HISTORISCHE RUBRIEK December 2010, nr. 10 INFORMATIE VAN DE HISTORISCHE VERENIGING
IJSPRET We gaan ongeveer 60 jaar terug in onze gedachten naar de tijd dat er van kunstijsbanen, noren, speciale schaatskleren en andere attributen die met het schaatsen te maken hebben, nog geen sprake was. In Bakkeveen leerden de kinderen in de regel het schaatsen op de vaart. Een hulpmiddel daarbij was een stoel om daar steun aan te hebben of om er even op uit te rusten. Het schoeisel bestond uit, wat we toen noemden, gymnastiekschoenen. Volwassenen hadden soms alleen maar sokken aan, de schaatsen werden ondergebonden met leren veters. Het waren trouwens haast zonder uitzondering houten schaatsen (tegenwoordig wel houtsjes genoemd). Aan het tenue werd geen bijzondere aandacht besteed. Het duurde nogal wat dagen, voordat het ijs op de vaart hield. Een algemene regel was, dat enkele volwassenen eerst het ijs op sterkte beproefd moesten hebben. Het ijs in de sluis bleef onbetrouwbaar. Het aantal schaatsers liep in de tientallen, soms honderdtallen, waarbij de sluis en de brug een obstakel vormden. Wilde men van boven naar beneden de sluis dan moesten de schaatsen af of de ongeveer 50 meter werden met de schaatsen nog ondergebonden afgelegd (klúne). Maar waar spoedden die schaatsers zich naar toe? Vaak werden alleen maar wat kilometers gemaakt, maar sommigen gingen wel tot aan Drachten. Wat echter een geliefde tocht was, was de rit naar Leek, waar een zgn. Leekstertak gehaald werd. Deze bestond uit een houten staafje van ongeveer 30 centimeter lengte, dat op een losse, sierlijke manier omwikkeld was met glimmend, gekleurd papier. Als men in het bezit van zo‟n gewild kenteken was gekomen dan werd deze op de kleren gespeld. Na thuiskomst werd het „takje‟ vaak aan de wand bevestigd. Het bleef er dan zo lang hangen dat het bijkans uit elkaar viel. Van hieruit was de tocht heen en terug ongeveer 40 kilometer. Je reed via Siegerswoude, De Wilp en Jonkersvaart naar het eindpunt. Het traject is er nog in zijn geheel, alleen zal men ongeveer 500 meter moeten klúnen (een stuk van de Wilpsterwijk). Er waren schaatsers, die van heinde en ver kwamen om de Leekstertak te bemachtigen. Het is echter al lang verleden tijd.
Bij betrouwbaar ijs was voor geoefende schaatsers ook de 16-dorpentocht geliefd. Wie vanuit Bakkeveen mee wilde doen, ging eerst op de fiets naar Gorredijk. De tocht ging, om enkele plaatsen te noemen, via Heerenveen, Joure, Terherne, Akkrum, Grou, Warga, Warten, De Veenhoop. De beloning was een medaille. Nu keren we terug naar ons dorp Hardrijderijen werden hier ook gehouden, zowel voor schoolkinderen als voor volwassenen. Een koek- en zopietent stond dan op de vaartswal. In 1953 werd hier een ijsbaan in de duinen aangelegd. Eigenlijk een ongeschikte plaats, omdat er voortdurend sprake was van stuifzand op het ijs. Bovendien was er als het donker was geen elektrisch licht. Later werd dit verholpen door een kabel aan te leggen vanuit een nabij gelegen boerderij. Ook werden hier wedstrijden gehouden, waarbij soms het pas opgerichte muziekcorps optrad. Het bleef echter behelpen. De contouren van de ijsbaan zijn nog steeds zichtbaar. Bij een ledenrijderij hoorde ‟s avonds een feestelijke prijsuitreiking in één van plaatselijke café‟s. De hardrijderijen waren uitsluitend kortebaanwedstrijden. Hierbij hebben zich, in tegenstelling tot onze buurdorpen Siegerswoude en Haulerwijk, uit onze bevolkingsgroep nooit uitblinkers aangediend. Uit eerstgenoemde plaats is in de jaren vijftig Joke Hoekstra zelfs kampioene van Nederland geweest en uit de tweede plaats kwam Jan Pomper, ook Nederlands kampioen. Friesland telde veel schaatsfabriekjes. Enkele bekende waren Nooitgedacht uit IJlst en Ruiter uit Akkrum. De schaatsen kon men hier laten slijpen bij de plaatselijke timmerlui Bareld de Jong en Sierd Sikkema. We eindigen met een gedichtje, dat op de schaatsen stond van de firma Bos uit Heerenveen (P.B.-schaatsen): Wa’t op izers is in held Dy’t net eanget fan wat froast of kjeld As dy P.B. op redens lêst Dan seit dy: “Dy bin pas bêst.” Klaas Sikkema
Splitsing en samenvoeging van gemeenten Onlangs was in het nieuws dat de burgemeester van Heerenveen een oogje had laten vallen op Gorredijk, en dat hij graag die plaats binnen zijn gemeentegrenzen wilde trekken. De burgemeester van Opsterland reageerde daarop afwijzend en gekwetst. Bij mijn onderzoek naar het ontstaan van het Plaatselijk Belang Bakkeveen, was ik al eens gestoten op het feit ook in vroeger jaren de gemeentegrenzen niet als vanzelfsprekend beschouwd werden, maar dat pogingen om ze te wijzigen veelal strandden. Over de activiteiten op dat terrein in de eerste dertig jaar na de invoering van de nieuwe Grondwet in 1848 en de Gemeentewet, die daaruit voortvloeide, wil ik hieronder kort verslag doen. Voorstel om Opsterland te splitsen Al vóór de totstandkoming van de nieuwe gemeentewet zijn er stappen gezet om in Friesland te komen tot wijziging van de gemeentegrenzen. De gouverneur van Friesland in de periode 18201830 had aan het binnenlands bestuur als zijn mening kenbaar gemaakt dat de uitgestrektheid van enige grietenijen te groot was. Hij wilde sommige van de grootste splitsen en in andere de zetel van het bestuur verplaatsen. Opsterland zou in tweeën gesplitst moeten worden. Zijn voorstel werd in Provinciale Staten besproken en daarna heeft de regering hem verzocht de uitkomst in een ontwerp-besluit om te zetten. Niet iedereen was het daarmee eens. Ingezetenen uit verschillende steden en dorpen richtten adressen aan de koning met het verzoek de voorgenomen splitsing van hun grietenij niet goed te keuren. Er kwam dus geen besluit en de voorgestelde wijzigingen werden niet doorgevoerd. Dat gebeurde onder koning Willem I, die bijna ieder besluit zelf moest goedkeuren, wel vaker. Na de revolutionaire bewegingen in 1848 in verschillende andere landen en de honger- en broodoproeren in Nederland, bracht koning Willem II daarin verandering. Het voorstel sneuvelt in de Eerste Kamer Toen in 1848 de gemeentewet werd voorbereid, kwamen deze voorstellen opnieuw aan de orde, maar ook toen leidden ze in de meeste gevallen niet tot besluitvorming, omdat er onvoldoende overeenstemming op lokaal niveau was. Het enige voorstel dat in 1856 bijna de eindstreep haalde, was het voorstel om de gemeente Opsterland (de oude grietenijen werden vanaf 1851 gemeenten genoemd) te splitsen. Het Koningsdiep zou de grens worden tussen de twee te vormen nieuwe gemeenten. De gemeenteraad, Provinciale Staten en de Tweede Kamer hadden al ingestemd met het wetsontwerp over deze splitsing. Maar het wetsontwerp strandde op de laatste zaterdag van december (een vergaderdag) met 14 stemmen voor en 17 stemmen tegen in de Eerste Kamer. Daar brachten enkele Friese notabelen (de heren Van Swinderen, Van Andringa de Kempenaer, Van
Eysinga en Van Aylva van Pallandt) met kennis van de lokale situatie een omkering tot stand. De argumenten die daarbij een rol speelden, waren de volgende. Het zou beter zijn om de gemeente te behouden zoals hij nu was en het bestuur over te brengen naar de nieuwe hoofdplaats Gorredijk. Het op zich niet onbillijke verlangen van Gorredijk om als hoofdplaats te worden aangemerkt, mocht er echter niet toe leiden dat de kracht van een gemeenschappelijke gemeente daaraan werd opgeofferd. Het plan van de regering werd ook gezien als een inbreuk op het gebruik om in de Friese gemeenten aan elke stad en elk dorp zijn eigen voordelen, baten en lasten te laten. “Er mag geen besluit komen dat leidt tot invoering van een stelsel van “communismus”, door goed en bloed ineen te smelten”, zei de heer Van Andringa de Kempenaer. In het Handelsblad werd de opstelling van de Eerste Kamer gezien als een bewijs, dat hij voorstellen van de regering kritisch beoordeelt en zich niet wil vernederen tot de rol van enkel een stem-machine. Ikzelf ben geneigd te denken dat zich hier ook de spannning openbaarde tussen een op verandering en vernieuwing gerichte regering en het conservatieve establishment dat, door de wijze waarop de leden toen benoemd werden, de samenstelling van Eerste Kamer domineerde. De visie van Koopmans Uit enkele artikelen in de Leeuwarder Courant van 1877 onder de titel Gemeente-Belang van S. Koopmans blijkt dat de eerder gesignaleerde problemen rond de grote plattelandsgemeenten in Friesland nog niet zijn opgelost. Weliswaar spreekt er tevredenheid uit over het feit dat burgers een rechtstreeks en werkzaam aandeel in het kiezen van de raadsleden hebben gekregen, en dat openbaarheid het hoofdbeginsel is geworden dat voor de gemeentetaken moet gelden. Er wordt ook gemeld dat vanuit de dorpen de wijze waarop de gemeente omgaat met lokale of algemene belangen actief wordt gevolgd: soms gaat het over de kohieren van de hoofdelijke aanslag, soms over plaatselijk verordeningen , maar ook over schoolzaken of het aanleggen van wegen. De publieke opinie is -ook in Friesland - ontwaakt. En er wordt vanaf 1848 een merkbare vooruitgang geconstateerd. Toch beantwoordt de praktijk volgens de schrijver vooral op het platteland - nog lang niet aan het doel dat de wetgever gesteld heeft. De gemeenten zijn nog te uitgestrekt, waardoor het publieke leven niet tot volle bloei kan komen. De voordelen, die aan de vestiging van het gemeentehuis in de centrumplaats zijn verbonden, komen slechts in de zakken der stedelingen. De gemeenten zorgen er nog niet altijd voor dat al haar inwoners geïnformeerd worden. Om op de hoogte te zijn, moeten bewoners van de plattelandsgemeentes zich onevenredig veel tijd en inspanningen
getroosten. De schrijver is ervan overtuigd dat alleen splitsing der gemeenten de oplossing kan bieden. Hij verwijst daarbij instemmend naar de Brieven aan ene dame over onze Staatsinstellingen van Mr. A. Kerdijk uit 1875, waarin Friesland als zeer benadeeld wordt gepresenteerd, omdat uit de verdeling van de 1100 gemeenten blijkt dat Friesland er veel te weinig heeft: behalve de eilanden Ameland en Schiermonnikoog slechts 41, nl. de 11 oude steden en 30 plattelandsgemeenten. Terwijl veel van die plattelandsgemeenten veel inwoners en een aanzienlijk aantal dorpen omvatten. Koopmans sluit een van zijn artikelen af met een verwijzing naar Boissevain, die zegt dat de gemeente de natuurlijke bron is, waaruit de publieke geest zijn veerkracht en de staat zijn krachten moet putten. En verder dat de gemeente in de staat is, hetgeen de familie is in de maatschappij; dat in de gemeente het eerste beginsel zetelt van politiek zelfbestaan en publiek leven; en dat de gemeente, naar aanleg en aard, de bewaakster en kweekster is van de openbare orde, en als zodanig de grondslag van de staat. Daarom moet men ook toestemmen dat iedere poging om de gemeente meer en meer aan deze schone roeping te doen beantwoorden, krachtige ondersteuning verdient. Een paar opmerkingen Ik sluit af met een paar opmerkingen. De ontwikkeling van het functioneren van de gemeente is een lang proces geweest, dat in de beschreven periode nog maar net gestart was. Toch blijkt dat belangrijke onderwerpen als de zorg voor het onderwijs en de infrastructuur (aanleg van wegen) ook aandacht kregen in het publieke debat.
De toen gebruikte argumenten voor splitsing en herindeling komen op mij niet over als echte oplossingen voor de problemen in de verhouding tussen staat en burger: gemeenten moesten hun rol nog vinden en er moest met weinig middelen veel tot stand gebracht worden. Andere oplossingen die er meer toe deden waren uiteindelijk nieuwe transport- en communicatiemiddelen (wegen, spoorlijnen, telegraaf, telefoon, kranten). Het is boeiend om te zien dat de hoofdstructuur van een staatsinrichting, die in 1848 werd ontworpen, nog steeds functioneert. De discussie over de rol van de gemeente daarbinnen werd in die tijd in heel verheven en romantische termen gevoerd. De staat zag toen voor zichzelf ook een belangrijke rol weggelegd in de opvoeding en ontwikkeling van de burger. Plaatselijke Belangen Uit de discussie in de Eerste Kamer in 1856 blijkt dat de gemeenten door de Friese notabelen werden gezien als een bundeling van dorpen, die elk op hun eigen wijze, en vanuit hun eigen middelen zich moesten staande houden en ontwikkelen. In dat licht is het ook wel logisch dat de gekozen gemeenteraadsleden niet de enige schakel gingen vormen tussen de burgers in de dorpen en de gemeente. Het is niet onaannemelijk dat de Plaatselijke Belangen, die vanaf ongeveer 1880 (in Gorredijk in 1880, in Bakkeveen in 1888) in onze streken als een formele vereniging met zelfs koninklijke goedkeuring ontstonden, een voortzetting zijn van oudere informele structuren uit de tijd van het adellijk grootgrondbezit. Fred Hoogenboom
Fotoherkenning Er zijn afgelopen periode weer veel “nieuwe oude foto‟s” geplaatst in het digitale archief. Om een goede beschrijving van de foto te kunnen maken is ieders hulp welkom. Daartoe zijn er maandelijks bijeenkomsten in Dûnhoeke. Net als voorgaande jaren is iedereen met enige kennis van “oud Bakkeveen” van harte welkom om mee te praten over de antwoorden op de vragen van foto‟s. En,
heb je nauwelijks kennis van “oud Bakkeveen”, dan ben je natuurlijk ook welkom. Toegang is gratis. Afgelopen herfst zijn er 3 bijeenkomsten geweest. De volgende bijeenkomsten staan nog gepland: woensdag 19 januari, 16 februari en 16 maart. Locatie Dûnhoeke (bij zwembad). De avonden beginnen om 19:30 uur en duren tot ca 21:30 uur. JanvD