (proces)recht op grond waarvan de burgerlijke rechter bevoegd was inzake procedures over terugvordering van kosten van bijstand

ABRS 16 februari 2011, AB 2011, 275 Als niet alle deelnemers verklaring hadden gehad zou dat accountant zijn opgevallen. Uit documenten blijkt niet dat accountant heeft onderzocht of alle deelnemers over verklaring beschikten, aldus ABRS.


16 ABRS 27 september 2006, AY8930 Bewijsmiddel: foto.

Deskundigenrapport ABRS 20 mei 2009, BI4520 Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, mag het college in beginsel op de adviezen van de SAOZ afgaan, tenzij blijkt dat deze adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inhoudelijk niet concludent of consistent, of niet voldoende kenbaar zijn. ABRS 30 december 2009, BK7998 2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2008 in zaak nr. 200707715/1) mag het college bij zijn besluit op een verzoek om nadeelcompensatie in beginsel van het advies van de deskundige uitgaan, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.


17

Bewijs en procesrecht

Bewijsfuik ABRS 5 maart 2008, JB 2008, 96 [Appellant] heeft voorafgaand aan het nemen van het besluit van 12 juli 2006 en ook in bezwaar geen nadere stukken overgelegd om de door hem gestelde schade te staven en de wijze van berekening daarvan inzichtelijk te maken. Het college heeft het verzoek om die reden dan ook terecht afgewezen. De door [appellant] in beroep overgelegde winst- en verliesrekeningen over 2003 en 2004 leiden niet tot een ander oordeel. Afgezien van het feit dat ook op grond van die stukken de over de jaren 1995 tot en met 2003 beweerdelijk geleden schade niet kan worden vastgesteld, had [appellant] deze uiterlijk in het kader van de bezwaarprocedure aan het college moeten overleggen.

ABRS 13 juni 2007, JB 2007, 147 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat appellante de door haar gestelde schadeposten en de omvang ervan diende te onderbouwen. Omdat appellante, hoewel het college haar daartoe meermalen in de gelegenheid heeft gesteld, geen gegevens heeft overgelegd over haar omzetverlies, is de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde schade het gevolg is van het subsidiebesluit. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht voorbij gegaan aan het door appellante in beroep gedane aanbod bewijs te leveren en heeft de rechtbank mogen afgezien van het inschakelen van een deskundige.

CRvB 1 juni 2005, JB 2005, 237 Nog afgezien van de omstandigheid dat gelet op het beschikbare bewijsmateriaal de uitspraak van de rechtbank voor appellant niet als een verrassing kan zijn gekomen, kent het bestuursprocesrecht, in tegenstelling tot het burgerlijk procesrecht, niet de formele bewijsopdracht. In de procedure voor de bestuursrechter dienen partijen uit eigen beweging hun stellingen voldoende aannemelijk te maken en spontaan het daarvoor benodigde bewijsmateriaal aan te dragen. Vervolgens kan de bestuursrechter, indien hij daartoe aanleiding ziet, gebruik maken van de in hoofdstuk 8 van de Awb neergelegde onderzoeksbevoegdheden. Nu appellant zijn stellingen niet met enig bewijsmateriaal heeft onderbouwd, was er voor de rechter geen aanleiding om van zijn onderzoeksbevoegdheden gebruik te maken. Van schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM in de zin van het recht op een eerlijk proces is geen sprake. Deze grief slaagt derhalve niet. ABRS 20 februari 2001, AB 2002, 29 Daarnaast heeft appellante in hoger beroep voor het eerst bankafschriften overgelegd, waaruit zou blijken dat de kosten van telefoon, water en energie, anders dan de staatssecretaris heeft aangenomen, wel door haar zijn betaald. Nog daargelaten dat de overgelegde bankafschriften geen betrekking hebben op betalingen over de voormelde tijdvakken, waarover de intrekking strekt, kunnen deze niet leiden tot het oordeel dat het in


18 beroep bestreden besluit niet steunt op een deugdelijke motivering, omdat de staatssecretaris hiermee niet bekend was en niet kon zijn. Dat appellante de bankafschriften niet in de bezwaarschriftenprocedure aan de staatssecretaris heeft kunnen overleggen, is voorts gesteld noch gebleken

VzABRS 31 maart 1994, AB 1994, 479 Aanschrijving bestuursdwang verwijderen illegale verbouwing. Bezwaar ongegrond. Beroep. Appellant: er was toezegging dus verhoor desbetreffende ambtenaren geboden. VzABRS: `Uit de stukken blijkt evenwel niet dat appellante reeds in de bezwaarschriftenprocedure nadrukkelijk heeft gesteld dat haar deze mededeling is gedaan. Zij heeft daardoor [...] verweerders niet de mogelijkheid geboden om dit te verifiëren en om, indien de mededeling inderdaad zou blijken te zijn gedaan, deze omstandigheid mee te wegen bij hun beslissing op het bezwaarschrift van appellante´. Stelling kan geen rol meer spelen.

Goede procesorde ABRS 1 februari 2012, BV2439 Bewijsaanbod ter zitting. In eerder stadium voldoende in de gelegenheid gesteld zijn betoog aannemelijk te maken. Geen stukken in bezwaar of in beroep overgelegd. Strijd met goede procesorde.

Getuigen ABRS 27 juli 2005, JB 2005, 277 Weigering vrijstelling voor handel in vuurwerk. Bezwaar ongegrond. Beroep gegrond. Nieuw besluit (wederom weigering). Beroep ongegrond. Hoger beroep. Appellant neemt getuige mee. ABRS: “2.1. De Afdeling is ter zitting tot het oordeel gekomen dat het geding genoegzaam kan worden beoordeeld op basis van de tot het dossier behorende stukken, zodat het horen van een getuige redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Gelet hierop heeft zij gebruik gemaakt van de haar ingevolge artikel 8:63, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 39 van de Wet op de Raad van State toekomende bevoegdheid om af te zien van het horen van de door appellanten meegebrachte getuige”.

CRvB 13 maart 2007, JB 2007, 108 Artikel 161(188 oud) Rv bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Artikel 151 (178 oud) Rv bepaalt dat dwingend bewijs inhoudt, dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Het gaat hier om bepalingen van bewijsrecht die zich slechts richten tot de


19 rechter in een burgerrechtelijk geding en welke overigens de mogelijkheid van (aanvaarding van) tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, openlaten ten aanzien van vonnissen als bedoeld in artikel 161 Rv (zie HR 12 december 2003, LJN AK8281 en CRvB 14 februari 2006, LJN AV1956). Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank en het College ten onrechte dwingende bewijskracht hebben toegekend aan de vonnissen van de strafrechter van 17 januari 2002. Het door de gemachtigde van het College ter zitting gedane beroep op het arrest van de HR van 16 oktober 1998, LJN ZC2739 slaagt niet. Dit arrest is immers nog gewezen onder de vigeur van het tot 1 juli 1997 geldende (proces)recht op grond waarvan de burgerlijke rechter bevoegd was inzake procedures over terugvordering van kosten van bijstand Getuigen ABRS 27 juli 2005, JB 2005, 277 Weigering vrijstelling voor handel in vuurwerk. Bezwaar ongegrond. Beroep gegrond. Nieuw besluit (wederom weigering). Beroep ongegrond. Hoger beroep. Appellant neemt getuige mee. ABRS: “2.1. De Afdeling is ter zitting tot het oordeel gekomen dat het geding genoegzaam kan worden beoordeeld op basis van de tot het dossier behorende stukken, zodat het horen van een getuige redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Gelet hierop heeft zij gebruik gemaakt van de haar ingevolge artikel 8:63, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 39 van de Wet op de Raad van State toekomende bevoegdheid om af te zien van het horen van de door appellanten meegebrachte getuige”

Onrechtmatig verkregen bewijs R’b R’dam 17 november 2011, BU5321 2.9 Het betoog van De Rekenmeesters ter zitting dat AFM heeft nagelaten [A] een cautie te verstrekken voorafgaand aan het gesprek dat hij op 15 juli 2009 heeft gevoerd met AFM kan gelet op artikel 6:22 van de Awb zonder gevolgen blijven. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien dat de verklaringen van [A] ter zake van het niet vermelden van de verhoren als verdachte een (doorslaggevende) rol hebben gespeeld bij de boeteoplegging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AFM de overtreding kunnen vaststellen op grond van de gegevens die zij voordien van derden (politie en openbaar ministerie) heeft ontvangen, zodat De Rekenmeesters niet (wezenlijk) in haar verdediging is geschaad door het achterwege laten van een cautie bij het gesprek op 15 juli 2009.

Recht op inzage stukken ABRS 30 november 2011, BU6382 2.5.3. Gelet op deze arresten is de Afdeling van oordeel dat de rechtspraak over het recht op kennisneming van bewijs dat de wederpartij heeft ingebracht in zaken die betrekking hebben op een strafrechtelijke beschuldiging en daarom binnen de reikwijdte van artikel 6 van het EVRM vallen, ook gelding heeft in procedures waarin het gaat om de vaststelling van burgerlijke rechten en plichten als bedoeld in dit artikel. 2.5.4. Op grond van de hiervoor weergegeven rechtspraak van het EHRM is de Afdeling van oordeel dat indien de veiligheid van de staat in het geding is, het belang van die veiligheid een gerechtvaardigde grond kan zijn om de wederpartij kennisneming te onthouden van


20 bewijsstukken waarvan de rechter wel kennisneemt. Uit de recente rechtspraak van het EHRM, in het bijzonder de arresten van 19 februari 2009 en 5 juni 2009, in onderling verband bezien, volgt naar het oordeel van de Afdeling evenwel dat zo een beperkte kennisneming, in het licht van de eisen die in artikel 6 van het EVRM aan de eerlijkheid van het proces zijn gesteld, slechts toelaatbaar is als is voldaan aan de volgende voorwaarden. De rechter moet bevoegd zijn en in de gelegenheid worden gesteld te onderzoeken en te beslissen of zo een beperkte kennisneming noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Hij dient daarbij een afweging te maken tussen het belang van de staatsveiligheid dat wordt gediend met vertrouwelijkheid en het belang van de wederpartij bij kennisneming van het tegen haar ingebrachte bewijs. Bij die afweging betrekt de rechter de aard van de zaak en de resterende mogelijkheden voor de wederpartij om, overeenkomstig de eisen van een procedure op tegenspraak en gelijkheid van proceskansen, zijn standpunt in het geding te bepalen en naar voren te brengen. Aan de hand van die afweging dient de rechter te beoordelen of de onthouding van kennisneming is gerechtvaardigd. De beslissing die de rechter op basis van die beoordeling neemt, dient toereikend te zijn gemotiveerd.


21 Literatuur

R.J.N. Schlössels, Een vrije en kenbare bewijsleer?, VAR-reeks 142 (2009)

Y.E. Schuurmans, De eigen aard van het bestuursrechtelijke bewijsrecht, VAR-reeks 142 (2009)

R.J. Koopman, Bewijslast en bewijsmiddelen in duale geschillen, VAR-reeks 142 (2009)

D.A.Verburg, Three is a crowd: Feitenvaststelling meerpartijengedingen, VAR-reeks 142, (2009)

K. Bolt, B. de Waard, De Hintplicht, in: K.J. de Graaf, A.T. Marseille, H.B. Winter (red.), Op tegenspraak (Damen-bundel), 2006

K.J. de Graaf, Y.E. Schuurmans, A. Tollenaar, Een nieuw denkmodel voor de feitenvaststelling in beroep?, JBplus 2007, blz. 3 e.v.

R.J.N. Schlössels, Bewijswaardering in het bestuursproces: goochelen met zekerheid?, AAe 2010, 476 e.v.

B.P.M. van Ravels, Twijfel zaaien en nadeelcompensatie oogsten, AAe 210, blz. 543 e.v.

bij

rechterlijke orocedures

in


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.