Leerboek materiaalkunde voor technici, derde druk - [inkijkexemplaar] - Kooijman & Pallada

Page 1

LEERBOEK

Marcel Kooijman en Marc Pallada


Leerboek Materiaalkunde voor technici Marcel Kooijman Marc Pallada


Meer informatie over deze en andere uitgaven kunt u vinden via www.boomhogeronderwijs.nl.

© 2009 Boom uitgevers Amsterdam 1e druk juni 2009 (verschenen bij Academic Service) 2e verbeterde oplage augustus 2011 (verschenen bij Academic Service) 3e verbeterde oplage oktober 2017 (verschenen bij Boom uitgevers Amsterdam) Vormgeving, opmaak en zetwerk: Studio Bassa, Culemborg Omslag: Carlito’s Design, Amsterdam ISBN: 978 90 244 0051 5 NUR: 173/971 Alle rechten voorbehouden. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij Boom uitgevers Amsterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurwet gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich te wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van een gedeelte van deze uitgave ten behoeve van commerciële doeleinden dient men zich te wenden tot de uitgever. Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, kan voor de afwezigheid van eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van eventueel voorkomende fouten en onvolledigheden. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the publisher’s prior consent. While every effort has been made to ensure the reliability of the information presented in this publication, Boom uitgevers Amsterdam neither guarantees the accuracy of the data contained herein nor accepts responsibility for errors or omissions or their consequences.


v

Beknopte inhoud 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19

Voorwoord Materiaalkeuze Technische materiaalkeuze Materiaaleigenschappen Materiaalkeuzemethoden Modelvorming bij de materiaalkeuze Keuze van de productietechniek Materiaalkundig productonderzoek Kunststoffen Karakterisering van kunststoffen en hun verwerkingsprocessen Kunststoffen en hun toepassingen Technische keramiek Metaalkunde Metaalkunde: mechanisch gedrag van metalen Metaalkunde: corrosie van metalen IJzer Aluminium Koper Nikkel Overige non-ferrometalen: magnesium, titanium, zink Bijlagen

vii 1 19 43 73 95 135 191 241 315 393 425 481 543 571 587 645 658 670 684 697


vii

Voorwoord Er is al weer geruime tijd behoefte aan een nieuw boek over materiaalkunde op het niveau van het hoger beroepsonderwijs, dat tevens de brug slaat naar het wetenschappelijk onderwijs. Een boek dat zijn weg zal vinden onder ontwerpers, constructeurs en materiaalkundigen, maar ook toegankelijk is voor anderen die zijdelings met materiaalkunde te maken hebben, zoals bedrijfskundigen, forensisch onderzoekers en chemisch technologen. Steeds meer wetenschappelijke onderzoeksresultaten van de afgelopen vijftien jaar zijn inmiddels vertaald naar materiaalkundige toepassingen. De benadering van de materiaalontwikkeling heeft ook een verandering ondergaan. Dankzij nieuwe onderzoekstechnieken wordt de route van wetenschappelijk onderzoek naar technische toepassing van materialen steeds korter. Dat betekent dat materiaalkeuze en materiaalkunde de weg hebben afgelegd van een soort van rekenkundige opgave naar een meer toegepaste wetenschap. Het gevolg is, dat we de technici van nu, die belast zijn met de verantwoording voor de materiaalkeuze, meer dan ooit efficiĂŤnt moeten informeren over de materiaalkundige randvoorwaarden van hun keuzes. Daarnaast moeten we op effectieve wijze de veelheid van beschikbare materialen aan de moderne constructeurs en ontwerpers presenteren. Een boek over materiaalkeuze dus, maar met nadrukkelijke aandacht voor de fysische, chemische en productietechnische aspecten, maar ook voor de gebruiksaspecten van producten en hun materialen. Dit boek gaat dus over toegepaste wetenschap. Ondanks de omvang, is het slechts een korte samenvatting van alles wat mogelijk is op het gebied van de materiaalkeuze. Het is een boek met twee belangrijke leerdoelen. Ten eerste willen we ontwerpers en constructeurs leren te komen tot een zelfstandige en verantwoorde materiaalkeuze. Daarnaast willen we een brug slaan naar de wetenschap. Veel nieuwe materialen worden ontwikkeld. Technici van nu kunnen daar gebruik van maken, maar ze kunnen ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling ervan. Met dit boek wordt dit fascinerende vakgebied ontsloten. We dragen bij aan kennis van productmaterialen op een dermate hoog niveau, dat toepassing en onderzoek in elkaars verlengde kunnen liggen. In dit boek nemen we dat bijna letterlijk. De eerste zes hoofdstukken dragen bij aan materialenkennis en leiden op tot het doen van materiaalkeuze. We vervolgen met een hoofdstuk over materiaalkundige productanalyse, waarin we meerdere onderzoekstechnieken toelichten. Hiermee is de basis gelegd voor een zestal hoofdstukken over de theorie betreffende het gedrag van materialen, geordend naar de groepen kunststoffen, keramische materialen en metalen. Deze worden per groep gevolgd door een vijftal hoofdstukken over materialenkennis, waarmee de materiaalkeuze van groep kan worden verfijnd naar een keuze op materiaalspecificatie. Het boek is visueel opgezet. Veel beeldmateriaal is afkomstig uit de nalatenschap van Wim Bruis, die met goed gevoel voor educatie een enorm archief heeft verzameld bij zijn onderzoeken ten behoeve van productverbetering van


viii

Leerboek Materiaalkunde voor technici

vele producten en alle materiaalgroepen. In zijn stijl is ook veel nieuw materiaal ontwikkeld, om materiaalkunde goed toegankelijk te maken. Bij de keuze per materiaalgroep maken we deels gebruik van de bijzonder inzichtelijke wijze van presenteren van de ‘methode Ashby’. Het boek legt hiermee een nadrukkelijke link naar zijn uitstekende (Engelstalige) serie boeken over methodische materiaalkeuze, en de hierop toegesneden Cambridge Engineering Selector, van Granta Design. Voor een meer gespecificeerde materiaalkeuze is meer materiaalkundige kennis nodig. Vandaar dat we de groepskeuze uitbreiden met kennis over specifieke legeringen. We gebruiken voor de materiaalspecificaties de meest gebruikelijke Europese normaanduidingen, welke met name ook aan de DIN gelieerd zijn. Op veel plaatsen in het boek hebben we verwijzingen opgenomen naar informatieve internetsites. Hierdoor komt veel aanvullend beeldmateriaal beschikbaar als aanvulling of verdieping bij de stof die in het boek behandeld wordt. Een totale lijst van deze links kan worden gedownload via www.boomhogeronderwijs.nl. We hopen dat nieuwe generaties van technici, opgeleid aan de universiteit of hogeschool, dankzij dit boek kunnen genieten van hun uitstekende kennis van materialen en dat ze deze kennis zullen benutten om de wereld te verrijken met vele goede ontwerpen.

Maart 2009 Marcel Kooijman Marc Pallada


ix

Inhoud 1

Materiaalkeuze

1.1 1.2 1.3 1.4 1.5

Materiaalkeuze in de techniek Materiaalkeuze – kaderstelling Materiaalkunde – kaderstelling Materiaalkeuze en ontwerpen Materiaalkeuze en de productlevenscyclus Samenvatting Steekwoorden Opgaven

1

4.5

1 2 6 10 12 16 16 17

4.6

2

Technische materiaalkeuze

19

2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7

Opbouw van materialen Materiaalkeuze bij kunststoffen Materiaalkeuze bij keramische materialen Materiaalkeuze bij metalen Materiaalkeuze bij composieten Deklagen Productlevenscyclus Steekwoorden Opgaven Opdrachten

19 24 30 31 34 36 38 39 39 40

De materiaalkeuzediagrammen van Ashby – inleiding De materiaalkeuzediagrammen van Ashby – een selectie Steekwoorden Opgaven

82 90 90

5

Modelvorming bij de materiaalkeuze

95

5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6

Methodische materiaalkeuze Omzetten naar fundamenteel gedrag Mechanische eigenschappen Merit-parameters Kosten Materiaalkeuze Steekwoorden Opgaven

95 99 100 120 123 126 126 127

6

Keuze van de productietechniek

135

6.1

De plaats van productietechniek bij het ontwerpen 135 Karakterisering van de vervaardiging technieken 138 Variatie in materiaaleigenschappen ten gevolge van de levenscyclus van een materiaal 140 De mogelijkheden en beperkingen van productietechnieken 143 De wisselwerking tussen materialen en productietechnieken 146 Conclusie 164 Invloed van het aantal producten 167 De fabricagetijd van een product en de flexibiliteit 168 Milieuaspecten 170 Het systematische kiezen van een fabricageproces met behulp van de Ashby-methode 173 Het kiezen van een fabricageproces op basis van producteigenschappen 180 Het tijdstip van de keuze van een vervaardigingtechniek 183 Steekwoorden 186 Opgaven 187 Opdrachten 189

6.2

3

Materiaaleigenschappen

43

6.3

3.1 3.2 3.3 3.4

Denken in termen van eigenschappen Producteigenschappen Toepassingseigenschappen Vormeigenschappen en verwerkingseigenschappen Mechanische eigenschappen Fysische eigenschappen Chemische eigenschappen Steekwoorden Opgaven

43 44 46

6.4

4

Materiaalkeuzemethoden

73

4.1 4.2 4.3 4.4

Kiezen op gevoel Kiezen aan de hand van tabellen Kiezen op prioriteiten Combineren van eigenschappen

73 75 75 76

3.5 3.6 3.7

48 53 61 65 68 68

6.5

6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11

80


x

Leerboek Materiaalkunde voor technici

7

Materiaalkundig productonderzoek

191

10

Kunststoffen en hun toepassingen

393

7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8

Visueel onderzoek Macroscopisch onderzoek Microstructuuronderzoek Lichtmicroscopie Elektronenmicroscopie Niet-destructieve onderzoekstechnieken Toepassing en interpretatie Schadeanalyse Samenvatting Steekwoorden Opgaven

192 193 196 201 205 210 222 230 237 237 238

10.1 10.2 10.3 10.4 10.5

Thermoharders Rubber en elastomeren Thermoplastische elastomeren Thermoplasten Polymeermengsels

393 398 402 403 423

11

Technische keramiek

425

8

Kunststoffen

241

8.1 8.2 8.3 8.4

Polymeerchemie Moleculaire opbouw Thermodynamica Gedrag van kunststoffen tijdens verwerking Mechanisch gedrag Degradatie van kunststofproducten Opgaven

241 249 261 270 280 291 310

9

Karakterisering van kunststoffen en hun verwerkingsprocessen

315

9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10 9.11

Vormgeven vanuit vloeibare fase Vormgeven vanuit de rubberfase Verspanen Rapid prototyping Verwerken van rubbers en elastomeren Verwerken van kunststofcomposieten Oppervlakteveredeling Verbinden van kunststoffen Hergebruik van kunststoffen Construeren in kunststoffen Enkele constructieregels voor kunststof producten Opgaven

8.5 8.6

316 325 328 329 332 336 340 348 353 354 381 389

11.1 11.2 11.3 11.4

Inleiding Sterkte van keramische materialen Gesinterde keramieken Gegoten, gespoten en getrokken keramieken 11.5 Keramiekvezels 11.6 Ontwerpen in keramiek 11.7 Materiaaleigenschappen van de klassieke keramieken 11.8 Materiaaleigenschappen van glassoorten 11.9 Materiaaleigenschappen van koolstof 11.10 Materiaaleigenschappen van hardmetaal Steekwoorden Opgaven

464 469 473 476 478 478

12

Metaalkunde

481

12.1 12.2

Materiaalkunde van de metalen Diffusie en oppervlaktehardingbehandelingen Leveringstoestanden Vormgeheugengedrag Samenvatting Steekwoorden Opdrachten

481 528 533 535 539 540 540

13

Metaalkunde: mechanisch gedrag van metalen

543

13.1 13.2

Mechanisch gedrag van metalen Warmtebehandelen als middel om mechanische eigenschappen te beĂŻnvloeden Samenvatting Steekwoorden Opgaven

12.3 12.4

425 426 439 447 455 457

543 566 569 569 569


xi

Inhoud

14

Metaalkunde: corrosie van metalen

571

Bijlagen

697

14.1 14.2

Corrosie – elektrochemie Corrosiebestrijding Steekwoorden Opdrachten

571 583 584 584

Bijlage A: Eigenschappen van materialen Bijlage B: Vergelijkingstabellen Bijlage C: Materiaalkeuze en modellen Bijlage D: Materiaalkundige woordenlijst Engels/Nederlands Bijlage E: Literatuurbronnen Bijlage F: Internetbronnen

697 712 744 787 796 800

Register

807

15

IJzer

587

15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6

Structuurtoestanden Legeringelementen Aanduidingssystemen van ijzerlegeringen Warmtebehandelingen van ijzerlegeringen Stalen: kneedlegeringen IJzer: gietlegeringen Steekwoorden

587 597 601 604 606 631 643

16

Aluminium

645

16.1 16.2 16.3 16.4

Structuurtoestanden en legeringelementen Kneedlegeringen Gietlegeringen Thixotroop gietbare legeringen Steekwoorden

645 652 654 655 657

17

Koper

658

17.1 17.2

Inleiding Koperlegeringen

658 664

18

Nikkel

670

18.1 18.2 18.3

Inleiding 670 Toestandsdiagrammen 672 Overzicht warmvaste en corrosiebestendige nikkellegeringen 677 Warmtebehandelingen 679 Speciale toepassingen 681

18.4 18.5

19

Overige non-ferrometalen: magnesium, titanium, zink

684

19.1 19.2 19.3 19.4

Inleiding Magnesium Titanium Zink

684 684 688 692


xii

Leerboek Materiaalkunde voor technici

Boekwijzer Bij het bladeren door het boek zal het de lezer niet ontgaan dat er handige “duimen” op de bladzijde te vinden zijn, in kleuren die een eenheid uitbeelden. Hierin is de structuur van het vakgebied van de materiaalkunde in kleur te herkennen. Materiaalkunde is de leer die ons een beeld geeft van wat de diverse eigenschappen van materialen kunnen zijn. Dit maakt het mogelijk om te komen tot een goede materiaalkeuze, waarbij we nuttig gebruik maken van die eigenschappen. Daartoe is een goede materialenkennis onontbeerlijk. We beginnen met een inleiding tot materiaalkeuze: hoofdstuk 1 tot en met 6. Dit levert al zoveel materialenkennis en inzicht op, dat een eerste keuze van de materiaalgroep gedaan kan worden. We vervolgen met hoofdstuk 7, dat inzicht verschaft in het wezen van de materialen, en dat een aanschouwelijke opstap biedt naar de materiaalkunde. In de hoofdstukken 8 en 9 gaan we in op de materiaalkunde van kunststoffen. We vervolgen met hoofdstuk 10 met vele kennis feiten van de verschillende kunststoffen In hoofdstuk 11 behandelen we in één hand de materiaalkundige grondslagen en de kennis van de keramische materialen. De metalen, tenslotte, komen met hun specifieke metaalkunde aan bod in hoofdstuk 12, over de thermodynamica, hoofdstuk 13 over de dislocatietheorie en hoofdstuk 14 over corrosieleer. We sluiten af met de hoofdstukken 15 tot en met 19, met vele gegevens van metalen.

Materiaalkunde

Materiaalkeuze Hoofdstuk 1 inleiding Hoofdstuk 2 materiaalkeuze processen Hoofdstuk 3 eigenschappen Hoofdstuk 4 keuzemethodieken Hoofdstuk 5 modelvorming Hoofdstuk 6 productiekeuze

Hoofdstuk 7 onderzoeksmethoden Hoofdstuk 8 kunststoffenleer Hoofdstuk 9 construeren in kunststof Hoofdstuk 11 keramische materialen Hoofdstuk 12 thermodynamica Hoofdstuk 13 dislocatietheorie Hoofdstuk 14 corrosieleer

Materialenkennis Hoofdstuk 10 de kunststoffen Hoofdstuk 11 keramische materialen Hoofdstuk 15 ijzerlegeringen Hoofdstuk 16 aluminiumlegeringen Hoofdstuk 17 koperlegeringen Hoofdstuk 18 nikkellegeringen Hoofdstuk 19 zink, titaan, en magnesium


1

1

Materiaalkeuze – – – –

– – – –

1.1

Na het bestuderen van dit hoofdstuk heb je inzicht in: de plek van de materiaalkeuze in de productlevenscyclus; het belang van een goed pakket van eisen; de invloed van ontwerpkeuzes (waaronder de materiaalkeuze) op de levenscycluskosten; de globale eigenschappen van de verschillende materiaalgroepen. Bij het maken van de oefeningen: verken je de mogelijke productietechnieken die gebruikt kunnen worden voor verschillende producten; leer je meedenken met de ideeën van anderen; gebruik je het pakket van eisen als communicatiemiddel; vergelijk je producten met behulp van levenscycluskosten.

Materiaalkeuze in de techniek

De mens heeft al een lange historie van het maken van werktuigen achter zich. Daarbij is een veelheid van materialen toegepast. Soms waren dat natuurlijk gevormde materialen, zoals steen, been, hout en hars, maar ook ontdekte men al vroeg dat door behandelingen als drogen, gloeien of door zonlicht, materialen andere eigenschappen kregen waardoor ze voor nieuwe toepassingen geschikt werden. Een deel van de materialenkennis is verkregen door uitproberen, dus in feite door experimenteel bepaalde eigenschappen toe te passen. Vaak ook zijn toepassingen ontstaan door slim te kijken naar de aard van de toepassing en te concluderen dat, als een bepaald materiaal voor iets anders geschikt was waarbij vergelijkbare functies te vervullen waren, dan ook dit materiaal voor een nu te bedenken product te gebruiken was. Je kunt bijvoorbeeld denken aan steen dat geschikt is voor hakwerktuigen en dus ook voor snijgereedschappen, tegenwoordig vervangen door gereed­ schapsstaal. Of aan huiden en lakdoek voor het afdekken tegen regen, en dus ook tegen wind, tegenwoordig vervangen door nylon of polyesterdoek. Dit boek gaat het proces van de materiaalkeuze meer inhoud geven. We gaan kijken naar slimme strategieën om materialen te kiezen, maar ook naar de meer wetenschappelijke kanten van materialen en hun eigenschappen. Bij het kiezen van een materiaal heb je materialenkennis nodig, ofwel kennis van de eigenschappen van materialen en van de betekenis van die eigenschap­ pen. Daarover gaat het eerste deel van dit boek bestaande uit hoofdstuk 1 tot en met 7. Op zich kun je aan de hand van inzicht in de eisen die een product stelt en met behulp van allerlei kennis van eigenschappen al allerlei materialen kiezen voor producten. Met behulp van productmodellen zijn dit ook legi­ tieme materiaalkeuzes. Toch is het nodig om enerzijds de keuzes te valideren aan de hand van meer kennis van de mogelijkheden en beperkingen van de verschillende materialen en anderzijds door met deze extra kennis aan producten een meerwaarde te kunnen geven. Daarover gaat het tweede deel


2

Leerboek Materiaalkunde voor technici

van het boek (hoofdstuk 8 t/m 19). Het eerste deel gaat dus over materiaalkeuze, het tweede deel gaat over materiaalkunde. Soms zijn de eigenschappen van een materiaal te verbeteren met het oog op een bepaalde toepassing. Polyetheen kan door mengen met weekmakers zachter gemaakt worden voor een toepassing als een tuinslang, goud kan door smeden harder worden gemaakt voor sterke sieraden, staal kan roestvast gemaakt worden door het te legeren met chroom waardoor een nieuw materi­ aal ontstaat. Om iets te kunnen begrijpen van de werking van dit soort materiaalmodificatieprocessen is het van belang ook voldoende te weten van de fundamenten van materiaalgedrag en daarmee van materiaalkunde. Bij het kiezen van materialen heb je ook inzicht nodig in de eisen die het product stelt en in de vertaalslag van die eisen naar de gewenste materiaal­ eigenschappen. Het kiezen van een materiaal hangt dus samen met waar het voor bedoeld is, maar hangt ook samen met hoe je een werktuig wilt maken. Wat het eerste betreft spelen de functie, de grootte en de vorm van het werk­ tuig een rol; wat het tweede betreft spelen de beschikbare productieprocessen een rol, en ook verschillende economische afwegingen die soms met de seriegrootte samenhangen. Ook de beschikbaarheid van de materialen speelt een grote rol. Hierin is een verschuiving te zien doordat we tegenwoordig een veelheid van transportmiddelen kennen, waardoor we niet met lokale bron­ nen hoeven te werken, en dus materialen van ver kunnen laten komen, uiteraard met inbegrip van de transportkosten. De te gebruiken materialen laten zich vanuit verschillende invalshoeken indelen in de steenachtige keramieken, de metalen en de (eventueel natuur­ lijke) polymeren. Ook zijn combinaties van de verschillende materialen mogelijk in de zogeheten composieten. Vroege voorbeelden hiervan zijn de met wilgentakken versterkte leemmuren van hutten, die opgevolgd zijn door het gewapend beton van nu. Daarnaast vallen glasvezelversterkte kunststoffen onder de composieten. Als we kijken naar de relatieve mate van gebruik van deze materialen, ontstaat het beeld zoals weergegeven in figuur 1.1.

1.2

Materiaalkeuze – kaderstelling

Het is goed om helder te hebben wat de plaats is van de verschillende deel­ vakgebieden die onderdeel uitmaken van, of relaties hebben met de materiaal­ keuzewetenschappen. Hierdoor krijg je ook een goed gevoel van de mogelijk­ heden om door een goede materiaalkeuze tot betere producten te komen.

1.2.1

Materiaalkeuze

Door het zoeken naar een match tussen gewenste eigenschappen en vergelijk­ bare materiaalkenmerken wordt een geschikt materiaal gevonden. Dat betekent dat er een relevant pakket van eisen moet worden opgesteld, waar een aantal kandidaat­materialen worden ingepast en beoordeeld op hun geschiktheid. Zowel het zoekproces als het keuzeproces moet reproduceerbaar worden uitgevoerd en dus worden gedocumenteerd. Dit betekent ook dat er consensus is over de te gebruiken termen voor eigenschappen. Als iemand


3

1 – Materiaalkeuze

10 000 BC GOLD

0

5 000 BC COPPER

1000

BRONZE IRON

1500

1900

1960

1980

AL - LITHIUM ALLOYS STEEL

DUAL PHASE STEELS

GLUES

2010

2020

DEVELOPMENT SLOS: MOSTLY QUALITY CONTROL AND PROCESSING

MICROALLOYED STEELS NEW SUPER ALLOYS

LIGHT ALLOYS

RUBBER

POLYMERS, ELASTOMERS

SUPER ALLOYS

PAPER TITATIUM ZIRCONIUM etc.

STONE FLINT POTTERY

HIGH TEMPERATURE POLYMERS

ALLOYS

COMPOSITES HIGH MODULUS POLYMERS CERAMICS COMPOSITES POLYESTERS METAL-MATRIX NYLON EPOXIES COMPOSITES PE PMMA ACRYLICS KELVAR-FRP CERAMICS, GLASSES PC PS PP CFRP GFRP TOUGH ENGINEERING FUSED PYROCERAMICS (Al2O3, Si3N4, PSZ etc.) CERMETS CERAMICS SILICA

BAKELITE GLASS CEMENT REFRACTORIES

CERAMICS, GLASSES

PORTLAND CEMENT

M F A 86 5 000 BC

2000

METALS

ALLOY STEELS

COMPOSITES STRAW-BRICK

1990

GLASSY METALS CAST IRON

WOOD SKINS FIBRES

10 000 BC

1940

METALS

POLYMERS, ELASTOMERS

RELATIVE IMPORTANCE

1800

0

1000

1500

1800

1900

1940

1960

1980

1990

2000

2010

2020

DATE

Figuur 1.1 Materiaalgebruik door de eeuwen heen (Bron: M.F. Ashby, Materials Selection in Mechanical Design, Pergamon Press)

materiaal zoekt dat ‘rood, slagvast en flexibel’ is, dan moet men het erover eens zijn wat precies met de termen bedoeld wordt. Het eisenpakket moet ook uitsluitsel kunnen geven over welk rood, hoe slagvast en hoe flexibel het materiaal moet zijn. Ten behoeve van de materiaalkeuze zal een (vaak wiskundig) model moeten worden gemaakt van het product waarvoor de materialen moeten worden gekozen. Dit model vormt de vertaalslag van het materiaaleisenpakket naar de materiaalparameters zoals ze door middel van genormeerde proeven zijn bepaald.

1.2.2

Materialenkennis

Om te weten of er een mogelijke match gevonden kan worden tussen gewens­ te eigenschappen en de in het materiaal veronderstelde kenmerken, zal er een lijst van materiaaleigenschappen moeten worden geraadpleegd. Daarvoor is het nodig om te weten hoe de eigenschappen bepaald zijn, zodat begrepen kan worden of de eigenschap past bij de bedachte toepassing. Kennis van de meetmethoden is dus nodig om te kunnen inschatten of bij toepassing van het materiaal er overeenkomstig gedrag ontstaat als bij de meetmethoden. Dit helpt mede bij het valideren van het op te stellen productmodel. Ook hier geldt dat men de namen voor de verschillende gemeten eigenschappen zal moeten kennen (en in de eisenformulering zal moeten herkennen) om het eens te worden over de toepasbaarheid. Dit zijn de eerdergenoemde materiaal­


4

Leerboek Materiaalkunde voor technici

parameters. Veel materialenkennis is verzameld in tabellen en zogeheten datasheets en hier kunnen ontwerpers hun voordeel mee doen. Een tweede bron van materiaaleigenschappen wordt gevormd door een overzicht van ‘vergelijkbare’ producten en de daarvoor gekozen materialen. Hierbij moet men wel inzicht hebben in de keuzecriteria die bij deze vergelijk­ bare producten zijn gebruikt. Stel dat je materiaal zoekt voor de behuizing van een laptopcomputer, en je meent dat koffiezetapparaten, zakrekenmachines en televisies tot de ‘vergelijkbare producten’ kunnen worden gerekend – want ze zijn ‘kleurbaar, grote serie en ook elektronica bevattend’ –, dan vergeet je wellicht te zien dat bij koffiezetapparaten de temperatuurbestendigheid van belang is, zakrekenmachines klein zijn en televisies minder krachten te verwerken krijgen, zodat hiervoor een ander materiaal vereist kan zijn. Het grote en kwetsbare scherm van een laptop vraagt om een grotere mecha­ nische stabiliteit van de behuizing dan de andere producten. Kijken naar andere producten kan je dus op weg helpen, maar je moet wel oog hebben voor de verschillen.

1.2.3

Werktuigbouwkunde en productontwikkeling

Materiaalkeuze is een onderdeel van het proces van het bedenken en maken van producten. In deze productontwikkeling zijn verschillende fasen aan te wijzen: van ideegeneratie en informatiefase tot ontwerpfase, maakfase en marketing. Werktuigbouwkunde is letterlijk de ‘kunde van het bouwen van werktuigen’ en in dit vakgebied komen we dan ook het technisch ontwerpen, het construeren, de productietechniek en de materiaalkunde als belangrijke pijlers tegen. Kijken we naar de levenscyclus van producten, dan komen we vanzelf al deze vakgebieden tegen: Ideegeneratiefase Ontwerpfase Constructiefase Productievoorbereiding Productiefase Inpakken Verkoop Gebruiksfase Recycling

Werktuig­ bouwkundige Product­ ontwikkeling

De materiaalkeuze heeft invloed op, en wordt beïnvloed door aspecten uit alle fasen van de productlevenscyclus. Het zal dus altijd nuttig zijn om ook als men al een idee heeft van welk materiaal geschikt zou kunnen zijn, nog even stil te staan bij deze invloeden. We stellen per fase steeds twee vragen: 1 Hebben we aan alle eisen met betrekking tot deze fase voldaan? 2 Heeft de beoogde materiaalkeuze nog iets speciaals toe te voegen in deze fase? Binnen de werktuigbouwkunde en de productontwikkeling liggen veel antwoorden op deze vragen die speciaal aandacht vragen, in verband met


1 – Materiaalkeuze

5

maakbaarheid, functionaliteit en werking van producten. Tussen ontwerp, constructie, productie en materiaalkunde liggen talloze mogelijke verbanden die de materiaalkeuze in positieve of negatieve zin kunnen beïnvloeden. Het (technisch) ontwerpen van een product houdt voornamelijk verband met de functionele en werkingsaspecten. De juiste materialen kunnen hier sterk aan bijdragen, zoals rubber om grip te geven, metalen voor stijfheid of hout of kunststoffen om lichte constructies te maken. Het construeren (engineering) van een product gaat samen met het modelmatig toepassen van allerlei materiaaleigenschappen in berekeningen, waarin de werking van producten wordt bewezen, of ontkracht (zodat soms een ander materiaal gekozen moet worden). Materiaalkeuze en produceerbaarheid hangen altijd sterk samen. De verschillende verbanden worden onder andere duidelijk in producten die bijvoorbeeld nogal wat dubbelgekromde oppervlakken bevatten. Hierdoor ont­ staat de vraag of het te gieten is, en er gezocht moet worden naar een materiaal dat gietbaar is, en bovendien de juiste mechanische, fysische en chemische eigenschappen bezit voor het product.

1.2.4

Productietechnologie

Bij het maken van een product komen allerlei specialistische soorten van kennis kijken. Om te beginnen moet de grondstof worden vervaardigd. Dit is het vakgebied van chemisch technologen. Vervolgens wordt de grondstof verwerkt tot halffabricaten en eindproducten. Hierbij worden technieken gebruikt als gieten, oervormen, omvormen, scheiden en samenvoegen. Binnen elk van deze begrippen liggen tal van specialistische productiemetho­ den besloten, zoals omsmelten, zandgieten, spuitgieten, walsen, smeden, zagen, draaien, frezen, lassen, lijmen, schroeven en vastklikken. Elk van deze technieken heeft zo haar sterke en zwakke kanten als het gaat om de combina­ tie met een van de materiaalgroepen kunststoffen, metalen en keramieken. Sterkte en zwakte worden hierbij bepaald door de materiaalkeuze, maar ook door producteisen zoals seriegrootte, afwerking, vormgeving, grootte, onderhoud, kostprijs en wanddikte. De materiaalkeuze komt in de eerste plaats voor in technische vragen als: Kan ik dit materiaal boren, lassen, spuitgieten, smeden, …? Vervolgens komen er vragen als: Welke oppervlaktekwaliteit levert deze techniek met dit materi­ aal? Zijn er snellere, goedkopere, mooiere methoden? Heeft de gekozen productietechniek een materiaalkundige meerwaarde? (Door hogere sterkte of betere verschuiming of minder poriën of minder nabewerkingen of een verbeterde corrosievastheid.) De materiaalkeuze stelt dus eisen aan de produc­ tiekeuze maar de productiekeuze stelt ook eisen aan de materiaalkeuze en bovendien kunnen ze nog een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van elkaar. Hierop gaan we hierna kort in.

1.2.5

Integraal ontwerpen

Is de materiaalkeuze werktuigbouwkundig te verantwoorden, dan liggen er in de andere fasen van de productlevenscyclus nog tal van obstakels. We moeten dan bijvoorbeeld beoordelen of de materiaalkeuze milieutechnisch, econo­


6

Leerboek Materiaalkunde voor technici

misch, gebruikstechnisch, bedrijfskundig en esthetisch verantwoord is. Milieutechnisch verantwoord wil zeggen dat de energie nodig om het materi­ aal te maken, te verwerken, te bewerken en te recyclen te verantwoorden is, en dat bij winning, gebruik en recycling van het materiaal geen nettomilieu­ schade ontstaat. Economisch en bedrijfskundig verantwoord wil zeggen dat de materiaalkeuze bijdraagt aan de instandhouding van de economische ketens rondom het product, dus dat betrokken bedrijven geen onverantwoorde investeringen of inkopen hoeven te doen, en dat de materiaalkeuze niet zo duur is dat er een nicheproduct ontstaat dat slechts een kleine afzetmarkt kent. Soms, bijvoorbeeld bij sieraden, wordt dit laatste overigens nagestreefd. Gebruikstechnisch verantwoorde materiaalkeuze draagt ook bij aan de instandhouding van de ketens, omdat de gebruiker dan geen ongemakken ervaart van de materiaalkeuze. Hierbij komen zaken als niet te zwaar, te licht, voldoende grip en prettig aanvoelen aan bod. Onderdeel van het gebruik is bovendien het onderhoud; ook hier kan de materiaalkeuze van invloed zijn op zaken als demonteerbaarheid, smering, gebruikstijd en productieverlies door stilstand.

1.3

Materiaalkunde – kaderstelling

Een deel van de materiaaleigenschappen is bepaald toen men onderzoek deed naar het gedrag van materialen in het algemeen, om voornamelijk fysische en chemische grootheden van vaste stoffen te bepalen. Daarnaast zijn veel materiaaleigenschappen bepaald om inzicht te verkrijgen in de werking en opbouw van de materie. In de vastestoffysica en de fundamentele chemie zijn eigenschappen als warmtegeleiding, soortelijke massa, smeltpunten, elektri­ sche geleiding en chemische bestendigheid in kaart gebracht. Dit wetenschap­ pelijke werk van de onderzoekers is ook van belang voor ontwerpers, omdat zij hieruit kunnen begrijpen (soms intuïtief) wat voor gedrag het materiaal bij bepaalde toepassingen zal vertonen. Daarnaast is deze materiaalkunde van belang om te kunnen beseffen waar de grenzen van de toepassingsmogelijk­ heden liggen. In de materiaalkundige eigenschappen liggen verschillende argumenten besloten om de materialen op te delen in drie hoofdgroepen: de metalen, de kunststoffen en de keramische materialen. Voornamelijk als wordt gekeken naar de samenstelling en de structuur van materialen zal blijken dat verschil­ lende overeenkomsten of verschillen niet toevallig zijn. Metalen als koper en aluminium, keramieken als alumina (‘porselein’) en glas, en kunststoffen als PVC en nylon hebben in hun groep overeenkomsten, maar zijn duidelijk verschillend van de andere groepen.

1.3.1

Metaalkunde

Metalen zijn smeedbaar, goed stroomgeleidend, goed warmtegeleidend, glanzend en vrijwel altijd kristallijn (met dus geordende atomen). Als we de samenstelling van metalen – en daarmee de eigenschappen – willen verande­ ren, dan komt dat er eigenlijk altijd op neer dat we andere atomen in de roosterstructuur aanbrengen. Dit gebeurt door middel van diffusieprocessen


1 – Materiaalkeuze

7

op atomaire schaal na mengen in een smeltbad, of soms door diffusie van gasatomen in het metaal. We noemen dit legeren. Een tweede methode om de eigenschappen van metalen te wijzigen is het smeden of anderszins plastisch omvormen van metalen (ook door buigen of walsen). Dit leidt tot verandering van de kristalvorm, maar vooral ook tot verandering van de spanningstoe­ stand, en daarmee tot verandering van de eigenschappen. Het feit dat het mogelijk is om metalen plastisch te vervormen, leidt ertoe dat we van metalen zeer lange producten kunnen maken. Het kunnen smeden en het kunnen legeren zijn twee eigenschappen die de leer der metalen ofwel de metaalkunde wezenlijk anders maken dan de kunststoftechnologie en de keramiektechno­ logie. We gaan hierop in de hoofdstukken 12, 13 en 14 uitgebreid in.

1.3.2

Kunststoftechnologie

Pas sinds circa 1910 worden er in de techniek stoffen gebruikt, die door middel van chemische reacties uit organische stoffen kunnen worden gemaakt, en die in uitgeharde toestand het gedrag van vaste stoffen vertonen. Deze kunststoffen hebben behalve hun organische en chemische oorsprong ook met elkaar gemeenschappelijk dat ze bij relatief lage temperaturen in vloeistofvorm tot producten kunnen worden verwerkt. Dit verwerken uit vloeistof – door smelten of door oplossen – gaat dermate eenvoudig dat er allerlei giet­, pers­ en kneedtechnieken (zoals kunststofextrusie) zijn ontwikkeld om direct producten uit grondstof te kunnen vervaardigen. De eindeigenschappen van de kunststofproducten zijn daardoor vaak sterk afhankelijk van de verwer­ kingscondities. Vandaar dat we voor begrip van het gedrag van kunststoffen niet alleen naar de kunststofkunde kijken, maar eerder naar de meeromvat­ tende kunststoftechnologie, waarbinnen ook polymeertechnologie en produc­ tietechnologie een plaats hebben. In de hoofdstukken 8 en 9 gaan we hier uitgebreider op in. Ook kunststoffen kunnen gelegeerd worden door andere stoffen in een basismateriaal te mengen. We noemen dit echter geen legeren maar mengen, omdat er een paar grote verschillen zijn met de vergelijkbare processen bij metalen. Om te beginnen gebeurt dit mengen van een kunststof met een andere stof niet op atomaire schaal maar op macromoleculaire schaal, of zelfs op de schaal van zichtbare mengcomponenten. De verschillende componenten behouden dus hun eigen eigenschappen. Dit levert een tweede belangrijk verschil op met het legeren: het mengsel zal eigenschappen van de verschil­ lende componenten overnemen. Een mengsel van polystyreen en rubber krijgt zo de glans van polystyreen en de slagvastheid van rubber mee. Dit gebeurt dus niet bij metalen. Als je koper in ijzer legeert, wordt de warmtegeleiding van het ijzer niet beter maar slechter.

1.3.3

Keramiektechnologie

Steenachtige materialen zoals natuursteen, been en gebakken klei worden al sinds mensenheugenis gebruikt voor allerlei producten. Door een sterke verbetering van in feite de pottenbakkerstechnieken is het inmiddels moge­ lijk om technische keramieken uit poeder onder hoge druk te bakken (sinte­


8

Leerboek Materiaalkunde voor technici

ren), waardoor porievrije materialen ontstaan met de hardheid en slijtvast­ heid van natuursteen én met het vormgevingsgemak van kleitechnologie. Ook voor deze groep van materialen geldt dat de eindeigenschappen tegelijk met het product ontstaan en dat deze dus mede afhankelijk zijn van de productiecondities. Materiaalparameters als korrelsamenstelling, korrelvorm en korrelgrootte bepalen samen met productvorm, perstijd, baktemperatuur en baktijd de materiaaleigenschappen. We kijken dus ook bij deze groep niet alleen naar de keramiekkunde maar vooral ook naar de technologie om iets te kunnen zeggen over eindeigenschappen en daarmee over toepasbaarheid. We zullen hier meer over laten zien in hoofdstuk 11.

1.3.4

Materiaalmodificatiekunde

De eigenschappen van de verschillende materialen zijn bruikbaar voor allerlei toepassingen, maar soms is het handig om lokaal andere eigenschappen te hebben, of om de eigenschappen nog verder te verbeteren. Voorbeelden zijn een as die alleen aan de oppervlakte hard moet zijn, of een zachte schuimzit­ ting, waarvan de oppervlakte met water afneembaar moet zijn, dus van een andere kunststof. Of een stof met de sterkte van staal, maar met de taaiheid van een kunststof, of een metaal met de roestbestendigheid van keramiek. Dit vraagt om allerlei creatieve oplossingen, soms met gebruik van fundamen­ tele materialenkennis. In het geval van metalen zijn er allerlei warmtebehandelingen mogelijk, vaak in combinatie met de juiste legeringelementen. Hierdoor wordt de kristalstructuur van het metaal zodanig veranderd dat de gewenste eigen­ schappen ontstaan. Metalen kunnen ook worden voorzien van deklagen van kunststof of van keramiek (emailleren, eloxeren, fosfateren, verven), en boven­ dien kan men gelaagde materialen maken van metaal afgewisseld met bijvoor­ beeld glasvezelversterkte epoxy (‘Aral’). Ook bestaan er keramiekvezelver­ sterkte metalen (bijvoorbeeld siliciumcarbideversterkt aluminium). Het legeren, ofwel op atomaire schaal ‘vreemde’ atomen her en der aan­ brengen, werkt ook bij de keramieken, zij het dan dat deze niet door warmte­ behandelingen worden beïnvloed, maar er wordt simpelweg een ander poeder gebruikt. Keramiek wordt zelden gemengd met andere materialen. Wel kunnen andere keramieken als deklaag worden aangebracht (glazuren). Kunststoffen worden zelden warmtebehandeld (soms om spanningen eruit te gloeien), en tussen de ruime ketenstructuur doen ‘vreemde’ atomen weinig. Ze worden dus niet gelegeerd op atomair niveau, maar gemengd op macromoleculair niveau of zelfs op macroscopisch niveau. (Een macromole­ cuul is een atomair gebonden cluster atomen van tientallen tot soms wel enke­ le duizenden atomen groot.) Dit kan betekenen dat er pigmentmoleculen worden toegevoegd voor de kleur, olieachtige moleculen voor het weker maken, of bijvoorbeeld teflonmoleculen voor een smerende werking. Eveneens op macromoleculair niveau kennen we mengsels van rubberachtige kunststoffen en glanzende harde kunststoffen om slagvaste glanzende producten te kunnen maken. Op macroscopisch niveau kennen we bovendien de glasvezel­ of carbonvezelversterkte kunststoffen en de laminaten, waarbij lagen van verschillende materialen op elkaar gebruikt worden. Hierbij bestaat de modificatie uit het toevoegen van een aantal eigenschappen van het ene


1 – Materiaalkeuze

9

materiaal aan de eigenschappen van een ander materiaal. Vaak komt zelfs het ene materiaal uit een geheel andere groep van materialen. Glasvezelversterkte kunststof is een voorbeeld, waarbij keramische vezels met een matrix van kunststof gecombineerd worden. Het brosse, stijve glas levert dan met de taaie slappe kunststof een relatief taai en stijf materiaal op. Een ander voorbeeld is gepoedercoat (‘geverfd’) staalplaat, waarbij de stijfheid en sterkte van het chemisch onbestendige staal worden gecombineerd met de kleurbaarheid en de chemische bestendigheid van het zwakke en slappe kunststof.

1.3.5

Productietechnologie – Materiaalkundig

Een van de manieren om de eigenschappen van metalen te beïnvloeden is smeden. De metaalkunde geeft allerlei antwoorden over wat de effecten van smeden zijn. Door slim te smeden kun je bovendien zorgen dat de juiste eigenschappen op de juiste plaats komen. Als een metaal niet smeedbaar blijkt, kunnen er soms warmtebehandelingen gevonden worden waardoor het toch smeedbaar wordt. Zo zijn er ook warmtebehandelingen om de verspaan­ baarheid of om de polijstbaarheid te verbeteren. Omgekeerd kunnen proces­ sen als polijsten of oppervlakkig smeden de materiaaleigenschappen beïnvloe­ den; de vermoeiingssterkte gaat omhoog. Ook voor kunststoffen liggen er soortgelijke relaties tussen fabricagepara­ meters en materiaaleigenschappen. Er is bijvoorbeeld een techniek zoals extruderen, die lijkt op de manier waarop uit deeg spaghetti wordt gemaakt. De kunststofstaaf die echter ontstaat, kan terwijl hij uit de extruder loopt in eigenschappen beïnvloed worden door er aan te trekken. Zo kan onder meer, ondanks de elastische eigenschappen van verschillende kunststoffen toch een precieze maatvoering worden bereikt. Ook kan men door bepaalde giettech­ nieken toe te passen spanningsarme kunststoffen gieten met andere eigen­ schappen dan de geëxtrudeerde staaf. Onder andere oriëntatie van de mole­ cuulketens wordt hierdoor beïnvloed. Deze kennis kan ook worden gebruikt om in spuitgietproducten de juiste ketenoriëntatie op de juiste plek te krijgen en deze als het ware in te vriezen bij de afkoeling van het product. Het mag duidelijk zijn: we gaan ook in de materiaalkunde kijken naar relaties met productie­eigenschappen. In het bijzonder in hoofdstuk 6 wordt hier dieper op ingegaan.

1.3.6

Materiaalkeuze

Het doel van dit boek is materiaal te kunnen kiezen voor gebruik in produc­ ten. Dit leren we in de eerste zes hoofdstukken. Met behulp van de eerste vijf hoofdstukken en de bijlagen kun je al voor allerlei producten de meest ge­ schikte materiaalgroepen selecteren. Aan de hand van kennis van de materi­ aaleigenschappen (uit tabellen, grafieken en databases) en aan de hand van de denkpatronen zoals geschetst in de eerste hoofdstukken, kun je heel goed inschatten waarom een bepaalde materiaalcombinatie goed geschikt is. Een tweede doel is het voorkomen van schade. Vandaar dat we in het zevende hoofdstuk ingaan op de verschillende manieren om vooral materialen en materiaalschade te onderzoeken. De relaties met de fundamentele materiaal­


10

Leerboek Materiaalkunde voor technici

kunde kunnen vervolgens gebruikt worden om meer zicht te krijgen in de beste materiaalkeuze. Bovendien is er meer nodig. Om te beginnen wil je precies het juiste materiaal benoemen. ‘Plastic’, ‘brons’, ‘staal’ of ‘carbonversterkte epoxy’ is geen toereikende specificatie. Vandaar dat we vanaf hoofdstuk 8 veel dieper op de materiaaleigenschappen van de verschillende groepen in gaan. Je kunt dan al materialen kiezen aan de hand van verschillende keuzemethoden. Voor de puntjes op de i zul je je echter moeten verdiepen in de fundamentele verschil­ len tussen de materialen. Dit leidt tot meer gedetailleerde keuzes, zoals ‘polypropeen met grotere ketenlengte’, ‘voorgesinterd siliciumcarbide’, ‘chroom molybdeen staal 25CrMo4, veredeld tot rekgrens 850 MPa’. De materiaalkunde van de laatste hoofdstukken is dus nodig om te kunnen begrijpen waarom het ene materiaal inderdaad meer geschikt is dan het andere materiaal. Het resultaat is dat het geheel van materiaaleigenschappen meegewogen kan worden. In de hoofdstukken 10, 11 en 15 tot en met 19 behandelen we de specifieke materialen.

1.4

Materiaalkeuze en ontwerpen

In de totale levensloop van producten zijn verschillende fasen te onderschei­ den. Nadat een productidee is geopperd kan er besloten worden het product te gaan ontwerpen. Als het product haalbaar is zal het op de markt komen, verkocht worden en gebruikt worden. Na gebruik wordt het afgedankt. Het restproduct kan op allerlei wijzen hergebruikt worden, variërend van upgrading tot recycling of thermische recycling (verbranden) of biologische recycling (storten). Het totale ontwerpproces bestaat uit een opeenvolging van logische activiteiten. De weg van productidee naar product begint met het vaststellen van de klantenwensen gevolgd door de productspecificaties, het conceptuele ontwerp (op papier) en een model. Hierna volgen gebruikstesten en begint de engineering; dit leidt tot een prototype waaraan diverse testen kunnen worden uitgevoerd. Hiermee wordt de conceptfase afgesloten en begint de detailengineering. Hierbij worden de fabricagewijzen en de materi­ aalkeuze vastgesteld. Vervolgens begint de fabricage, gevolgd door verpakking en de verkoopactiviteiten. Vanuit de klantenwensen worden de productspecificaties opgesteld. En deze productspecificaties die we in het vervolg het ‘pakket van eisen’ zullen noemen, worden dan ook in het vervolg van het ontwerpproces als leidraad gebruikt. Conceptueel moet het productidee voldoen aan de eisen. Vervolgens wordt het concept uitgewerkt en in samenhang worden de berekeningen uitgevoerd, de tekeningen gemaakt, de fabricagetechnieken gekozen, de materiaalkeuze uitgevoerd. Dit totaal resulteert in een set tekeningen en een voorstel voor de vervaardiging van het product. De afdeling Productie evalu­ eert het ontwerp op de maakbaarheid waardoor nog kleine details kunnen wijzigen. De productie wordt voorbereid, materialen en componenten (koop­ delen) worden ingekocht en uiteindelijk wordt het product vervaardigd en geassembleerd, getest, verpakt en verkocht (zie figuur 1.2). Het totale ontwerpproces is een iteratief proces, wat wil zeggen dat de verschillende stappen meermalen doorlopen worden. Het schetsidee wordt eerst uitgewerkt tot een concept en vervolgens uitgewerkt tot een product.


11

1 – Materiaalkeuze

Marktvraag PVE

Specificeren

Toename detaillering PVE

Concept

Detaillering

Produceren

Verkoop

Figuur 1.2 Relatie tussen het pakket van eisen (PVE) en het ontwerpproces

Het product wordt vervolgens weer opgesplitst in (sub)systemen, componenten en onderdelen. Op elk niveau wordt het probleem geanalyseerd en gemodel­ leerd, oplossingen gegenereerd en geëvalueerd en de ‘beste’ oplossing gekozen. Creativiteit, kennis van bestaande oplossingen, inzicht in mogelijke combina­ ties en ervaring uit voorgaande ontwerpprojecten worden samengevoegd. Het pakket van eisen is hierbij het belangrijkste communicatiemiddel. We zien dan ook dat de mate van detaillering van het pakket van eisen toeneemt naarmate we verder in het ontwerpproces zijn. Uit de detaillering kunnen aspecten naar voren komen waardoor eerdere ontwerpkeuzes moeten worden herzien. (Een lichtgewicht gasturbine van aluminium blijkt bijvoorbeeld niet hittevast genoeg.) Je zit dan op een doodlopende weg. Er zit dan meestal niks anders op om terug te gaan naar de conceptuele fase of soms zelfs tot het bijstellen van het pakket van eisen. Het proces moet dus opnieuw worden doorlopen om andere keuzes te maken. Dit is kenmerkend voor iteratieve processen. Ook bij de materiaalkeuze staat een pakket van eisen centraal. Dit is afgeleid uit het pakket van eisen dat bij het productontwerp wordt gebruikt. Het is in feite een lijst van eigenschappen waaraan het gezochte materiaal moet voldoen. Ook deze lijst wordt iteratief vastgesteld. De eigenschappen worden zowel kwalitatief (welke eigenschappen) als kwantitatief (welke waarde hebben de eigenschappen) benoemd. Dit betekent dat vanuit reken­ kundige of aanschouwelijke productmodellen een vertaalslag naar materiaal­ eigenschappen wordt gemaakt. Lichtgewicht constructies worden dan ver­ taald naar dunwandige sterke materialen of naar lichte materialen. In feite is het materiaalkundig pakket van eisen een lijst van gewenste materiaalpara­ meters, dat logisch volgt uit de productparameters van het pakket van eisen op productniveau. Waar staat de ontwerper in de route van materiaalkeuze? Deze vraag is mede afhankelijk van de materiaalgroep waarin je denkt. Metalen worden


12

Leerboek Materiaalkunde voor technici

meestal gewonnen uit erts, gegoten tot blokken en vervolgens gewalst tot platen en balken. Vanaf dat moment liggen materiaalparameters zoals sterkte, anisotropie en scheurtaaiheid vast. Kunststoffen worden gewonnen uit aardolie en bijvoorbeeld zoutzuur (PVC), verwerkt tot granulaatkorrels en deze worden omgesmolten en gegoten tot eindproduct. Hier liggen de materi­ aaleigenschappen pas vast op het moment dat het product ontstaat. De ont­ werper heeft dus veel invloed op de eindeigenschappen, doordat hij bijvoor­ beeld de wanddikte en daarmee de afkoelcondities van de kunststof heeft bepaald. Ook bij keramieken ontstaat het materiaal op het moment dat het product ontstaat. Poeders worden gewonnen uit steen of langs chemische weg, gemengd en gesinterd tot een product en dan zijn met het product de eigen­ schappen bekend. In de groep metalen zijn gietproducten een uitzondering op de regel; ook hier heeft de ontwerper invloed op de eindeigenschappen. In de groepen kunststoffen en keramieken kun je extrusieproducten en vlakglas als uitzon­ dering zien; deze worden ook als halffabricaat in stafvorm geleverd, waarbij de eigenschappen al bekend zijn. Wil de ontwerper al eerder in het maakpro­ ces de eindeigenschappen van zijn productmateriaal beïnvloeden, dan zal hij zich goed moeten verdiepen in de invloed die de verschillende productiestap­ pen op de eigenschappen hebben. We zullen hierop op verschillende plaatsen in dit boek ingaan.

1.5

Materiaalkeuze en de productlevenscyclus

Materiaalkundige aspecten hebben een belangrijk aandeel in de succesverha­ len van de technologische evolutie van de mens in de laatste twee eeuwen. Zonder de ontwikkeling van staal had de stoommachine nooit voor de snelle industrialisering kunnen zorgen. De productie van aluminium en titanium heeft de luchtvaart en ruimtevaart in een stroomversnelling gebracht. De uitvinding van bakeliet door Baekeland in het begin van de twintigste eeuw was het begin van een nieuw tijdperk voor industriële vormgevers. De ont­ wikkeling van thermoplastische kunststoffen en de daarbij behorende verwerkingsprocessen heeft de ontwerper pas echt veel ontwerpvrijheden gegeven. Als we kijken naar de levenscyclus van een product, dan bestaat deze globaal uit ideegeneratiefase, ontwerpfase, productiefase, verkoopfase, gebruiksfase en hergebruik­ of afdankfase. Het materiaal doorloopt ondertus­ sen de cyclus van grondstof naar halffabricaat naar productmateriaal naar (andere) grondstof. We zullen aan de hand van een aantal voorbeelden laten zien dat in al deze fasen de materiaalkeuze een bijzondere plaats inneemt. De materiaalkeuze bepaalt mede de waarde van een product in de diverse fasen. Bij de ontwikkeling van een product hebben we te kiezen uit een breed scala van materialen. Als je alle verschillende soorten kunststof, metalen (legeringen), keramische materialen, glassoorten en composietmaterialen op een rijtje probeert te zetten, zul je merken dat je met enkele duizenden materialen niet klaar bent. Een database met informatie over materiaaleigen­ schappen is dan ook een belangrijk ontwerphulpmiddel! Alle materialen hebben zo hun sterke kanten en het loont om te kijken in tabellen naar de belangrijkste toepassingsgebieden van een materiaal.


13

1 – Materiaalkeuze

Assemblagekosten

Verpakkingskosten

Gelukkig hoef je als ontwerper niet elke keer weer je speurtocht naar een geschikt materiaal te starten in die grote database. In dit boek zullen we aangeven hoe je relatief eenvoudig tot een goede materiaalkeuze kunt komen, door gebruik te maken van het pakket van eisen. In de meeste gevallen kies je een materiaal niet direct in het begin van het ontwerpproces, maar ontwik­ kelt de keuze zich gedurende het ontwerpproces. Gedurende het ontwerp­ proces ontwikkel je steeds meer inzicht in productfuncties, geometrie en vervaardiging. Immers, je concept krijgt langzaamaan steeds meer vorm, het prototype wordt na een testfase (door beproeven of simulatie) uitontwikkeld tot een productierijp product. Tijdens de ontwikkeling van zo’n product werk je als ontwerper dus samen met verschillende afdelingen en je gebruikt het pakket van eisen als een communicatiemiddel. Stap voor stap neemt de mate van detaillering van je pakket van eisen toe, totdat je op een zeker moment een materiaal kunt kiezen. Kies niet te snel een materiaal of een vervaardigingsproces. Snelle keuzes kunnen betere en soms ook goedkopere alternatieven tegenhouden. Bedenk dat je in de productontwikkelingsfase keuzes maakt. Keuzes die consequen­ ties hebben voor de productievoorbereiding, de fabricage, de assemblage, het verpakken of de installatie (bij kapitaalgoederen), het gebruik, het onderhoud en de recycling, en die de kostenstructuur vastleggen (zie figuur 1.3).

Relatieve kosten (%)

100 Vastgelegde kosten

Gemaakte kosten

Transportkosten

0

Productontwikkeling

Productievoorbereiding

Onderdelenfabricage

Montage

Figuur 1.3 Kostenontwikkeling gedurende de productontwikkeling

De keuze voor bijvoorbeeld het vervaardigen van een pomphuis uit gegoten aluminium omvat veel meer dan alleen het gieten van aluminium. Immers, de gietvorm moet worden gemaakt (uit vormzand), het gegoten product moet worden nabewerkt en geassembleerd. In de ontwikkelfase leg je dus al snel de kosten van de daaropvolgende fasen vast. Dit illustreren we aan de hand van een voorbeeld. K

De inkoper van een constructiebedrijf besluit een goedkope partij staal (5% goedkoper) te kopen zonder overleg met de productieafdeling. De inkoper denkt een koopje te hebben. Hij neemt dit besluit op basis van de prijs en het feit dat dit staal 20% sterker is dan het oude vertrouwde materiaal. Bij het lassen van dit nieuwe materiaal loopt men echter tegen kwaliteitsproblemen. Het materiaal blijkt alleen met behulp van voor­


Leerboek Materiaalkunde voor technici

warmen lasbaar te zijn. De kosten van de productiederving bedroegen ¤ 50.000; de extra fabricagestap verhoogt de fabricagekosten met 5%. Als we voor de eenvoud veronderstellen dat de kostprijs voor 25% wordt bepaald door de materiaalprijs en voor de rest door de fabricagekosten (waarin ontwerp, overhead en dergelijke zijn verrekend), dan is het gevolg een kostprijsstijging van (0,75 × 5%) − (0,25 × 5%) = 2,5%. Een producent is vooral geïnteresseerd in de kostprijs van een product, en uit concurrentieoogpunt wil hij deze zo laag mogelijk houden en voldoende winst maken om de ontwikkeling van nieuwe producten te kunnen blijven financie­ ren. Ontwikkelt de producent een product voor de Duitse markt, dan kunnen, gelet op de Duitse milieuwetgeving (het groenepuntsysteem), de kosten voor recycling niet worden verwaarloosd. 10 8

Beslissingsruimte

Cumulatieve kosten (€)

100 Beslissingsruimte (%)

14

Levensduurkosten

Aanschafprijs

0

0

Ontwerpfase

15 Tijd (jaar) Montagefase

Gebruiksfase

0

Afdankfase

Figuur 1.4 Ontwikkeling van de levensduurkosten van een eenvoudig gebruiksartikel over de totale levensduur

Uit perspectief van de koper zijn veel meer zaken belangrijk; kostprijs is maar een van de vele belangrijke aspecten. Meestal kijkt de koper naar de totale levenscyclus van het product. De ontwerpfase steekt soms schril af tegen een gebruiksfase van soms wel dertig jaar. Meestal is de ontwerpfase kort, enkele weken voor business­to­businessproducten en maximaal een jaar voor een nieuw automodel of een chemische fabriek. Afhankelijk van het type product is een levensduurbeschouwing meer of minder relevant. Een product zoals een stoomstrijkijzer vervang je simpelweg als het op een of andere manier kapot gaat of niet meer functioneert. Onderhoud van een dergelijk apparaat beperkt zich tot schoonmaken en ontkalken (beide kunnen met relatief goedkope schoonmaakazijn). Een chemische fabriek waar de grondstoffen voor de kunststof polycarbonaat worden gemaakt, is een veel complexer product. Bij het ontwerpen van (petro) chemische installaties moet men in het algemeen rekening houden met de omvang van het product. Het product kan maar ten dele in het eigen bedrijf worden vervaardigd. De componenten moeten worden getransporteerd naar het bedrijfsterrein van de klant en ter plaatse worden geassembleerd. Verder


1 – Materiaalkeuze

15

worden deze installaties met regelmatige tussenpozen uit veiligheidsover­ wegingen geïnspecteerd en gekeurd en de hierbij geconstateerde gebreken worden dan gerepareerd. Dit kun je vergelijken met de apk­keuring voor personenwagens. Bij kapitaalgoederen maar ook bij bruggen en sluizen is de aanschafprijs maar een fractie van de feitelijke gebruikskosten. Ze worden vaak in zeer korte tijd afgeschreven en als vuistregel begroot men bij deze producten de jaarlijkse onderhoudskosten op circa 10% van de aanschafwaarde. Een verkeer­ de materiaalkeuze heeft bij dit soort producten grote economische gevolgen, namelijk meer onderhoud of zelfs een vervroegde modificatie. Veel kapitaal­ goederen (zoals chemische fabrieken en gebouwen) worden na ongeveer vijfentwintig jaar gerenoveerd en moeten dan nog eens twintig jaar mee. Aan het einde van de levensduur is het vaak interessant om het materiaal te recyclen tot nieuwe grondstof of energiebron, mits er voor mens en milieu maar geen schadelijke materialen zijn toegepast. Zo kun je PVC maar beter niet verbranden in een vuilverbrandingsinstallatie in verband met vrijkomen­ de chloorverbindingen, zoals chloorgas, zoutzuur en dioxine. De in de ontwerpfase gemaakte keuzes betreffende geometrie, materiaal en vervaardiging hebben invloed op de montage­ en gebruiksfase. Scherpe bochten in leidingen eroderen sneller dan flauwe bochten. Gepolijste (vlieg­ tuig)onderdelen hebben een langere levensduur dan enkel gefreesde onderde­ len. De levensduur van een product wordt veelal direct bepaald door een goede materiaalkeuze. In een enkel geval is de uiteindelijke keuze een compromis. Echter, het gebruik van goedkope materialen kan zomaar duurkoop beteke­ nen. Dat illustreren we aan de hand van een voorbeeld. K

Een voedselproducent wil een deegkneedarm van roestvast staal kopen. Hij kan kiezen tussen AISI304 en AISI316 (12% duurder). Na wat wikken en wegen kiest hij voor AISI304. Tijdens de eerste onderhoudsbeurt wordt er ernstige slijtage waargenomen, met als gevolg dat de kneedarm na twee jaar vervangen moet worden. Was een kneedarm van AISI316 genomen, dan was deze vijf jaar meegegaan. Dit voorbeeld illustreert het belang van kennis van de totale levenscyclus van het product en deze mee te laten wegen in het beslisproces. Een schijnbare kostenverhoging van 12% resulteert in een levensduurverlenging van ten minste 150%.

In veel gevallen loont het de moeite om alternatieven te evalueren met behulp van levenscycluskosten (life cycle cost). De aanschafprijs van een auto ver­ vaardigd uit aluminium (bijvoorbeeld Audi) of een composiet (bijvoorbeeld Lotus) is vaak hoger dan zijn tegenhanger van staal (bijvoorbeeld BMW). Het gewicht kan echter lager zijn. Gelet op de almaar stijgende brandstofprijzen is het echter nog maar de vraag of dat de stalen auto over de gehele levensduur goedkoper is. Als het gebruik van deze materialen zich vertaald in een lager gewicht, is een lager brandstofgebruik een logisch gevolg. Nu zijn autocarros­ serieën de laatste decennia stukken lichter geworden, maar ABS, airbags, cruisecontrol, boardcomputer en airconditioning hebben autorijden veiliger en comfortabeler gemaakt maar de auto ook weer zwaarder gemaakt. Objectief vergelijken is daarom soms moeilijk. Het belang van de materiaalkeuze op het totale ontwerp en ontwikkeltra­ ject van een product reikt echter veel verder dan alleen de levensduur van het


16

Leerboek Materiaalkunde voor technici

product. Zo zijn er allerlei producten bedacht op basis van specifieke materi­ aaleigenschappen. Krimpfolie is gebaseerd op het geheugengedrag van polyetheen. De vormgevingsvrijheden van kunststoffen hebben de afgelopen twintig jaar geleid tot veel nieuwe producten. Met het gebruik van bepaalde materialen probeert men een product een wat exclusievere uitstraling te geven. Denk aan titanium ringen en horloges, maar ook aan de aluminium Senseo® of een roestvast stalen koelkast. Het uiterlijk van het materiaal, de goede corrosievastheid aangevuld met een stijlvolle vormgeving zorgen ervoor dat deze producten aan de bovenzijde van hun marktsegment zitten.

Samenvatting Om te komen tot de beste materiaalkeuze zijn materialenkennis en materiaal­ kunde nodig. De kennis kan uit boeken, tabellen, grafieken, leverancierscata­ logi en internetdatabases gehaald worden. De kunde is nodig om te snappen wat de ‘match’ is tussen het gekozen materiaal en de gewenste eigenschappen. Aan de hand van goede modellen en een goed beeld van de gewenste product­ eigenschappen (pakket van eisen) kan een materiaalgroep gevonden worden. Vervolgens kan met voldoende kennis van het gedrag van de materialen in die groep en met kennis van de mogelijkheid om dat gedrag te verbeteren in de richting van de gewenste eindeigenschappen een materiaal of een materiaal­ combinatie gekozen worden. Deze keuze hangt samen met de manier waarop het product vervaardigd moet worden. Hierbij kan de materiaalkeuze mede bepaald worden door de meest gewenste productiewijze, maar ook kan de productiewijze mede bepalend zijn voor de eindeigenschappen van een materiaal. Deze laatste relatie is onderdeel van de materiaalkunde. Met de eerste zes hoofdstukken van dit boek komt men tot de keuze van de materiaalgroep, met de materiaalkunde van de laatste hoofdstukken wordt het materiaal met zijn eindspecificaties in relatie tot de bedreigende factoren en productiewijzen bepaald. In de laatste hoofdstukken wordt per materiaal­ groep ingegaan op de fundamentele materiaalkundige relaties die het bepa­ lend gedrag van de materialen mogelijk maken, in de volgorde kunststoffen, keramische materialen en metalen. Ook is er dan inzicht in de grenzen van de toepassing van het gekozen materiaal.

Steekwoorden Atoom Keramiek Levenscyclus Metaal Spanningstoestand

Composiet Kunststof Levenscycluskosten Molecuul Structuur

Functie Kwaliteit Materiaal Samenstelling Vervaardigingstechniek


1 – Materiaalkeuze

17

Opgaven 1.1 1 Geef een voorbeeld van een product dat vermoedelijk al duizenden jaren door de mens gebruikt wordt en benoem de verschillende uitvoerings­ vormen en materiaalkeuzes. 2 Geef een voorbeeld van een verandering in materiaalkeuze voor een huishoudelijk product, waardoor het product beter is geworden. Geef ook aan in welk opzicht het beter is geworden. 1.2 1 Wat is het verschil tussen materiaalkeuze en materiaalkunde? 2 Waar vind je materialenkennis? 3 Geef een voorbeeld van proeven waarmee je materialenkennis zou kunnen opbouwen. 4 Stel dat je een kano moet maken. Geef aan welke informatiebronnen je gaat raadplegen om kennis op te doen en geef aan welke kennis je ver­ wacht aan te treffen. 1.3 1 Vastestoffysica is een natuurkundig vakgebied. Noem vier eigenschappen van materialen die in de vastestoffysica bepaald zijn en die gebruikt kunnen worden voor de materiaalkeuze. 2 Noem vier eigenschappen die langs chemische weg bepaald worden en die van belang zijn voor de materiaalkeuze. 1.4 1 Wat is de functie van het pakket van eisen in het ontwerpproces? 2 Geef een voorbeeld van een vertaalslag van een aantal producteisen naar de logische materiaaleisen die dus in de materiaalkeuze tot uitdrukking komen. 3 Wat zijn de vier belangrijkste ontwerpactiviteiten? 4 Benoem de levenscyclusfasen van een product. 1.5 1 Beschrijf de productlevenscyclus van een bureaulamp. 2 Geef in de cyclus van de bureaulamp aan wie er allemaal bij betrokken zijn, en op welke wijze. 3 Geef in de cyclus van de bureaulamp aan hoe de materialen de cyclus meemaken, dus welke uitvoeringsvormen en behandelingen ze door­ maken.



19

2

2.1

Kobaltoxide

Grijs gietijzer

Sferulieten hippuurzuur

Technische materiaalkeuze – –

Na het bestuderen van dit hoofdstuk heb je inzicht in: de fundamenten van materiaalgedrag; de globale eigenschappen van de verschillende materiaalgroepen.

– –

Bij het maken van de oefeningen: leer je denken in termen van eigenschappen; leer je materiaal te kiezen op basis van kwalitatieve eigenschappen.

Opbouw van materialen

Materiaalkeuze is goed te doen zonder kennis van allerlei fundamentele zaken zoals atoomfysica, chemie en thermodynamica. Toch gaan we er hier op in omdat de elementaire materiaalkunde inzicht verschaft in het gedrag van de verschillende materiaalgroepen in relatie tot allerlei beoogde toepassingen. Later, bij de behandeling van de verschillende materiaalgroepen, zullen we terugkomen op de materiaalkundige grondslagen, maar dan op een hoger niveau, dat tevens een verdieping van de materiaalkeuze mogelijk maakt. De materiaaleigenschappen zijn rechtstreeks afhankelijk van de samenstelling, de structuur en van de (mechanische) spanningstoestand van een materiaal. De samenstelling zegt uit welke atomen een materiaal bestaat, de structuur zegt iets over de plaats van de atomen onderling en de spannings­ toestand kan dusdanig zijn dat het materiaal afwijkend gedrag gaat vertonen. Aluminium kan gelegeerd worden met koper en door deze verandering van samenstelling wordt het metaal sterker. Als de atomen een regelmatige ordening hebben, spreken we van een kristallijn materiaal, in tegenstelling tot een amorf materiaal dat geen duidelijke structuur kent. Kristallijne kunststof­ fen hebben een hogere stijfheid dan amorfe kunststoffen van dezelfde samen­ stelling. Zilver is een zacht materiaal, maar door het koud te smeden kunnen we de spanningstoestand dusdanig beïnvloeden dat het hard genoeg wordt voor toepassingen zoals bestek en sieraden. Samenstelling (welke atomen?), structuur (waar zitten ze?) en spanningstoestand (hoe verandert de struc­ tuur?) zijn dus rechtstreeks van invloed op de eigenschappen. We hoeven niet alle elementen (atoomsoorten) te behandelen die in de natuur bekend zijn; we kunnen ons beperken tot de bouwstoffen van de belangrijkste ontwerpermaterialen. Bovendien kunnen we volstaan met eenvoudige modellen voor zaken als atoomopbouw en atoombinding, al zijn deze soms in de fundamentele fysica al afgedaan als zijnde té simpel. Het atoommodel van Bohr (uit 1913) stelt atomen voor als zijnde opge­ bouwd uit een bolvormige kern met daarin positief geladen deeltjes (protonen) en elektrisch neutrale deeltjes (neutronen) die de kern bijeen­ houden. De positieve lading van de kern oefent een aantrekkingskracht uit op negatief geladen, zeer kleine deeltjes (elektronen) die om de kern heen ‘zweven’. Er zijn evenveel elektronen als protonen in een atoom. De elektronen


20

Atoommodel Bohr

Mendeljev

Leerboek Materiaalkunde voor technici

worden weliswaar aangetrokken door de kern, maar zullen niet allemaal op het oppervlak komen te liggen. De reden is simpelweg dat de elektronen elkaar zullen afstoten, wegduwen dus, en wel zo dat er in feite in een bol­ vormige schil om de kern maar ruimte is voor twee elektronen. Iets verderop is weer ruimte voor acht elektronen, die ook weer in een bolvormige schil liggen. Nog weer een eind verderop ligt een schil waar maximaal achttien elektronen in passen. De schillen in dit eenvoudige model zijn te vergelijken met luchtlagen rondom de aardbol; alleen de verhoudingen in hoogte van de lagen zijn totaal anders. Stel dat we de kern van het koolstofatoom zouden nemen als ‘aardbol’ met een straal van 1 cm, dan zou de eerste ‘luchtlaag’ met twee elektronen zich op kilometers hoogte bevinden. Atomen zijn dus erg lege bollen. Al in 1870 kwam Mendeljev met een ordeningssysteem voor de verschil­ lende atomen die de natuur kent: Periodiek Systeem der Elementen. Hierin worden de atomen gerangschikt op atoomgewicht, en, zo bleek later, netjes op volgorde van het aantal elektronen dat hiermee gelijk oploopt. Mendeljev ordende bovendien op bepaalde chemische eigenschappen, die inmiddels herleid kunnen worden naar de verdeling van de elektronen over de schillen. Met name het aantal elektronen in de buitenste aanwezige schil bepaalt een groot deel van het chemisch gedrag. Dit zijn er maximaal acht en zodoende kent het Periodiek Systeem acht hoofdgroepen, met respectievelijk één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven en acht elektronen in de buitenste zichtbare schil. De groep met acht elektronen in de buitenste schil blijkt een bijzondere groep materialen te vertegenwoordigen: ze zijn alle gasvormig en reageren niet chemisch met andere materialen. Deze groep wordt de edelgassen genoemd: neon, argon, krypton, xenon en radon. Er is ook nog een bijzonder edelgas, namelijk helium; dit is echter zo klein dat het slechts twee elektronen bevat. De hedendaagse toepassingen van edelgassen blijven beperkt tot gasvulling in sommige lampen, beschermgas bij sommige lasmethoden en het lichte helium voor de vulling van ballonnen. We noemen ze echter toch omdat de elektronenverdeling van edelgas van belang is: de edelgasconfiguratie. We geven in dit boek een deel van het Periodiek Systeem weer, dat nage­ noeg alle in de techniek gebruikte elementen bevat (zie figuur 2.1). De atoom­ nummers 57­71 en 89­112 ontbreken in het overzicht. Met uitzondering van het ook al zeldzame thorium (legeringmiddel), deodymium (supermagneten), uranium (ballastmateriaal, kernfysica) en plutonium (kernfysica) worden deze in de ons omringende producten niet gebruikt. In dit eenvoudige dia­ gram zijn de meeste door productontwerpers gebruikte elementen vetgedrukt aangegeven. Dit zijn er maar een paar! We kunnen al meteen zien, waarom koolstofvezelversterkt materiaal zo licht kan zijn, want Koolstof heeft een laag atoomgewicht. We zien ook waarom magnesium autovelgen licht kunnen zijn, terwijl loden stralingsschermen zwaar zijn. We zien van elk element weergegeven welke verdeling de elektronen hebben over de schillen. Het valt op dat de metalen steeds maar twee of drie elektronen in de buitenste schil hebben, terwijl de niet­metalen er juist veel hebben, namelijk vijf, zes of zeven. Tussen deze twee groepen in zitten de metalloïden die zowel metaaleigenschappen als niet­metaaleigenschappen kunnen hebben. Het aantal elektronen in de buitenste schil bepaalt de manier waarop de verschillende atomen een verbinding met elkaar aan kunnen gaan. Bovendien blijkt het bindingstype van atomen samen te gaan met diverse


2 2

21

2 8 9 2

22

2 8 10 2

23 2 8 11 2

24 2 8 13 1

25 2 8 13 2

26 2 8 14 2

27 2 8 15 2

28 2 8 16 2

29 2 8 18 1

30 2 8 18 2

5 2 3

6 2 4

7 2 5

8 2 6

9 2 7

2 8 1

Cs

1,01

waterstof

H

1

132,9

cesium

1

Ba

2 8 18 9 2

Atoommassa

Naam

Ti

178,5

hafnium

Hf

91,22 72

zirkonium

Zr

47,87 40

titaan

}elektronenverdeling

Atoomnummer

137,3

barium

2 8 18 = 18 = 8= 2=

88,91 57-71

56

87,62

2 8 18 18 8 1

85,47 55

Y

yttrium

Sr

strontium

Rb

rubidium

2 8 18 8 2

44,96 39

38

40,08

2 8 18 8 1

33,10 37

Sc

scandium

Ca

2 8 8 2

calcium

K

20

kalium

2 8 8 1

180,9

Ta 183,84

W

95,94 74

molybdeen

Mo

52,00 42

2 8 18 32 11 2 wolfraam

2 8 18 12 1

92,91 73

niobium

Nb

50,94 41

Cr chroom

2 8 18 32 10 2 tantalium

2 8 18 10 2

vanadium

V

= = = =

2 8 18 32 12 2

2 8 18 13 1

2 8 18 32 13 2

ijzer

Fe

190,23

osmium

Os

101,07 76

ruthenium

Ru

55,85 44

Metaal MetalloĂŻde Niet-metaal Edelgas

186,21

renium

Re

(98) 75

technetium

Tc

54,94 43

mangaan

Mn

2 8 18 32 14 2

2 8 18 15 1

192,22

iridium

Ir

102,91 77

rhodium

Rh

58,93 45

kobalt

Co

2 8 18 32 15 2

2 8 18 16 1

195,08

platina

Pt

106,41 78

palladium

Pd

58,69 46

nikkel

Ni

2 8 18 32 17 1

2 8 18 18 0

196,97

goud

Au

107,87 79

zilver

Ag

63,55 47

koper

Cu

2 8 18 32 18 1

2 8 18 18 1

200,59

kwik

Hg

112,41 80

cadmium

Cd

65,41 48

zink

Zn

2 8 18 32 18 2

2 8 18 18 2

204,38

thallium

Tl

114,82 81

indium

In

69,72 49

gallium

Ga

26,98 31

24,31

22,99 19

Al aluminium

Mg

10,81 13

magnesium

2 8 2

B boor

natrium

Na

9,01 12

6,94 11

Be

beryllium

lithium

Li

2 8 18 32 8 3

2 8 18 18 3

2 8 18 3

2 8 3

207,2

lood

Pb

118,71 82

tin

Sn

72,64 50

germanium

Ge

28,09 32

silicium

Si

12,01 14

koolstof

C

2 8 18 32 8 4

2 8 18 18 4

2 8 18 4

2 8 4

208,98

bismut

Bi

121,76 83

antimoon

Sb

74,92 51

arseen

As

30,97 33

fosfor

P

14,00 15

stikstof

N

S

(209)

Po

127,60 84

tellurium

Te

78,96 52

seleen

Se

32,07 34

zwavel

2 8 18 32 8 5 polonium

2 8 18 18 5

2 8 18 5

2 8 5

16,00 16

zuurstof

O

Cl

(210)

At

126,90 85

jood

I

79,90 53

broom

Br

35,45 35

chloor

2 8 18 32 8 6 astatium

2 8 18 18 6

2 8 18 6

2 8 6

19,00 17

fluor

F

2 8 18 32 8 7

2 8 18 18 7

2 8 18 7

2 8 7

(222)

radon

Rn

131,29 86

xenon

Xe

83,80 54

krypton

Kr

39,95 36

argon

Ar

20,18 18

neon

Ne

10

4

1,01 3

2 1

He helium

H

2

waterstof

1

Figuur 2.1 Beknopt Periodiek Systeem der Elementen, met accent op technische materialen

6

5

4

3

2

1

1

2 8 18 32 8 8

2 8 18 18 8

2 8 18 8

2 8 8

2 8

2

2 – Technische materiaalkeuze 21


22

Leerboek Materiaalkunde voor technici

Na

Cl

Na+

Cl-

Vorming ionbinding H

H

C

H

Methaan, CH4

Stukje Polyetheen keten

Polyetheen kristal

H

karakteristieke materiaaleigenschappen. Alle atomen streven ernaar de buitenste zichtbare schil in de edelgasconfiguratie te krijgen, dat wil zeggen, met acht elektronen. Natrium heeft één elektron in die buitenste schil en acht elektronen in de schil eronder. Chloor heeft zeven elektronen in de buitenste schil. Als deze twee atomen dicht genoeg bij elkaar komen, zou het ene elektron van het natrium semipermanent in de buitenste schil van chloor kunnen gaan zitten. Van buiten lijkt chloor nu op een edelgas met acht elektronen, en natrium ook want hiervan zie je de volgende schil als buitenste schil. Het gevolg is wel dat het chlooratoom er een negatieve lading te veel bij heeft en we noemen het dan ook een eenwaardig negatief ion. Het natriumatoom is een eenwaardig positief ion geworden. De verbinding levert een bij kamertemperatuur vast, steenach­ tig, kristallijn materiaal op: natriumchloride ofwel keukenzout. Deze vorm van elektronenuitleen, waarbij geladen atomen ontstaan, heet een ionbinding ofwel zoutbinding. Materialen met dit bindingstype bestaan steeds uit een metaal en een niet­metaal, ze zijn kristallijn, en steenachtig, keramisch. Een andere truc om aan de edelgasconfiguratie te komen is het over en weer aan elkaar uitlenen van elektronen. Butaangas bijvoorbeeld, dat gebruikt wordt om te koken, maakt hiervan gebruik. Vier koolstofatomen en tien waterstofatomen vormen samen een groot molecuul, dat dus uit veertien atomen bestaat. Waterstof, met één elektron, en nog één van koolstof, om de edelgasconfiguratie van helium te krijgen. Koolstof leent er even later vier van zijn vier buren en heeft er dan acht in de buitenste schil. Door een snel over en weer lenen lijkt het of alle atomen de edelgasconfiguratie hebben, zonder dat ze permanente ionen vormen. We noemen deze binding een atoombinding of ook wel covalente binding. Alléén als atomen aldus gebonden zijn, spreken we van moleculen. Men kan zich makkelijk voorstellen dat zo’n butaanmolecuul nog veel langer zou kunnen zijn, tot wel een miljoen koolstofatomen lang. We praten dan over een macromolecuul ofwel een polymeer. De lengte van zo’n molecuul bedraagt overigens niet meer dan ongeveer een honderdste millimeter. De naam van zo’n lange koolstofketen met verder alleen waterstofatomen is polyetheen. Dit bindingstype tussen twee niet­metalen zoals koolstof, water­ stof, zwavel, zuurstof en stikstof komt veelvuldig in de kunststoffen voor. Soms gaat het hierbij om slordig liggende ketens in een amorf materiaal, maar de ketens kunnen ook netjes parallel liggen zodat een lokale ordening ontstaat en we het materiaal (gedeeltelijk) kristallijn mogen noemen. De sterkte en stijfheid nemen hierdoor toe. In het Periodiek Systeem der Elementen (PSE) kun je zien dat koolstof (C) nog vier elektronen moet lenen om op de edelgasconfiguratie te komen. Elk koolstofatoom moet dus zien dat er vier ‘uitleeninteracties’, lees bindingen, worden gerealiseerd met buuratomen. Dat kunnen vier verschillende atomen zijn, maar er kunnen ook dubbele of zelfs driedubbele bindingen worden aangegaan. Zwavel (S) heeft volgens het PSE maar twee leenelektronen nodig voor de edelgasconfiguratie en zal dus maximaal twee bindingen aangaan. Dit geldt ook voor zuurstof (O), terwijl stikstof (N) er drie moet hebben. Met waterstof (H) als buuratomen ontstaan dan respectievelijk verbindingen als CH4 of C2H6, C2H4, C2H2, H2S, H2O en NH3. De metalen zitten redelijk in de buurt van de edelgasconfiguratie en maken hier handig gebruik van door met een heleboel atomen in een compact


2 – Technische materiaalkeuze

+

+

+

+

+

+

+

– –

+

+

+

– –

+

+

Zwerm elektronen Positieve ionen

Metaalbinding Waterstofbrug

C

O

N

C

O

O

N

N

C C

+ C

C

_

Cl

Druk

A

Afstand atomen

metaalbinding ionogeen covalent Trek

23

rooster te gaan zitten en de één, twee of drie elektronen van de buitenste schillen gezamenlijk een grote wolk te laten vormen door het rooster heen. Deze manier van binden heet een metaalbinding en is binnen in het rooster weliswaar stabiel, maar de metalen zullen aan de buitenkant toch reageren met bijvoorbeeld niet­metalen als zuurstof, fosfor en chloor, om alsnog de edelgasconfiguratie te krijgen. Het resultaat zijn allerlei corrosielagen zoals roest, groen koperfosfaat en stabiel aluminiumoxide. Dankzij het gelijkmatige rooster en de overal identieke metaalbindingen laten de metalen zich over het algemeen goed omvormen door technieken zoals walsen en smeden. Bovendien kan men door legeren het rooster hier en daar beïnvloeden, waardoor hogere sterktes ontstaan, hoewel het materiaal dan minder goed te walsen is. Ook zijn allerlei warmtebehandelingen mogelijk waarbij de atomen anders gerangschikt worden met als gevolg andere eigenschappen. De atoombinding is de sterkste binding en de ionbinding een goede tweede; de metaalbinding is de minst sterke van de drie. In kunststoffen en keramiek komen echter ook nog andere, zwakkere bindingstypen voor, de secundaire bindingen. Als twee kunststofketens voldoende dicht bij elkaar komen, dan kunnen de waterstofatomen van beide ketens ook nog een aantrekkende kracht op elkaar uitoefenen, de zogeheten waterstofbrug. Daarnaast kunnen in sommige kunststoffen, zoals PVC aan de keten dermate grote atomen vastzitten, zoals het ‘enorme’ chlooratoom, dat er een asymme­ trie ontstaat. Daardoor zit er aan de ene kant van de kunststofketen een grote negatief geladen elektronenwolk van chloor en aan de andere kant een klein relatief positief waterstofatoom. De ‘negatieve pool’ van het ene molecuul trekt als het ware de ‘positieve pool’ van het andere molecuul aan en we spreken dan ook van een dipoolbinding. Een van de gevolgen is dat PVC een hogere stijfheid en een hoger smeltpunt heeft dan polyetheen. Tot slot noemen we nog wrijving tussen de ketens of tussen de kunststof wapeningsvezels in versterkte kunststoffen. Al deze krachten tussen de kunststofmoleculen zijn relatief klein, vandaar dat kunststoffen ondanks hun sterke covalente bindingen zwakker zijn dan veel metalen. Uiteraard is er een ontwikkeling gaande om de covalente binding steeds beter te benutten, zodat er ook al sterkere kunststoffen op de markt komen. Ook tussen de kristallen van sommige keramische materialen kunnen een soort waterbruggen voorkomen, hydraten geheten. Hier wordt ook de waterstofbrug benut als bindend element; cement maakt hier gebruik van. Ook deze materialen zijn dus zwakker dan metalen. Bovendien komen er in keramische materialen als gevolg van de manier waarop ze uit poeders gebakken worden, ook veel holtes voor, porositeiten geheten, die het materiaal verzwakken. Gegoten glas en vlakglas lijken hierop een uitzondering, maar hier komen weer kerven voor in de oppervlakte, als gevolg van inefficiënt gebruik van de bindingen. Ook deze materialen zijn daardoor minder sterk dan veel metalen. In de natuurkunde is het atoommodel van Bohr al weer verlaten om plaats te maken voor meer complexe atoommodellen. Wij kunnen het model van Bohr wel gebruiken als handig model om het gedrag van productmaterialen te verklaren. Het is duidelijk dat er vanuit de atoombindingstypen een onder­ scheid gemaakt kan worden tussen drie materialengroepen: 1 De kunststoffen, met in de keten sterke covalente bindingen en tussen de ketens secundaire bindingen, waardoor ze onder andere een laag smelt­


24

Leerboek Materiaalkunde voor technici

+ –

+

+–

+

+ –

+ –

+

+

+

– –

+

– –

=

+

OH H H +

A

H

+

OH H_ C

A

H C H

+ –

+

OH

OH

+

+

O OH H_ C_ H + formaldehydefenol

H C H

+ –

+

+

C H _ C_ H H_ C_ HOH H H bakeliet C HO H _ _ H C H

A

+

H C H

OH + HOH OH

punt hebben en niet al te stijf zijn, licht zijn en slecht warmte geleiden en dus goed isoleren. Bovendien zijn de elektronen op een gecompliceerde manier bij de binding betrokken, zodat kunststoffen slecht stroom gelei­ den. 2 De keramische materialen, kristallijn, dus met een regelmatig rooster met afwisselend metaalatomen en niet­metaalatomen. Ze zijn daardoor bros, kunnen niet goed op trekspanning belast worden en zijn zeer hard door het ontbreken van secundaire bindingen en stijf door het kristallijne karakter in combinatie met de sterke bindingen. Ook hier zijn de elektro­ nen bij de binding betrokken waardoor de stroomgeleiding slecht is. 3 De metalen zijn door hun vrije elektronen en kristallijne structuur goede stroom­ en warmtegeleiders. Door hun kristallijne structuur met een isotrope ordening van de atomen zijn veel zuivere metalen redelijk tot goed koud te vervormen, en hebben ze een behoorlijke stijfheid. Door het bijvoegen van kleine hoeveelheden vreemde atomen, het zogenoemde legeren, kan het metaal aanzienlijk worden versterkt. Je ziet deze kenmerken terug in de producten om je heen, in een veelheid van materialen. Wat zijn hun eigenschappen? Hoe gedragen ze zich als reactie op hun omgeving? Welke overwegingen hebben geleid tot de keuze voor kunst­ stof, keramiek of metaal of een combinatie hiervan? Ging het om geld, schoon­ heid, of om functionele eigenschappen zoals roestbestendigheid, kleur, elektrische geleidbaarheid, grip, sterkte of hittevastheid? In de hierna volgen­ de paragrafen bespreken we de overwegingen die kunnen hebben geleid tot de keuze voor respectievelijk een kunststof (paragraaf 2.2), een keramiek (paragraaf 2.3), een metaal (paragraaf 2.4) of een composiet (paragraaf 2.5). We benoemen ook veel eigenschappen. In paragraaf 2.6 behandelen we deklagen en in paragraaf 2.7 gaan we in op de productlevenscyclus.

2.2

Materiaalkeuze bij kunststoffen

Bij de kunststoffen heeft men de keuze uit allerlei materialen met zeer uiteenlopende eigenschappen: van tamelijk hard en sterk tot zeer zacht en flexibel. Ze zijn op basis van materiaalkundige en productietechnische kenmerken onder te verdelen in vijf groepen: thermoharders, thermoplasten, rubbers (thermohardende elastomeren), (thermoplastische) elastomeren en gewapende kunststoffen. De laatste groep zullen we bij de composieten behandelen (paragraaf 2.5).

2.2.1

Thermohardende kunststoffen

De kunststoffen danken hun opmars, van onbekend naar niet meer weg te denken in de westerse wereld, aan de vormgevingsvrijheid van vloeibaar vorm te geven materialen. Dat kan ook met metalen, maar dan moet je smelten bij hoge temperatuur, en het kan ook met keramiek, maar dan moet je bakken bij hoge temperatuur. De eerste kunststoffen voor consumentenproducten waren thermoharders, waarmee op eenvoudige wijze integraal radiobehuizingen en keukenmachines vormgegeven konden worden (1930­1950) Thermoharders


LEERBOEK MATERIAALKUNDE VOOR TECHNICI

Het Leerboek Materiaalkunde voor technici is een inleiding in de materiaalkunde voor studenten werktuigbouwkunde, vliegtuigbouwkunde, scheepsbouwkunde en aanverwante studies. Daarnaast zal het boek zijn weg vinden onder ontwerpers, constructeurs en materiaalkundigen, maar is het ook toegankelijk voor anderen die zijdelings met materiaalkunde te maken hebben, zoals bedrijfskundigen, forensisch onderzoekers en chemisch technologen. Het boek is visueel opgezet, met een duidelijke indeling rond materiaalkeuze, materiaalkunde en materiaalkennis. Bij de materiaalkeuze per materiaalgroep wordt deels gebruik gemaakt van de bijzonder inzichtelijke wijze van presenteren van de ‘methode Ashby’. Voor een meer gespecificeerde materiaalkeuze is meer materiaalkundige kennis nodig. Vandaar dat de groepskeuze is uitgebreid met kennis over specifieke legeringen. De materiaalspecificaties volgen de meest gebruikelijke Europese normaanduidingen, die met name ook aan DIN-normen gelieerd zijn. Het boek behandelt alle materialen die toegepast worden in werktuigbouwkundige constructies: metalen, kunststoffen en keramiek. Alle belangrijke keuzeaspecten komen daarbij aan de orde. Per materiaalgroep worden de belangrijkste eigenschappen besproken. Daarnaast wordt ingegaan op de verwerking van materialen, de beperkingen van materialen, het correct specificeren van materialen in een technische tekening of een ontwerp, enz. De belangrijkste gegevens van de materialen worden in tabelvorm gerubriceerd.

www.boomhogeronderwijs.nl

9 789024 400515


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.