BASISPUNTEN
ORGANISATIE 4-TEGEN-4
1.5.
Begeleiden van voetbalvormen
2. 4 tegen 4: de praktijk
Loopt het, lukt het en leert het? Wie een voetbalvorm begeleidt, kan aan de hand van die vragen snel het spel overzien. 1.
De eerste vraag die de begeleider zichzelf stelt is: Loopt het? Geef de spelers eerst even de tijd om de bedoelingen en de regels van het spel te begrijpen. Ga pas handelen wanneer het na verloop van tijd niet blijkt te lopen. Kijk goed wáár het misgaat en probeer dit op te lossen. Af en toe zullen spelers met opzet regels overtreden om de grenzen van de begeleider af te tasten of omdat ze het spel per se willen winnen - er zijn in een groep altijd voetballers die moeilijk kunnen omgaan met verlies. Het is ook mogelijk dat een speler er met zijn gedachten niet bij is en dat hij het spel niet onder de knie krijgt vanwege een tekort aan concentratie. In dat geval is het goed als begeleider eens contact te zoeken met de ouders.
De kleinste voetbalvorm waarin de teamfuncties aanvallen, verdedigen en omschakelen alle aan bod komen. Dát is in een notendop de beste omschrijving van 4 tegen 4. Geschikt voor zowel pupillen, junioren als senioren. De extra voetbalactiviteit is dikwijls makkelijk te organiseren. Verderop in dit hoofdstuk wordt beschreven hoe één persoon een 4 tegen 4 toernooi onder zijn hoede kan nemen dat anderhalf uur duurt en waaraan 16 tot 100 voetballers meedoen.
2.1
Leeftijden die zoveel mogelijk overeenkomen en vaardigheden die zoveel mogelijk overeenkomen. Díe ingrediënten binnen een groep jeugdvoetballers vergemakkelijken de taak van een spelbegeleider om gelijkwaardige viertallen samen te stellen. Het is dus zaak rekening te houden met gelijke leeftijden. Deel de groep op basis van leeftijd eventueel in tweeën. Stel bijvoorbeeld een groep samen van oudere spelers en een groep van jongere spelers. Dan ontstaat de situatie waarin twee toernooien kunnen worden gespeeld, bijvoorbeeld een voor twintig jonge spelers en een voor twintig oudere spelers.
Waarom loopt het spel niet? De oorzaak is vaak moeilijk te bepalen. De begeleider zal hierin ervaring en behendigheid moeten opdoen. Het is in elk geval belangrijk dat de begeleider de gedrags- en spelregels duidelijk uitlegt en ook controleert. 2.
De tweede vraag die de begeleider zichzelf stelt is: Lukt het? De regels zijn duidelijk, maar kunnen de spelers nu de spelbedoeling realiseren? Slaagt de voetballer er bijvoorbeeld in om te scoren? Lukt het niet om te scoren, dan kan de begeleider het doel groter maken of de afstand tot het doel verkleinen. De veranderingen die de begeleider aanbrengt in de organisatie, staan voortdurend in het teken van de spelbedoeling. Als de spelers (doel)punten weten te maken, is de kans groter dat ze plezier hebben. Bij mik- en scoorvormen moeten bijvoorbeeld gemiddeld vijf van de tien pogingen raak zijn. Zijn er maar drie van de tien raak, dan is de schietafstand te groot. Zijn er acht van de tien raak, dan is de schietafstand te klein. Het kan dus te veel en te weinig lukken.
3.
De derde vraag die de begeleider zichzelf stelt is: Leert het? Zijn de regels bekend en wordt de spelbedoeling gerealiseerd, dan luidt de vraag of de deelnemers het nodige leren binnen het spel. Krijgen ze de bedoeling van een bepaalde partijvorm bijvoorbeeld beter in de gaten wanneer iemand echt vrij staat? Of leren ze in een mikvorm een goede positie in te nemen ten opzichte van de bal, zodat er meer pogingen raak zijn? In eerste instantie bekijkt de begeleider of de betere voetballer nog wat kan leren, dus of de situatie voor hem uitdagend genoeg is. Maar ook de gemiddelde en mindere spelers moeten wat kunnen leren om gemotiveerd te blijven.
Deelnemers
2.2
Begeleiding De technisch jeugdcoördinator van de vereniging neemt ruimschoots op de tijd de activiteiten door met de begeleiders. Iedereen weet wat zijn taak is, iedereen weet wat er van hem wordt verwacht en iedereen gaat op de betreffende dag goed voorbereid aan de slag. De begeleiding geeft zoveel mogelijk duidelijkheid aan de spelers. Maak schema’s in kleur, bijvoorbeeld een geel schema voor de jonge spelers en een wit schema voor de oudere spelers. De toernooien kunnen worden gespeeld op één veld. In dat geval treden eerst de jonge voetballers aan en hebben de oudere spelers rust, waarna de situatie wordt omgedraaid. Het is ook mogelijk de toernooien tegelijkertijd te spelen, maar dan op twéé velden. Het eerste veld is dan voor de jongere spelers, het tweede veld voor de oudere spelers. De coördinator staat tussen de velden in, met de wedstrijdschema’s in de hand.
De begeleider is in deze fase vooral drukdoende aanwijzingen te geven. Die inhoudelijke aanwijzingen staan in verband met de spelbedoeling van het voetbalspel.
Coachmomenten ‘Balbezit’ en ‘balbezit tegenpartij’. Dat zijn de twee hoofdmomenten die het meest relevant zijn voor kinderen. Wanneer de coach de spelers verbaal gaat begeleiden, is het zaak aanwijzingen te geven waar de voetballers ook écht iets aan hebben. Het is eerder gezegd: de begeleider dient daarbij de individuele mogelijkheden van de voetballer op de juiste waarde te schatten. Geeft hij een individuele aanwijzing aan een speler, dan moet de voetballer de gelegenheid krijgen hiermee te experimenteren. Let tegelijkertijd op dat voetballers niet té veel aanwijzingen krijgen. Laat ze vooral veel spelen, want bij een partijspel als ‘4 tegen 4’ krijgen ze al een heleboel informatie te verwerken en valt er sowieso voldoende te leren.
20 ¿ 4-TEGEN-4
4-TEGEN-4 ¿ 21