Poezie in dubbeltijd

Page 1


Woord vooraf Vijfentwintig jaar lang waren Gwy en Agnes Mandelinck de drijvende krachten achter de gerenommeerde Poëziezomer van Watou. Ruim een jaar geleden besloten zij met deze organisatie te stoppen en kwamen zij via Hugo Vandamme in contact met de Brugse cultuurwereld. Er groeide een nieuw project waarbij poëzie en beeldende kunst hand in hand zouden gaan. Uiteraard werd geput uit de ervaring die in Watou was opgebouwd maar het project gedijt in de historische context van Brugge en werd gerealiseerd met nieuwe spelers. De organisatie werd in handen gegeven van Musea Brugge en Brugge Plus vzw in nauwe samenwerking met de Openbare Bibliotheek Brugge. De eerste inhoudelijke krijtlijnen zijn getrokken door Gwy Mandelinck. Ze vertrekken enerzijds van de betekenis van Guido Gezelle als experimenteel dichter en anderzijds van het historisch verstedelijkte karakter van Brugge. Mede daarom werd gekozen om ‘een kleine ritselende revolutie - Poëzie in dubbeltijd’ te brengen op verschillende historische locaties in de Sint-Annawijk met het Bruggemuseum - Gezelle als vanzelfsprekende uitvalsbasis. Naast het echtpaar Mandelinck, dat als adviseur op vlak van de poëzie en vanuit hun ervaring nauw

-2-


betrokken is geweest bij alle voorbereidingen, werd Dirk Snauwaert, directeur van het spraakmakende kunstencentrum Wiels in Brussel, gevraagd om het luik actuele kunst uit te werken. Voor de vormgeving werd Koen Van Synghel aangetrokken die al eerder in Watou zijn sporen had verdiend in de verbeelding van gedichten. Acteur Dirk Roofthooft vertolkte gedichten tot klank en beeld. Ik wil hen allen bedanken voor de niet geringe inspanningen om diverse kunstvormen als poëzie, beeldende kunst en vormgeving tot een gezamenlijk artistiek parcours uit te werken. Het spreekt vanzelf dat wij alle deelnemende dichters en alle betrokken kunstenaars hartelijk danken - zonder hun artistieke inbreng zou dit project niet bestaan. Als burgemeester en voorzitter van Brugge Plus vzw wil ik de directies en alle betrokken medewerkers danken voor hun grote inzet in korte tijd. Met name Peter Grymonprez zijn wij als coördinator veel dank verschuldigd. Ik ben blij met de inzet en steun van de belangrijkste partners in dit project: Openbare Bibliotheek Brugge en Wiels alsook het Concertgebouw en De Handelsreizigers in Ideeën als partners voor de poëzienacht. Bijzonder erkentelijk zijn wij ook de verantwoordelijken van de niet-museale locaties die voor zo’n lange tijd de deuren voor het publiek openen: de Sint-Annakerk, de Jeruzalemkerk, het Grootseminarie en de kerk van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie. Ten slotte wil ik ook nog alle sponsors en subsidiegevers bedanken. Patrick Moenaert Burgemeester van Brugge Voorzitter Brugge Plus

-3-


-4-


Al ritselend revolteren. Wie poëzie in Brugge integreert, kan Guido Gezelle niet ontwijken. Je mag zijn borstbeelden torpederen, als dichter blijft hij overeind. Vijftig jaar na zijn dood werd hij door de critici (o.a. Paul Rodenko, Jan Walravens) tot stamvader van de experimentele poëzie “gepromoveerd”. De tijd was rijp voor de Vijftigers . En Gezelle werd onverwacht de wat verborgen menner van een kleine revolutie in de Nederlandse letteren. In 1954 nam Paul Rodenko in zijn ophefmakende bloemlezing als motto Gezelles gedicht ‘Ter Inleidinghe’. Rodenko’s avant-gardistische bloemlezing Nieuwe griffels, schone leien verscheen in 1954 en een decennium later was men al aan de zevende druk toe. Je zou kunnen zeggen dat het verleden een onverwachte kopie werd van het heden. Een volle eeuw na Gezelles meest creatieve periode (1858-1859) kwam men tot de conclusie dat de poëet in een “ijle” negentiende eeuw een ‘verabsolutering van de klank’ had bereikt. De kreet van een introverte oproerkraaier? Dat gebeurde niet zomaar. Je zag Gezelle literair vervellen. Hij evolueert aanvankelijk mee met het classicisme, het retorische, hij laat zich inspireren door Duitse en Engelse romantici.

-5-


Maar langzamerhand maakt hij zich los van de literaire modellen van zijn tijd. Het metrum zet hij eerder eigenzinnig naar zijn hand. Hij werkt met nieuwe woorden die hij ontdekt met de hulp van correspondenten van zijn blad “Loquela”. Er ontstaan associaties die je niet verwacht, hij laat zijn poëzie drijven op volksrijmen, met vondsten uit de volkstaal bereikt hij een “puristisch” effect. Zijn taal wordt steeds verfijnder. Met “een kleine ritselende revolutie” (Lucebert), de eerste uitgave van het Brugse project “Poëzie in dubbeltijd”, neemt men het oeuvre van Gezelle als uitgangspunt. Maar inhoudelijk gaat het hele poëzieluik van het project vooral over een dwarsdoorsnee van de Nederlandstalige poëzie, uitgelijnd vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot in de 21ste eeuw. De gedichten zijn zo geïntegreerd in de Brugse Sint-Annawijk ( “de verloren hoek”) dat ze even goed een vertekening zijn van de historische context waarin ze zich bevinden als een binding met een bepaalde ruimte. Het effect van een doorsnee-illustratie wordt keurig vermeden. Dirk Snauwaert, curator beeldende kunst, speculeert op de “creolisering” die zich manifesteert vooral in regio’s zoals de Antillen… Diverse talen en culturele fenomenen vermengen zich. Je zou een parallel kunnen trekken met wat zich in de Nederlandstalige poëzie van de laatste twee eeuwen voltrok. In het begin van de 20ste eeuw wordt de literaire windstilte door Paul van Ostaijen doorbroken. Zijn impact op nieuwe stromingen en artistieke perspectieven is moeilijk in te schatten. “Hij gelooft in de automatische, organische ontwikkeling van

-6-


beeld- en klankreeksen tot een gedicht waarin begrip niet zozeer ontstaat door de woordenboekbetekenissen van de gebruikte woorden maar door de beeld-, klank- en gevoelsassociaties die ze opwekken.” (Geert Buelens. Van Ostaijen tot heden) De Vijftigers zorgen voor een even ophefmakende breuk in onze letteren. Een hoge zet van Lucebert, Claus en Co. Men komt in een internationale context terecht. Rimbaud pleit voor “le dérèglement systématique de tous les sens”. Het futurisme van Marinetti in Italië betovert Nederlandstalige dichters. Sommige poëten voelen zich verwant met de avant-garde. Neologismen brengen de lezer in verwarring, nieuwe woorden zorgen voor diverse interpretaties. Er ontstaat een rad van onverwachte zinnen. Voortdurend doen zich in de literatuur verschuivingen voor. Er ontstaat een taalstroom. Stilstand in de poëzie is er nauwelijks. Na de Vijftigers dringen zich talloze stromingen op. De neo-experimentelen, de concrete en visuele poëzie, teksten bestemd voor happenings en voor provo’s, het nieuw-realisme, de beweging rond “schrijven of schieten”, de neo-romantiek, de Maximalen… Rutger Kopland probeert in één zin zijn visie op poëzie te omschrijven: “Misschien is dichten woorden vinden voor wat er niet was, voordat die woorden er waren”. Voor een nieuwe schok in de Nederlandstalige poëzie zorgt het postmodernisme. Literatuur zoekt een nieuwe bedding want wat men schrijft, vertakt zich in o.a. filosofie en cultuursociologie. Van Bastelaere, Spinoy, Hertmans, Verhelst zoeken naar een poëticale verdediging van het postmodernisme. Ze leggen verschillende accenten: het deconstructieve denken, schrijven vanuit het verzet,

-7-


schrijven vanuit het labyrint. En ook de taal van de dichter verruimt zich met woorden die de media aanbrengen. Uiteindelijk stijgen de belangrijkste dichters boven die stroming uit. In het begin van de 21ste eeuw maken diverse jonge dichteressen hun entree met een geprononceerd elan. Groots vuurwerk? Hun poëzie is eerder publieksvriendelijk dan vervreemdend. En toch schreven ze enkele indrukwekkende regels. Te volgen. Die dwarsdoorsnee van meer dan anderhalve eeuw poëzie zet eerder postklassieke dichters (o.a. Van Herreweghen) en dichters van de menselijke emoties (Nolens, Gruwez) tegenover debutanten met kwaliteit zoals Sylvie Marie en Ruth Lasters en daartussenin vind je een peloton poëten van eerste, tweede signatuur die zich zowel naar vorm als naar inhoud met elkaar associëren of elkaar proberen op te heffen. De “creolisering” binnen één taal groeit uit poëtica’s die zich in grote diversiteit etaleren. Dat het Gezellemuseum de uitvalbasis voor het project “een kleine ritselende revolutie” zou worden, lijkt vanzelfsprekend. Maar het wat muffige interieur heeft nood aan een nieuwe look. Architect-criticus Koen Van Synghel ontmantelt het woonhuis en de conciërgerie, verbindt die met elkaar en geeft beide delen een transparante spanning door vooral het licht uit de tuin maximaal en strak op te vangen. Belangrijk is de integratie van enkele topgedichten. Die worden veilig gekooid in glazen tafels die de indruk geven door de eerder kale kamers te zweven en die samen met enkele

-8-


rekwisieten en schilderijen worden geëtaleerd. Sommige gedichten worden gescand zodat ze makkelijk te lezen zijn. Er wordt geopteerd voor een beperkt aantal topgedichten en die laten vermoeden dat Gezelle allesbehalve een papieren wereld heeft gecreëerd. Het “ritselt” in die verzen van riet, hoge grassen, verdorde bladeren… Puur natuur? Ja en neen. Want die flora wordt overstemd door de adem van een getormenteerde poëet. Winter en lente (een dubbeltijd) zijn geen seizoenen om extra muros te werken. Koen Van Synghel zoekt naar een oplossing. Met stoelengaanderijen geef je zowel de bezoeker als het kunstwerk een windscherm en eventueel een onderdak. Elke structuur heeft een streng en toch ruimtelijk effect. Van Synghel laat zich in de Brugse binnentuinen inspireren door het Japanse “theehuis”, vaak een plek waar poëzie werd gelezen. Die beschuttingen geven zelfs de indruk het No-theater te actualiseren. In Japan een unieke verbindingsschakel tussen spelers en publiek. Soms kan een metalen witgelakte stoel zo geïsoleerd in een locatie of een plek worden opgesteld dat die zich wat uitdagend tegenover de omgeving presenteert. De ruggen van die stoelen worden de dragers van de gevisualiseerde gedichten. Acteur Dirk Roofthooft - nu bedrijvig in diverse landen - helpt met zijn stem en/of met beeldfragmenten van zijn of andere lichamen een vaste lijn te trekken doorheen het project. De gerenommeerde acteur probeert aan de poëzie een heel eigen interpretatie te geven.

-9-


Roofthooft durft met tempo, met ritme, hees of fluisterend poëten uit de eerder klassieke klankkast te halen. Een gedurfde aanpak, een risico. Ook de acteur permitteert zich een kleine revolutie. ”een kleine ritselende revolutie” laat zich niet opsluiten door de grenzen van een wijk. Ook hoogtepunten uit het Brugse patrimonium identificeren zich met poëzie. Elke dag om 17 uur – het moment waarop de musea de deuren sluiten – leest “the last poet” vanop de Halletoren een gedicht. De poëet vraagt de stad twee, drie minuten luisterbereidheid. En het Arentshuis zorgt voor een serene epiloog met o.a. Broer, het gedicht dat Claus zelf niet over de lippen kreeg. Het poëzieproject annexeert ook het Concertgebouw, die unieke belegging voor de toekomst van Brugge. “tot diep in het donker” (Gerrit Kouwenaar) is de titel van de poëzienacht die er op 27 maart 2010 als belangrijkste nevenevenement wordt geprogrammeerd. Topdichters (Gerrit Komrij, Rutger Kopland, Leonard Nolens, Luuk Gruwez, Erwin Mortier, Anton Korteweg, Miriam Van hee, Peter Verhelst lezen in de grote concertzaal naast de debutanten Ruth Lasters en Sylvie Marie. Vooral na het optreden van de dichters die je de “toonzetters” van de “nacht” kan noemen, wordt er muziek van diverse genres gebracht. Jules Deelder is er actief met jazz, dichters uit het ex-Boest-ensemble rock ‘n rollen en Silver Junkie zorgt voor een voorlopige afsluiter. Dj Fallujah wakkert de geroutineerde nachtuilen aan.

- 10 -


Het beeldend verhaal van Dirk Snauwaert staat in zekere mate los van alles wat zich afspeelt in de dichterskeuken. En toch laten zijn kunstenaars zich inspireren door Edouard Glissant – dichter en filosoof afkomstig uit Martinique, een Antilliaans eiland. Hij geeft zo aan een tiental beeldende kunstenaars de kans hun “poëtica” in Brugge uit te werken. Zijn de poëtica’s die zich na Gezelle tot op vandaag in Vlaanderen en Nederland hebben ontwikkeld verwant aan Edouard Glissants visie? Het gaat in “een kleine ritselende revolutie” om een exploratie van de invloed die de ene dichter uitoefent op de andere. En het gaat meteen om de vraag of de ene discipline de andere versterkt of deformeert. Men pokert. Men heeft de indruk bij een complot te zijn betrokken. Men maakt zich sterk door het feit dat de vaste binding poëzie, beeldende kunst en omgeving in hoofdzaak een illusie is. “een kleine ritselende revolutie” wil niet de hulp inroepen van een vers om een beeldend werk te appreciëren of van een tekening om een gedicht te begrijpen. Per beeldende kunstenaar wordt er in Brugge een ensemble werken samengesteld maar de poëten zorgen voor een soort negatief van die aanpak door hun verzen over “de verloren hoek” van Brugge te laten uitwaaieren of die te isoleren op plekken die je daar niet verwacht. En toch zoek je onbewust naar een soort magie die diverse kunstdisciplines evoceren, zodra die in elkaars buurt te vinden zijn. Er doen zich bij de bezoeker ontelbare verschuivingen in zijn/haar waarnemingsveld voor. Abstractie wordt vermeden, zintuiglijkheid is een constante. Gwy Mandelinck

- 11 -


- 12 -


‘Idiolect’

Over de selectie hedendaagse kunst. In de selectie beeldende kunst wordt afgetast wat vandaag een hedendaagse poëtica kan zijn. Naast de literaire bijdrages ontstaat via verschillende presentaties van beeldende kunstenaars een benadering over wat vandaag als een poëtische taal, proces of praktijk gedefinieerd kan worden. De dubbele definitie van het begrip poëtica, die door het uitnodigen van zowel dichters als beeldende kunstenaars wordt gesuggereerd, is hierbij de leidraad. Beeldtaal en beeldspraak, ruimte, ritme en structuur zijn gedeelde werktuigen. Het luik beeldende kunst is geen evident‚ louter van de locaties uitgaand concept rond het pittoreske en historistische kader van Brugge. Er wordt een conceptuele lijn uitgezet die het begin kan zijn van een vervolgverhaal. Als concept-schets gaan we uit van een actueel begrip dat in de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd gedefinieerd door Edouard Glissant, een dichter-denker uit de Caraïben. Hij lanceerde het begrip creolisering als een mogelijke definitie van culturele fenomenen en talen die door de koloniale tijd zijn ontstaan. In dit tijdperk van globalisering kunnen ze volgens hem alternatieve principes vormen tegenover dominantie en verschraling. In de keuze van dit begrip sluipt ook aandacht binnen voor het lokale en het tijdsgebondene.

- 13 -


Het creools als zogenaamde bastaardtaal staat namelijk dicht bij het dialectische taalgebruik, een symboolfunctie waar ook Brugge mee uitpakt. Deze subsectie van ‘een kleine ritselende revolutie’ wijst op de dubbele natuur van het opzet: dat taal niet gelijkstaat met beeld, of lezen met kijken, standaardtaal met gebruikstaal, idioom met idiolect. De aandacht die dit nieuwe project aan beeld, poëzie en taal wijdt, kan zo een actuele focus krijgen. Het kan zich richten op een permanente herdefiniëring van het ‘poëtische’ in het licht van actuele veranderingen. En dat is een universele oefening. Dit spanningsveld situeert zich in de dialectische relatie tussen de verwante woorden ‘poëtiek’ en ‘politiek’. Met Glissant stelt zich de vraag naar een poëtica van de globalisatie. Het poëzieproject maakt het mogelijk die vraag te stellen op plaatsen die de impact van het vroege kapitalisme uitdragen, namelijk verschillende historische locaties van het voormalige economische machtscentrum Brugge. We werken deze oefening uit aan de hand van een selectie van een beperkt aantal beeldende kunstenaars. Zij realiseren elk een eigen presentatie binnen een van de historische locaties in het parcours van ‘een kleine ritselende revolutie’. Deze locaties bevatten ongewone ruimtes. Om een inzicht te geven in de samenhang en de interne logica wordt er per kunstenaar een ensemble van werken samengesteld, eerder dan te kiezen voor interventies of reacties op de bestaande context. Het werk van deze acht kunstenaars kan beschouwd worden als een poging om via hun verbeeldingsmechanismes evenzoveel herdefiniëringen van zowel de poëtische als de artistieke

- 14 -


praktijk naast elkaar te plaatsen. De kunstenaars zetten zowel taal als begrippen alsook texturen, materialen en technieken in. Hun klemtoon ligt echter niet op volgen en zich onderwerpen aan regels en wetmatigheden. Ze transformeren de bestaande bouwstenen zoals woorden, tekens of beelden en buigen ze om tot ze een andere ruimte vormen waarmee zowel een eigen als een collectieve voorstelling van de werkelijkheid kan weergegeven worden. Bij de keuze van de kunstenaars ligt het accent niet zozeer op het gebruik van allegorische beeldspraak of poëtische objecten, maar op een eigen schriftuur, in plaats van het gebruikelijke harnas van taal of beeld als herkenbaar communicatiemiddel. De leidraad is het ontwikkelen van gelijkaardige poëtische principes van concreetheid en abstractie als in talige omgevingen. De conceptuele richting richt zich niet naar het poëtische object, maar meer op de poëtica van relaties tussen dingen, identiteiten, woorden, symbolen, metaforen, tekens, taal en gebaren, zoals dat in de poëtica van Edouard Glissant wordt geformuleerd. Het begrip creolisering kan ook gelezen worden als een allusie op die cultuurhistorische achtergrond waarvoor Brugge en Gezelle bekend zijn, namelijk het ijveren voor de erkenning van het ZuidNederlands in plaats van het Hoog-Nederlands als standaardtaal (of idioom) in de 19de eeuw. In het begrip creolisering klinkt namelijk ook de definitie van ‘dialectisch’ taalgebruik (‘idiolect’ in de wetenschappelijke benaming) door. Hier overlappen de referenties naar Glissant en/of Gezelle elkaar op een inhoudelijk-formele manier.

- 15 -


Met het begrip creolisering spreekt Glissant over een radicaal innovatieve en experimentele omgang met taal, zoals wanneer er een nieuwe taal ontstaat uit de onvrijwillige schok van volledig verschillende stammen, zowel in een mondelinge als een literaire variant. De relatie tussen standaardtaal, externe invloeden en het eigenzinnige omvormen van zinsbouw, betekenissen, ritme, vorm en begrippen – eigen aan poëtica’s – krijgt in ‘een kleine ritselende revolutie’ een beeldende invulling. Door een tiental artistieke ‘oeuvres’ te presenteren wordt duidelijk hoe beeldende kunstenaars door ‘vloeiende’ regels en gewoontes en door afwijkingen van de standaard een persoonlijke taal ontwerpen. Glissant ziet creolisering niet alleen als een cultureel of taalkundig fenomeen. Omdat het niet enkel om een fenomeen van spreektaal maar ook van geschreven taal gaat, ziet hij het als een algemeen menselijk principe, dat ten grondslag ligt aan de manier waarop een transnationale gemeenschap vorm kan krijgen. Dirk Snauwaert

- 16 -


- 17 -


- 18 -


Poëzie

‘een kleine ritselende revolutie’ (Lucebert)

- 19 -


Het schrijverke (Gyrinus Natans)

Guido Gezelle Uit: Een keuze uit de poëzie van Guido Gezelle, Samengesteld en ingeleid door Piet Couttenier. (Poëziecentrum.Gent.1989)

- 20 -

O krinklende winklende waterding, met ‘t zwarte kabotseken aan, wat zien ik toch geren uw kopke flink al schrijven op ‘t waterke gaan! Gij leeft en gij roert en gij loopt zoo snel, al zie ‘k u noch arrem noch been; gij wendt en gij weet uwen weg zoo wel, al zie ‘k u geen ooge, geen één. Wat waart, of wat zijt, of wat zult gij zijn? Verklaar het en zeg het mij, toe! Wat zijt gij toch, blinkende knopke fijn, dat nimmer van schrijven zijt moe? Gij loopt over ‘t spegelend water klaar, en ‘t water niet méér en verroert dan of het een gladdige windtje waar, dat stille over ‘t waterke voert. o Schrijverkes, schrijverkes, zegt mij dan, met twintigen zijt gij en meer, en is er geen een die ‘t mij zeggen kan: Wat schrijft en wat schrijft gij zoo zeer? gij schrijft, en ‘t en staat in het water niet, Gij schrijft, en ‘t is uit en ‘t is weg; geen Christen en weet er wat dat bediedt: och, schrijverke, zeg het mij, zeg! Zijn ‘t visselkes daar ge van schrijven moet? Zijn ‘t kruidekes daar ge van schrijft? Zijn ‘t keikes of bladtjes of blomkes zoet, of ‘t water, waarop dat ge drijft? Zijn ‘t vogelkes, kwietlende klachtgepiep, of is ‘et het blauwe gewelf, dat onder en boven u blinkt, zoo diep, of is het u, schrijverken, zelf? En ‘t krinklende winklende waterding, met ‘t zwarte kapoteken aan, het stelde en het rechtte zijne oorkes flink, en ‘t bleef daar een stondeke staan: “Wij schrijven,” zoo sprak het, “al krinklen af het gene onze Meester, weleer, ons makend en leerend, te schrijven gaf, één lesse, niet min nochte meer; wij schrijven, en kunt gij die lesse toch niet lezen, en zijt gij zoo bot? Wij schrijven, herschrijven en schrijven nóg, den heiligen Name van God!”


Dien avond en die rooze Aan den voorgaande ‘k Heb menig menig uur bij u gesleten en genoten, en nooit en heeft een uur met u me een enklen stond verdroten ‘k Heb menig menig blom voor u gelezen en geschonken, en, lijk een bie, met u, met u er honing uit gedronken; maar nooit een uur zoo lief met u, zoo lang zij duren koste, maar nooit een uur zoo droef om u, wanneer ik scheiden moste, als de uur wanneer ik dicht bij u, dien avond, neêrgezeten, u spreken hoorde en sprak tot u wat onze zielen weten. Noch nooit een blom zoo schoon, van u gezocht, geplukt, gelezen, als die dien avond blonk op u, en mocht de mijne wezen! Ofschoon, zoo wel voor mij als u, - wie zal dit kwaad genezen? een uur bij mij, een uur bij u niet lang een uur mag wezen; ofschoon voor mij, ofschoon voor u, zoo lief en uitgelezen, die rooze, al was ‘t een roos van u, niet lang een roos mocht wezen, toch lang bewaart, dit zeg ik u, ‘t en ware ik ‘t al verloze, mijn hert drie dierbre beelden: u, DIEN AVOND - en - DIE ROOZE!

5

10

15

20

25

30

Guido Gezelle Uit: Een keuze uit de poëzie van Guido Gezelle, Samengesteld en ingeleid door Piet Couttenier. (Poëziecentrum.Gent.1989)

- 21 -


‘k Hoore tuitend’ hoornen en de navond is nabij voor mij: kinderen, blij en blonde, komt, de navond is nabij, komt bij: zegene u de Alderhoogste, want de navond is nabij, komt bij: ‘k hoore tuitend’ hoornen en de navond is nabij, voor mij!

Guido Gezelle Uit: Een keuze uit de poëzie van Guido Gezelle, Samengesteld en ingeleid door Piet Couttenier. (Poëziecentrum.Gent.1989)

- 22 -


‘t Er viel ‘ne keer (Herinnering aan Beethoven’s Septuor)

‘t Er viel ‘ne keer een bladtjen op het water ‘t Er lag ‘ne keer een bladtjen op het water En vloeien op het bladtje dei dat water En vloeien dei het bladtjen op het water En wentelen winkelwentelen in ‘t water Want ‘t bladtje was geworden lijk het water Zoo plooibaar en zoo vloeibaar als het water Zoo lijzig en zoo leutig als het water Zoo rap was ‘t en gezwindig als het water Zoo rompelend en zoo rimpelend als water Zoo lag ‘t gevallen bladtjen op het water En m’ ha’ gezeid het bladtjen ende ‘et water ‘t En was niet ‘t een een bladtje en ‘t an der water Maar water was het bladtje en ‘t blad tje water En ‘t viel ne keer een bladtjen op het water

Guido Gezelle Uit: Een keuze uit de poëzie van Guido Gezelle, Samengesteld en ingeleid door Piet Couttenier. (Poëziecentrum.Gent.1989)

Als ‘t water liep het bladtje liep. Als ‘t water Bleef staan, het bladtje stond daar op het water En rees het water ‘t bladtje rees en ‘t water En daalde niet of ‘t bladtje daalde en ‘t water En dei niet of het bladtje dei ‘t in ‘t water Zoo viel der eens een bladtjen op het water En blauw was ‘t aan den Hemel end’ in ‘t water En blauw en blank en groene blonk het water En ‘t bladtje loech en lachen dei het water Maar ’t bladtje en wa’ geen bladtje neen en ‘t water En was nie’ méér als ‘t bladtjen ook geen water Mijn ziele was dat bladtjen: en dat water? Het klinken van twee harpen wa’ dat water En blinkend in de blauwte en in dat water Zoo lag ik in den Hemel van dat water Den blauwen blijden Hemel van dat water! En ‘t viel ne keer een bladtjen op het water En ‘t lag ne keer een bladtjen op het water. - 23 -


Als de ziele luistert spreekt het al een taal dat leeft, ‘t lijzigste gefluister ook een taal en teeken heeft: blâren van de boomen kouten met malkaar gezwind, baren in de stroomen klappen luide en welgezind, wind en wee en wolken, wegelen van Gods heiligen voet, talen en vertolken ‘t diep gedoken Woord zoo zoet... als de ziele luistert!

Guido Gezelle Uit: Een keuze uit de poëzie van Guido Gezelle, Samengesteld en ingeleid door Piet Couttenier. (Poëziecentrum.Gent.1989)

- 24 -


ik draai een kleine revolutie af ik draai een kleine mooie revolutie af ik ben niet langer van land ik ben weer water ik draag schuimende koppen op mijn hoofd ik draag schietende schimmen in mijn hoofd op mijn rug rust een zeemeermin op mijn rug rust de wind de wind en de zeemeermin zingen de schuimende koppen ruisen de schietende schimmen vallen

ik draai een kleine mooie ritselende revolutie af en ik val en ik ruis en ik zing Lucebert Uit: Lucebert, Verzamelde gedichten, (De Bezige Bij.Amsterdam.2002)

- 25 -


niemand die zo Ergens moet het mogelijk zijn dat ergens, al weten we dat het niet kan dat iets, het is onmogelijk dat iemand ooit, niets wijst erop, niets wil de verdenking op zich laten rusten van een glimp, een kleine rode vonk die nodig is. Het is niets. Het is niemand die van niemand de contouren in een laken likt. Het is niemand die met open ogen ligt te dromen en zich om en om woelt in een bed waar niemand hardop ligt te slapen. Het is niemand. Het is niets wat zegt, niets wat niet kan ophouden te zeggen, wat zo hard blijft zeggen dat het struikelt over mijn tong. In jou. Het is niets wat antwoordt, niets wat zo hard antwoordt dat het faalt. Dat ik over mijn voeten faal, faal in je armen, faal over je mond. In jou. Het is niemand Peter Verhelst ongepubliceerd, 2009

die mijn niemand in haar armen opvangt. Niemand die zo hartsgrondig faalt dat het ooit, dat het ergens mogelijk zou moeten zijn dat wij zo volmaakt geworden in ons falen - kleine rode vonk tussen je lippen en mijn mond. Faal me tot leven, zodat we eindelijk kunnen falen in ons falen. Eindelijk ergens niemand die aan de ontbijttafel zit recht tegenover niemand. Niemand die koffie inschenkt, drinkt, het kopje doorgeeft. Niemand die het kopje in haar handen draait, haar mond zet op de mondafdruk van niemand en hem langzaam met gesloten ogen tot de bodem opdrinkt.

- 26 -


Oote Oote oote oote Boe Oote oote Oote oote oote boe Oe oe Oe oe oote oote oote A Aaa Oote a a a Oote oe oe Oe oe oe Oe oe oe oe oe Oe oe oe oe oe Oe oe oe oe oe oe oe Oe oe oe etc. Oote oote oote Eh eh euh Euh euh etc. Oote oote oote boe etc. etc. etc. Hoe boe hoe boe Hoe boe hoe boe B boe Boe oe oe Oe oe (etc.) Oe oe oe oe etc.

Jan Hanlo Uit: Verzamelde gedichten, (G.A.van Oorschot.Amsterdam.1974)

Eh eh euh euh euh Oo-eh oo-eh o-eh eh eh eh Ah ach ah ach ach ah a a Oh ohh ohh hh hhh (etc.) Hhd d d Hdd D d d d da D dda d dda da D da d da d da d da d da da Da da demband Demband demband dembrand dembrandt Dembrandt Dembrandt Dembrandt Doe d doe d doe dda doe Da do do do da do do do Do do da do deu d Do do do deu deu doe deu deu Deu deu deu da dd deu Deu deu deu deu

da

Kneu kneu kneu kneu ote kneu eur

Kneu kneu ote kneu eur Kneu ote ote ote ote ote Ote ote oote Ote ote Boe Oote oote oote boe Oote oote boe oote oote oote boe

- 27 -


Toe Toe I Toe ’t plezier te zeggen toe (eerst de tongtop tegen tanden dan het blazen van de oehoe) liet me dikwijls open zwijgen zonder dat ik daarom hoe toe dan ook ’t gerucht ’t gedicht dat de zotte zinnen richt in zijn rotten dicht kon rijgen. (’t Legioen in Tomboektoe!) Toe ’t is goed ’t is af ’t is toe toe wil naar volmaaktheid toe toe een kind in ingewanden waar ik het gedicht moet halen peinst: hoe wind ik door spiralen tot waar ik kan ademhalen. (Duimpje zoemt vanuit de koe.) Opener toch dan dicht is toe. Hubert van Herreweghen Uit: Verzamelde gedichten, (Lannoo.Tielt.1986)

- 28 -


Berceuse presque nègre

De sjimpansee doet niet mee Waarom doet de sjimpansee niet mee De sjimpansee is ziek van de zee Er gaat zoveel water in de zee Meent de sjimpansee

Paul van Ostaijen Uit: Verzameld werk, (Bert Bakker.Amsterdam.1979)

- 29 -


Archeologie Als we ons dan toch moeten kleden tegen kou bijvoorbeeld of in naam van iets in resten van dit of dat verleden verhalen en geheugensteuntjes die niets vertellen dan dat we er al waren in de tijd die bestond voor dit heden als wij onszelf alleen in het nu kunnen bewaren door onszelf voortdurend uit te vinden in het nu dan liefst eenvoudig, aan de hand van kleding. Je zit aan tafel. Opeens zie je hoe iemand ijs overstak, hoe hem de kou beving of een ander einde en je zegt: kijk, hier heb je zijn schoenen, leren mantel, wanten. ‘Waar is de tijd? Hier is de tijd.’ Esther Jansma Uit: Altijd vandaag, (De Arbeiderspers.2006)

- 30 -


slaap vergelijking liedje Ik leid de Koningin door mijn waterwoning rond en rond, buig, buig, suja, en suja. ‘Allemaal Nederland, Majesteit! Allemaal van U.’ Ze vindt een hoekje gezellig: ‘Hier ga ik slapen’, voegt de daad bij de Rijksvoorlichtingsdienst. Zo dan slaap ook jij koningin van mijn hart de tenen uit mijn pantoffels. Ik hou van je zoals er altijd iets rechts is van wat er links van [is zo hou ik (ik op mijn tenen weg ... komt mijn schrijfhand tussen de schuifdeur)

Tonnus Oosterhoff Uit: We zagen ons in een kleine groep mensen veranderen, (De Bezige Bij.Amsterdam.2002)

- 31 -


- 32 -


- 33 -


ik ben een kei in het-me-ontspannen in dit gedicht bijvoorbeeld raakt een gedicht van een meisje gewend aan het lelijke beest wacht maar af ons brein stimuleert juist het ontrafelen van getructe taferelen (het vooruitzicht alleen al!): geen papocea ontloopt nog de voelende vingers der westerse beschaving het als de wiedewiedeweerga u een sprekend beeld kunnen vormen levert u evolutionair gezien bliksems veel voordeel op hoe opgewonden wij al raken boe door en door geoefend

Astrid Lampe Uit: De sok weer aan, (Querido.Amsterdam.2000)

- 34 -

hoe


De winter staat stil Schrijf de winter staat stil, lees een dag zonder dood spel de sneeuw als een kind, smelt de tijd als een klok die zich spiegelt in ijs het is ijskoud vandaag, dus vertaal wat men schrijft in een klok die niet loopt, in het vlees dat bestaat als sneeuw voor de zon en schrijf hoe haar lichaam bestond en zich boog gelenigd in vlees en keek achterom in het oog van vandaag, en lees wat hier staat de zon op de sneeuw, het kind in de slee het dichtgewaaid spoor, de onleesbare dood -

Gerrit Kouwenaar Uit: Totaal witte kamer, (Querido.Amsterdam.2002)

- 35 -


Verschiet te Rome Ru誰nes? Ik weet ze in mijn leven al. Een weids terrein vol brokken, zelf gemaakt, uit eigen grond gestampt. Maar avondgloed te Rome, zachtvurige zonsravage regenboogbekroond laat door geen glorieus verwoest bestaan zich evenaren. Ik aanzie de wondere ondergang, besef hoe mijne evenmin fataal en keer op keer als voor het eerst zal zijn. Anneke Brassinga Uit: Verschiet, (De Bezige Bij.Amsterdam.2001)

- 36 -


Rauw PoĂŤzie is wording die blijft steken in de rauwe, gebarsten onhandige gaafheid van het ongenoemde haar voltooiing is toeval, het stokkend ongerepte uit haar krom getrokken pen poĂŤzie polijst niet wat ze zegt, ze schuurt zich uit in haar ontluistering Roland Jooris Uit: Als het dicht klapt, (Querido.Amsterdam.2005)

- 37 -


Weggaan Als een auto die lang in de regen gestaan heeft optrekt en wegrijdt, blijft waar hij stond achter een plek die zich van de rest van de straat onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is en niet afzonderlijk meer bestaat. Dat is wat blijft als je weggaat.

Anton Korteweg Uit: Voor de goede orde, (Meulenhoff.Amsterdam.1988)

- 38 -


Waar Waar dan ook, kom, het is hier Aan de rand van de stad, in de bocht Van een donkere straat in december Dat het gebeurt. Het is hier In een kamer op drift dat je naam Van een ringvinger valt, onze datum Kort tolt om zijn as op het blad Van een tafel, maar waar dan ook hier. Het is hier dat een sneeuwen begint, Een elders, lichtgevende, stil Dat de rafelkant zoomt van een stad In december. Ik kan daar niet zijn. Ik kan daar niet zien hoe een ring Wordt versmeed aan de hand van een ander, Een straat zich lichtgevende windt Om je snellende voeten, mijn stoel.

Leonard Nolens Uit: Manieren van leven, (Querido.Amsterdam.2001)

- 39 -


Woordentas In het licht niet dat boven de reien zich balt als een vuist, noch op de bruggen die met hun ruggen over de stad liggen gekromd, in geen lege eeuw waarin wat komen moet de treden mist, terwijl wat gonst versplintert in de luchters op de Burg, maar in de stem die de winter scherpt. Ligt het jou weer zout op de lippen, kondigt aan dat iets opwiekt. Naar de natuur stop je woorden in jouw tas. Buiten klinken stegen tegen elkaar. De sporen die ze maken zijn niet de sporen die jij loopt in deze kamer. Nu het boek wijdbeens ligt op tafel, de zitting nog nazucht als je opstaat. Nu jouw tas blijft liggen, komt het in mij op. Ik schraap jouw keel. Want wie zwijgt, laat achter. Wie taalt, wandelt hier met jou mee. Paul Demets Ongepubliceerd, 2009

- 40 -


Een kat van sneeuw Staat in de sneeuw die kat ineens. Wou ze weer zelf uit sneeuw gehouwen zijn zo koel daar staan geen denken meer aan ooit een poot die ze verzet ter ere van de melk het braaf gespin of goejig kopjes doen. Maar als dan uit de hemel plots een zonnestraal een stem die ‘liefste’ zei en ‘kom’. Zou zij terstond de sneeuw ontrouw meteen niet koud of leeg meer zijn maar warm, tot stervens toe bereid voor hem haar ijs te smelten?

Marjoleine de Vos Uit: Kat van sneeuw, (Van Oorschot.Amsterdam.2003)

- 41 -


Oneindig veel problemen Men zou het woord probleem moeten vermijden om twee simpele redenen: er zijn oneindig veel voorbeelden van problemen die er niet zijn - ik kom hier op terug er zijn even oneindig veel voorbeelden van problemen die er wel zijn, maar niet zo worden genoemd ook hierop kom ik terug. Alle gebeurtenissen bijvoorbeeld, ja alle, om ons heen en in ons, ze zijn gebeurd en men vraagt waarom. Vergeef mij mijn enige antwoord: waarom niet? Want alle gebeurtenissen zijn uitzonderingen op al die regels volgens welke ze niet gebeuren. Rutger Kopland Uit: Tot het ons loslaat, (G.A. Van Oorschot.Amsterdam.1997)

Het is dus beter het woord probleem niet te gebruiken want de problemen die er zijn en er niet zijn zijn dezelfde. Zo zou ik kunnen doorgaan tot ik ophoud. Daar is veel voor te zeggen, niets daarna.

- 42 -


Moedermomenten 4 al jaren draag je een ei in en het mag niet breken. je bewaakt het, legt het te slapen in dunne lakens, kust het. in je dromen fluister je het wel eens koosnaampjes toe. jullie hebben jullie verstandhouding. jij weet dat je rustig moet blijven, het ei dat het niet ongevraagd moet bewegen. zo gaat het al jaren. iedereen weet van het ei. vandaag wierp je het ei in een zak over je schouder. we knepen allemaal de ogen dicht. alsof we ons aan gruis verwachtten, leefden we met het ei, als het ei.

Sylvie Marie Uit: Zonder, (Vrijdag.Antwerpen Podium.Amsterdam.2009)

- 43 -


Alzheimerblues 1 Ma een ochtend lang zocht je naar een woord als sluitsteen om de bres te dichten. Een ochtend lang stond het gebeten gat van dat woord tussen ons te ontbreken. Het woord voor moeder heet vandaag erosie. Je stamelt alluviaal: de seringen zijn er nog maar hoe heet dat als ze geen blaren hebben – kaal. Of er ijs komt op de vijver blijft dit jaar onzeker, of het sterk genoeg wordt om te – je vingers schaatsen. Je zegt dat het winters zijn en dat zijn het. Ma je bent van zand vandaag. Erwin Mortier Uit: Het Liegend Konijn, (Van Halewyck.Leuven en Meulenhoff. Amsterdam.2009.nr 1) - 44 -


Hiernamaals 3 in de luwte van de linde een hangmat vol leven vindplaats van troost nu het koord knelt niet eerder hing hij frivool te bengelen met de benen boven het hiernamaals van het gras

Jozef Deleu Uit: Onbeschut, (Van Halewyck.Leuven en Meulenhoff. Amsterdam.2009)

- 45 -


- 46 -


- 47 -


Nu Ik adem niet, ik zing. Zelfs als ik zucht, klinkt het per ongeluk alsof ik een paar noten neurie die me vannacht, terwijl ik sliep, zijn voorgezongen. Het is alsof de lucht mijn deken is en ik mijn hoofd het liefst te rusten leg op het kussen van mijn longen, de plek waar ik mijn hartslag hoor in vierkwartsmaat: dat ik besta, dat ik besta.

Bart Moeyaert Uit: Gedichten voor gelukkige mensen, (Querido.Amsterdam.2008)

- 48 -


Het bloemencorso Terwijl zich, diep in het lichaam, het bloemencorso door ons heengrijpt als het sterven dat opkomt als wind uit het keldergat en niet meer gaat liggen, bewegen haar lippen. Haar lippen bewegen alsof ze zegt wat ze pas later zal zeggen over het ontspringen der bloemen uit woorden als bloemen gestameld in een taal vreemd aan de bloemen, ook al zegt ze helemaal niets Te midden van dat alles slaan drie kleine meisjes in zomerjurken als door een vuurspuwer gespuwd hard op een trom, met verdonkerde blik, zodat het licht in de stad aanzwelt, aanzwelt en het rammen toeneemt in het toenemende donker

Dirk van Bastelaere Uit: Diep in Amerika, Gedichten 1989-1991 (Atlas.Amsterdam.1994)

- 49 -


Antipode Bewaar me voor de helderheid der dingen, Het schone hemd, de reidans en de zon. Geef mij het spiegelbeeld, herinneringen, De vale schutskleur van het kameleon. Ik ben er niet. Geen bloedbaan ruist in mij. Ik leef in schaduwen, ben nameloos. Laat me verdorren in het wintertij, Ver van de zomers met hun hels gehoos. Ik kan de lichte stormen niet verdragen. Kijk niet naar me. Behoed me voor die pijn. O camera. O beeld van welbehagen. Laat me van dit de antipode zijn. Gerrit Komrij Uit: Alles onecht, Keuze uit de gedichten, (De Arbeiderspers.Amsterdam.1984)

- 50 -


* Als alles glijden gaat elk anker is gelicht is daar de flits de kring het draaien in een lus het deinen zonder land in zicht

nooit raakt ik zich zozeer verknocht

Erik Spinoy Uit: Ik, en andere gedichten, (Meulenhoff.Manteau.Amsterdam.2007)

- 51 -


Reis Op het bed een koffer met open mond, vol verlangen naar de reis en angst voor de bestemming. Alles wat ik erin stop moet er straks weer uit, alsof wat nu nog komt nooit zal zijn geweest. Hij ziet het zinloze en smeekt me om het half gelezen boek, de tandenborstel nog in zijn verpakking, een laatste maal ruiken aan die opgevouwen trui in een hoek van de kamer, voor eeuwig op slot. Na mijn dood iemand die hem vindt en denkt wat jammer toch, ging net op reis. Hoe hij kantelt van het lachen Om die dwaze gedachte. Philip Hoorne Uit: Niets met jou, (Uitgeverij 521.Amsterdam.2002)

- 52 -


Om tot een beschrijving te komen. De kleur gezocht en daarmee begonnen. Terwijl zij sprak en haast naast zichzelf zat. Dubbelbeeld: blauw en naakt gekleed door elkaar gehaald. Dan de vorm. Met alles vergeleken wat de taal aan mogelijkheden bood. Het zachte behouden, het koude geschrapt. Na een lange pauze de poging hervat. Gaande van het plafond dat met barsten op ons neerzag tot het gebaar dat met aanraking werd verward. Om tot een beschrijving te komen. Niets anders overgehouden dan de lichtval op de deur, voor ik de kamer betrad. Eddy van Vliet Uit: Verzamelde gedichten, (De Bezige Bij.Amsterdam.2002)

- 53 -


Verder Als verder gaan onmogelijk lijkt, kies dan één enkel verder gaan, één heerlijke hardnekkigheid, desnoods om drie uur elke nacht spuitwater horen stukknappende bellen, een soort sterren luisteren in plaats van sterren kijken. Als verder gaan onmogelijk is, kies dan één teruggaan naar een toen dat alle ooits die je beloofd waren plots nu werden, misschien wel naar die ochtend dat ambitie och, wat willen groeien met je was als grauwe schimmel door een brood.

Ruth Lasters uit: Vouwplannen, (Meulenhoff/Amsterdam Manteau/Antwerpen.2007)

- 54 -


beklimming van de mont aigoual I ja, wij hielden van dat langzame klimmen omhoog uit het dal tussen slapende bergen en achterom, naar de dorpen te kijken, zoals ze daar lagen, nog in de schaduw, achtergebleven wij hielden ervan om een steen op te rapen hem in het licht van augustus te houden en hem weer neer te leggen tussen de andere stenen wij klommen traag, in gedachten verzonken, wij brachten de tijd door, intens als de dieren, de oren gespitst, de neus in de wind, het heden was ons vergund Miriam Van hee uit: Buitenland, (De Bezige Bij.Amsterdam.2008)

- 55 -


wat zijn je voeten wit je tanden zwart en al die zebrahoeven in het zand dat hier niet lag of ligt wat zijn je voeten nat je tanden bloot en al die zwarte vingers op de wand die hier niet stond of staat wat zijn je handen bruin je nagels blauw en al die striemen op je ziel die hier niet was noch kwam wat zijn je lippen bleek je woorden doods afkomstig uit een tijd waarin men koopwaar was pas op: er is nog taal die ontketenen kan mits jij jezelf wegwast tot dit verpletterende dit

Antoine de Kom Uit: Zebrahoeven, (Querido/Amsterdam.2001)

- 56 -


De monniken van SĂŠnanque Zij stierven er snel en stil en zonder overtollige reutel spoedden zij zich heen van sterfplaats naar sterfplaats, jaren ouder van jaren verlangen. Als zonderlinge geliefden woonden zij in het landschap, aan alle wensen der weelde ontwend, zachtmoedig als wat niet meer wordt gevreesd. Zij kenden geen verhuizen meer. En wij, gekomen uit de oorden van het roekeloos woekerend woord, wisten tussen stof en steen en stilte de ampere galm van hun stappen nog bewaard, en zwegen, als voorgoed ontheemd, in de leerzaamheid van zeldzame minnaars. En van jaren verlangen werden wij jaren en jaren ouder. Luuk Gruwez Uit: Bandeloze gedichten, (De Arbeiderspers.Amsterdam.1996)

- 57 -


Stenenrapergeloof Elke klinker neemt hij als een boek ter hand en tikt hem met zijn hamer aan en duwt hem op zijn plaats en klinkt hem strak, zo klinkt het, klenk. Soms kijkt hij op en om zich heen, er zijn er in de hitte meer als hij, vastberaden weigeraars van horizon, hangers aan het geloof dat alles wat wij weten van waarheen de weg alleen gekend kan zijn door het te rapen van lukrake stapels langs het rulle zand. Waarheid, leven, klenk, en knie voor knie legt hij de weg af die hij eigenhandig legt.

Willem Jan Otten Uit: Welkom, (G. A. Van Oorschot.Amsterdam.2008)

- 58 -


Broer ‘Het is hard,’ zei hij, ‘godverdomme hard. En onrechtvaardig, voor het eerst word ik mager.’ Nog de herfst buiten, een maïsveld tot de einder, het woord valt, einder, eindig. Dan geen woord meer van hem. In zijn slokdarm de plastic slang. Hij hikt uren lang. Kan niet slikken. Nog beweging in de rechterhand die de linker draagt als een vette lelie. De hand steekt zijn duim omhoog. Hij blijft seinen tot in zijn laatste verval. Hij heeft wit kindervel gekregen. Hij knijpt in mijn angstige hand. Ik zoek nog naar een gelijkenis, de onze, de onrust van haar, het ongeduld van hem (geen tijd voor tijd), beider wantrouwen en goedgelovigheid en ik beland in ons eerste verleden, dat van een wereld als een weide met kikkers, als een sloot met paling en later weddenschappen, tafeltennis, huishoudelijke wetten, de 52 kaarten, de drie dobbelstenen en aldoor de tomeloze honger. (Ik word oud in plaats van jou. Ik eet fazant en ruik het bos.) Hugo Claus Uit: Gedichten 1948-1993, (De Bezige Bij.Amsterdam.1994)

Nu is zijn behuizing afgemeten. De machine ademt voor hem. Slijm wordt weggezogen. Een ratel uit zijn middenrif, en dan zijn laatste beweging, een lome knipoog. Zielsverhuizing. Een ordening. Een portie afgesneden. Het lijf nog verminderend en dan plots in zijn gezicht dat dood was een frons en een kramp en dan een gesperde, woeste blik, ondraaglijk helder, de woede en schrik van een tiran. Wat ziet hij? Mij, een man die zich afwendt, laf verbaasd over zijn tranen? Dan is het morgen en maakt men de riemen los. En hij dan voorgoed - 59 -


Hokusai Hij kon niet scheiden van de dingen die voor altijd anders zijn, dus liep hij heel zijn leven op een onzichtbare lijn. Smaken verschillen; zonder contrast zouden we nergens zijn. Maar ergens in Japanse bergen ziet iemand plots gelijkenis, een bliksemflits in inkt, hij voelt zichzelf een enkeling, maar net als ieder ander gaat hij aan gelijkenis teloor. Daar was – hij wist het net te laat – zijn hele leven voor.

Stefan Hertmans Uit: Annunciaties, (Meulenhoff.Amsterdam.1997)

- 60 -


- 61 -


- 62 -


- 63 -


Guido Gezelle Guido Gezelle werd op 1 mei 1830 in de Rolweg in Brugge geboren. Zijn geboortehuis werd omgebouwd tot het Gezellemuseum, dat in 2010 een nieuwe look kreeg. Zijn vader Pieter-Jan was een hovenier in dienstverband die de natuur knap becommentarieerde. Gezelles moeder, Monica de Vrieze, leek eerder melancholisch van aard. Zij was afkomstig van een kleine boerderij in Wingene. Van 1846 tot 1850 studeerde Gezelle aan het Kleinseminarie in Roeselare en na zijn theologische studies in Brugge werd hij in 1854 tot priester gewijd. Van 1854 tot 1860 werd hij leraar aan het Kleinseminarie te Roeselare, met o.a. Eugeen van Oye en Hugo Verriest als leerlingen. In de periode 1857-1859 ontstond er een eerste belangrijke golf poëzie (Dichtoefeningen, Kerkhofblommen, Kleengedichten, Gedichten), gezangen en gebeden. Hij evoceerde een heel eigen universum. Inhoudelijk is zijn werk traditioneel maar zijn taal is zo grensverleggend dat die verwijst naar “moderne automatisering van het ik.” (Piet Couttenier. Poëziecentrum) Zijn pedagogische aanpak bracht hem in diskrediet en hij verliet gedeprimeerd Roeselare. In 1860 werd hij leraar in de wijsbegeerte aan het Engels seminarie in Brugge. Daar gaf hij o.a. wijsbegeerte aan een kolonie jonge Engelsen, die tot priester opgeleid werden. Toen hij in 1865 kapelaan werd van de Brugse Sint-Walburgakerk was hij heel actief als politiek journalist van “ ’t Jaar 30” en om het volk Vlaamse lectuur aan te reiken richtte hij het weekblad “Rond den Heerd” op. Dat familieblad ruïneerde niet alleen de dichter maar ook de uitgever Gezelle. In Kortrijk werd hij in 1872 kapelaan van de O.-L.-Vrouwparochie en hij werd geaccepteerd als een topfiguur van het Vlaamse culturele leven. Trofeeën werden binnengehaald: een benoeming tot lid van de Vlaamse Academie voor Taal-en Letterkunde en een eredoctoraat in Leuven. Vanaf 1889 werd hij spiritueel directeur van een kleine Franse kloostergemeenschap – een luxeopdracht – en met Tijdkrans en Rijmsnoer bereikte hij opnieuw poëtische hoogtepunten. Van Nu en Straks erkende in hem een poëet pur sang. Zijn laatste levensjaar bracht hij opnieuw door in Brugge als directeur van het Engelse Klooster van Kanunnikessen, een gemeenschap met eerder aristocratische allures. Hij overleed er wat vereenzaamd op 27 november 1899.

- 64 -


Als de ziele luistert Hij kan schrijvend het woord verlenen aan een mysterieuze, goddelijke samenhang zoals die zich in de natuur en de werkelijkheid manifesteert. Zijn nieuwe stijl evolueert nu echter tot een steeds hogere graad van realisme en impressionisme waarmee hij die werkelijkheid in alle facetten van vorm, kleur, geur en klank tracht weer te geven. (Piet Couttenier. Poëziecentrum) Het Schrijverke Stak je van dat uit het hoofd leren en voordragen van gedichten dan helemaal niets op? Toch wel, en iets belangrijkers, denk ik, dan al die woordverklaringen en dat letterlijk- weten-wat-een-gedichtbetekent. Het onvatbaarder element van de muziek en de motoriek. Wat dat betreft had meester met zijn krinklende winklende waterding een geschikt staaltje gekozen.’t Is een schoolvoorbeeld van retorica, met zijn vraag-en antwoordspel, met zijn herhalingen en crescendo’s en climaxen, alles zo doorzichtig van structuur en zo knap gezwaluwstaart dat de totaalcompositie weer gladjes en vloeiend lijkt. (Gerrit Komrij. In Liefde Bloeyende. 1998) Dien avond en die rooze Het is sinds de studies van A.Westerlinck bekend hoe de innerlijkheid is gestructureerd die in Gezelles poëzie terug te vinden is: vol tegenstrijdigheid en gedreven door een onvervuld, melancholisch verlangen naar contact, dat echter steeds weer wordt belet door gevoelens van schuld en eigen nietigheid. (Piet Couttenier. Poëziecentrum) ’k Hoore tuitend’ hoornen Wat echter (vanaf 1858) gaandeweg duidelijk wordt, is dat Gezelle niet uitsluitend in slaafse imitatie doet met de probate en stereotiepe middelen die hij in de literaire modellen van zijn tijd kon terugvinden, maar dat hij de zoektocht onderneemt vanuit een eigen, subjectieve ervaring. Zoekend naar het goddelijk mysterie vindt hij verrassend genoeg zichzelf… Hier ligt de weg open voor de ‘moderne’ autonomisering van het ik dat in die immense ruimte eerder onherbergzaamheid en angst ervaart dan rust en geborgenheid. (Piet Couttenier. Poëziecentrum) ’t Er viel ‘ne keer ‘ ’t Er viel ‘ne keer een bladjen op’ ontstond na een muzikale avond (27 oktober 1859) voor de priester-studenten van het Kleinseminarie in Roeselare. Daarbij werd het septet opus 20 (1799) van Beetho-

- 65 -


ven uitgevoerd. Het in de hemel weerspiegelde samenspel van het blaadje en het water verbeeldt de mystieke versmelting tussen de ziel en de Schepper. Het gedicht werd bij de publicatie in 1881 afwijzend ontvangen en door Gezelle zelf nooit gebundeld. De Vijftigers beschouwden het als een experimenteel gedicht avant la lettre. (Paul Claes. Lyriek van de lage Landen)

Lucebert Lucebert, pseudoniem van Lubertus Swaanswijk, (Amsterdam, 15 september 1924 - Alkmaar, 10 mei 1994) was een Nederlandse dichter, kunstschilder, tekenaar en lithograaf. Als dichter stond hij aan de wieg van een revolutionaire vernieuwing van de Nederlandse poëzie. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw trad Lucebert op als voorman van de Beweging van Vijftig of de Vijftigers, de groep experimentele dichters die destijds veel stof deed opwaaien. Hij debuteerde in 1949 met het gedicht Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia - het was de tijd van de Politionele Acties - en zijn eerste bundel, Triangel in de jungle/ de dieren der democratie, verscheen in 1951. Al snel werd hij gezien als de Keizer der Vijftigers. In de jaren ’60 legde hij zich vooral toe op de beeldende kunst, die destijds ‘figuratief-expressionistisch’ genoemd werd. Vanaf 1981 brak met de bundel oogsten in de dwaaltuin een nieuwe creatieve dichtperiode aan, waarin zijn poëzie zwarter en toch ook socialer was. Tegenwoordig wordt Lucebert beschouwd als één van de grootste Nederlandstalige dichters van de twintigste eeuw. ik draai een kleine revolutie af… Er zit altijd een speels, lichtvoetig element in de gedichten van Lucebert, ook in zijn woedende en strijdbare. Door het woord revolutie in de aanhef ik draai een kleine revolutie af is onze eerste reactie - ha, wederom een strijdbaar gedicht met een speelse aanpak. Meteen al bij de tweede zin, ik draai een kleine revolutie af, weten we dat het meer speelsheid dan strijd zal worden. De dichter gaat er al afdraaiend iets moois voor ons van maken. Met kinderlijk plezier heeft hij zijn aankondiging herhaald en uitgebreid, ik draai af en ik draai af – de dichter als orgelman… Zoals dit gedicht nooit ophoudt. Van boven naar onderen gelezen en weer terug, en dan opnieuw naar beneden gelezen, afdraaiend, revolterend, is het een perpetuum mobile. (Gerrit Komrij. In Liefde Bloeyende. 1997)

- 66 -


Jan Hanlo Jan Hanlo werd geboren in 1912 in Bandoeng, Indonesië. Hij kwam met zijn moeder naar Nederland. Hij was een tijdlang leraar Engels aan een school in Amsterdam. Later werd hij opgenomen voor behandeling van psychische problemen. Hij stierf in 1969 bij een motorongeval. Oote oote oote boe is de verbale begeleiding bij zich zelf, een van de manieren om de onoverbrugbare kloof tussen twee kunsttalen – die van schilderij en gedicht – te overbruggen. Door bluf, wel te verstaan. Een tegennatuurlijk gebruik van de poëzie, maar een manier die zeker geen maller figuur slaat dan de andere. Het onmogelijke willen, het is de poëzie aangeboren. Of is Oote muziek? Ze zien het altijd als een klankgedicht. Beschouw het ook eens als een kijkgedicht. Het heeft maar één blik nodig. (Gerrit Komrij. In Liefde Bloeyende)

Hubert van Herreweghen Dat Hubert van Herreweghen (1920) als ‘klassiek dichter’ een vooraanstaande plaats inneemt in de naoorlogse literatuur in Vlaanderen, wordt algemeen erkend. Voor zijn werk werd hij meermaals bekroond: in 1945 ontving hij al de Prijs van de Provincie Brabant en later volgden onder meer de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie (1961), de prijs van Sabam, de prijs van de krant De Standaard (1985) en de Prijs Emile Bernheim (1997). Ook zijn verkiezing tot lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde in 1983 kan worden beschouwd als een blijk van waardering. Men zou kunnen stellen dat de dichter niet enkel de wereld om zich heen registreert, maar tevens toont hoe onze blik uiteindelijk mee wordt bepaald door de taal en de cultuur waarmee de mens zich onafgebroken geconfronteerd weet. In dit opzicht verandert poëzie als deze ook onze kijk op de wereld en op de poëzie zelf. Poëzie als een ‘spel van tonen en tegentonen’ dat reikt naar het raakpunt van de aarde en het metafysische. Het zou een idee kunnen zijn van Guido Gezelle of van die andere ‘modernist’ in onze letteren, Paul Van Ostaijen. Het is de poëtica van Hubert van Herreweghen, een dichter van nu. (Dirk de Geest. Poëziecentrum)

- 67 -


Paul van Ostaijen Leopold Andreas van Ostaijen werd in februari 1896 geboren in Antwerpen. Zijn eerste journalistieke en vooral door het Duitse expressionisme beïnvloede literaire bijdragen verschenen in flamingantische bladen. Hij debuteerde in 1916 met de bundel Music-Hall, die in 1918 werd gevolgd door Het Sienjaal. Vlak voor het einde van de Eerste Wereldoorlog (november 1918), vluchtte hij met zijn vriendin Emmeke Clément naar Duitsland, om vervolging in België te ontlopen. Van Ostaijen was in het door hem verfoeide Berlijn niet de spil van het artistieke gebeuren, wat in Antwerpen wel het geval was geweest. Desalniettemin was het in Berlijn, dat hij zijn dadaïstische meesterwerk Bezette Stad schreef. Typografisch was deze bundel nog opvallender dan De feesten van Angst en Pijn. Van Ostaijen gebruikte niet alleen verschillende lettertypen en kleuren, maar ook bizarre woordassociaties. Vanaf september 1927 verbleef hij in het sanatorium Le Vallon in Miavoye Anthée waar hij overleed in de nacht van 17 op 18 maart 1928. De rol van Van Ostaijen lijkt me, samengevat, in bijna alle gevallen die van katalysator en rolmodel te zijn geweest. Terwijl anderen de neiging hadden om zich rond het plaatselijke fonteintje terug te trekken, zette hij de strijd tegen het Vlaamse provincialisme voort. Hij importeerde nieuwe denkbeelden en brouwde er zelf iets ongekends mee. Hij liet een zó rijk en veelzijdig oeuvre na dat generaties na hem er andere schatten uit konden opdiepen. Dat er in elke generatie altijd wel enkele (historisch) belangrijke dichters zijn geweest die dan trampolinegewijs op hem terugvielen voor hún sprong in het ijle, is een bewijs voor zijn blijvende kracht. (Geert Buelens. Van Ostaijen tot heden)

Peter Verhelst Peter Verhelst (Brugge, 1962) schrijft romans en poëzie en is theatermaker. Romans: Tongkat (Gouden Uil), Zwerm, Huis van de Aanrakingen. Poëzie: Alaska, Nieuwe Sterrenbeelden (Jan Campertprijs en Herman de Coninckprijs). Jeugdboek: Het Geheim van de Keel van de Nachtegaal (Gouden Uil, Gouden Griffel). Hij schreef theaterteksten voor Luk Perceval (AARS), Ivo Van Hove (Romeo&Julia - studie van verdrinkend lichaam), Johan Simons (Richard III). Hij werkt samen met choreograaf Wim Vandekeybus

- 68 -


(o.a. Blush, Sonic Boom en NieuwZwart). Hij is regisseur bij NTGent en stadsdichter/dromenvanger van Gent. “Een vaste poëtica is voor ayatollahs. Mijn ‘poëtica’s’ verschillen van bundel tot bundel en zijn wisselvallig als de seizoenen. Momenteel ben ik bezig aan een bundel, De Zoo van het Denken, en de poëticale opvattingen lijken te verschillen per gedicht of per cyclus. Ik zou mijn poëtica’s dus ook niet te eten willen geven.”

Esther Jansma Esther Jansma (Amsterdam, 1958) is een Nederlandse dichter en archeoloog, gespecialiseerd in houtonderzoek, waaronder de datering van de groeiringen in bomen (dendrochronologie). In 2007 werd ze benoemd tot bijzonder hoogleraar dendrochronologie en paleoecologie van het Kwartair aan de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zij ontving diverse literaire prijzen. VSB Poëzieprijs voor Hier is de tijd. (1999) - Hughes C. Pernathprijs voor Dakruiters. (2001) - A. Roland Holst stipendium (oeuvre). (2006) - Jan Campertprijs voor Alles is nieuw (2006). Haar belangrijkste dichtbundels zijn: Stem onder mijn bed (1988). Hier is de tijd (1998). Dakruiters (2000). Alles is nieuw (2005).

Esther Jansma debuteerde in 1988 als dichteres met de bundel Stem onder mijn bed, waarin een soort archeologie van het eigen persoonlijk leven wordt bedreven en herinneringen aan overledenen in rationele gedichten worden opgeroepen. In 1999 werd de bundel Hier is de tijd bekroond met de prestigieuze VSB Poëzieprijs. Tegen die tijd waren Jansma’s gedichten tegelijk taliger en ironischer geworden. Afstandelijkheid en betrokkenheid gaan in haar poëzie heel goed samen, waardoor aan de ene kant kan worden nageplozen op welke manier wij praten en waarom aardappelen belangrijker zijn dan bloemen en aan de andere kant de beschavingsgeschiedenis onder het fileermes wordt gehouden en de brokstukken uit louter ellende en leed blijken te bestaan. Gestorven ouders en gestorven kinderen, gefantaseerde levenslopen, het voortschrijden van de tijd zijn thema’s die al haar bundels met elkaar gemeen hebben. Stromend water is voor haar als aarde, mensen kunnen worden als steen. Jansma vindt dat je moet ‘denken dat je een dichter bent nog voordat je een boek van jezelf in druk hebt gezien’. ( Website Koninklijke Bibliotheek -Nationale Bibliotheek van Nederland)

- 69 -


Tonnus Oosterhoff Tonnus Oosterhoff werd geboren in 1953 te Leiden en leeft en werkt in een klein dorp op het Groninger platteland. In 1990 ontving hij voor zijn poëziedebuut Boerentijger de C.Buddingh’-prijs. Voor De ingeland kreeg hij de Herman Gorterprijs. Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen, werd in 2003 bekroond met de tiende VSB Poëzieprijs. In 2001 creëerde hij een website met bewegende gedichten. De hele taalbehandeling in de gedichten is erop gericht stabiliteit van de betekenissen tegen te gaan. Dat wordt nog versterkt door handgeschreven toevoegingen in sommige gedichten, die soms dwars over de gedrukte versie heen lopen. Daardoor ontstaat een effect van voorlopigheid, veranderlijkheid en onbepaaldheid, alsof we als lezers getuige zijn van het ontstaansproces van de gedichten.

Astrid Lampe Astrid Lampe (Tilburg, 1955) woont en werkt in Utrecht. De Revisor is één van de eerste literaire tijdschriften die haar werk plaatsen. In 1997 verschijnt bij Querido de gedichtenbundel Rib, haar debuut, genomineerd voor de C.Buddingh’-prijs. Publicaties in diverse tijdschriften volgen. Na Rib komen er bij Querido de volgende bundels uit: De Sok Weer Aan ( 2000), De Memen Van Lare (2002), beide genomineerd voor de VSB-poëzieprijs. Voor Spuit je Ralkleur (2005) ontving Astrid Lampe in 2006 de Ida Gerhardt Poëzieprijs en in 2007 de Schrijversprijs der Brabantse Letteren. In april 2008 verscheen haar 5e bundel: Park Slope. ‘Mijn beste lezer valt. In deze hi-ha-wereld val ik als lezer, als schrijver, als mens zo herhaaldelijk en ongenadig dat je het gerust chronisch mag noemen. Ik ben welhaast een beroepsvaller, leg me ijverig toe, als een clown zo stoïcijns, als een stuntvrouw zo obsessief, op al die stadia van vallen: van struikelen, stotteren, haperen, blokkeren – mooi is dat – tot versnellen, met een rot vaart scheren langs, zweven yep, in glijvlucht en dan…met zo’n rotsmak ook neer, zo’n zeperd. Gevloerd, dood leuk, lijkt Jackass wel (never a dull moment): ik ben verkocht.’ (Yves T’Sjoen. Stem en Tegenstem. 2004)

- 70 -


Gerrit Kouwenaar Gerrit Kouwenaar (Nederland, 1923) wordt gerekend tot de belangrijkste Nederlandse dichters van na de Tweede Wereldoorlog. Dat blijkt alleen uit het feit dat hij naast talloze andere prijzen, ook de VSB Poëzieprijs kreeg en de P.C. Hooft-prijs. Zijn oeuvre bestaat inmiddels uit bijna achthonderd pagina’s gedichten (voor het grootste deel gebundeld in twee verzamelbanden). Er zijn in de loop der jaren talloze interviews met hem verschenen waarin hij de meest uiteenlopende dingen over de dichtkunst heeft gezegd. Het is zelfs niet overdreven te beweren dat het landschap van de Nederlandse poëzie er zonder zijn werk anders zou hebben uitgezien. Kenmerkend voor Kouwenaars invloedrijke poëzie is, dat zijn gedichten zich nadrukkelijk presenteren als dingen van taal. Poëzie is van woorden gemaakt, niet van gedachten, gevoelens of wat dan ook. Dit uitgangspunt neemt niet weg dat zijn gedichten vaak een ongelooflijke emotionele lading hebben, alleen al zijn laatste bundel totaal witte kamer, die ten dele een requiem is voor zijn overleden vrouw. Door Kouwenaars intense gebruik van wat je zou kunnen noemen het hele betekenisveld van woorden of uitdrukkingen trachten zijn gedichten de welhaast lichamelijke werkelijkheid of zoals hij zelf vaak schrijft het vlees, zo dicht mogelijk te benaderen. Het vlees wordt bij hem woord. Daarnaast zijn Kouwenaars talige onderzoekingen naar wat tijdsverloop is en wat het teweegbrengt ongeëvenaard. (Erik Menkveld. Boekbesprekingen.nl)

Anneke Brassinga Geboren 1948 te Schaarsbergen op de Veluwe, Nederland. 1967-1972 studie vertaalkunde Universiteit van Amsterdam Vanaf 1972 werkzaam als literair vertaler, vanaf 1984 als dichter en later ook essayist. Publiceerde acht dichtbundels en vier prozaboeken, alle bij uitgeverij De Bezige Bij. Met fotograaf Rikken schreef ze een brievenboek. “Ik geloof dat ik een surrealist ben en dat ieder gedicht mij zijn ‘regels en voorschriften’ dicteert. Een gedicht moet een voorlopige stelligheid belichamen, al is het maar een stelligheid van opgeworpen vragen. Citaten, al dan niet verbasterd, worden geïntegreerd in mijn eigen overwegingen en gewaarwordingen. Ik geloof dat alle poëzie andere, bestaande uitingen moet doen meeklinken.”

- 71 -


Roland Jooris Roland Jooris werd geboren te Wetteren in 1936. Naast poëzie publiceerde hij bijdragen over plastische kunst in talrijke tijdschriften en catalogi. In 1979 kreeg hij de Jan Campertprijs en in 2004 de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie. Zijn essaybundel Geschilderd of geschreven werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Provincies in 1996. Hij was conservator van het Roger Raveelmuseum van 1999 tot 2005. “Door het overtollige weg te schrijven tracht ik het gedicht een grotere geladenheid en zintuiglijkheid te geven. Mijn gedichten zijn eigenlijk naaktstudies. Ze lijken ontkleed in hun talige gestalte. Het zijn afgetrainde lichamen. Hun ascese is hun sensualiteit.”

Anton Korteweg Geboren 31 januari 1944 in het Noordbrabantse Zevenbergen. Hij studeerde van 1963 tot 1971 Nederlands en Algemene literatuurwetenschap in Leiden en was daar van 1971 tot 1977 leraar. Daarna was hij tot 1979 als wetenschappelijk ambtenaar Moderne Nederlandse Letterkunde verbonden aan de Leidse universiteit. Vanaf 1979 was hij hoofdconservator van het Letterkundig Museum in Den Haag, vanaf 1986 tot 2009 directeur. Hij debuteerde in 1971 met Niks geen Romantic Agony en publiceerde daarna nog een tiental bundels, waarvan de laatste, Ouderen zijn het gelukkigst in 2009 verscheen. In 1986 werd hij onderscheiden met de A. Roland Holst Penning. Met zijn poëzie streeft hij iets soortgelijks na als J.C. Bloem, 1887 1966: enkele essentiële dingen van het leven, van zijn leven, op zo’n manier te zeggen dat ze alleen van hem en van niemand anders kunnen zijn. Hij beschouwt poëzie als een poging tot een verhelderend gesprek, met zichzelf in de eerste plaats. Een steeds te herhalen plaatsbepaling. Want soms wil hij zien hoe het met hem gesteld is. Daarbij is de (troost van de) vorm van het gedicht van wezenlijk belang, met name de muzikaliteit ervan - ritme en klank. Voor het overige is hij van mening dat het leven een puntenslijper is, hij een steeds korter wordend potlood en zijn gedichten het slijpsel.

Leonard Nolens Leonard Nolens werd op 11 april 1947 geboren in Bree. Zijn gedichten hebben een opvallend persoonlijke, expressieve component. Zij stellen zich voor als de stem van een sprekende

- 72 -


persoon, en in dat opzicht doen zij een beroep op inleving en herkenning. Maar anderzijds is zijn poëtische wereld ook getekend door twijfel, wijst hij elke voorgeformuleerde houvast af en is zijn taalgebruik doordrongen van het besef dat de woorden hun eigen gang gaan, dat er vreemde stemmen in meespreken en dat ze beluisterd en vervormd worden op onbereikbare plaatsen.

Paul Demets Paul Demets (1966) is dichter, poëzierecensent voor De Morgen en onderzoeksassistent aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK, Hogeschool Gent). Hij schrijft vooral over poëzie en podiumkunsten. Hij publiceerde de poëziebundels De papegaaienziekte (Meulenhoff, 1999) en Vrees voor het bloemstuk (Druksel, 2002). Ook in 2002 publiceerde hij De wereld van Jan Fabre (Ludion). En in 2004 stelde hij de bloemlezing Behoud de begeerte (Lannoo) samen. Hij werkte mee aan de edities van de verzamelde gedichten van Paul Snoek (Lannoo/Atlas, 2006) en van Eddy van Vliet (De Bezige Bij, 2007). Hij werkt aan de biografie van de Vlaamse dichter, proza-auteur en schilder Paul Snoek (Meulenhoff/Manteau). In de poëzie van Paul Demets spelen lichamelijkheid, de spanning tussen werkelijkheid en verbeelding en het statuut van herinneringen een belangrijke rol. Herinneren blijkt een niet te voltooien werk te zijn. Het dient te worden aangevuld met (re)constructies. Tezelfdertijd kan men zich pas bevrijden van het gewicht van een verleden door het ‘door te werken’. Ook dat gegeven krijgt een plaats in de gedichten van Paul Demets. Over zijn poëzie schreef Yves T’Sjoen in zijn essaybundel De gouddelver (2005): ‘Paul Demets schrijft sterk gecondenseerde, prikkelende gedichten die uitnodigen tot associërend lezen en zoeken naar zingeving. Dit is een taalgerichte dichtkunst, poëzie waarin taal ruimte creëert, waarin een wereldbeeld, een levensfilosofie, een taalreflectie op een niet-dwingende manier en vaak ironisch worden verbeeld.’

Marjoleine de Vos Marjoleine de Vos (1957) is columnist en redacteur van NRC Handelsblad. Zij debuteerde in 2000 met Zeehond graag, in 2008 verscheen haar derde bundel Het waait. “Gevraagd naar de keuze tussen schoonheid en waarheid zou ik voor waarheid kiezen - maar dan wel een waarheid die niet kan bestaan zonder vorm, klank, muziek, zonder poëzie kortom.”

- 73 -


Rutger Kopland Rutger Kopland (Rudy van den Hoofdakker) is geboren in Goor op 4 augustus 1934. Hij studeerde geneeskunde in Groningen. Vanaf 1969 werkte hij op de afdeling biologische psychiatrie van de medische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1983 werd hij op deze afdeling hoogleraar. In de jaren ’70 kreeg hij als psychiater bekendheid door zijn essaybundel Het bolwerk van de beterweters. Zijn debuutbundel Onder het vee verscheen in 1966. Hij publiceerde dertien gedichtenbundels. Zijn meest recente publiceerde hij in 2004 en heet Een man in de tuin. Al jaren is Rutger Kopland één van de meest gelezen dichters van Nederland. Vertalingen van zijn poëziewerk verschenen in het Duits, Frans en Engels. Verschillende bloemlezingen uit zijn werk verschenen onder meer in Frankrijk, Finland, Noorwegen, Engeland, Italië, Polen, de Verenigde Staten en Israël. Voor zijn gehele oeuvre ontving Kopland in 1988 de P.C. Hooft-prijs. Voor zijn verdiensten op zowel wetenschappelijk als literair gebied ontving hij in 1999 een eredoctoraat van de Rijksuniversiteit Utrecht. Aanvankelijk waren de gedichten van Kopland tamelijk anekdotisch en ironisch, maar vanaf de jaren ’80 wordt zijn poëzie abstracter, ernstiger en dieper. Meer en meer concentreert de dichter zich op de grote, essentiële vragen van het bestaan: de tijdelijkheid ervan, de eindigheid, het verlies, het verlangen naar volmaakte geborgenheid en de afwijzing van de valse zekerheden waaraan die verlangende mens zich vasthoudt. Daardoor wordt het formuleren van verzen ook steeds meer een vorm van tasten in plaats van opschrijven. (Hugo Brems. Poëziezomer Watou. 2004)

Sylvie Marie Sylvie Marie werd in 1984 in Tielt geboren. Zij publiceerde poëzie in tijdschriften als Het Liegend Konijn en Poëziekrant. Ze is redacteur van Meander en het papieren literaire tijdschrift Deus ex Machina. Haar debuutbundel Zonder verscheen bij Vrijdag/Podium. Ze ontving in 2009 de Gouden Aap van Humo. Sylvie Marie schrijft in oprechte en sobere taal over onderwerpen die ze nog het meest uit haar naaste omgeving grijpt. De liefde tussen twee mensen, de verhoudingen binnen een gezin, het verlies

- 74 -


van een dierbare: grootse thema’s stelt ze het liefst in zo minimaal mogelijke taferelen tentoon. Haar eenvoudige taal is daarbij zeker niet eenduidig. Het enjambement is een van haar sterkste wapens om de taal naar haar hand te zetten

Erwin Mortier Erwin Mortier (1965) werd geboren in Nevele bij Gent en debuteerde in 1999 met de roman Marcel (1999), ondermeer bekroond met de Gerard Walschapprijs en de Van der Hoogtprijs. In 2005 verscheen Uit één vinger valt men niet, gedichten met foto’s van Lieve Blancquaert. De foto’s in deze bundel werden genomen in het voormalige Klooster van de Minderbroeders of “Freremineuren’ te Gent. Een jaar later zag van Mortiers hand Godenslaap het licht, dat alom als een belangwekkende roman werd ontvangen. De roman werd bekroond met de Ako Literatuurprijs 2009. Met Voor de stad en de wereld, de gedichten tot dusver, dat begin 2009 verscheen, blikt de schrijver terug op tien jaar arbeid als dichter. Kunst heeft voor Mortier tot taak het onvindbare, datgene wat verdwijnt, weggegooid of vergeten wordt, te huisvesten. Uit zijn werk spreekt vooral een grote bekommernis om het verleden en om de manier waarop ermee wordt omgegaan. Door iets op te schrijven wordt het niet enkel bezworen, maar wordt het ook mogelijk om er afstand van te nemen. Zo kan het voorbije bewaard worden zonder dat het de bewegingen in het heden belemmert. Het verleden is voor Mortier geen bron van onoverkomelijke nostalgie, en evenmin een pijnplek die uit het geheugen gebannen moet worden. Zo wijst de titel van zijn poëziedebuut, Vergeten licht (2001), op iets dat, hoewel het vergeten is, nog steeds vanuit het verleden oplicht. Met zijn fixatie op het verleden plaatst het sprekende ik zich tegenover het haastig evoluerende heden. (Lensen Jan. Kritisch lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur. 2002)

Jozef Deleu Jozef Deleu, in 1937 in Roeselare geboren, publiceerde poëzie, lyrisch proza en essays. Onder de titel Het gaat voorbij verscheen een omvangrijke bloemlezing uit zijn werk. Hij is samensteller van Groot Verzenboek en hoofdredacteur van Het Liegend Konijn, tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Hij stichtte ook de tijdschriften Ons Erfdeel en Septentrion en was er tot in 2002 hoofdredacteur van.

- 75 -


“Dichters moeten altijd opnieuw met de oude woorden de dingen benoemen, en met de kracht van suggestie het mysterie van het bestaan evoceren. Er is geen eenduidige manier om dit te doen. Ik waardeer veel soorten poëzie. Ze moet echter altijd meerduidig zijn, meertalig. Wie haar probeert te kooien, komt bedrogen uit. Poëzie gaat niet voorbij aan verwondering en aandacht voor wat de Nederlandse dichter Hans Lodeizen zo treffend ‘het innerlijk behang’ heeft genoemd.”

Bart Moeyaert Bart Moeyaert werd in 1964 in Brugge geboren. In november 1989 begint Moeyaert te werken voor uitgeverij Averbode, eerst als corrector, later als redacteur voor de kindertijdschriften van de uitgeverij. Van 1992 tot 1995 werkt hij als eindredacteur voor het jongerentijdschrift Top Magazine, nog steeds bij de uitgeverij Averbode. In 1995 werd Moeyaert schrijver van beroep. In 2002 werd hij docent Creatief Schrijven aan de afdeling Woordkunst van het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen.. Hij verhuisde na zijn studies in 1987 van Brussel naar Antwerpen, de stad waar hij op 26 januari 2006 voor de duur van twee jaar officieel stadsdichter is geworden, en waar hij sinds 2001 in de Stationsbuurt woont. In 2003 debuteerde Moeyaert als dichter met de bundel Verzamel de liefde. De thema’s uit zijn kinder- en jeugdboeken (liefde, verliefdheid, vriendschap, dood, eenzaamheid, onzekerheid) komen ook in zijn poëzie aan de orde. In heldere, toegankelijke taal weet de dichter op een voor ieder herkenbare en invoelbare manier de verschillende emoties te verwoorden. Juweeltjes van soberheid van taal met een diepgang aan emoties. Simpel en voorzichtig. Geïllustreerd met een pennetje, een schelpje, een steentje, een veertje en een plukje haar met strikje van de overleden hond Echo: voor Moeyaert voorwerpen met een speciale betekenis, zoals ook in de gedichten te lezen is. Voor jongeren vanaf ca. 13 jaar en voor volwassenen een poëziebundel over verliefdheid, liefde, verlaten en verlaten worden. In 2008 verscheen de bundel Gedichten voor gelukkige mensen. Zijn gedichten zijn ‘gebruiksvriendelijk’. Hij gebruikt geen moeilijke, archaïsche taal of woorden, zijn gedichten hebben geen ingewikkelde, onduidelijke zinsconstructies en bestaan niet uit de meest ingewikkelde patronen.

- 76 -


Dirk van Bastelaere Dirk van Bastelaere is geboren in Sint-Niklaas in 1960. In R.I.P. Tijdschrift voor Literatuur en Stijl (begin jaren 80) zijn volgens Hugo Brems en Dirk de Geest trouwens de bronnen te vinden van de Vlaamse postmoderne ‘stroming’ – een stroming die voor het eerst echt zichtbaar werd met de publicatie van het historische jubileumnummer van Yang uit 1990. In 1984 verscheen Vijf Jaar, Van Bastelaeres debuut. Later verschenen de bundels Pornschlegel en andere gedichten (1988), Diep in Amerika (1994) en Hartswedervaren (2000) – waarvoor hij de prestigieuze driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Poëzie kreeg. In december 2008 verscheen Hotel New Flanders, een omvangrijke bloemlezing van 60 jaar Vlaamse poëzie, tussen 1945 en 2005. Van Bastelaere maakte de 752 bladzijden dikke bloemlezing in opdracht van het Poëziecentrum, samen met Erwin Jans en Patrick Peeters. Dirk van Bastelaere breekt de categorieën van waarnemen en denken open om verborgen gebieden van bewustzijn bloot te leggen, keer op keer. In het gedicht raakt de taal van de symbolen en de overgeleverde beelden op drift. Wat Van Bastelaere wil doen in zijn poëzie is de taalsymbolen van de conventies, de vertrouwde taal van ideologie en cultuur kraken en afbreken. Hij wil taal vinden die zo dicht mogelijk bij het reële ligt: de wezenlijke, pijnlijke, verwarrende ervaring van het trauma.

Eddy van Vliet Eduard Léon Juliaan van Vliet werd op 11 september 1942 in Antwerpen geboren. Hij groeit op in een kleinburgerlijk milieu. Stadionstraat 83, Antwerpen. Een huis gelegen op de hoek van een straat op het Kiel. Voortuintje, garage. Maar dat huis zou een vindplaats, een broedplaats worden voor diverse gedichten. Eddy van Vliet studeert aan de Vrije Universiteit in Brussel, wordt er doctor in de rechten én licentiaat in zee- en luchtrecht. Hij heeft blijkbaar niet genoeg aan vaste grond, ook de zee en het luchtruim eigende hij zich (elegisch) toe. In 1965 wordt Van Vliet aan de Antwerpse Balie als advocaat ingeschreven. Om beurten is hij redacteur van Yang, Kentering en het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Van Vliet is vanaf 1964 aan een hele reeks publicaties toe en die hebben een duidelijk effect: ze zorgen voor een kettingreactie van bekroningen. Na de Reiner Prinsen Geerlingsprijs (1967) volgen de Arkprijs van het Vrije Woord (1971), de Jan Campertprijs (1975), de Prijs van de

- 77 -


Vlaamse Gids (1980), de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen (1988) en ten slotte de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie (1990). Het beste werk kondigt zich aan zodra de veertiger Van Vliet beseft dat zijn toekomst ook bestaat uit wat hij zich herinnert. In Jaren na maart (1983) schrijft Van Vliet zich een patent toe op de romantisch-elegische toon. Terwijl Van Vliet in De binnenplaats vooral het blijven en verdwijnen accentueert, legt hij in De toekomstige dief (1991) de nadruk op het spreken en het verzwijgen. Vanaf 1997 spreekt Van Vliet vaak over zijn poging een dichtbundel te schrijven over zijn vader. Een monument voor een ontrouwe vader. En toch rekent de zoon niet af met de vader. Hij heeft die vader nodig. Die vader moet hem zuurstof geven. Hij smeekt om mond-op-mondbehandeling. Dat de vader sterft terwijl de zoon nog aan het schrijven is: dat zorgt bij de scribent voor een mentale dijkbreuk, maar al schrijvend ervaart hij tevens een duw. Je hebt de indruk dat Van Vliet na zijn vaders dood onontkoombaar zijn binding met de vaderfiguur uitschrijft. De hoge spelinzet – de vader die de twaalfhonderd verzen zou lezen en becommentariëren – die is tot nul herleid. Die grote inzet kent dus zijn limieten. De zoon is drager van het monument dat hij de vader cadeau wilde doen. De ellips, zo uitgesproken aanwezig in zijn oeuvre, trok hij door tot in zijn dood. Hij zou zich laten verassen en die as zou in de uiterste uithoek van dit land worden verstrooid. (Gwy Mandelinck. Jaarboek Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde)

Gerrit Komrij Gerrit Komrij is geboren in Winterswijk 1944. Hij woonde twee jaar op Kreta en voorzag in zijn onderhoud door het geven van taallessen op een ‘frontistirion’. Hij keerde terug naar Amsterdam en in 1967 ging hij samenwonen met de graficus Charles Hofman, die nog zijn levensgezel is. Zijn debuut met eigen werk kwam in 1968 met de publicatie van zijn gedichtenbundel Maagdenburger halve bollen en andere gedichten. In 1979 publiceerde Komrij zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Komrij toonde een duidelijke voorkeur voor speelse gedichten. Een hoogtepunt in zijn literaire loopbaan werd de toekenning van P.C. Hooft-prijs 1993 voor zijn beschouwende proza. De Gouden Uil 1999 kreeg hij voor In Liefde Bloeyende. Gerrit Komrij ontving op 8 februari 2000 een eredoc-

- 78 -


toraat aan de universiteit van Leiden. Komrij is actief als dichter, romancier, bloemlezer, vertaler en essayist. Met zijn essays heeft hij vaak opzien gebaard. In zijn eigen poëzie is Komrij zijn uitgangspunten trouw gebleven.

Luchtspiegelingen (2001) heet zijn meest recente bundel, een titel die al meteen het thema van schijn, bedrog, illusie en maskers oproept. De vorm is een masker, dat de ondraaglijke naaktheid van het leven afschermt en tegelijk toont wat er verborgen is, wat gevreesd of verlangd wordt maar nooit bereikbaar is. (Hugo Brems. Poëziezomer Watou 2004)

Erik Spinoy Erik Spinoy is geboren in Aalst in 1960. Op het Sint-Jozef-KleinSeminarie van Sint-Niklaas kreeg hij onder meer les van de dichter Anton van Wilderode. Daarna studeerde hij Germaanse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en zette hij zijn opleiding voort aan de Universiteit van Wenen. In 1994 promoveerde hij op een proefschrift over de dichter Paul van Ostaijen en het sublieme. Hij doceert aan de Universiteit van Luik moderne Nederlandse letterkunde en literatuurwetenschappen. Zijn poëzie staat in de wereld, is een intellectuele en intelligente reflectie over de eigen tijd. Dat hij daarvoor put uit het cultureel verleden is evident: daar is het tijdsbegrip immers zeer relatief – vandaar ook de eeuwigheidsgedachte, de Faustiaanse ambitie niet te sterven en dus te dichten, aanwezig te zijn. Maar dat is ambivalent. De aanwezigheid is iets wat op het eerste gezicht duidelijk is – het is reëel. Spinoy overstijgt echter die realiteit: we worden geconfronteerd met woorden die naar een realiteit verwijzen maar die toch niet eenduidig representeren.

Ruth Lasters “Ik ben geboren in Antwerpen op 5 februari 1979. Een koude maandagavond was het. ‘Het moet ergens geweest zijn tussen niet vroeg meer en nog niet heel laat,’ zei mijn moeder toen ik haar naar het uur van mijn geboorte vroeg. Sindsdien beeld ik me wel eens in dat ik geboren ben precies op de seconde van het aanspringen van de lantaarns.” Zij studeerde Romaanse in Brussel, vertoefde een tijd in Madrid,

- 79 -


woonde even in Gent en kwam uiteindelijk terug naar de Scheldestad waar zij, naast schrijven, les geeft. Zij debuteerde in 2006 met de roman Poolijs bij Meulenhoff/Manteau. Haar poëziebundel Vouwplannen verscheen in september bij dezelfde uitgeverij. Zij werd door de redactie geselecteerd voor

Mooie jonge honden, nieuw Vlaams literair talent. Ruth Lasters is redactielid van De Brakke Hond sinds september 2006. Zij won de Debuutprijs 2007. “Schrijven is bij mij simpelweg ontstaan uit een waanzinnige crush op woorden, op het mechanisme van taal. Toen ze mij zeiden dat het alfabet slechts zesentwintig letters telt, werd ik wantrouwig want mijn moeder las mij elke avond hele boeken M.G. Schmidt en Dahl voor en die zinnen bleven maar komen en steeds weer duizelingwekkend van elkaar verschillen, dus zesentwintig letters, dat moest één van die vele dingen zijn die ze je proberen wijs te maken als kind. Het alfabet, zo’n bijna belachelijk karig instrument dat ongelooflijke combinatiemogelijkheden biedt. Dat daagt mij elke dag uit. Daar ben ik helemaal voor gevallen”. (www.ruthlasters.be)

Miriam Van hee Miriam Van hee (Gent, 1952) is dichteres en slaviste.

Winterhard 1988 werd bekroond met de Jan Campertprijs. Achter de bergen 1998 kreeg de driejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap. Recent verschenen vertalingen in boekvorm van haar werk in het Engels, Duits, Frans, Spaans en Russisch. ‘Het overheersende principe is dat van de verandering in al haar gedaanten. (…)Het is precies dat letterlijke en figuurlijke pendelen tussen beweging en stilstand, dat de dichteres haar grondstof bezorgt.’ (Ilse Logie. 1996) ‘Door subtiel gebruik te maken van woorden en hun meerdere, soms contrasterende betekenissen, roept Van hee een gevoel van menselijk tekort op. Haar poëzie is er een van wankelmoedigheid, zoals de wereld kantelt en het ik wankelt. Voortdurend balancerend op de grens van spreken en zwijgen.’ (Yves T’Sjoen. 2007) ‘Het wachten en het langzame zijn op een paradoxale wijze verbonden met het vluchtige en futiele van het leven. Van hee cultiveert

- 80 -


deze twee dingen (wachten en traagheid) als een mogelijke, en wellicht de beste, invulling van een mensenleven. (…) Als het wandelen en het wachten behalve anekdotisch ook als metaforen voor het leven kunnen gelezen worden, dan kun je ze vaak ook lezen als metaforen voor de poëzie zelf. De poëzie is dan een vertragingsmanoeuvre.’ (Elke Brems. 2008)

Philip Hoorne Philip Hoorne (1964) is dichter, schrijver, publicist, recensent en bloemlezer. In december 2009 verscheen de compilatiebundel Grootste Hits! De Jaren Nul, met het allerbeste uit zijn dichtbundels Niets met jou (2002 - nr. 1 in de Sandwichreeks onder redactie van Gerrit Komrij), Inbreng nihil (2004) en Het ei in mezelf (2005). Zijn gedichten zijn begrijpelijk maar intrigerend, beeld-, klankrijk en ritmisch, intelligent en niet zelden humorvol. Centraal staat de mens - de ‘ik’ -, met al zijn gaven, rariteiten en gebreken in een op zijn kop gezette werkelijkheid. Een criticus noemde het werk van Hoorne Hoorniaans en dat is de enige juiste kwalificatie. In 2007 maakte Philip Hoorne zijn prozadebuut met de hilarische verhalenbundel Het vlees is haar. Prompt werd hij bedacht met het koosnaampje ‘de nieuwe Brusselmans’.

Antoine de Kom Antoine de Kom (Den Haag, 13 augustus 1956) is een Nederlandse dichter en zoon van de Surinaamse nationalist Anton de Kom. Antoine de Kom woonde van 1966 tot 1971 in Paramaribo. Hij studeerde medicijnen aan de Universiteit Utrecht en werkt als psychiater aan het Pieter Baan Centrum. Allerlei vormen van contrastwerking bepalen de stijl van De Koms poëzie: de antithese, de paradox, parallelle constructies die inhoudelijk of formeel elkaars tegengestelde vormen, verschuivingen die andere betekenissen opleveren, de meerduidigheid van woorden, de dubbelzinnigheid. De titels van zijn bundels maken dat al duidelijk, Zebrahoeven wel op de meest complexe wijze. Het wit en zwart van de zebra maken het contrast dat voor het Caraïbisch gebied en voor de dichter zelf (‘kwart zwart’) zo’n belangrijke rol speelt en dat op veel plaatsen in zijn poëzie weerkeert.

- 81 -


Luuk Gruwez Luuk Gruwez (Kortrijk, 9 augustus 1953) woont sinds 1976 in Hasselt waar hij tot 1995 werkzaam was in het kunstonderwijs. Hij brak voor het eerst door met de dichtbundel De feestelijke verliezer (1985). Daarop volgen de bundels Dikke mensen uit 1990 en Vuile manieren uit 1994 en die werden meermalen bekroond. In 1996 verscheen Bandeloze gedichten, een ruime bloemlezing van herziene gedichten uit de periode voor Vuile manieren. In 1993 neemt Gruwez deel aan het Groot Dictee van de Nederlandse Taal in Den Haag en eindigt hij tweede, waardoor hij in de categorie Bekende Vlamingen en Nederlanders nog steeds geboekstaafd staat als de beste deelnemer ooit. Pas sinds 1992 publiceert Gruwez ook min of meer autobiografisch proza o.a.: Het bal van opa Bing (1994). Eind 1998 verschijnt Het land van de wangen . In 2008 verschijnt ten slotte Lagerwal, een poëziebundel die op algemeen gejuich wordt onthaald. Met onder meer zes gedichten in het Groot Verzenboek van Jozef Deleu en acht in Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19e t/m de 21ste eeuw geldt Gruwez als een van de meest gebloemleesde dichters in het Nederlandse taalgebied. (www.luukgruwez.be) “Waarschijnlijk ben ik, in de traditie van de romantiek, met een meer dan gemiddeld verwelkingssbesef uitgerust. Maar mijn fascinatie voor alle lijfelijke consequenties van het overlijden maakt van mij een nogal naturalistisch aangelegd romanticus. Wat mij interesseert is namelijk romantiek met een torn erin. Uitgelopen mascara. Niks geen serafijns gezweef, maar slachthuisretoriek, het geschreeuw van varkens, vlak voor en terwijl zij gekeeld worden. Poëzie: daar horen wij ons slachtafval, onze lompen, de zakdoeken met al ons snot en met al onze tranen in te gooien, ons oudemensjesverdriet, en ja, dus ook de dood. Daar raakt de poëzie juist vol van. Zij zweert niet bij wat leuk is. Zij kickt niet op wat sprankelend is. Zij vindt wat niet leuk is veel leuker. Zij is tevreden met ontevredenheid en begint te glanzen bij elk rampje dat haar ten deel mag vallen”. (Luuk Gruwez. Pizza Peperkoek, het gedichtendagessay. 2009)

Willem Jan Otten Willem Jan Otten is geboren in Amsterdam in 1951. Hij groeide op in een milieu waar muziek een belangrijke rol speelde. Hij is getrouwd met de schrijfster Vonne van der Meer.

- 82 -


Debuteert als dichter in 1973 met Een zwaluw vol zaagsel; ontvangt voor die bundel de Reina Prinsen GeerligsPrijs 1972. Wordt in 1981 laureaat van de Herman Gorter-Prijs voor zijn dichtbundel Ik zoek het hier. Werkt in 1982 als dramaturg bij Toneelgroep Baal, hij maakt vertalingen en liedteksten tot 1984. In 1994 verschijnt een bloemlezing uit eigen werk Het was missen op het eerste gezicht. Hij ontvangt in 1999 de Constantijn Huygens-Prijs voor gehele oeuvre en treedt officieel toe tot de rooms-katholieke kerk. Publiceert Verzamelde gedichten 1970-1991 (Eerdere gedichten). In 2009 verschijnt een nieuwe dichtbundel Welkom. “Laat ik een vergelijking maken met de mystiek, als dat geoorloofd is voor een a-mystisch iemand als ik. Het erfprobleem van de mystiek is dat van de ontvankelijkheid, van de genade. De hele pedagogiek van het geloof draait erom dat je moet loslaten om te krijgen, sterven om te leven, derven om te beërven. Bij poëzie is het net zo: van mijn essays of romans ben ik vrijwel alles vergeten maar van elk gedicht dat ik geschreven heb, herinner ik mij dat ze een uitdrukking waren van een zekere ontvankelijkheid. Het niet te kopen ding van de poëzie is ontvankelijkheid; eigenlijk valt een gedicht je alleen toe als je niet aan poëzie denkt.”

Hugo Claus Hugo Claus werd op 5 april 1929 in het Brugse Sint-Janshospitaal geboren en overleed op 19 maart 2008 in het Antwerpse Middelheim ziekenhuis. Van alle Vlaamse auteurs werd zijn werk het vaakst vertaald. In 1947 vestigde Claus zich in Oostende. Hij schreef er zijn eerste gedichtenbundel Kleine reeks. Na zijn legerdienst vertrok de schrijver eind 1950 voor lange tijd naar Parijs en Rome. Pas in 1955 kwam hij terug naar België. In ruim een halve eeuw verschenen meer dan 150 publicaties van hem. Zijn meest bekende gedichtenbundels zijn Een Huis dat tussen Nacht en Morgen staat (1953), Oostakkerse gedichten (1955), Een geverfde ruiter (1961), De Wangebeden (1973), Van horen zeggen (1970) en Heer Everzwijn (1970). Voor De Sporen (1993) kreeg hij de prestigieuze VSB Poëzieprijs. In 2001 werd hij gelauwerd met de Prijs voor Europese Poëzie van de stad Munster voor zijn tweetalige werk Gedichte. Met vier Staatprijzen en de Prijs der Nederlandse Letteren is Hugo Claus de meest gevierde van alle Nederlandstalige auteurs.

- 83 -


Claus schrijft poëzie vanuit het woord. In De Oostakkerse gedichten (1955), de bundel waarmee hij definitief doorbrak, staat een vers dat al de kern uitmaakt van zijn dichterschap: ‘woorden openen de beschouwing als messen de huid’. De woorden staan niet aan het begin van de beschouwing, maar zij snijden de beschouwing open. Creatief, verrassend en met een diep intuïtief inzicht gehanteerd, kerven de woorden in de abstracties en laten die bloeden. Daardoor tonen zij het kwetsbare leven dat eronder zit. De kracht van de poëzie van Claus zit niet in de diepte van gedachten, niet in een bijzonder verfijnde waarneming of in een delicaat gevoelsleven, maar in de taal. (Hugo Brems. Poëziezomer Watou. 2004)

Stefan Hertmans Stefan Hertmans is geboren in Gent op 31 maart 1951. Hij studeerde Germaanse Filologie in Gent. Hij was actief als jazzgitarist. In 1990 werd hij docent aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent. Voor tal van Noord- en Zuid-Nederlandse tijdschriften schreef hij bijdragen en in 1987 werd hij redacteur van Yang. Van 1993 tot 1996 was hij redacteur van De Gids. De dichtbundel Muziek voor de overtocht werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Naar aanleiding van deze bundel werd Hertmans in 1995 de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie (vroegere Staatsprijs) toegekend. Zijn bundel Goya als hond (Meulenhoff 1999) werd opnieuw genomineerd voor VSB Poëzieprijs. Bij de eerste Landelijke Gedichtendag januari 2000 in Nederland werd één van de gedichten uit deze bundel Eerste verlies bekroond als “beste gedicht van het afgelopen jaar”. Najaar 2002 werd de bundel bekroond met de vierjaarlijkse Maurice Gilliamsprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde. Naast poëzie schreef hij nog drie romans, twee verhalenbundels en vijf essayboeken. Het vroege werk van Hertmans wordt gekenmerkt door het zoeken naar tegenstellingen en vooral naar de breuklijnen daartussen, zoals die tussen stilstand en verandering, concreet en abstract. In later werk, zoals in de poëziebundel Zoutsneeuw (1987), blijven die tegenstellingen een rol spelen, maar wordt zijn poëzie toegankelijker en breder, en vooral gestructureerder. Uiteindelijk worden de tegenstellingen in het ‘ik’ opgeheven, omdat ze daarin samenkomen. Ironie is een belangrijk stijlmiddel in Hertmans werk, zowel in zijn proza als in zijn poëzie. Mythologische symbolen van zuiverheid worden geplaatst tegenover een alledaagse, banale vermaaksvorm, zoals de disco: Het narrenschip (1990), Verrassingen (1991). (G.J. van Bork. Nieuw. januari 2006) - 84 -


- 85 -


- 86 -


- 87 -


Robert Devriendt °1955, Brugge; woont en werkt in Brugge en Zwevezele. Robert Devriendt maakt visuele collages, of eerder filmische montages, samengesteld uit sequenties van kleine schilderijen. Miniatuurafbeeldingen hangen naadloos naast elkaar, zonder ogenschijnlijk direct verband tussen de verschillende voorstellingen. Dit ontstaat pas door middel van associatie wanneer verschillende geschilderde fragmenten samengevoegd worden tot sequenties. Het geheel suggereert bij de toeschouwers een subjectief verhaal, vaak met mysterie en suspense door de fragmenten met een seksuele of gewelddadige ondertoon. Het verloop of de betekenis van de verhalen zijn echter onsamenhangend, alhoewel alle voorstellingen uit de dagelijkse realiteit komen of opvallen door hun alledaagsheid. De montage van de fragmenten en de illusionistische kwaliteit van een verfijnde schilderstechniek spelen een belangrijke rol in dit onderzoek naar de werking van de interpretatie van beelden. Het verlangen dat rond de beelden hangt en het verwachtingspatroon om een verhaal te ontdekken zijn beide even prominent aanwezig en versterken elkaar onderling. Het werk van Robert Devriendt was recent te zien in het Musee des Beaux-Arts in Tourcoing, het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle (2009), het MARTa Herford (2008) en het Chateau d’Oiron (2005) en op de groepstentoonstellingen ‘The State of Things’ in het PSK Brussel en ‘Fading’ in het Museum van Elsene. Devriendt toont verschillende series in het kader van ‘een kleine ritselende revolutie’. In het Grootseminarie toon hij het vijftiendelige Le Chasseur de fétiches en in de Jeruzalemkapel drie werken: Le Nouveau Rituel, Una Storia Complicata en een nieuwe sequentie.

Lothar Hempel °1966, Keulen; woont en werkt in Berlijn. Lothar Hempels praktijk is een van de meest rijke en complexe binnen de hedendaagse kunstscène. Zijn installaties zijn een combinatie van schilderijen, tekeningen, collages, foto’s, sculpturen en video’s, die samen een soort van fascinerend rekwisietentheater creëren. Hij transformeert de tentoonstellingsruimte tot een bühne,

- 88 -


waar de bezoeker een acteur wordt in een verhaal vol referenties en contradicties. Hempel hanteert visuele metaforen die tegelijkertijd simpel en zeer complex zijn door het gebruik van herkenbare beelden en gevonden objecten. Ze beelden herinneringen en gevoelens uit, feiten en mythes, gedachten, verwijzingen en existenties, die overlappen en samenwonen, vruchtbaar of steriel zijn. De emotionele reacties die zijn werk oproept, stellen morele, ideologische en ethische kwesties in vraag en verwijzen vaak naar het falen van utopieën zoals het socialisme en het modernisme. Met zijn poëtisch en transcenderend theater creëert Hempel een psychologische toestand tussen bewustzijn en droom, die ons uitnodigt om onze visie op hedendaagse realiteiten te herbekijken en onze eigen rol te bedenken. Lothar Hempels werk werd recent getoond op Beaufort 03 in Blankenberge. Hij had solotentoonstellingen in le Magasin, CNAC Grenoble; The Douglas Hyde Gallery, Dublin; het ICA London en het Dallas Museum of Art. Hij nam deel aan de Biennale van Athene, de Biennale Estuaire Nantes-Saint-Nazaires, Eastside Projects in Birmingham, 7th Gwangju Biennale in Korea,... Voor het indrukwekkende perspectief van de pandgang van het Grootseminarie stelt Lothar Hempel een nieuwe dubbele spiegelsculptuur op.

Henri Jacobs °1957, Zandoerle, Nederland; woont en werkt sinds 1992 in Brussel. In zijn tekeningen, foto’s, wandtapijten en schilderijen exploreert Henri Jacobs met grote concentratie alle mogelijke vormen: geometrische en organische, beschrijvende en benoemende. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Het gebruik van afbeeldingen zoals tafels, stoelen, roosters, vloeren, vensters en deuren doet vaak denken aan de Italiaanse Renaissance en aan illusionistische raadsels. Jacobs schildert symbolische ruimtes die het decor vormen voor existentiële levensvraagstukken: over geboorte, dood, seksualiteit, consumptie en secretie. Zijn werk was recent te zien in het Centraal Museum Utrecht (2008-2009) en in het van Abbemuseum Eindhoven (1991).

- 89 -


In het Grootseminarie toont Henri Jacobs een reeks van honderd recente Journaaltekeningen 2007-2010. De journaaltekeningen vormen een fascinerend aspect binnen zijn artistieke praktijk. In een impulsief procédé herwerkt en transformeert hij wat hem visueel of inhoudelijk opvalt of treft tot caleidoscopische visuele patronen en structuren. De motieven kunnen zowel betrekking hebben op kunst, het alledaagse als politiek.

Koo Jeong-A °1967, Seoul, Korea; woont en werkt in Londen. In haar interventies en installaties ontwerpt Koo Jeong-A een tentoonstellingsplek waarin ze op zoek gaat naar de gunstigste vorm voor de plaatsing van haar vaak uiterst fragiele en voorbijgaande objecten. Koo Jeong-A’s composities zijn vaak diepgeworteld in haar droomwereld. Ze werkt met associaties, maar dan in sculpturale vormprincipes, die even delicaat en vluchtig schijnen te zijn als dromen en denkbeelden. Op haar subtiele, meditatieve en sobere manier laat de kunstenares haar voorwerpen over aan hun banaliteit, eerder dan ernaar te streven ze waardevoller te laten voorkomen. Hun positionering binnen een bepaalde plek of ruimte vormt het belangrijkste element. In haar werk spelen logische relaties en verhoudingen tussen vergankelijke vormen en voorbijgaande associaties een rol, vaak met een ecologische of klinische ondertoon. Zo creëert ze landschappen waar de dingen onderling van elkaar afhankelijk zijn en elkaar in een fragiel evenwicht houden. Koo Jeong-A’s werk was te zien in het Centre de l’ile de Vassiviere, in het Samsung Museum of Art Seoul, het Aspen Art Museum in Colorado (2007), Portikus in Frankfurt en het Centre Pompidou in Parijs (2004). Recent nam ze ook deel aan groepstentoonstellingen als Eurasia, MART Trento, Gods & Goods, Villa Manin, de biënnale van Sydney (2004) en de biënnale van Venetië (2003). Voor ‘een kleine ritselende revolutie’ presenteert Koo Jeong-A twee installaties: in de Jeruzalemkapel het werk Bleeding Lace, 2010 en in het Bruggemuseum-Gezelle de installatie Writer’s Observatorium, 2010.

- 90 -


Gabriel Kuri °1970 Mexico City; woont en werkt in Mexico City en Brussel. Voor zijn sculpturen verzamelt Gabriel Kuri alledaagse objecten, vaak triviale dingen, die hij betekenis geeft of ontneemt. Door zeer gewone objecten uit de consumptiemaatschappij te isoleren, uit te vergroten en te vervormen, door ze samen te brengen met andere voorwerpen, ontwerpt hij een nieuwe context en betekenis. De kunstenaar verkent thema’s als economische structuren en culturele identiteit, zowel binnen de zones van de westerse consumptiemaatschappij als in die van de overlevingseconomieën in de periferie, en legt ervaringen op een poëtische manier vast. Kuri’s werk biedt een hybride dialectische kunstvorm, op de grens tussen het concrete en het conceptuele. Het werk van Gabriel Kuri werd recent getoond in toonaangevende groepstentoonstellingen zoals de afgelopen 5de biënnale van Berlijn (2008), ‘Brave New Worlds’ in het Walker Art Center Minneapolis, ‘Unmonumental’, de openingstentoonstelling van het New Museum in New York (2007) en ‘All That Is Solid melts Into Air’, een organisatie van MuHKA op locatie in Mechelen. In het Hospitaalmuseum – Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie presenteert hij een recente sculptuur: Concrete Pie (2009) en twee nieuwe contextgebonden installaties.

Willem Oorebeek °1953, Pernis – Rotterdam; woont en werkt in Brussel Willem Oorebeek is een kunstenaar met een grote fascinatie voor het gedrukte woord en beeld. Zijn werk uit de jaren 1970 en 1980 was het resultaat van een zelfverkozen isolement, maar de laatste twee decennia vond hij een manier om zijn analytische blik te richten op hoe beelden zich in de samenleving manifesteren. Gedrukte beelden vormen vanwege de enorme circulatiesnelheid een parallelle werkelijkheid, die een eerste natuur dreigt te worden. Willem Oorebeek stelt sinds de jaren 1980 tentoon in groeps- en solotentoonstellingen in galeries, musea en kunstruimtes als Witte de With, Rotterdam; NICC, Antwerpen; en S.M.A.K, Gent. In 1997 was hij samen met Aernoud Mik geselecteerd voor het Nederlandse paviljoen op de biënnale van Venetië.

- 91 -


Door ingrijpende samenwerkingsprojecten met uiteenlopende kunstenaars als Jochen Schmith, Koenraad Dedobbeleer, Joëlle Tuerlinckx en Aglaia Konrad is een duidelijk zicht op zijn werk eerder complex en niet eenvoudig te benoemen. Deze complexiteit kwam onder andere tot uitdrukking in de tentoonstelling ‘MONOLITH, once or many’ in Culturgest, Lissabon in 2008. Voor ‘een kleine ritselende revolutie’ brengt Willem Oorebeek een aantal werken samen die nooit eerder samen werden getoond. Monochromes, Echos & BLACKOUTS vormen in het Bruggemuseum – Gezelle de strategische middelen om te reflecteren over de gedrukte, historiserende en beeldvormende ‘Gestalt’ van een nationale bekendheid. In het Grootseminarie toont hij zijn DOT SCREEN WALL, wall paper, 2009.

Walter Swennen °1946,Brussel; woont en werkt in Antwerpen. Walter Swennen is een schilder die begaan is met definities of voorstellingen: zowel in woorden, gebaren als symbolen. De kortsluiting tussen woord en beeld voltrekt zich in het geschilderde oppervlak met herkenbare en speelse motieven. Deze plukt hij veelal uit de massamedia, de populaire cultuur van collectieve, algemeen gekende tekens. Als een bricoleur assembleert hij al schilderend of tekenend de motieven uit zijn wijdvertakt depot, waarin hij op een secure en zorgvuldige manier monteert, abstraheert en hervertaalt. Swennen dribbelt in de zichtbare werkelijkheid met ontwapenende en sterk vervreemdende constellaties, waarin de visuele associaties met ironie en humor als goedlachse raadsels aan het oog verschijnen. De artistieke productie van Walter Swennen is stilistisch niet vast te pinnen en blijft uniek binnen de Belgische kunst. Hij conceptualiseert het leven tot schilderijen die sterk tot de herinnering en de verbeelding spreken, maar die ook evenzeer verhandelingen zijn over de artistieke praktijk van het schilderen. Achter de verleiding van de geverfde of getekende herkenbaarheid schuilt een wereld van poëzie, verwondering en zachte ‘tegen-antwoorden’ op de kunst van vandaag. Walter Swennen is een van de bekendste kunstenaars van het land. Zijn artistieke activiteit gaat terug tot midden de jaren 1960. Zijn werk was al in zeer veel individuele en groepspresentaties in binnen- en buitenland te zien. - 92 -


In het Arentshuis toont Walter Swennen enkele nieuwe en recente schilderijen.

Anne-Mie Van Kerckhoven °1951, Antwerpen; woont en werkt in Antwerpen. Anne-Mie Van Kerckhoven is sterk geïnteresseerd in de relatie tussen kunst, wetenschap, politiek en maatschappelijke thema’s. In de vroege jaren 80 leidde een fascinatie voor mentale processen haar naar een benadering van de wetenschappelijke wereld. Ze werkte lang voor het Laboratory for Artificial Intelligence in Brussel, waar de functies van het menselijke brein onderzocht en gereconstrueerd werden. Daar onderzocht ze het moeilijk toegankelijke terrein van het onbewuste. Vanaf dan plaatste ze zich in een herleefde spirituele traditie waarin wetenschappers en kunstenaars samenwerken en een meer humane maatschappij tot stand trachten te brengen. AMVK’s onderwerpen bevinden zich vaak op de grens van het toelaatbare of de ‘normaliteit’. Haar multimedia-installaties vertonen een fel gebruik van kleur en brute technologische materialen, die de kijker in een compromitterende positie kunnen brengen. AMVK bekijkt het obscene in de maatschappij vanuit een vrouwelijk standpunt. Sinds 1995 werkt ze met beelden waarin vrouwen een sleutelrol spelen, zich afvragend waaruit pornografisch plezier bestaat. Haar agressieve beelden drijven op nihilisme. Toch weigert ze een moraliserend standpunt in te nemen. Er werden meerdere monografische tentoonstellingen aan het werk van AMVK gewijd, onder andere in het MuHKA in Antwerpen (1999), in de Kunsthalle in Bern (2005) en twee tentoonstellingen na een werkverblijf in Berlijn (2006-2007). Een daarvan reisde naar verschillende kunstinstellingen in binnen- en buitenland. AMVK nam deel aan de groepstentoonstelling ‘Dream Extensions’ in het S.M.A.K. in Gent (2004). Haar werk werd voorgesteld in New York (2005), Parijs (2006) en in Italië op Manifesta 7 (2008). In 2011 organiseert The Renaissance Society in Chicago een overzicht van haar werk. In de Sint-Annakerk toont Anne-Mie Van Kerckhoven in een speciaal presentatiemeubilair de tekeningencyclus ‘Zeven keer vallen per dag’. Ze tekende deze tussen 17 mei en 9 juli 2005 in het Belfort in Brugge in het kader van de tentoonstelling ‘Tussen Huid en Orgasme’. - 93 -


- 94 -


Colofon ‘een kleine ritselende revolutie’ Poëzie in dubbeltijd 23 januari – 23 mei 2010

Locaties Bruggemuseum – Gezelle, Bruggemuseum – Volkskunde, Jeruzalemkapel, Sint - Annakerk, Grootseminarie, Hospitaalmuseum – Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie, Arentshuis Algemeen concept en selectie poëzie Gwy Mandelinck Hedendaagse beeldende kunst Dirk Snauwaert & Wiels Centrum voor Hedendaagse Kunst Brussel Vormgeving Koen Van Synghel Concept audio-visuele aanbreng poëzie Dirk Roofthooft uitvoering video Dirk Roofthooft, Geert De Vleesschauwer Productie Brugge Plus vzw en Musea Brugge met medewerking van Openbare Bibliotheek Brugge Grafische vormgeving Tonijn.net, Antwerpen Druk Print & Media Partner, Brugge Tekstchirurg Mia Verstraete Fotografie Jan Termont, Cel Fotografie Stad Brugge Met dank aan de Stichting Adornes (Jeruzalemkapel), de Kerkfabriek Sint-Anna, Onze-Lieve-Vrouw ter Potteriekerk en het Grootseminarie voor hun gastvrijheid. Met steun van de Vlaamse overheid, Vlaams Fonds voor de Letteren, KBC, Eandis, De Lijn en NMBS Mediapartners: Klara en De Standaard www.dubbeltijd.be Brugge Plus vzw - Wollestraat 53, 8000 Brugge T +32(0)50 44 20 02 info@bruggeplus.be www.bruggeplus.be Wettelijk depot: D/2010/11.728/1

- 95 -



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.