MICHEL STERIADE
M1JN ROEMEENS HART IN BELGIE
GEDICHTEN VERTAALD DOOR
JEANNE VANDERVORST-BUYTAERT MET EEN VOORWOORD VAN
KAREL JONCKHEERE
SOVEJA UITGEVERIJ LEUVEN
•V
i
MIJN ROEMEENS HART IN BELGIE
.»•
ycsuj?sd£ .
C<3**J£jz I
t*t*~
(^4^4^
f' <fa*L**jz.
■
ol-JU*
C*U->'6ui&
Cţjf^c
■.
: !
ir-
*-
i
U^jU. ” e&J0&✓
;;
i
£d~ XM.
■
*•
i
/*
1!
1
MICHEL STERIADE
i !
I
MIJN ROEMEENS HART IN BELGIE
GEDICHTEN
(fesi
VERTAALD DOOR
JEANNE VANDERVORST-BUYTAERT MET EEN VOORWOORD VAN
KAREL JONCKHEERE
\
!
SOVEJA UITGEVERIJ LEUVEN
ţ
îi.o
i \
1
&J
Jignorais alors quun jour mon destin me ferait vivre dans le pays d’origine des ancetres flamands qui •—> il y a neuf siecles avaient contribue, admirablement, au developpement social et culturel des uilles que je viens de citer.
01. AUG. 2019 »•
& :ţ
!; ,
VRANC .
En Van mii neuf cent vingt-huit, jeune licencie es lettres de VUniversite de Bucarest, fai parcouru mon pays natal et, surtout, la province de Transylvanie ou fai visite, entre autres, Ies centres eblouissants de SIBIU et de SEBES.
Bien que je sois moldave, fai la conviction que mes compatriotes transylvains me chargent d une mission faite de gratitude et de poesie aupres des Belges d expression neerlandaise, mes innombrables amis de Flandres et d ailleurs.
I
1;
En leur offrant mon coeur roumain, en utilisant meme leur vocabulaire, en obtenant Vexceptionnel concours de Madame Jeanne Vandervorst-Buytaert, je leur dis combien il m est doux de vivre parmi eux, de m’enrichir de leur passe spirituel et cultureb d admirer leur actuelle floraison poetique et de contribuer, en une tres modeste mesure, ă leur rayonnement dans le monde.
!
j
, :
!! ;
i ■
1
I
A L.L M.M. le Roi Baudouin je dâdie, trjj — fruit de mori long s6jonf en signe de respect,
et la Reine Fabiola respectueusement, ce livre en Leur admirable pays — de gratitude et de dâvouement.
ODE AAN BELGIE
i I i
O Land van de vreugde als de zomer zicb buigt In zijn eerste omarming boven Je oogsten, Diep lied dat Je naar de blaxiwe Iawines opzuigt Van hemel en zee, van Je lage Ianden tot de boogste.
Land dat zicb bestemt, van Mecbelen tot Dinant, Van Brugge tot Cerfontaine in een eenstemmig streven, Tot al wat troost, vergeeft, verlicbt, vermant, Sedert tweeduizend jaar onvermoeibaar gebleven.
Land dat zicb aan roest en slijk ontworstelen kan, Waarvoor het mes, de buks en het arglistig Iokken zwicht, En dat glimlacht op de dagen als der engelen veerman Je bart beeft doorsidderd en Je last beeft verlicbt.
Ik bescbouw Je in Je roes : Ieem, gelijkenis, scbans, Spiegel der open banden, baard van bet geweten, Land van weelde, bewonderingswaardige balans Waarvan de scbalen eergevoel en vrijbeid beten. V
O Land vrij als de boom, zijn wortels ten spijt, Vermits elke wind Je bestrijkt en de vogels er slapen En dat de jonge zon in scbaduwrijke zacbtbeid De vloten in Je bavens tekent als kudden scb apen.
Bedolven in Je scbaduwen, warmer dan wol, In Je bemel zuiverder dan kinderbarten, In Je baartooi die naar de Ardennen golft En in Je stoere armen, zoals die van Gent en Antwerpen,
Land van twee talen, maar van een enkel bart, Uitspansel van bet recbt, gebeim aan de bron gezuiverd, Kroon gesteund op de beerlijke zielskracbt Van een volk waarvan de naam bet geloof doorbuivert.
Smaak ik o zuiver wonder ^ de warme volbeid Van een land waar de mens zacbtmoedig is gebleven Zodat ik bier gaarne bet einde van mijn eenzaambeid verbeidt, Gelukkig dat ik Je bart en Je Iot beb begrepen.
6
7
:
VOORWOORD -busţ lk begrijp Michel Steriade, volbloed Roemeen die sedert jaren in ons land vertoeft, alles doet wat hij kan om zijn taal en haar poezie hier bekend te maken en onderweg zijn hart heeft verpand aan ons. lk begrijp hem want ik ben verliefd geraakt op Roemenie. Toen we eens in het geboortedorp van de Roemeense dramaturg Caragiale zijn eeuwfeest vierden, schreef ik in het gulden boek de overtuigde zin : « Ma derniere manie, cest la Roumanie ».
V
Iî :
•!;
Michel Steriade werd niet alleen door het glorieus profiel van ons land bekoord. Via het Frans, vandaag spreekt hij een gekruid mondvol Nederlands vertaalde hij heel wat poezie uit Vlaanderen in zijn moedertaal, zodat hij ook wat van onze « ziei » in zijn gemoed en verbeelding kon overhevelen. Niettegenstaande een beperkte woordenschat en een omzichtige zinsbouw heeft hij het aangedurfd een vers in het Nederlands te stamelen. Alle dichters zijn stamelaars en sedert de volzin de rug werd gekraakt en alle interpunktie wegviel werd het moeilijk een vers van een inboorling te onderscheiden van dat van een vreemde die op de top van zijn pen over het tapijt van de Nederlandse taal durft lopen. Daarom, op de drempel van dit gedichtenboek, een hartelijk welkom voor Michel Steriade en een genegen wens voor velerlei belangstelling. Karel Jonckheere.
5
9
■f
\
NOOIT EEN MOOIER BEELD...
i
Ik leg' mijn gezicbt op De Vlaamse grond.
i
\
Toen ik nog jong was, Heb ik door bet raam gekeken En de scboonheid van de wereld bewonderd. Ik leg mijn oor op De Vlaamse aarde... En boor bet tik-tak van de ondergrondse zee Gelijk de slag van mijn moeders bart Toen ik nog zo jong... Maar wat ik niet meer kan verstaan Is deze hemel boven, blauwend en stralend Die van mij en van mijn dromen wijkt. Docb, als hij tegen mijn bart zou blijven Kon bij horen boeveel engelen Er zingen in mij. Langzaam neem ik een bandvol Van die Vlaamse grond En druk bet tegen mijn ogen en denk, dat Vlaanderen nooit een mooier beeld van zicbzelf beeft gezien Dan ik acbter mijn ogen bewaar...
ll i’
i
IK BUIG ONDER DE STORM
MIJN INNERLIJK PARADIJS
Ik zal nooit meer het Iicht vergeten Ţoen dit een paraciijs schiep in mijn hart. De aarde heeft een aroma, dat ik ken En onder mijn voeten klopt zijn hartslag tegen mijn
Kart. De kracht van dit Iicht, die ik bewonder En de stilstand van mijn hart kan ik verstaan, Als de zee tussen mij en de wereld spreekt Met eeuwige woorden van de dood.
:
En nooit zal ik dit Iicht vergeten Er staan zovele sterren boven mijn schouders, buig onder de storm. Dat ik — gelijk een boom
DE DOOD IS HIER :
In het holst van de nacht, als de sterren zingen En de late droom zich mengt met mijn pijn, Ben ik nog steeds het kind dat altijd alleen Kijkt hoe de fonteinen onder de maan *— ontspringen, En dacht, dat de dood nooit meer zou komen Om, zeer dorstig zijn Iaatste lied te drinken. Onder de maan ben ik steeds kind gebleven Omdat ik de dood in mijn dromen heb gedronken. Vandaag geloof ik, zal hij k omen. Vandaag, ik, Vanavond... Ik ben dit kind, altijd , maar... De dood is hi er en ik heb geen lied... 12
1
Zo, als in de jonge dag zie ik de vogel Vechten tegen de dood met gewonde vleugels En zonder lied naar de horizon verdwijnen, Zo heb ik mijn hart gevoeld, Mijn vogel poezie, mijn trotse Iiefde, VIiegend naar een ander, mooier land, Het land van het verstand. De dood is de prijs van de reis Door het Ieven de r mensen. Soms ontspringt een onbekende wijs Gelijk een waterfontein : In zijn droppel weerkaatst de blik van mijn ogen Als een nieuwe en glorieuze zon. O, hart î Laat mij uw blinden sluiten, Laat de nacht boven mijn lied komen : Een vogel is gewond door de takken Van mijn innerlijk Paradijs.
13
J
1
brugge Brugge trilt gelijk een ster In Noordzees wrede banden ; Een lied komt, zacbt en beel van ver Naar Vlaanderens Iage Ianden. Wind over water en water over wind Bij dag en nacbt kan ieder ’t boren Zijn eigen stern die nooit begint Of eindigt op de toren. BIoeiend land met klagend zicht En vogels voi van bitter vragen ; In Uw wateren heb ik het Iicbt Bewonderd en de wolken voort zien jagen. Door Uw vruchten Keb ik van de zon Geleerd, boe te rijpen en te bewaren, Want in mijn bart beb ik deze bron AIs een Ies van de dood ^ ervaren.
i
i i
DIMANCHE APRES-MIDI A VEERE i
Wat is dit verre zinderen, dat mij zo ontroert ? Het kleine klokkenspel ? Een Iang vergeten lied ? De molen boort bet komen, van beel ver ; vervoerd Staat bij te Iuisteren, boe ’t passeert en zicb in droom verliest. De aarde is prii, of nog geen oog baar zag. Zo teer, zo puur, als op de Eersten dag, Staat zij verwonderd, als een kind, dat nieuw werd aangedaan ^ De bemel ziet bet strak en zwijgend aan. Wat is dit tere zinderen, als een oud verdriet ? Zijn bet de klokken ? Of de terugkeer van een Iang verloren lied ? ’t Komt als een zingen van beel ver, acbter ’t begin der dingen. ’t Gaat zwevend over wateren en land, *t Is, of uit ’t Iicbtst verroeren nu een wereld kan ontspringen, Gelijk een scbepping kan ontspringen aan Gods bând. Wees stil, mijn bart, en Iuister naar dat verre ruisen. Verneemt de voetstap Gods, die bier passeert. Die stille Aanwezigbeid, die als een zeer zacbt
\
Dit kleine Iand-van-mensen domineert.
1 i
)
suizen.
Vrij gereflecteerd door J.C. Van Schagen i
14 i
15
VLISSINGEN
i
Jij bleef bestaan, al werd je ook O, oude stad, zo menigmaal verwoest ’t Zij door oorlog, vuur, bestorming van het Water Toch blijft jouw vlam, een rust die nimmer roest.
.
.
Het Bellamypark, vlak bij het ştrand Is mijn geliefkoosde rustplaats, daar Zie ’k de schitt’ring van de zon, en d’Onderwerping van de zee, een hoogaltaar. Van vrede, geen vogel minacbt me, geen roos Blijft onverschillig als ik haar passeer Ik beb t gevoel of in mijn ziel een oudere ziel Haar weerscbijn Iegt, als die Iiefkozing, van weleer.
i
kJ
O, kom tocb, en koester mij En ik zal sterk staan tegen vrees en Ieed Hier ben ik thuis, hier droom ik Hier voel ik me weer sterk, en jij was *t die dat deed. Vrij vertaald door Jan Van Beeck
16
A DOMBURG, LE SOIR Ik ken de smaak van de tranen ; Toch Iijkt de zee me zoeter Wanneer ik niet meer huil... De nacht vait, zonder sterren, En misschien ook zonder de hoop Waaraan de schipbreukeling zich vastklampt. De nacht vait, en ik onderscheid niet meer, Het ştrand van de oceaan in mij, Die toch ook het recht heeft om wreed te zijn. Ik zit daar, mijmerend in het zand Onbewust van Ieven of dood. Gegrepen door een tover, die mij splijt En me in slaap wiegt als een kinderlied. Oh, lied van de ontluiking der wereld, Onsterfelijke stern van een onsterfelijke zee. Vrij vertaald door Jan Van Beeck
17
!
SOUVENIR D’AMSTERDAM !
De stad werd doorploegd door een waaier van grachten. De trotse huizen Ieken mij vrolijk gezind. Zelfs hun spiegelbeelden in het water hadden Een kloppend hart door de beving van de wind. Ik droomde Iang onder de boog der bruggen, Mijn hoofd was licht, als door een Franse wijn. ’t Was, of hun schaduw mijn gedachten raadde, Mij zacht vertelde haar geheim.
GEDICHTEN VERTAALD DOOR MEVROUW JEANNE VANDERVORSTBUYTAERT
Ik zag ze gaan, zovele vrouwen, Licht in haar ruisend en feest lijk kleed. Maar ik las het Iange wachten in hun ogen, De wrange vinger van het Ieed. Ik durfde niet meer wenen, niet meer Iachen. Ze gingen dicht aan mij voorbij. Maar in mij werd het Ieven tot een schaduw, Zo voi van Ieven waren zij. Vrij vertaald door
A. Bijloo i
!
18
HULDE AAN DE NOORDZEE
HET WAS DE NACHT
Ik kom van de Zwarte Zee om de Noordzee te groeten, de kille, om haar golven te Iezen, haar te doorpriemen met een gedachte, nog w eidser dan de eenzaamheid die de einder doet verstillen ! opdat zij een afrekening worde voor mij of misschien het verwachte.
I
;
<
Het was de nacht die terugkwam over Zeebrugge door de Noordse poort en de scherpe wind, winternacht, trofee van de Dood. De zee nochtans, hijgend en koud, weerklonk van een vlucht in de Iucht en ik wist dat zij blauw was onder de donkere mantei van de nacht.
Bij ons blankt de dageraad en gaat het Roemeense wonder ontbranden. Hier rekt zich het Vlaamse land : TijI Iacht en Nele zucht, verrijzen Mercator, Breughel, Rubens, de sidderende stranden, de steden van steen, de vele wolken in de Iucht. Maar de zeeen verzusteren als mensen elkaar hun Ieed toereiken. O Zee, die bezieling aan zoveel heerlijke schilders hebt gegeven, Mijn offer is een lied, moge het de bronader wezen Die de wateren paart om ons in vrede te doen Ieven.
Zij kende ook mijn geheime hoop uit de vorm van de nacht een nieuwe kracht tot liefhebben te putten. Maar mijn hart had reeds zijn Ioop genomen, niet naar de maanlandschappen maar naar het zilverblauw van een droom die de geest niet meer Ioslaat als hij hem eens heeft ingepalmd. i
Ik kom van de Zwarte Zee, ik wil je overwinning zijn, je prangen aan mijn hart, o Noorden, je heiligen in mijn brein en dan, dronken van schoonheid, groeien in de beproeving en hunkeren naar je glorie, wijl ik het Vlaamse land bezing. 20
i
V»A A
%\
-A îSC'J
'm
.i
21
IN HET BRUSSELSE PARK
ZELFPORTRET
Een ontluikende roos, bij ’t eerste morgengloren, heeft niet dezelfde geur in dit westerse land. Ik zing over een bloesem die uit mededogen geboren bet begrip van de scboonbeid opvoert naar boger kant.
Ik ben oud, ik sta in de spiegel te turen, maar ik hervind slecbts bet kind van weleer. Mijn broze weerscbijn groeit, meer en meer, doordringt mij en verglijdt door de muren, bereikt de drempel, scbrijdt er over been, wijl vensters zicb afsluiten en oo gleden Iuiken. Ik zoek naar mezel f, ik ben sleutel, beluiken, grafzerken en dromen, alles dooreen.
Alles bier spreekt van de grond waar mijn Ieven
begon, nu bet spel van de zon de twijgen doet gloeien in het brusselse park en ApoIIo bij de springbron evenals ik, verlangt naar ’t geklingel der koeien. Wij beiden die vrijwillig in ballingscbap zucbten weten dat Ianden, zelfs in droom, ecbt zijn als wee. Ruimte bedriegt, tijd is in ons als vogelvluchten, bet water van de fontein vloeit wellicbt naar de zee. Ik vraag mij af, aarzelende en tocb drieste zinger : komt nog een dag, een berfst, als eigen of aller buit ? Verbanning verglijdt als een ring van een vin ger. Mijn stern stokt als bet lied van een stervende fluit.
maar ik ben niet meer de bedaagde sinjeur. nocb bet kind dat de spiegel ontvlood ; woordeloos blijf ik voor de deur waaracbter geen portaal meer noodt. Ik blijf overeind als een marmeren beeld, al wat ik Iiefheb moet ik steeds derven en stom is mijn mond, want gedoemd tot zwerven verwelkt mijn lied als mijn stern zicb verbeft.
i
Maar ik raad aan de verre ree bel uitrafelen van de weidse bemel in bet scbitterlicbt van de zee en de dolende tocbt van bet wolkengewemel.
I'
Met uitgestoken hand blijf ik vragen naar azuur en misscbien naar duistere smart, recbtop, de ogen koud, met gloeiend bart, maar tocb voel ik de dood mij belagen. 25
22 !
i
JE GEMIS OVERAL ■
Op de tafel, een potlood, een pen, En enige woorden op een blad ontworpen. Je gemis, als een wijze die ik niet ken Waart overal, onvatbaar, onderworpen.
;; : f
Je bent heengegaan, tegen je wil, Op een avond, als een plotse regen Die neerslaat op boom en op til, Op de barten, de smarten, de wegen.
VOORTBESTAAN Hoe jammer dat deze berfst vergaat I De bladeren bezaaien het zwijgende Iandscbap. Herfst zo rijk aan tover en wemoedig inzicbt der dingen. Wat deert bet dat de vrucbt vait als zij rijp is ? en dat de mond stroef blijft, als bet verleden Iacbt, AI tooit zicb de weide met bet zuiverste wit tocb beboudt zij in wezen baar smaragdgroene pracbt.
Sinds beb ik steeds op je gewacbt, In gemeenzame smart met jou verbonden... Mijn boop verwelkt opnieuw elke nacbt, Je gemis is daar, met bet maanlicbt verbonden...
BINNENHUIS Het sneeuwt... de rozen benijden de vlokken d aar buiten. Hun kelken trillen en blozen neigend naar de Iage ruiten. Zij wensen zich te mengen wellicbt, met bet witte, broze gewemel. De grote stilte spant dicbt om bet verdriet in de rozen verzegelt.
*
j 1
I. 24
:
Wie weet koesteren de vlokken niet dezelfde onzinnige wens ? De ruit wil bet grief verlokken van een in drijfzand verzinkende mens... Het sneeuwt in tempo, in contra-tempo... 25
het groene blad I
Ziet men mi), als ’t Iicht wordt Iijzer En ik door de blauwe avond vaar, Ik ben geen bedelaar, NocK een keizer, Ook de vijand niet van ’t zonnegoud, Maar ik zoek naar ’t kleine huisje, Naar hei speels belichte kluisje, Waar mijn Iiefde zich verscholen houdt. Groene blad, mijn Ievenszout ! Als je mijn vlucht wilt beperken Tot de zilverlichte rând van t woud, Neem mijn ziel dan op je vlerken, Rol haar tot een ronde traan, Was haar, tot mijn ogen opengaan ! Groene blad van berkenlover, ’t Beekje vliedt gelijk een rover, Floe zoet is de herinnering aan mijn jeugd. De bloem slaapt, de schaduw verzuivert. Maar mijn droom brengt zulk een vreugd Dat hij heel mijn ziel doorhuivert. Groene blad van essenlover, Mijne jeugd boog zich voorover Als mijn hand greep naar mijn glas. Misschien heb ik haar ook verzwolgen, Ik hoop op het wonder dat zal volgen Anders komt van mijn dromen niets te pas. 26
Groene blad, drie sprietjes gras, Van woorden en wensen die vlieden zo ras Wie zal mij een scbone garve binden ? Mijn jonkheid is nu ver vergleden Donker floers scbuift voor ’t verleden En bet Ieven moet verzwinden.
NUTTELOOS OFFER De slaap is een bos door groeiende schad uw gebonden en de droom glijdt van twijg tot stăm als een amper melkwitte vi am die steunt op vluchtende gronden. Ik sluimer, maar ik voel, bevreemding ten spijt, mij evenzeer met mijn omgeving vertrouwd als met mijn inkeer, mijn geheimste woud, ik ben gekluisterd en tevens bevrijd. Niemand begreep mijn zuivere droom, mijn geesteIijk vuur, ik Iiet hen nochta ns over de wereld vloeien. Wat de onsterfelijkheid ook aan mij moge snoeien, mijn dode takken zijn van Iouter azuur l
27
.1
I
i
WIJ ZULLEN HET WOUD NIET MEER BETREDEN :
Wij zullen het woud niet meer betreden de takken volstaan voor ons en als de vogels zwijgen in onze harten dan is het omdat hun stemmen weerklinken daar waar de dood is gevangen in haar eigen strikken in ons eigen Ieed.
MUN LIED, ALS EEN SLEDE, GLIJDT... Mijn lied, als een slede, glijdt tussen maanden, dagen en mijn hart. De bloemen, met hun sneeuwen zachtbeid Ieggen een demper op mijn smart. Ik zweef Iuchtig op alle twijgen en jaloers op de bij, die zonnebader, gekwetst door woordlawines die nederzijgen, wenk ik het slaapmysterie nader. Een vogel stijgt op tot de hemeltroon, door de dood bovenmatig gedreven. Maar mijn lied vait uiteen als een bloemenkroon ; van de inslapende lente is een traan gebleven.
28 !
29
L
rvr :
HET BROOD
MYSTERIE
Tarwebrood, innerlijke bron ! HoeveeI zaaiers zijn tot stof vergaan om je te ontrukken aan de klei , aan de zon, als hoop, als Ievenssap, als aar en als riet, na zovee I Iuchten bestendigd in het lied van stengels, van bladeren, van zaden ?
Met de rivier komt de dag, vliedt de nacbt. Als wat zich weerspiegelt, onder ’t hoge geboomte, vergaat en blijft dichtbij, sidderend in de Ioomte, en verliest zich nochtans, ver weg, in eigen pracht.
Brood, ik ken smaak en kracht waarmee je bent beladen : ik zie je, goud en wit, op de tafel tronend en met je Ievensvreugde de dis bekronend.
Hoe kan men nog weten wat echt is, wat waan ? Onbeweeglijke bomen roeren in het verschiet. Ik denk dat onder een hemel van steen de maan mij ziet groeien tot onsterfelijkheid, wijl ik toch be n aan t vergaan.
1
ZoveeI handen nochtans hebben gewroet op het
land opdat jij zoudt worden Iicht, voedsel, wijsheid, en blijven in de tijd het heilige pand in vreugde en in droefheid.
30
31
1
PI '
DE ROZEN VAN SOVEJA
I AI de schoonheid van de bloemen Iigt in de rozen gevangen, teder en onstuimig in bun gepantserd schrijn. In hun kelken durft de wereld der geuren het onbevangen bekennen, warm fluisterend in hun purperen schijn.
I
LANDSCHAP Dons van de perziken, gebladerte en gij, vergaan tot as, ik behoud u allen in mijn hart. Bij de viersprong streelt een kruisbeeld een platanentak. Zijn gebaar scheurt de Iucht zonder het te weten.
Rozen o zuiverste roes van mijn mijmering en van mijn kinderlijke heugenis in de schaduw der parken, o rozen van onze Idoosters als de zon onderging in de moldavische weelde en het goud van onze harten.
Ik word bekoord door de vlucht van een duif, door de sluimer van de bomen en door alles wat mij een rust inboezemt de kindsheid nabij.
Rozen : alleenspraak van de schamele die plots armoe en hardheid vergat, uiterste uur van het eenzame, winterse hart, bede, bloemengave, hunkering naar de Iaatste bocht van het pad, o Rozen, mijn gelijken, hoezeer heb ik in u geleden.
De Iichte bries zou mij haar Iiefde bekennen als ik niet zo heftig beefde bij het kruis.
Mijn hart keert zich naar het trekken der wegen, mijn ogen verwijlen bij een rijpe vrucht.
Een eenzame roos speeît in de boomgaard, mijn ziel beweent het gelaat van een enige Iiefde. î
;
32
53 : : *
PEGASUS Om zijn plannen te financieren verliet Pegasus de maan sinds zij een aards beheren en banalisatie bad ondergaan. Aldus verliest de bemel een beeld, de ruimte breekt in stukken. Wij worden gevierendeeld maar waardig Gods tranen te plukken.
;
Door het onmetelijk heelal, de nieuwe woorden en bet streven op te sluiten, vernucbtert Pegasus en knielt voor mij neder.
LENTE Zij komt vannacbt, op bet verwacbte uur, de Iieve lente van rozen en seringen. Roerende fluiten gaan in bet sap van de heesters de geuren zwerven rond in zijd e en azuur.
zingen
AI verbeerlijkt de natuur de jeugdige bekoring van de nog dons-warme twijgen of de bij na groene tover zij kent zo goed de droom van bet Ienige lover dat zij het ogenblik berscbept in stille herinnering. En de weiden hullen bun veelkleurige gloed in de nederige kelken van bet eerste ontbloeien, plots angstbevangen i—' van avond tot morgengloeien —> omdat in hun vuur reeds de dood wordt vermoed.
:
54
y
55 !
■
\
DE HOOP De boop werpt op het verleden geen blik, zij wil niet dat ife haar nog bezing. Haar schitterend schild, krijgsbaftig van aanblik, beboedt mij voor gedacbten, opperste beproeving. De hoop is voor mij een kus van zout en wijsheid, een moeizaam dichtdraaiende deur van de bel. Haar Iicbt alleen doorzindert puinen en grijsbeid als ik mij voel bezwijmen, bij een kreet al te fel. Zij is deel van de koude stilte voi scbroom, een verlies van mijzelf, de deemoed van een woord, de boop is voor mijn ziel de duizendvormige roep van de stroom door bet spel van een fluit tot gelukzaligbeid bekoord.
i
!
PORTRET Je bart is een zomerhart. Het Iandscbap heeft schakeringen die ik weervind in je blik. Je blanke armen zijn de grepen van een amfoor. Ik zou je willen uitbeelden in andere Iichtspelingen met kleuren ontleend aan bel water van de rivier of geput in de weerspiegelingen van de Iuister van bet woud : al wat ik wens en zie kan ik precies vertolken. Maar waar, op welk kleurenbord kan ik bet goud en de fijne oker vinden om op je aangezicht dat bunkert naar GOD Zijn bemelse weerscbijn vast te Ieggen ?
' !
‘
i
56
57
! !
i
n
OFFERANDE Ik bied U een handvol zand bij wijze van offerande. Uw vene, onbeweeglijke aanwezigbeid kenl de aanbiddelijke frisbeid van mijn tranen niet.
I
Mijn banden die ik nocbtans in gebed heb gevouwen bebben nooit Uw beeld kunnen bouwen in een kwatrijn.
l !
;
!
:
i
HEER, ZIEHIER DE LIEFDE
Ik bied U een lied dat in de gloed van de zon beeft gebaad. Opduikend uit bet dromenverscbiet is al wat ik verzon gelijk aan de dageraad.
I
Ziebier mijn banden gevouwen in vroombeid, maar generlei dom, nocb zerk, nocb graf. Door de scboonbeid gered, wil ik bet Westen peilen : ginds gaat Gij verscbijnen, met Uw recbtersstaf om de aarde en het water van bet bedrog te scbeiden. Nu ontspannen zicb de koorden van de stormen. De bervonden kindsbeid eindigt in genade-dauw. Het vuur dat mij verslindt negeert de vormen van mijn vergane driften en van mijn eindeloos berouw.
i
;
De laatste ster verlicbt mij, verbeft mij boven de tijd. Heer, ziebier de liefde waarmee ik U zo Iang al verbeidt.
L U
Ik bied U mijn gewicbt in aarde en in smart opdat in Uw Iicbt elke klop van mijn bart alleen nog sap moge wezen voor de grootse ziel.
I
!
i
58
59
i
—
GEBED J
SENSATIES
’i
God,
vertel mij de weg die Gij gevolgd hebt naar mij, zeg mij of de morgenkoelte die mijn gelaat verfrist voor mij alleen bedoeld is opdat ik U zou zien ? Ik verwacht U niet meer op de beloofde uren en ik strek mijn reeds gevulde handen niet meer uit. In mijn hart verkleuren de gevoelens, er is een Ieemte die volheid omsluit en die mij gelukkig maakt.
\ : : ‘
Van waar zal de stil te komen, van waar de horizon ? Een tak belaadt zich met Ientegeprevel : de stempel van de schoonheid heeft een voorsprong zoals sommige stralen door de nevel. De waarheid maakt zich Ios. De hopeloze daden behouden de zachtheid van onvatbare knepen. Het woud spiegelt zich in een hemel met angst beladen. De woorden ivijden zich aan het spel van de Iettergrepen.
God, Ieer mij de zin van Uw eenzaamheid want elke zonnestraal voert haar op hoger paden en Ieer mij de woorden zo voi deemoed en stroefheid die ik zou moeten kennen om U te durven bidden.
! !
God, Ieer mij eindelijk, hoe ik rozen en verdriet, ogen en sterren samen kan opsluiten om de deur van het Iot wijd en geheel te ontsluiten op de onmetelijke poort van Uw ondoorgrondbaar hart.
! ;
I
40
41
BELIJDENIS
Als mijn stern mijn voorvaderen niet genoeg heeft
Kluister mij in boeien, Woorden en Ideeen, klink mij vast aan boeken en aan inkt I De gloeiende ijzers die bet voorhoofd beweeen van een dicbter zijn bet anker dat mij bindt.
, T i j genoemd, als ik hun staatsie en hun scepter niet genoeg heb geroemd, als ik hun zucht naar belderbeid niet genoeg heb
Trage eeuwen scbuiven lui over mijn gedicbt dat eindelijk is opgeweld uit bet oerwoud der tijden, om recbt te doen aan woord en klank : wellicbt die welke de goddelijke ecbo’s Iieten verglijden.
dan is het omdat ik in ’t diepst van mijn ziel de zekerheid had rechtstreeks te zijn gesproten uit de Iuisterrijke
Ik voel de scbimmel van bet oud gevleugeld woord, de vlerkslag van een nieuw lied in mijn
boofd, de uitste grenzen van een taal met moeite beteu-
geld, de as en de dood die de rust van mijn nacbten rooft.
1
Ik was beurtelings donderen.de kracbt en orkaan, bet gave gif van een ziel, slaaf van baar uitspattingen, ik bebield, gevild onder de scbors, verbolen voortaan, mijn poetische aandrang die ik wilde bedwingen. Ik Ieed in bet aanscbijn van een nieuwe scboonbeid aldus bet recbt veroverend elkeen te verkonden wat bet bart doorsiddert als de vriendenscbaar schreit bij het horen van ritmen in zachte vervoering gevonden. Ik noem mij een oude man, maar de wieg is zo nabij, want elk einde hunkert naar bet keren van de tij.
j
42
oneindigbeid om baar toegankelijk te maken voor de gehele mensbeid.
FINAAL Als ik een legende zal zijn in de speling der tijden wens ik dat de wind u nog Iang onderboudt over de liefde die ik koesterde voor de dennen van de beide voor bun strenge voornaambeid, bun veracbting voor bet goud. Want zij zijn steeds groen gebleven, de onwrikbaren karig met hun scbad uw, handhavers van grond en van tucht, door bun fiere kruinen zijn de zwermen gevaren van wolken en arenden, in niet te ontcijferen vlucbt. Aldus zal het gedonde r van de storm door mij varen samen met het doffer beuken van de zee. Ik zal mijn dood bel even, zonder de Iast der jaren, kommerloos, verbroederd met boom en met meeuw.
45
I
i
EENZAAMHEID De zuivere Iijn van bet Ieed doorklieft mijn ziel. Ik sta alleen in de wind van mijn gedachten, alleen in de vlam van mijn verdriet. Ik geloof in de scboonbeid die mij praamt en ik aanvaard de tranen en de smart, de onzicbtbare tederbeid die wacbt op mijn ontreddering en mijn klacbt. Eenzaambeid : uiterste beproeving Iief te bebben op de treden van de duisternis, in de rukwinden van bet verleden, in bet branden van de gekneusde Iippen in de bând die de onzinnige wens omknelt getweeen te zijn. Eenzaamheid ? of vreugde ? Dezelfde stilte... Een bart dat popelt, een bron die verdroogt... Een gekwetste vogel strijkt neder in mijn goddelijk onbewust zijn.
BOVEN DE SMART Zeevogels klapwieken hoog b oven de menselijke smart. Ik proef de grenzen van de wereld met mijn neusvleugels. In ’t lied van de veeklokjes tel ik de klop van mijn niet wetende tot waar bet Iot viert de teugels.
bart
Alles wat ik bad werd mij door anderen ontnomen... Zo meet ik nog de bemel aan de kruinen des b oomen. Kon ik aan mijn verleden een marmeren uitbeelding geven, ik beitelde een dicbter, een zendeling. Mijn zang spoedt ten einde en voert mij op bij de
hand om tot sieraad te dienen van mijn scboon land.
HEIMWEE Mijn land : de grond, de wilg, de opalen pracbt van bet zuiver meer, de ster die Iicbt, de blauwe Iucbt, de wroeging, de eindeloze nacbt, je zo zacbte bart, je zo bleke gezicht... Maar boe je bereiken, Iangs welke paden ? Ik ben zo ver, ziek van verlangen en verdriet... Hoe weidser de berinnering, hoe dieper de scbade. Mijn moldaviscbe bemel, o koepel boven mijn lied !
45
INHOUDSTAFEL
De Hoop :
i,
Ode aan Belgie Voorwoord Nooit een mooier beeld Ik buig onder de storm De dood is hier Mijn innerlijk paradijs Brugge Dimanche apres midi â Veere VIissingen A Dombourg, Ie soir Souvenir d’Amsterdam Hulde aan de Noordzee Het was de nacht In bet Brusselse park Zelfportret Je gemis overal Voortbestaan Binnenkuis Het groene blad Nutteloos offer Wij zullen bet woud niet meer betreden Mijn lied, als een slede, glijdt. Het brood Mysterie De rozen van Soveja Landscbap Pegasus Lente
36
6
Portret Offerande Heer, ziebier de Liefde
37 38
9
Gebed
39
U 12 12 13 14 15 16 17 18 20 21 22 23 24 25 25 26 27 28 29 30
Sensaties Belijdenis Finaal Eenzaambeid Boven de smart Heimwee
40
41 42 43 44
45 45
31
32
33 34 35 47
46 ; 1
!
:
!
t
Ce recueii, tire â 1050 exemplaires, dont 50 Kors commerce, a ete imprime par Altiora s.a. - Averbode ce 10 aout 1971 pour Ies Ediiions Soveja, Sint-Maartensstraat li, Leuven - Belgique.
'
I
.■
:
\
VRANCE 1 ,r ■
1
i
;
;
J
:
I ■
i
' 1
:
l
.
I
! . ' ' t
I
;-
.
..
, >
1 * ' i
I I
i
'
!
% : ..