VOORHEEN MAATWERK
Vakblad SociaalWerk
‘We zijn allemaal sociaal werkers’ Nora el Abdouni
nummer 4, augustus | 2016
Het ‘sociale‘ van sociaal werk Werken met hoofd, hart en handen
Kom op deier juiste maine! in act
JEUGDHULPCONGRES
Kindermishandeling Voorkomen, signaleren, stoppen, behandelen Donderdag 8 september 2016 ReeHorst, Ede
? g a d e z e d u t r e le t Wa U verdiept zich verder in de Meldcode en kunt beter signaleren
U krijgt inzicht in het voorkomen van herhaald slachtofferschap bij kinderen
U brengt (mogelijke) aanpassingen op de Meldcode en de uitvoer daarvan in de praktijk
Interdisciplinair samenwerken
U begrijpt de monitorfunctie van Veilig Thuis beter
U leert duurzaam samenwerken met betrokken organisaties
Inschrijven? Ga naar www.zorgwelzijncongressen.nl/kindermishandeling Initiatief van:
INHOUD
8
20 16 32 24
16 Interview met sociaal werker van het jaar, Nora el Abdouni DOOR MARIAN KREMERS 20 Dubbelgesprek met Marco Brok en Eveline Vollbracht, masters sociaal werk en auteurs over de dagelijkse werkvloer DOOR MARIETTE HERMANS EN MARIAN KREMERS
5 Nieuws 12 Casuïstiek 15 Wisselcolumn door Margo Trappenburg 18 Internationaal 23 Verleden in beeld 27 Onderzoek 30 Samenwerking: Leo de Roos, ervaringsdeskundige 34 Boeken 37 Wetten en regels 40 Van de BPSW
RUBRIEKEN
8 Het ‘sociale’ van sociaal werk, want waarom heet het eigenlijk zo? DOOR MARC HOIJTINK EN MARCEL SPIERTS
24 Supervisie, zo noodzakelijk als olie voor een motor, zeker in tijden van transitie en baanonzekerheid DOOR MEREL VAN DIJK EN MAURITS VAN URK
32 Onderwijs: hoe Avans in Breda en ‘s-Hertogenbosch drie studies samenbrengt in de nieuwe richting sociaal werk DOOR FEMKE GIJSBERS, JEROEN FLAMMAN EN IRENE VISSERS vakblad sociaal werk #4 2016
39 Blog: Algemeen Beperkt Nederlands door Anissa Almarini
3
COLOFON
Redactie Ellen Dingemans, Femke Gijsbers, Mariette Hermans (eindredactie), Anne Jongmans, Marian Kremers (hoofdredactie), Marianne Lenkhoff, Annemarie Meijers, Hans Oostrik, Colin Weeink en Tineke de Waard. Redactieadviesraad Rik Bovenberg, Liesbeth Eerland, Hans van Ewijk (voorzitter), Will van Genugten, Marc Hoijtink en Margot Scholte. Aan dit nummer werkten verder mee Nora el Abdouni, Anissa Almarini, Jolanda Berends, Rinske Bijl, Anoushka Boet, Marco Brok, Merel van Dijk, Arjan Doolaar, Riëtte Duynstee, Jeroen Flamman, Marc Hoijtink, Bas Husslage, Hanneke Laarakker, Gerdientje Langkamp, Marijke Loerts, Esther Prins-van Rijckevorsel, Berber Rip, Leo de Roos, Liesbeth Simpelaar, Marcel Spierts, Margo Trappenburg, Amarilys Ortela, Maurits van Urk, Maarten Verheij, Charlotte Vissenberg, Irene Vissers, Eveline Vollbracht en Werner van de Vrede. Cover Nora el Abdouni, sociaal werker van het jaar, op haar werkplek bij Pretty Woman, foto: Rinske Bijl. Uitgeverij Bohn Stafleu van Loghum, Postbus 246, 3990 GA Houten Rita Pilkes, uitgeefcoördinator r.pilkes@bsl.nl Anja Heida, uitgever Basis vormgeving Akimoto, Grafisch ontwerpen, Amersfoort Advertenties Advertentieverkoop: adverteren@bsl.nl, tel: 030 – 638 3603 Aanleveren van advertentiemateriaal kan via media. marketing@bsl.nl, Nico Verbon, 030 – 638 39 43
Abonnementen Vakblad Sociaal Werk verschijnt zes keer per jaar. Abonnementsprijs: (print + online toegang) € 78,00 online-only abonnement (enkel online toegang) € 46,80. Studenten ontvangen 50% korting. Leden van de BPSW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap. Het abonnement kan elk gewenst moment ingaan en wordt automatisch verlengd tenzij twee maanden voor de vervaldatum schriftelijk is opgezegd. Abonnementenadministratie: Klantenservice Bohn Stafleu van Loghum, Postbus 246, 3990 GA Houten. Telefoon: 030-6383736. Bij wijziging van de tenaamstelling en/of adres verzoeken wij u de adresdrager met de gewijzigde gegevens op te sturen naar de afdeling klantenservice of wijzigingen door te geven via het formulier op www.bsl.nl/ contact Voorwaarden Op leveringen en diensten zijn de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde algemene voorwaarden van Springer Media B.V. van toepassing, tevens raadpleegbaar op www. springermedia.nl. De voorwaarden worden op verzoek toegezonden. Het overnemen en vermenigvuldigen van artikelen en berichten uit dit tijdschrift is slechts geoorloofd met bronvermelding en met schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaarden van Springer Media B.V., gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 3210/635, van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. De Standaardpublicatievoorwaarden voor tijdschriften zijn in te zien op www.bsl.nl/schrijven-bijbohn-stafleu-van-loghum/auteursinstructies of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. www.bsl.nl © Bohn Stafleu van Loghum Sluitingsdatum nummer 5: 29 september 2016 ISSN 2468-7456
Nomen est omen
In juni rondden wij, samen met de BPSW, een langdurig proces af om het vakblad voor professionals in het sociaal werk te verbreden, te restylen plus een nieuwe naam te geven. De nieuwe naam Vakblad Sociaal Werk duidt op de verbreding van de lezersgroep. Ook de vormgeving en inhoud zijn verbreed. Iedere sociaal werker is welkom. Op 2 juni ging om 14 uur de nieuwe naam het land in. En jawel hoor. Binnen een paar uur kwamen de mails binnen. Een greep uit de korte reacties : ‘Stevige naam, heel goed!’, ‘Proficiat en succes met alle vervolgstappen’, ‘We kunnen nu ook goed bij de MOgroep horen met hun nieuwe naam Sociaal Werk Nederland’, ‘Proficiat, wat een goed nieuws, fijn!’, ‘ Een hele mooie uitkomst, aangezien dit voor alle betrokkenen de nummer 1 was.’ Maar er kwamen ook reacties waarin de naam van het blad gekoppeld wordt aan andere ontwikkelingen in het veld. Het Registerplein reageerde: ‘MOgroep heet voortaan Sociaal Werk Nederland en het vakblad Maatwerk wordt omgedoopt in vakblad Sociaal Werk. Daarnaast heeft de sector Hogere sociale studies ervoor gekozen om de hbo-opleidingen MWD, SPH, CMV en (vaak ook) pedagogiek landelijk te bundelen in één opleiding Sociaal Werk. Daarmee wordt sociaal werk een sterker merk. Wij kunnen niet achterblijven. Ook wij werken samen aan een beroepsregister voor sociaal werkers.’ Een ex-redacteur en ex-lid van de redactieadviesraad, een insider dus, mailde: ‘De nieuwe naam is in mijn optiek weinig verrassend, maar wel exact. Sociaal werk zit er in (de verbreding) en tevens het element vakmatig (professioneel) werken. Zonder dat laatste element is het begrip sociaal werk te breed. “Iedereen” kan wel claimen sociaal werk te doen, maar het gaat hier duidelijk om professioneel sociaal werk.’ En ik wil u de kritische en verrassende reacties ook niet onthouden. Zo reageerden mensen: ‘Vakblad Sociaal Werk klinkt niet heel origineel’, ‘Zou het niet unieker zijn een creatievere naam te bedenken?’ en: ‘Krijgt dit vakblad ook (in de nabije toekomst) een vacaturerubriek? Ik ben gediplomeerd maatschappelijk werker maar heb na vier jaar nog geen werk gevonden. (als u wilt reageren: de naam is bij de redactie bekend).’ U kunt nu met eigen ogen zien hoe het vakblad geworden is. U herkent de nieuwe stijl, maar ook de bekende rubrieken. Vakblad Sociaal Werk laat zien dat we voortaan maatwerk voor alle sociaal werkers leveren. Zo blijft de geest van de oude naam bestaan. Laat maar horen wat u ervan vindt. Graag zelfs: marian.kremers@planet.nl
Marian Kremers
HOOFDREDACTEUR
foto Niranyana Jayamary
Vakblad Sociaal Werk wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media in samenwerking met de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW). De redactie is onafhankelijk en werkt op basis van een redactiestatuut. De rubriek Van de BPSW wordt geschreven door of in opdracht van het BPSW-bestuur en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Vakblad Sociaal Werk verschijnt zes keer per jaar. Leden van de BPSW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap.
REDACTIONEEL
NIEUWS
Voor deze rubriek kun je nieuws, reacties en tweets mailen en twitteren naar de redactie: @bladsociaalwerk vakbladsociaalwerk@gmail.com
Gezond ouder worden
HASIC (Healthy Ageing Supported by Internet and Community) is een internationaal project gericht op het bevorderen van een gezonde levensstijl onder ouderen gefinancierd door de Europese Commissie. Het Kenniscentrum Sociale Innovatie en het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van de Hogeschool Utrecht werken hieraan mee. In samenwerking met zes hogescholen en universiteiten in Noorwegen, Finland, Estland, Hongarije, Spanje en Duitsland ontwikkelt men onderwijsmodulen en trainingsinstrumenten waar studenten, professionals en vrijwilligers mee aan de slag gaan rondom gezond ouder worden. De deelnemers hanteren een brede definitie van gezondheid. Het gaat om fysieke, sociale en psychische gezondheid met de nadruk op eigen regie en veerkracht. De toolkit is gratis te downloaden: www.hasicproject.eu/nl
Armoede en schulden
De Transformatieagenda Armoede en Schulden bevat handvatten om de cirkel van armoede en schulden te doorbreken. De agenda is opgesteld door Eropaf! en Over Rood. Movisie heeft de agenda gevoed met kennis over werkzame elementen. Armoede en schulden nemen in Nederland volgens de opstellers snel toe en de bestaande aanpak heeft onvoldoende impact: het neemt de dieperliggende oorzaken niet weg. In de agenda pleiten zij voor werken vanuit eigen kracht in plaats van vanuit regels, voor anders denken, anders doen en voor samen met nieuwe partijen te komen tot sociale innovaties. Zo formuleren ze acht bouwstenen. De Transformatieagenda-armoede-schulden is te downloaden op movisie.nl
Hulp voor verwarde personen
Rotterdam krijgt een straatpsychiater op proef, die daklozen opzoekt om te zien of zij zorg nodig hebben, zo meldt het AD. De straatpsychiater is een van de acties van de gemeente Rotterdam om
vakblad sociaal werk #4 2016
OPROEP: DIGITALE FOTO’S VOOR VERLEDEN IN BEELD Heeft u een veelzeggende foto uit uw studententijd of van uw werk als sociaal werker? En kunt u vertellen wat daarop gebeurt, waarom, waar en in welk jaar ongeveer? Uw foto’s zijn welkom voor de rubriek Verleden in beeld (zie p. 21). In die rubriek plaats ik beelden uit de geschiedenis van het sociaal werk in context. U kunt ze online teruglezen op de site www.mariekamphuisstichting.nl > uitgelicht. Laat van uw foto een digitale foto of scan maken met een resolutie van 300dpi. Mail die, samen met uw toelichting, naar: archief@mariekamphuisstichting.nl. Als de foto is genomen door een beroepsfotograaf, vermeld dan ook diens naam; dit in verband met auteursrechten. Ook als ze niet voor de rubriek worden gebruikt, zijn uw foto’s een waardevolle aanvulling voor het Marie Kamphuis Archief. Hartelijk dank! Liesbeth Simpelaar
problemen met verwarde personen aan te pakken. De politie had het de afgelopen jaren drukker met overlast door deze groep. Het aantal mensen dat zich meldt omdat ze de grip verliezen is gegroeid, net als het aantal ouderen met verward gedrag bijvoorbeeld door dementie. Onderzoek moet uitwijzen of een ‘psycholance’, een ambulance met psychische hulp, uitkomst kan bieden, om te zorgen dat iemand niet in de cel belandt maar direct naar een instelling kan. Ook komt er dit najaar een meldpunt waar iedereen 24 uur per dag, zeven dagen per week aan de bel kan trekken als iemand afglijdt. Het idee is dat het meldpunt zorgt dat de juiste hulp wordt ingeschakeld. Op de meldkamer, waar de meeste meldingen binnenkomen, moet verder altijd iemand zijn die kennis heeft van deze problemen. Bron: ad.nl
Zelfredzaamheid werkt niet
Het ideaal van de zelfredzame burger werkt in de praktijk niet of slecht. Dat zei een groep onderzoekers in dagblad Trouw eind juni. Het gaat om een team van sociale wetenschappers van de Universiteit voor Humanistiek (UvH) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) onder leiding van hoogleraar
5
NIEUWS
EÉN REGISTER VOOR SOCIAAL WERKERS
Evelien Tonkens. Zij concluderen dat hulpverleners in sociale wijkteams niet zonder meer gericht zijn op het zelfstandig maken van hun cliënten. Ook zijn ze er huiverig voor familie, vrienden en buren in te schakelen, ook al omdat hulpbehoevenden het vaak niet passend vinden hulp te vragen van hun naasten. Onder de titel De Beloften van Nabijheid doen deze onderzoekers langdurig onderzoek in zes gemeenten, namelijk Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven, Zwolle, Sittard-Geleen en Leeuwarden. Hun onderzoek richt zich op de vier principes van het nieuwe zorgstelsel: nabijheid, zelfredzaamheid, wederkerigheid en integraliteit. In hoeverre komen deze principes tot hun recht in sociale wijkteams en sociale netwerken? Het onderzoek duurt nog tot 2018 en is te volgen op de site van Evelien Tonkens: www.evelientonkens.nl Bron: Trouw, 30 juni 2016
Jeugdzorg-kennis verzameld
In de jeugdzorg, de jeugd-ggz en de zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking is veel kennis ontwikkeld. Deze kennis is verzameld op de site wijkteamswerkenmetjeugd.nl. Het Nederlands Jeugdinstituut nam eind 2014 het initiatief voor deze website voor jeugdprofessionals in wijkteams. De naam sluit aan op de website www.wijkteamswerken.nl, eerder gestart door Movisie. Uitgangspunt is dat in dialoog gaan en samen beslissen wat nodig is, zorgdragen voor veiligheid en het bieden van hulp aan kinderen, opvoeders en gezinnen, specifieke vakkennis en vaardigheden vergt. Deze website biedt een praktisch overzicht met relevante vakinhoud. Jeugdprofessionals kunnen de tools op deze site kosteloos downloaden en gebruiken. De website wordt regelmatig gevuld met nieuwe tools en blijft daardoor continu in ontwikkeling. Bron: www.wijkteamswerkenmetjeugd.nl
Psychosociale arbeidsbelasting hoog
De Inspectie SZW inspecteerde van 2013 tot en met 2015 in de verpleging, verzorging en thuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, ziekenhuizen, opvanghuizen en asielzoekerscentra. De inspectie controleerde vooral op risico’s op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Met name te hoge werkdruk en
6
Bij Registerplein zijn er op dit moment zeven (beroeps) registers, waaronder die van maatschappelijk werkers, sociaal agogen en ggz-agogen. We werken nu aan één breed beroepsregister voor sociaal werkers waar huidige registers in opgenomen zullen worden. Of er een aparte aantekening komt voor verschillende expertisegebieden is nog niet duidelijk, daar gaan we nog over in gesprek met de professionals. Een breed register stimuleert professionals gedurende hun loopbaan om hun vak over de volle breedte bij te houden en geeft ze de mogelijkheid om van baan te veranderen, zonder dat het leidt tot uitschrijving uit het beroepsregister. Sinds 17 mei kunnen sociaal werkers op mbo- en hbo-niveau zich bij Registerplein aanmelden voor het beroepsregister voor sociaal werkers. Ondertussen wordt het definitieve beroepsregister voor sociaal werkers verder ontwikkeld. Misschien was het
naïef om met de aanmelding te beginnen zonder breed politiek gedragen akkoord voor de professionalisering in sociaal werk. Gelukkig deed staatssecretaris Van Rijn de toezegging ‘dat het hem gaat om een goede aansluiting van het sociaal werk op de Wmo en het sociaal domein en als deze combinatie wordt gemaakt in het plan, dat het dan gaat lukken’. Als we het hebben over een goede aansluiting van het sociaal werk op de Wmo, dan verdient deze groep eenzelfde impuls als de jeugdzorgwerker of de wijkverpleegkundige. Laten we het vak stevig neerzetten, voor een betere toekomst in de wijken en daarbuiten. Wij zijn al hard bezig dus de politiek is nu aan zet! Milena Babovic Directeur/ bestuurder Registerplein. Lees haar column op www.registerplein.nl > Nieuwsberichten > sociaal-werk-verdient-politieke-steun
blootstelling aan agressie en geweld komen in alle deelsectoren voor. PSA is verantwoordelijk voor 50 procent van het werkgerelateerde ziekteverzuim in de sector. Dit jaar onderzoekt de inspectie ook in andere sectoren. De Inspectie heeft een digitale zelfinspectietool ontwikkeld waarmee werkgevers zich kunnen informeren over hun verplichtingen voor arbozorg en de preventie van PSA. Meer informatie: www.inspectieszw.nl > publicaties > branche-informatie De zelfinspectie is te doen via: www.zelfinspectie.nl of via specifiek via www.werkdrukenongewenstgedrag.zelfinspectie.nl
Beroepsgeheim schenden
Behandelaars van kinderen worden in sommige gemeenten gedwongen hun beroepsgeheim te schenden. Dit gebeurt doordat zij een contract moeten ondertekenen waarin gemeenten eisen dat ze volledige inzage krijgen in het cliëntdossier. Dat blijkt uit contracten van gemeenten met vrijgeves-
vakblad sociaal werk #4 2016
Door Tineke de Waard
tigde kinder- en jeugdpraktijken, die de redactie van het blad Zorg+Welzijn kon inzien. In de contracten is opgenomen dat de gemeente elk moment alle rapportages van cliënten kan opvragen. Of de gemeente eigent zich het recht toe om controles uit te oefenen, waarbij patiëntendossiers toegankelijk moeten zijn. Als de behandelaar het contract niet tekent, krijgt hij of zij het kind niet in zorg. Zonder contract met de gemeente wordt de behandeling van de kinderen niet vergoed. Niels Uenk, wetenschapper aan de universiteit Twente, vindt wel dat gemeenten controles moeten uitvoeren in de jeugdzorg om de kwaliteit te waarborgen. ‘Maar die controles gaan soms ver.’ Sommige gemeenten kennen de Jeugdwet onvoldoende en vragen gegevens die zorgverleners helemaal niet mogen verstrekken, blijkt uit recent onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens. ‘Er zijn ook gemeenten die de wet te beperkend vinden om hun controletaak goed uit te voeren’, aldus Uenk. Bron: Zorg+Welzijn, 11 jul 2016
LVB-jongeren leren omgaan met geld
MEE NL lanceerde eind juni een e-learning voor jongeren om met geld om te leren gaan. Dit online leerprogramma is een onderdeel van Smart met Geld, een programma van MEE dat zich richt op het vergroten van de financiële weerbaarheid van jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Zij leven vaak bij de dag, kunnen moeilijk nee zeggen en vinden het lastig verleidingen te weerstaan. Ze lopen daardoor grote risico om in de financiële problemen te komen. Smart met Geld is erop gericht om dat te voorkomen. Het project bestaat onder meer uit een trainingsprogramma voor leerlingen van 15 tot 18 jaar op praktijkscholen. Harald Everhardus, docent Detailhandel op de Gooise Praktijkschool in Hilversum: ‘Er gaat een wereld open voor de kinderen, dat merk je wel. Bijvoorbeeld met de les over schuldhulpverlening. Een meisje
vakblad sociaal werk #4 2016
COLUMN
De oversteek Al transformerend zijn we op reis. Terwijl professionals het reguliere werk doen, richten andere partijen zich op de samenhang tussen de praktijk, het initieel onderwijs, werkgevers en brancheverenigingen. Dit proces van professionalisering is in volle gang. Als je over een brug loopt die nog in aanbouw is, kan de brug wel eens korter zijn dan je vooraf dacht. Ook kan het een survivaltrip op een wiebelende hangbrug blijken. We zoeken naar zekerheid, logisch. Gemeenten zijn verantwoordelijk, soms zelfs als werkgever. Vertrouwde kaders zijn verdwenen. Soms zijn kinderen met het badwater enthousiast weggespoeld, soms wordt geprobeerd wat oud maar achteraf toch goed was, weer nieuw leven in te blazen. Er is veel aandacht voor professionalisering in de breedste zin van het woord. Maar van de sociale professional verwachten we een elastische flexibiliteit die niet zou misstaan in een tekenfilm. Het blijft dus belangrijk om te vertrouwen op de deskundigheid van professionals, ook als het gaat om grenzen aangeven van die professionele deskundigheid. Professionele autonomie en discretionaire bevoegdheid zijn misschien wel belangrijker dan ooit. Wat in deze tijd ook maar gevraagd wordt van de professional: hij of zij weet als geen ander wat daarin verantwoord is. We mogen elkaar daarop bevragen en te hulp schieten. Zo komen we elkaar tegen in dit nieuwe vakblad.
zei na afloop van de les, ik snap nu hoe het werkt, want als ik een blouse wilde hebben, haalden mijn ouders geld uit de automaat en ik dacht dat je onbeperkt kon pinnen. Tijdens de training Smart met Geld kwam ze erachter dat je hard moet werken voor je geld en dat er een limiet aan zit.’ Meer info op www.smartmetgeld.nl
INSPIRATIEAVOND ‘WERKEN MET HOOFD, HART EN HANDEN: KRACHT VAN DE SOCIALE PROFESSIONAL’ 29 SEPTEMBER 2016 Het lectoraat Outreachend werken en Innoveren organiseert op donderdag 29 september een bijeenkomst voor toekomstige en huidige professionals en docenten over het boek ‘Werken met hoofd, hart en handen: Kracht van de sociale professional’ van Marco Brok en Eveline Vollbracht. Zie pagina 18. Donderdag 29 september van 17 - 19 uur Muller-Lulofshuis, Wibautstraat 5a, Amsterdam Toegang gratis, aanmelden bij Gudy Koning: g.koning@hva.nl
7
Sociale dimensies van ‘sociaal’ werk
‘Sociaal’ werk? Door Marc Hoijtink & Marcel Spierts
Waarom praten we eigenlijk over ‘sociaal’ werk? Wat verbindt maatschappelijk werkers, jongerenwerkers, jeugdzorgprofessionals en opbouwwerkers met elkaar? Zowel in de praktijken van sociaal werk als in boeken en artikelen over sociaal werk blijft de betekenis van de term ‘sociaal’ vaak impliciet. In dit artikel verkennen Marc Hoijtink en Marcel Spierts verschillende dimensies van het ‘sociale’ van sociaal werk.
D
e term ‘sociaal werk’ is de laatste jaren aan een indrukwekkende opmars bezig. De naam van de NVMW veranderde in de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. En dit vakblad, voorheen Maatwerk, heet nu Vakblad Sociaal Werk. Er verschijnen steeds meer boeken, beleidsnota’s en publicaties waarin gesproken wordt over ‘sociaal werk’. Ook het onderwijs verandert richting brede bachelors ‘sociaal werk’ en onlangs sprak de Gezondheidsraad over het belang van een solide kennisbasis van het ‘sociaal werk’ (Gezondheidsraad, 2014). Opvallend is echter dat de betekenis van de term ‘sociaal’ vaak impliciet blijft. Vaak gaat het wel over verbreding of versterking van de gemeenschappelijke stam van verschillende beroepsgroepen, maar hoe dat zich verhoudt tot de term ‘sociaal’ in ‘so-
8
ciaal werk’ blijft onbesproken. Mogelijk heeft dat te maken met de diversiteit aan betekenissen die achter de term schuilgaat. Als het al onderwerp van gesprek is, dan ontstaat er nogal eens een Babylonische spraakverwarring. Het onbenoemd laten daarvan is dan logisch, maar daarmee nog niet functioneel, zeker als het gaat om het articuleren van de eigenheid van sociaal werk. In dit artikel brengen we het ‘sociale’ van sociaal werk op verhaal aan de hand van drie dimensies van sociaal werk: gerichtheid op de sociale context van mensen, de gemeenschappelijke sociale kernwaarden en praktiserend vanuit het sociale model. Sociale bestaansvoorwaarden ‘Sociaal’ is een dagelijkse term in ons taalgebruik, en het betekent dan ‘aardig’ of ‘rekening houdend met anderen’. Wellicht komt de betekenis in het
vakblad sociaal werk #4 2016
HOOFDARTIKEL
waarden. Elk van deze voorwaarden hangt samen met vormen van wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen. Vroeger, en in sommige culturen nog steeds, in kleine kring, maar in de hedendaagse (post)moderne samenlevingen in brede kringen van complexe onderlinge verbanden tussen mensen, families, overheden, markten, netwerken, verenigingen en tal van (lichte) gemeenschappen.
dagelijkse taalgebruik nog het dichtst in de buurt van ‘gericht zijn op anderen’. In de sociologie wordt deze gerichtheid van mensen op anderen met een chique term aangeduid als ‘interdependentie’: het basale gegeven dat mensen van anderen afhankelijk zijn om te overleven en daarom bindingen met elkaar aangaan, ongeacht in welke tijd en op welke plek ze leven. Mensen zijn in deze opvatting dus niet zomaar gericht op anderen. Het is een noodzakelijke levensvoorwaarde. Een baby die op zichzelf is aangewezen, zal het niet lang redden. Zelfs mensen die voor hun eten zelfvoorzienend leven, baseren hun kennis over het produceren en bereiden van voedsel op informatie van anderen. Abraham de Swaan (2015) onderscheidt zes ‘sociale bestaansvoorwaarden’ die mensen afhankelijk maken van hun medemensen en hen met elkaar verbinden. Alle mensen hebben voedsel nodig, maar ook beschutting, bescherming, affectie, kennis en sturing. Daarvoor hebben we anderen nodig. Daarom spreekt De Swaan over ‘sociale’ bestaansvoor-
vakblad sociaal werk #4 2016
Sociale context Het interdependentiebegrip verwijst bovendien naar de relatieve autonomie van sociale processen ten opzichte van individuele bedoelingen. Dat is typerend voor het ‘sociale’: mensen brengen met elkaar sociale processen voort die door niemand van tevoren precies zo bedoeld of gepland zijn. Denk bijvoorbeeld aan inflatie, stadsuitbreiding, oorlog of beleidsveranderingen. Sociale processen worden daarom ook wel relatief autonoom genoemd. Relatief, omdat zij niet losstaan van individuen die met bepaalde motieven en bedoelingen handelen en daaraan betekenissen toekennen. Maar tegelijkertijd autonoom, omdat zij niet helemaal herleid kunnen worden tot deze individuele bedoelingen en betekenissen: de sociale werkelijkheid oefent tegelijk ook daarop invloed uit. De Franse socioloog Émile Durkheim (1960) heeft de sociale werkelijkheid daarom ook wel een werkelijkheid sui generis genoemd: een eigensoortige werkelijkheid die zich situeert, reproduceert en verspreidt via de talloze relaties tussen mensen en instituties. Interdependentie verwijst dus naar sociale relaties die veelomvattend en van een grotere reikwijdte zijn en die de bewuste motieven en het handelen van de betrokken individuen te boven gaan. Niemand, geen enkel individu, wilde de recente bankencrisis. Toch veroorzaakte de optelsom van talloze individuele handelingen de crisis die vervolgens weer het gedrag van talloze individuen beïnvloedde. Mensen worden beïnvloedt door hun omgeving en vice versa. Ons zelfbeeld ontstaat in wisselwerking met de sociale wereld om ons heen. Als mensen bijvoorbeeld vertellen hoe ze geworden zijn wie ze zijn, komen niet alleen hun ouders aan bod, maar ook leraren, vrienden en idolen. Mead (1934) spreekt in dat verband over het belang van de significant other. Het opgroeiende individu ziet zichzelf voortdurend door de ogen van de ander en vormt zo een zelfbeeld dat de houdingen van anderen over hem of haar weerspiegelt. De invloed van de sociale omgeving strekt zich echter verder uit dan de beelden van nabije derden. Zo resoneren ook maatschappelijke idealen in de zelfervaring van mensen. Neem bijvoorbeeld het schoonheidsideaal over mannen en vrouwen: dat varieert in tijd en plaats. In de renaissance dacht men anders over fysieke schoonheid dan aan het begin van de negentiende eeuw of aan het eind van de twintigste eeuw. Mensen spiegelen zich aan heersende maatschappelijke idealen, in dit voorbeeld zelfs letterlijk. >>
9
Sociaal werken Menselijk functioneren en menselijke (zelf)ervaringen zijn in en in ‘sociaal’. Mensen vormen de maatschappij en de maatschappij vormt hen. De wisselwerking tussen de mens en zijn of haar sociale omgeving is er altijd. Dat uitgangspunt vormt een belangrijke grondslag voor de positionering, theorievorming en praktijken van sociaal werk. In de geschiedenis van het sociaal werk varieert de mate van aandacht voor het individu of de maatschappij, maar de specifieke gerichtheid op ‘het sociale’ is in de beroepenwereld uniek. Deze fundamentele oriëntatie drukt zich uit in beroepsprofielen, codes, methodieken en relevante theorieën. Een illustratie daarvan treffen we aan in het Beroepsprofiel van het maatschappelijk werk uit 1987 waarin als doel gesteld werd ‘het sociaal functioneren van personen of de wisselwerking tussen personen en hun sociale omgevingen te verbeteren’. Zoomen we verder in op het maatschappelijk werk, dan zien we dat het ‘sociale’ als ijkpunt van professionele zelfdefinities en professioneel handelen een constante is in de geschiedenis. Zo beschreef de grande dame van het maatschappelijk werk, Marie Kamphuis, social casework als: ‘een kunst, waarin het op de hoogte zijn van de wetenschap der menselijke relaties en geschooldheid in het hanteren van relaties, gebruikt worden om in het individu vermogens te mobiliseren, benevens in de gemeenschap hulpbronnen, geëigend voor een betere aanpassing van de cliënt aan het geheel of enig deel van zijn omgeving.’ (Kamphuis in Van Batenburg-Resoort, 2013).
Sociale kernwaarden Professionals in sociaal werk richten zich daarin op het realiseren van humanitaire waarden (De Jonge, 2015). Zij committeren zich aan beroepscodes waarin een stelsel van waarden en normen houvast biedt aan professioneel handelen. Deze codes en, in bredere zin, het sociaal werk in Nederland maken deel uit van een internationale gemeenschap. Zo bestaat er sinds 1994 een internationale beroepscode. Deze is tien jaar later aangevuld met een herziene Beginselverklaring waarvoor de internationale definitie van sociaal werk als uitgangspunt genomen is. De Beginselverklaring stoelt op zeven internationale humanitaire verdragen die gezien worden als een legitiem raamwerk voor professioneel handelen in sociaal werk.1 In de Beginselverklaring wordt naast de mensenrechten het belang van sociale rechtvaardigheid benadrukt: de verantwoordelijkheid van sociaal werkers om sociale rechtvaardigheid te bevorderen, zowel in de samenleving als in relatie tot de mensen met wie zij werken. Sociale rechtvaardigheid wordt in deze verklaring als volgt uitgewerkt: Sociaal werkers richten zich op een gelijke verdeling van middelen, bestrijding van (negatieve) discriminatie, erkennen van etnische en culturele diversiteit, ze werken in solidariteit en bestrijden onrechtvaardig beleid en onrechtvaardige uitvoering daarvan (Blok, 2007). Ook in de internationale definitie treffen we deze waarden aan. Zo hanteert de International Federation of Sociaal Workers (IFSW) de volgende omschrijving:
In de kern is sociaal werk dus diep sociaal
Bertje Jens (1972) formuleerde een halve eeuw geleden in een verhandeling over de Beroepscode van maatschappelijk werkers de consequentie van ‘het sociale’ voor de beroepsuitoefening als volgt: ‘Maatschappelijk werkers dienen niet naar de persoon te kijken als een geïsoleerd individu, maar deze te zien als een subject van de situatie.’ (p. 44). Hoe duurzaam het ‘sociale’ als ijkpunt voor professionele identiteitsvorming en de handelingspraktijk is, wordt ook zichtbaar in het werk van Hans van Ewijk, emeritus Hoogleraar Grondslagen van Maatschappelijk Werk. Van Ewijk (2010) stelt, in navolging van zijn voorganger Van der Laan (2006), dat de ‘kracht van deze beroepsgroep ligt in de focus op het sociaal functioneren van mensen’. Van Ewijk ziet ‘sociaal disfunctioneren’ als het probleem van deze complexe moderne tijd en betoogt dat professionals zich moeten richten op het activeren en inbedden van mensen die in de samenleving ‘dolend, vastgelopen, genegeerd, mishandeld of ontspoord zijn’ (p. 20). Hij vraagt daarbij specifiek aandacht voor ‘inbedding’: praktijken gericht op de directe omgeving om mensen makkelijker sociaal te laten functioneren, zoals aanpassingen in het verzorgingshuis, de buurt, het gezin, op het werk of in de klas. De term ‘inbedding’ veronderstelt de wisselwerking tussen omgeving en individu en daarmee het belang van het ‘sociale’, waarmee Van Ewijk in zijn werk de
10
lens van het maatschappelijk werk op de sociale dimensie van menselijk functioneren scherp stelt. Het gaat dus niet alleen om aanpassingen van het individu aan zijn omgeving, maar ook andersom.
‘Social work is a practice-based profession and an academic discipline that promotes social change and development, social cohesion, and the empowerment and liberation of people. Principles of social justice, human rights, collective responsibility and respect for diversities are central to social work. Underpinned by theories of social work, social sciences, humanities and indigenous knowledge, social work engages people and structures to address life challenges and enhance wellbeing.’ Deze internationale definitie verwijst met andere woorden naar de sociale kern van het sociaal werk, zowel expliciet (social change, social cohesion en social justice) als impliciet (collective, engage) en op basis daarvan kunnen we drie sociale waarden onderscheiden, verbonden met de sociale kern van het beroep (De Jonge, 2015): • sociale inclusie (niemand wordt buitengesloten); • sociale gelijkheid (iedereen is gelijk of in elk geval gelijkwaardig); • sociale cohesie (iedereen is ingebed in en verbonden met de samenleving).
vakblad sociaal werk #4 2016
HOOFDARTIKEL
In de praktijk begeven sociaal werkers zich voortdurend in situaties waarin zij afwegingen maken welke sociale waarden prevaleren boven anderen. Dat geldt net zo goed voor maatschappelijk werkers als voor jeugzorgprofessionals, jongerenwerkers of reclasseringsmedewerkers. In de kern is sociaal werk dus diep sociaal.
gericht op de sociale context van mensen, het realiseren van de gemeenschappelijke sociale kernwaarden en praktiserend vanuit het sociale model. Het is belangrijk om dat sociale te koesteren en zowel theoretisch als praktisch verder te ontwikkelen. Juist in een tijd die vraagt om een brede benadering van sociale problemen en vraagstukken. •
Het sociale model Sociaal werkers doen ook niet zomaar wat: hun praktijken representeren idealiter een met elkaar samenhangend kader van denken en doen dat zich richt op het verbeteren van de wisselwerking tussen mens en samenleving waarbij ze nadrukkelijk oog hebben voor de krachten en vermogens en voor kwetsbaarheden en spanningen in het leven van mensen. Wat daarin goed is om te doen en na te streven, is afhankelijk van de specifieke context. Professionals in sociaal werk beperken zich niet alleen tot het individu, maar richten zich ook niet eenzijdig op diens omgeving. Het eerste kan leiden tot individualisering van sociale vraagstukken en tot blaming the victim (eigen schuld). In het Vlaams bestaat een mooi begrip voor dit proces: culpabilisering. Het tweede kan leiden tot een machteloos blaming the system en tot cultivering van slachtofferschap. Het sociaal werk poogt juist hieraan voorbij te gaan door nadrukkelijk de wisselwerking tussen persoon en omgeving centraal te stellen. Het begint bij de overtuiging dat mensen vermogens bezitten om hun leven te beïnvloeden en te veranderen, zonder daarbij sociale machtsstructuren te ontkennen of ongemoeid te laten. Verschillende voor het sociaal werk relevante theorieën benadrukken de consequenties daarvan voor de praktijk van sociaal werk. Dat geldt niet alleen voor auteurs die we in internationale literatuur tegenkomen, maar ook voor theoretici dichter bij huis. Zo stelt Van Regenmortel (2011) dat bij een voor het sociaal werk relevant kader als empowerment het gaat om zowel het individuele als het collectieve, en vooral om de wisselwerking daartussen. In de woorden van Gerard Donkers (2013) gaat het om de integratie van twee benaderingen: competentieversterking en conditieverbetering. De eerste benadering richt zich op het direct beïnvloeden van sociaal gedrag van individuen en sociale verbanden en de tweede benadering focust op beïnvloeding van omgevingscondities.
Marc Hoijtink is als promotieonderzoeker verbonden aan het Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie (AKMI) van de Hogeschool van Amsterdam. Als docent is hij werkzaam aan de master social work aan dezelfde Hogeschool. Marcel Spierts is zelfstandig onderzoeker en publicist op het gebied van sociaal werk, educatie en cultuur. In 2014 promoveerde hij op De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van sociaal-culturele professionals.
Sociaal werk staat daarmee voor een brede benadering van sociale problemen en vraagstukken die mensen ondervinden in hun dagelijks leven. Er is geen enkel ander beroep dat het sociaal functioneren van mensen op die manier centraal stelt. Sociaal functioneren verwijst direct naar het sociale domein van sociaal werk en vraagt om een sociaal model; dit sociale model staat naast en soms tegenover het medische, psychologische, juridische, politieke, zorg- of educatiemodel (Vlg. Van Ewijk 2014). Maatschappelijk werkers, jongerenwerkers, ouderenadviseurs, mensen werkzaam in de jeugdzorg, reclasseringsmedewerkers, sociaal-cultureel werkers: zij verschillen onderling misschien in aanpak, kennis en commitment met doelgroepen. Dat is gerechtvaardigd en belangrijk. Wat hen echter verbindt treffen we in het typische ‘sociale’ van sociaal werk:
vakblad sociaal werk #4 2016
Dit artikel is gebaseerd op het hoofdstuk ‘Sociale dimensies van sociaal werk’ van Marc Hoijtink en Marcel Spierts dat in 2017 verschijnt in het boek De brede basis van sociaal werk. Grondslagen, methoden en praktijken, (Uitgeverij, Countinho), onder redactie van Lia van Doorn, Marc Hoijtink, Ed de Jonge, Margo Scholte, Marcel Spierts en Ard Sprinkhuizen.
bronnen
&
• Batenburg-Resoort, Van, E. (2013). Grande dame van het social casework. Marie Kamphuis 1907-2004. Amsterdam: SWP. • Blok, W. (2007). Inleiding Social Work vanuit internationaal perspectief. Baarn: HB uitgevers. • Donkers, G. (2013). Veranderen in meervoud. Den Haag: Boom/ Lemma. • Durkheim, E. (1967). Le suïcide, étude de sociologie, Paris: Presses Universitaires de Fances (1897). • Ewijk, van, H. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Amsterdam: SWP. • Ewijk, van, H. (2014). Omgaan met sociale complexiteit. Professionals in het sociale domein. Amsterdam: SWP. • Gezondheidsraad (2014). Sociaal werk op solide basis. Den Haag: Gezondheidsraad. • Laan, Van der , G. (2006). Maatschappelijk werk als ambacht: inbedding en belichaming. Amsterdam: SWP. • Jens, BL.F. (1972). Beroepsethiek en de code van de maatschappelijk werker. Deventer: van Loghum. • Jonge, De, E. (2015). Normatieve professionalisering. Handreikingen voor ethiekwerk in sociaal werk. In: Maatwerk, vakblad voor professionals in sociaal werk. 67 (6), 2-5. • Mead, H. (1934). Mind, Self, and Society. Chicago/London: University of Chicago Press. • Regenmortel, Van, T. (2011). Lexicon van empowerment. Marie Kamphuis-lezing 2011. Utrecht: Marie Kamphuis Stichting. • Swaan, de, A. (2015). De mensenmaatschappij. Amsterdam: Prometheus.
noot 1 The Universal Declaration of Human Rights; The International Covenant on Civil and Political Rights; The International Covenant on Economic Social and Cultural Rights; The Convention on the Elimination of all Forms of Racial Discrimination; The convention on the Elimination of all forms of Discrimination against Women; The convention on the Right of the Child; Indigenous and Tribal Peoples Convention.
11
CASUĂ?STIEK
Begeleiden bij scheiden? Dimitri komt op mijn spreekuur en zegt dat zijn vrouw wil scheiden. Hij wil het voorkomen. Maar zijn vrouw heeft ernstige psychiatrische problemen. Hoe moet dat dan met hun kind als ze uit elkaar gaan? En is er sprake van huiselijk geweld? Echt een zaak voor het sociaal werk.
T
ijdens mijn spreekuur meldt een Griekse man zich. Hij geeft aan dat zijn vrouw van hem wil scheiden, maar dat hij er alles aan wil doen om dit te voorkomen. We plannen drie dagen later een intakegesprek om uitvoeriger op zijn verhaal in te gaan. De man, Dimitri genaamd, vertelt dat het al langere tijd niet goed gaat tussen hem en zijn vrouw Ayse. Ze zijn zeven jaar getrouwd en hebben samen een zoontje van 6 jaar. Zijn vrouw is van Turkse afkomst. Ze hebben elkaar ontmoet in Nederland. Ze spreken Nederlands met elkaar omdat ze elkaars taal niet verstaan. Dit zorgt soms voor miscommunicatie omdat Nederlands voor hen beiden een tweede taal is die ze op latere leeftijd hebben geleerd. Dimitri vertelt dat zijn vrouw last heeft van achter-
12
docht. Ze denkt dat er mensen in hun huis komen en haar en haar gezin willen vergiftigen. Dimitri heeft daarom de sloten vervangen. Zijn vrouw sloot zichzelf vervolgens op, zodat hij zelf het huis niet meer in kon. Twee keer heeft hij de politie moeten bellen om de deuren te forceren. Dat leidde tot grote ruzies. Na iedere escalatie keerde echter de rust terug waardoor hij nooit hulp heeft ingeschakeld voor zijn vrouw. Schaamte speelde hier ook een rol bij. Hij had veel moeite met haar achterdocht, en werd ook erg boos wanneer zij hem beschuldigde van vreemdgaan. Zo wilde ze haar zoontje geen geld meegeven naar school voor het overblijven, omdat ze dacht dat Dimitri een verhouding had met de overblijfmoeder. Uiteindelijk blijkt opname binnen de GGz in 2013
vakblad sociaal werk #4 2016
onvermijdelijk. Na twee weken mag mevrouw weer naar huis. Het lijkt beter te gaan, waardoor ze besluit geen medicatie meer in te nemen. Prompt doet ze weer wat onverklaarbaars dat Dimitri wanhopig maakt. Het escaleert op vakantie in Turkije, in haar geboorteplaats. Vlak na aankomst, vertrekt ze met haar kind naar de winkel en blijft 24 uur onvindbaar. Dimitri trommelt het hele dorp op om uit te kijken naar zijn vrouw en zijn zoon. De volgende dag pas komt zij terug en doet of er niets aan de hand was. Dimitri slaat daarop zijn vrouw en schrikt er tegelijkertijd erg van. Hij voelt zich tot het uiterste gedreven wanneer zijn vrouw doodleuk vertelt dat ze gewoon een stukje is gaan wandelen. Later blijkt ze de dag doorgebracht te hebben in de moskee. Na dat incident keren ze direct terug naar Nederland. De klap is voor Ayse aanleiding om bij haar man weg te willen. Dimitri benadrukt dat dit de enige keer is dat hij zijn vrouw geslagen heeft. Ayse wordt vervolgens voor de tweede keer opgenomen omdat zij weigert haar medicatie in te nemen. Een maand later spreekt de rechter een rechtelijke machtiging uit, om haar een keer per maand gedwongen een prik toe te dienen met haar medicatie. Enkele maanden blijkt Ayse kanker te hebben en wordt een week later geopereerd. Na de operatie start ze met chemokuren. Ze is erg ziek. In die tijd neemt ze contact op met een collega van mij. Ze wil graag hulp bij het ophalen en wegbrengen van haar zoon als zij net een chemokuur heeft gehad. Ze heeft een klein netwerk en kan op weinig mensen terugvallen. Mijn collega vraagt of ze haar man kan spreken. Dit houdt Ayse af omdat hij het al zo zwaar heeft en fulltime werkt. Ze wil ook weinig inzicht geven in de financiën om te kijken of er aanspraak gemaakt kan worden op thuiszorg etc. Dan besluit Ayse’s moeder voor een paar maanden naar Nederland te komen. Ze trekt bij Dimitri en Ayse in. Dit lijkt een goede oplossing en mijn collega zet het contact op een lager pitje. Dimitri vertelt mij nu dat de komst van zijn schoonmoeder uiteindelijk zorgt voor een extreme escalatie. Het gezin woont in een tweekamerwoning en Dimitri besluit uit respect voor zijn schoonmoeder zelf in de berging te gaan slapen. Zo ontstaat een nog grotere verwijdering tussen hem en zijn vrouw. Ayse’s moeder speelt daarin een actieve rol, aldus Dimitri. Zij zou haar dochter tegen hem opzetten, en zeggen dat hij niet goed voor haar zou zijn. Ayse zoekt vervolgens weer contact met mijn collega omdat ze hulp wil om de scheiding in gang te zetten. Haar man zou haar regelmatig slaan, waardoor de situatie onhoudbaar is geworden. Dimitri vraagt zich af of er iemand samen met hem en zijn vrouw kan praten om te voorkomen
vakblad sociaal werk #4 2016
REACTIE#1
‘EERST MEER HELDERHEID’ Gerdientje Langkamp maatschappelijk werker Synthese, gebiedsteam Peel, Horst aan de Maas ‘Wat een ingewikkelde casus! Voordat ondersteuning gericht op scheiden überhaupt aan de orde is, zou ik meer helderheid willen krijgen. Ik zou een rondetafeloverleg (RTO) plannen met mijn collega en de spv’er. Aan hen wil ik vragen of Ayse in staat is om realistisch naar de situatie te kijken. Hoe reageert Ayse op de medicatie, heeft ze nog wanen? Dringt het tot haar door dat een scheiding grote gevolgen kan hebben voor haar contact met haar zoontje? Is het mogelijk dat zij zich het “slaan” van Dimitri inbeeldt en/of is ze erg beïnvloedbaar door haar moeder? De rol van Ayses moeder zal één van ons verder moeten onderzoeken. Wat is haar rol in het gezin, hoe lang blijft zij en hoe communiceert zij met Dimitri en het zoontje? Mijn voorstel zou verder zijn psycho-educatie voor zowel Dimitri als het zoontje. Inzicht in de psychiatrische problemen van Ayse en hoe hiermee om te gaan is sowieso belangrijk, los van een eventuele scheiding. Zij zullen immers altijd verbonden blijven met elkaar als ouders en kind. Ook zou ik de school op de hoogte willen brengen. Met Dimitri wil ik bespreken hoe hij zijn huwelijk ziet, is er (nog) sprake van liefde of voelt hij zich alleen verantwoordelijk? Welke rol speelt zijn culturele afkomst hierin? Welke gevolgen verwacht hij van een eventuele scheiding met betrekking tot de zorg van hun zoontje en de financiën? Ik zou het belang van psycho-educatie bespreken en ik zou doorvragen over eventuele machteloze en boze gevoelens en hoe hij die uit. Tenslotte zou ik een nieuw RTO organiseren, nu met Ayse en Dimitri erbij. Wat we dan zullen bespreken, is uiteraard afhankelijk van de gesprekken na het eerste RTO maar wat ik zeker aan de orde zou laten komen is, getrouwd of niet, hun ouderrol en de zorg van hun zoontje.’
dat het tot een scheiding komt. Hij is altijd degene die haar motiveert om haar medicatie te nemen en zich te laten opereren. Haar moeder heeft dit altijd afgeraden. Hij draagt de zorgt voor hun zoon, waarvoor hij zijn werkschema heeft aangepast. In de tussentijd onderhoudt mijn collega contact met de spv’er van Ayse. Zij vertelt dat mevrouw niet in staat is om alleen voor haar zoon te zorgen. Een scheiding kan dan ook grote gevolgen hebben voor het contact tussen haar en haar zoon. Ayse geeft aan dat ze prima voor hem kan zorgen en wil hoe dan ook dat de scheiding doorgaat. Hoe moeten we de situatie nu aanpakken? Mensen die willen scheiden geven we normaal informatie over hoe ze dit het beste kunnen aanpakken en zo nodig begeleiden we hen daarbij. Maar wat moet je doen, als er sprake is van de beperkingen bij moeder, en je kijkt naar de belangen van alle partijen, met name het kind?
>>
13
CASUÏSTIEK
‘ONDERZOEK RELATIONEEL GEWELD’ Anoushka Boet werkzaam bij Movisie als trainer en adviseur bij team Aanpak Huiselijk en Seksueel Geweld ‘Twee dingen vallen mij op. Ten eerste het dilemma voor de sociaal werker: moet je een scheiding adviseren als je het gevoel hebt dat er na een scheiding alleen maar verliezers zullen zijn? Ik vind het heel begrijpelijk dat je cliënten wilt behoeden voor meer ellende. Het is maar de vraag of het in Dimitri’s, Ayses en hun zoons belang is om in te zetten op het voorkomen van een scheiding. Het lijkt me beter om zowel met Dimitri als met Ayse, het liefst als dat mogelijk is ook samen, de voors en tegens van een scheiding en de voors en tegens van bij elkaar blijven te onderzoeken. Met aandacht voor de gevolgen voor hen zelf, de toekomst van hun kind en de (psychische) gezondheid van Ayse. Het tweede dat mij opvalt is de vraag of er sprake is van huiselijk geweld. Dimitri erkent één klap, Ayse zegt regelmatig geslagen te worden. Wat is waar? Jullie hebben op dit moment (nog) onvoldoende informatie om te weten of er sprake is van partnergeweld. Dimitri krijgt het voordeel van jullie twijfel. Mijn tip zou zijn om verder te onderzoeken wat er precies speelt. Vooral ook omdat Ayse geweld als belangrijkste reden voor een scheiding aanwijst. De stappen van de Wet Meldcode huiselijk geweld en
REACTIE#2
kindermishandeling geven handvatten om te handelen bij (vermoedens van) geweld in afhankelijkheidsrelaties. Na het signaleren (stap 1 van de meldcode) van vermoedens van geweld – en die hebben jullie – is stap 2 advies vragen aan collega’s en/of Veilig Thuis om vervolgens in gesprek te gaan over de zorgen (stap 3). Een gesprek met Ayse en Dimitri is nodig om te praten over jullie zorgen over de manier waarop ze met elkaar omgaan. Wat doen ze als ze het niet met elkaar eens zijn? Hoe nemen zij beslissingen? Houden ze rekening met elkaar? Hoe zit het met het slaan? Zien zij alternatieven in hoe zij met elkaar omgaan? Hoe kunnen ze elkaar daarbij helpen? Om professionals te ondersteunen bij het bespreekbaar maken van geweld in (ex-) partnerrelaties, is Movisie bezig met het ontwikkelen van het Vlaggensysteem (ex-) Partnerrelaties. Deze methodiek helpt om grensoverschrijdend gedrag te kunnen signaleren, de ernst in te schatten, volgens objectiveerbare criteria dit bespreekbaar te maken en te weten hoe adequaat te handelen, in lijn met de stappen van de Meldcode. Op dit moment loopt een proefproject voor professionals in sociale wijkteams. In 2017 verschijnt de definitieve uitgave. Dit beoordelingsinstrument kan dan worden gebruikt om partnergeweld makkelijker bespreekbaar te maken en adequaat aan te pakken.’
REACTIE#3
‘MAAK EEN GEZAMENLIJK GESPREK MOGELIJK’ Hanneke Laarakker Trainer en coach voor Laarakker Training en Advies ‘De RM voor mevrouw duidt op lastig beïnvloedbare psychiatrische problematiek. Ze is bang en haar psychiatrische problemen verdwijnen niet met de medicatie. Meneer wil ondanks de moeilijkheden getrouwd blijven met mevrouw. Hij ontvangt de moeder van mevrouw en verruilt zijn slaapplaats voor een plaats in de berging. Dit getuigt van een grote bereidheid om mevrouw te helpen. De Turkse moeder is getuige geweest van de klap die meneer heeft uitgedeeld. Zij komt naar Nederland en leeft met meneer in één huis om haar dochter te ondersteunen. Het echtpaar spreekt elkaars moedertaal niet. Daaruit concluderen we dat meneer waarschijnlijk niet kan communiceren met de Turkse moeder. Zonder communicatie tussen deze twee mensen is een passende aanpak niet mogelijk. Gezien de motivatie van meneer, de zorgzaamheid van de moeder en de angst van mevrouw is het belangrijk om een
14
gezamenlijk gesprek met meneer, mevrouw en de moeder te organiseren. Voor goede communicatie lijkt een tolk noodzakelijk. De spv’er is daarbij welkom om mevrouw te bevragen en psycho-educatie te geven aan meneer en de moeder. In het gesprek brengen zij ieders intentie, motivatie en wensen voor het gezamenlijk opvoeden van hun (klein)zoon in kaart. Hoe kunnen meneer, mevrouw en de moeder geholpen worden om die gezamenlijke wensen te realiseren? Zijn er mensen in het netwerk – wie dan ook – bereid om mee te denken (via de sociale netwerkstrategie (SNS) of Eigen Kracht Conferentie)? Let wel: het gaat hier om meedenken. Als de wens van mevrouw blijft om te scheiden van haar man, zal met haar gesproken moeten worden over de mogelijke consequentie hiervan met betrekking tot de opvoeding van hun zoon. Wil mevrouw dan nog scheiden? Hulp van de maatschappelijk werker zou zich vooral moeten richten op het mogelijk maken van een gezamenlijk gesprek en het op tafel krijgen van wensen, mogelijkheden, helpende factoren en belemmeringen.’ •
vakblad sociaal werk #4 2016
WISSELCOLUMN
Margo Trappenburg
Meldpunt sociaal domein
Margot Trappenburg is bestuurskundige aan de Universiteit Utrecht en hoogleraar Grondslagen van het Maatschappelijk Werk aan de Universiteit voor Humanistiek.
vakblad sociaal werk #4 2016
Gelezen, de uitspraak van een zoon die zijn twee ouders verzorgt: ‘De vaste wijkverpleegkundige van mijn ouders kwam terug van een cursus en had geleerd mij nog meer werk te geven.’ Gehoord, van een maatschappelijk werkster: ‘Ons hele intakeformulier, dat is heel erg meteen de vraag over het eigen netwerk:Wie kan wat doen? Terwijl iemand hier komt omdat hij geen netwerk heeft of het al heeft uitgevraagd in z’n netwerk en daar niet meer uitkomt, want anders komt men niet.’ Gelezen, de uitspraak van een man met psychiatrische problematiek, toen hem werd gevraagd of hij zijn familie niet zou kunnen inschakelen: ‘Ze willen dat je een beroep doet op mantelzorg, nou dát vind ik een goed idee! Mijn broer heeft denk ik in de afgelopen vijf jaar acht kogels op me afgevuurd. Ik heb een familie, die zit vol met getraumatiseerden. Mijn broer is psychotisch. Die wil ik niet als mantelzorger hebben.’ De buren dan? De man: ‘Haha, nou als je weet wie er hier allemaal in de flat woont, dan zou je die vraag niet stellen. Ik heb hier boven iemand wonen die is knettergek. Nou die wil je hier niet over de vloer hebben. (…) Deze flat is berucht hoor. Je wilt je buren hier niet zomaar binnenlaten! Er woont hier heel wat crimineel gespuis.’ Gehoord, op een symposium voor hulpverleners en hulpverleners in opleiding: ‘In ons wijkteam zitten ook ambtenaren van de gemeente. Die willen dat ik een beetje ga rechercheren als ik op huisbezoek ga. Tandenborstels tellen. Kijken of er wordt samengewoond. Is dat nou integraal, modern, generalistisch hulpverlenen? Of is het gewoon in strijd met mijn beroepsgeheim?’ Er gebeuren veel gekke dingen in het sociaal domein anno 2016. Er zijn mooie ervaringen, roerende vor-
men van burenhulp en creatieve burgerinitiatieven onder de vlag van de participatiemaatschappij of de doe-democratie. Die ervaringen mag je altijd naar hartenlust delen; daar kunnen burgemeesters aan refereren in toespraken, daar kan het wijkteam goede sier mee maken en daarmee komt je organisatie ook graag in de krant of op tv. Maar er zijn ook treurige, schrijnende, problematische kwesties zoals de hierboven genoemde.Waar kun je die kwijt? Hopelijk bij je collega’s, je manager en bij de gemeente die het wijkteam aanstuurt of betaalt, maar lang niet altijd. Als jij je kritisch uitlaat als hulpverlener ben je voor je het weet een oud-denker, een zwartkijker, iemand die de transitieboot heeft gemist en zo snel mogelijk moet worden vervangen door een jonge frisse nieuwe werknemer. Dus waar dan wel? Bij mij. Ik heet Margo Trappenburg. Ik ben sinds oktober 2014 voor één dag per week hoogleraar Grondslagen van het Maatschappelijk Werk aan de Universiteit voor Humanistiek. De rest van de week werk ik als bestuurskundige aan de Universiteit Utrecht. Ik zit in de wetenschappelijke adviesraad van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. Ik heb vanaf nu een column in het Vakblad Sociaal Werk (dank jullie wel redactie!), ik schrijf zo af en toe een stukje in de krant of op www.socialevraagstukken.nl en ik houd regelmatig lezingen en voordrachten over allerlei ontwikkelingen binnen het sociale domein. Ik heb diverse fora en platforms waar ik kwesties in de hulpverlening aan de orde kan stellen. Ik word niet ontslagen als ik iets kritisch zeg. Sterker: mensen zijn van mij niet anders gewend. Dus schroom niet. Mail mij: M.Trappenburg@uvh.nl •
15
Nora el Abdouni is ambassadeur van het sociaal werk
‘Ons werk moet zichtbaarder worden’ Nora El Abdouni is sociaal werker van het jaar 2016. Ze werkt bij Pretty Woman in Utrecht en begeleidt jonge meiden en vrouwen met heftige ervaringen rondom seksualiteit en relaties. Ze promoot het vak met verve. 16
Door Marian Kremers Foto Rinske Bijl
Wie ben je? ‘Ik ben Nora, 27 jaar, een vrouw, een dochter, een vriendin. Ik ben geboren in Rhenen en opgegroeid in Veenendaal. In 2006 ben ik gezakt voor de HAVO en ja, toen begon het. Ik ging twee dagen per week naar de VAVO. Het was een prachtig tussenjaar waarin ik me goed kon voorbereiden op de toekomst. Overal ging ik me oriënteren en uiteindelijk heb ik heel bewust gekozen voor de MWD-opleiding. Achteraf denk ik wel eens dat ik al als 16-jarige sociaal werk deed, als oppas bij jonge kinderen. Voor een geadopteerd meisje in de buurt was ik een rolmodel. Ze wilde blank zijn, blonde haren hebben en blauwe ogen krijgen. Aan mij zag ze dat ze niet een ander uiterlijk nodig had om iets te betekenen.’
vakblad sociaal werk #4 2016
INTERVIEW
Welke opleiding heb je gedaan? ‘In 2007 ben ik naar de Hogeschool Utrecht gegaan. Tijdens de voorlichtingsdagen kregen we toen te horen dat CMV stond voor creatief werken in buurthuizen, dat je met SPH in groepen werkt en dat MWD stond voor een-op-een-hulpverleningsgesprekken. Ik koos voor MWD, want dat zijn de echte hulpverleners, dacht ik. Volgens mij ben ik vier jaar lang op de opleiding bestookt met reflecteren en nog eens reflecteren. Als student vond ik het dan ook weleens te veel. En terecht, zeg ik nu, als sociaal werker. De keuze voor het werken met kinderen en jonge mensen had ik vrij snel gemaakt. Ik heb een maatjesproject gedaan, ik ben jongerencoach voor meiden geweest en mijn derde stagejaar deed ik bij Pretty Woman.’ Waar werk je? ‘Pretty Woman geeft voorlichting en hulpverlening rondom relaties en seksualiteit aan meiden van 11 tot 23 jaar en aan ouders en professionals in de regio Utrecht. We zijn geen organisatie maar een samenwerkingsproject van De Rading en U Centraal. Deze combinatie van een gespecialiseerde jeugdinstelling en een welzijnsorganisatie is goud. Pretty Woman kan snel zowel gespecialiseerde zorg bieden als basiszorg waarvoor geen verleningsbeschikking of jeugdzorgbepaling nodig is. We bieden laagdrempelige, individuele en groepshulpverlening aan jonge meiden, die zichzelf aanmelden. Soms komen ze met een vraag naar informatie of omdat ze een nare, traumatische ervaring hebben gehad. Met seksueel grensoverschrijdend gedrag of chantage met foto’s op internet. Soms melden ouders hun dochter aan omdat ze zich geen raad weten met de vragen van hun kind. Ook collega’s melden cliënten aan. De hulpvraag kan heel duidelijk zijn. Soms denken we samen na over de vraag en over het probleembesef. Het kan met een eenvoudige vraag starten maar vaak blijkt dat er veel meer aan de hand is. Wanneer er naast de reguliere hulpverlening ook traumaverwerking nodig is, dan schakelen we onze gedragswetenschapper in, die EMDR kan aanbieden. Door de transitie heeft Pretty Woman de regio Utrecht als werkgebied gekregen en hebben we ook cliënten uit gemeenten rondom Utrecht.’ Hoe ben je aan deze baan gekomen? ‘Na mijn stage kon ik bij Pretty Woman blijven werken met een klein contract van vier uur. Ik kon een meidengroep blijven draaien. Vervolgens verving ik iemand tijdens zwangerschapsverlof en toen werkte ik al weer 24 uur per week. Uiteindelijk heb ik nu een vast contract voor 32 uur en werk hier bijna zes jaar. Deze ervaring herhaal ik bij gastcolleges aan studenten: Grijp iedere kans aan! Het brengt je zo veel. Ga aan het werk en haal niet je schouders op voor vier uur. Wij werken hier met acht vrouwelijke hulpverleners, met twee stagiaires, een gedragswetenschapper en een teamleider. En dan hebben we toch nog een wachtlijst!’ Wat vind je van het werk? ‘Ik vind het een heftige doelgroep. Mijn wereldbeeld is er ook zeker door veranderd. Je hebt hier continu te maken met nare, heftige ervaringen van jonge vrouwen. Gelukkig krijgen we daar goede begeleiding bij. We krijgen trainingen, casuïstiek en intervisie.’
vakblad sociaal werk #4 2016
En jullie doen het goed, gezien alle prijzen… ‘De eerste was de Hein Roethofprijs, een prijs van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Projecten die resultaten bereiken met de preventie van criminaliteit krijgen daardoor nationale bekendheid. We hebben die in oktober gewonnen met het project Bloedlink. Pretty Woman, de politie Utrecht en Al Amal werken hierin samen in een voorlichtingsprogramma op middelbare scholen. We spreken daar over de gevaren van social media en vooral sexting: het versturen van naaktfoto’s en seksfilmpjes. Het succes van het geven van voorlichting is moeilijk in cijfers te meten. Wij hebben zelf wel het idee dat het een succes is. ‘Mijn teamleider, Bregje Spaans, droeg mij voor als sociaal werker van het jaar en op de dag van het sociaal werk, 8 december, ben ik dat ook geworden. Ik ben nu het hele jaar 2016 ambassadeur van het sociaal werk. En studenten van de HU kozen mij uit voor de studentenprijs omdat ze me inventief, ondernemend en betrokken vonden. Ik mag dus het hele jaar mijn betekenis van het sociaal werk uitdragen. Op de hogescholen, op congressen en in de kranten.’ Hoe promoot je het sociaal werk? ‘Ik zeg sinds mijn ambassadeurschap dat ik sociaal werker ben bij Pretty Woman. Al die andere termen die collega’s gebruiken zoals sociaal wijkwerker, coach, consulent, jeugdwerker, vind ik maar vertroebelend werken. Het werk wordt daar onzichtbaar door. We zijn allemaal in de eerste plaats sociaal werker. Daarna kun je dat verder toelichten door te praten over de organisatie waarvoor je werkt en wat je daar doet. Dat moet al beginnen op de opleiding. Studenten moeten leren hoe ze kunnen uitleggen wat sociaal werk inhoudt. Ons werk moet zichtbaarder worden. Offline en online. Via social media. Laat jezelf zien en durf tegen de stroom in te gaan. Bij tv-programma’s zoals Nieuwsuur, Pauw of RTL Late Night zie je zelden een sociaal werker vertellen welke rol hij of zij heeft gespeeld bij een actualiteit. Als student leer je dat je je vooral moet richten op de cliënt, die moet je empoweren. En daarbij vergeten we vaak onze eigen activiteiten en kracht te vermelden. We stellen ons veel te bescheiden op.’ Hoe zie je 2017? ‘In de toekomst moet er één opleiding sociaal werk komen, een brede scholing zodat we kwalitatief goede zorg voor iedereen toegankelijk maken. Er mag dan wel meer aandacht komen voor intercultureel werken. Daardoor word je je meer bewust vanuit welk denkpatroon je werkt. En ook omdat ik bij Pretty Woman werk, moet seksualiteit in de hulpverlening in de opleiding aan bod komen. Daarbij merk je echt dat er sprake is van handelingsverlegenheid onder sociaal werkers. Het gaat toch over een belangrijk levensgebied, maar er wordt nog steeds krampachtig over gedaan. Het is een taboe in verschillende culturen. Dat weet ik ook vanuit mijn Marokkaanse achtergrond. Alle lichaamsdelen onder de navel worden niet benoemd, veel gebruikte woorden worden vies gevonden. Problematiek als sexting, pedofilie, loverboys, verkrachting en seksueel misbruik vind ik ook heftig maar dat betekent niet dat ik er niet over kan praten. Ik vind dat seksualiteit thuis in het gezin besproken moet worden, op school, in de moskee én in de hulpverlening. Dan blijft het niet zo’n taboe-onderwerp. Daar kunnen we met z’n allen voor zorgen, want vrij spreken begint bij jezelf.’ •
17
Studiereizen
Al reizende leert men Door Jolanda Berends
E
Door op bezoek te gaan bij andere organisaties, leer je van elkaar. Dat kan ook over de grens, op studiereis. Tijdens een studiereis maak je kennis met lokale collega’s en hun cultuur en doe je ervaring op in het lokale werkveld. Deze kennis en ervaring geeft inspiratie voor werk of studie at home .
en studiereis is een internationale ervaring in een relatief korte periode met een vooraf vastgesteld programma ten behoeve van de persoonlijke en professionele ontwikkeling. Het land dat je bezoekt, ligt vaak voor de hand. Deelnemers maken bijvoorbeeld kennis met het land waar hun cliënten of hun familie oorspronkelijk vandaan komen of ze bezoeken een stad die thematisch aansluit bij wat ze willen leren. Het programma is een variatie van werkveldbezoeken, kennismaking met de lokale bevolking en met de cultuur. Ook is er tijd voor een vrije invulling met ruimte voor ontspanning. Dit artikel gaat over de waarde van studiereizen aan de hand van de drie kwalificaties van een sociaal werker: handelingsbekwaamheid, organisatievermogen en ontwikkelingspotentie. Handelingsbekwaamheid Sociaal werkers handelen op methodische wijze en bevorderen het sociaal functioneren van mensen in hun sociale context. Ze maken hierbij contact met mensen. De kracht zit in het naar elkaar luisteren en de tijd nemen voor persoonlijke ontmoetingen. Soms maak je contact zonder elkaars taal te kennen. Het is een kunst om, zonder het gebruik van woorden, de boodschap over te dragen en de ander te begrijpen. En dit is mogelijk, want een groot deel (zo’n 85 procent) van onze communicatie is non-verbaal. Deelnemers aan een studiereis moeten hierop wel worden voorbereid. Daar zijn een aantal trainingen voor ontwikkeld, zoals barnga en jabbertalk.
18
MAROKKOREIS Achttien sociaal werkstudenten van Hogeschool Utrecht maakten een studiereis door het noorden van Marokko. De studenten bezochten sociale instellingen, waaronder een vrouwenopvang en een dagbesteding voor verstandelijk beperkten. Bij ieder bezoek verzorgde een groep studenten een activiteit voor de lokale professionals en cliënten, gebaseerd op een in Nederland effectieve methodiek. Ook verbleven de studenten voor een paar dagen in kleine groepen bij een gastgezin. Hier maakten ze kennis met de lokale cultuur en tradities. Naast het programma hadden de studenten tijd voor zichzelf om onder andere de omgeving te verkennen.
‘Ik vond het erg leerzaam om over sociaal werk in het buitenland te leren. Natuurlijk kun je dit doen door een boek te lezen, maar wanneer je dit zelf waarneemt maakt het veel meer indruk. De ervaringen die ik tijdens de Marokkoreis heb opgedaan neem ik mee voor de rest van mijn leven. En dat in een week tijd. Toen ik hoorde van de Marokkoreis werd ik enthousiast, op deze manier kon ik leren over sociaal werk in het buitenland en was ik niet zo lang van huis.’ Laurie Willems, student sociaal werk, Hogeschool Utrecht
Organisatievermogen Sociaal werkers werken in diverse organisatorische verbanden. Ze zijn ondernemend, nemen initiatief en dragen bij aan opdrachtwerving. Het lijkt misschien logisch om een reis door een kleine groep,
vakblad sociaal werk #4 2016
INTERNATIONAAL
• Complimentenspel, een activiteit voor de cliënten van een sociale instelling in Marokko, ontwikkeld en uitgevoerd door studenten sociaal werk
de reisbegeleiding, te laten organiseren. Het risico is echter dat de deelnemers de studiereis dan meer ‘consumeren’. Ze hebben dan vaak achteraf kritiek op de organisatie of de inhoud van de reis. Een andere manier is dus om deelnemers medeverantwoordelijk te maken voor de samenstelling van het programma. Dan kan tijdens de reis ook gemakkelijker ingespeeld worden op situaties die anders lopen dan gepland. Deelnemers spreken elkaar dan makkelijker aan, waardoor het een reis van en voor de groep wordt. Zo wordt de begeleiding ook ontlast van taken, waardoor zij meer gezien worden als medereizigers. De reisbegeleiders onderhouden wel de contacten met het werkveld in het beoogde land. Het werkt vaak goed als er regelmatig (bijvoorbeeld jaarlijks) een nieuwe groep van dezelfde opleiding of instelling op bezoek komt. Zo bouw je een samenwerkingsrelatie op en kun je heldere afspraken maken over het bezoek. Wat kunnen beide partijen uit het bezoek halen en wat hebben zij elkaar te bieden? Mooie ontmoetingen onstaan onder andere door meer inzicht in het lokale werkveld, door de uitwisseling van ervaringen en de dialoog over actualiteiten. Ooit over nagedacht om de deelnemers van de reis een activiteit met lokale cliënten uit te laten voeren? Zo belast je de organisatie niet met je komst, ze kijken juist uit naar een volgend bezoek! Ontwikkelingspotentie Sociaal werkers besteden tijd aan de eigen professionalisering en aan de professionalisering van het beroep. Samenwerken in een groep, feedback geven en ontvangen zijn daarbij van belang. Groepsdynamica is om deze reden een belangrijk onderdeel
vakblad sociaal werk #4 2016
van de studiereis. Voor de start van de reis worden groepsafspraken gemaakt. Iedereen houdt zich daaraan. De groep is dan ook verantwoordelijk om deze afspraken te bewaken en elkaar hierop aan te spreken. Een regelmatige reflectie op het functioneren van de groep als geheel is belangrijk. Zo creëer je transparantie en openheid. Een dagsluiting is een goede manier om dagelijks terug te kijken. Wat hebben de deelnemers die dag gezien, geleerd en gedaan? Wat kunnen we een volgende keer anders doen? Vervolgens kun je het programma voor de volgende dag doornemen, taken verdelen en groepsafspraken bijstellen. Diversiteit aan situaties Een studiereis is een internationale ervaring in een compacte vorm. Voortdurend kom je terecht in een diversiteit aan situaties, in een andere culturele context. Je bent als deelnemer medeverantwoordelijk voor het slagen van de reis. Je leert op een andere wijze contact maken met mensen. Je doet inspiratie op over nieuwe invalshoeken voor lokale sociale problemen en je krijgt nieuwe inzichten over grensoverschrijdende sociale situaties. Zo leer je al reizende. • Jolanda Berends is internationaal coördinator voor de Faculteit Maatschappij en Recht aan de Hogeschool Utrecht en is als hogeschooldocent Social Work nauw betrokken bij de internationalisering van Instituut voor Social Work.
19
Masters Marco Brok en Eveline Vollbracht verzamelen verhalen
Middenin het proces In hun boek, dat in september verschijnt, benadrukken Marco Brok en Eveline Vollbracht hoe sociaal werkers vanuit allerlei verschillende hoeken werken met hoofd, hart en handen. Met veel verhalen uit de praktijk illustreren ze de overeenkomsten van het vak.
M
Door Marian Kremers en Mariëtte Hermans Foto Riëtte Duynstee
20
arco Brok is sph’er en werkt als beleidsmedewerker bij de reclassering. ‘Maar ik voel me nog altijd een sociaal werker hoor.’ Eveline Vollbracht is revalidatie-maatschappelijk werker in Amsterdam. ‘Ik noem mezelf niet zomaar sociaal werker. Ik ben in mijn werk echt nog een maatschappelijk werker, ik zit nog midden in die discussie van de verbreding van het vak.’ Ze kwamen elkaar tegen bij de masterstudie Social Work in Amsterdam. Daar hadden ze het over evidence based, practice based, de gevolgen van de transitie, zo somt Marco op. ‘Allemaal heel interessant en belangrijk, maar gaat het daarover op de werkvloer? Nee. Sociaal werkers onderling praten over cliënten. We vertellen een mooi of een verdrietig verhaal. Uiteindelijk gaat het over jou en je cliënt. Maar dat hoor je weinig terug. Terwijl elke sociaal werker ze zo uit z’n mouw schudt, de anekdotes, de ontmoetingen, de paradijsvogels die ze tegenkomen in het werk. We hoorden dan ook vaak in ons netwerk: “Ik kan er wel een boek over schrijven”. En wij dachten, dat doen we. We hadden er wel behoefte aan, aan concrete verhalen, na al dat getheoretiseer.’ Perspectief en context Eveline: ‘We wilden iets doen met de inspiratie die we van de master hadden gekregen. Al pratend
kwamen we op al die leuke verhalen over cliënten. Dat gaf energie en dus startten we een blog en gingen we verhalen verzamelen.’ Vanaf eind 2013 is hun blog online: www.ditishetsociaalwerk.nl. Ze hebben beiden een groot netwerk en vroegen alle sociaal werkers die ze kenden hun anekdotes te sturen, of aan hen te vertellen. Intussen staan er meer dan zeventig korte verhalen op, en is er een nieuwe rubriek aan toegevoegd, namelijk de dagboeken, waarin sociaal werkers over hun dag vertellen. Marco: ‘Soms schrijven mensen zelf. Vaak schrijven wij. Het zijn gesprekjes van vijf of tien minuten, een voorval, een ontmoeting en die werken we dan uit.’ In september verschijnt hun boek Werken met hoofd, hart en handen. Kracht van sociale professionals. Het is geschreven voor sociaal werkers, maar ook voor managers en beleidsmakers. Het gaat over tien thema’s, belicht vanuit de literatuur, geïllustreerd met de anekdotische verhalen van de blog, en een interview met een sociale professional. Eveline deed de interviews met uiteenlopende sociaal werkers: ‘Iemand van vluchtelingenwerk, van een blijf-huis, de reclassering, een buurtteam, de jeugdzorg, een spv’er, een medisch maatschappelijk werker, iemand die werkt met verstandelijk beperkten en een werker uit een forensische kliniek bijvoorbeeld.’ Meer dan de verhalen op de blog, geeft het boek perspectief en context aan het sociaal werk.
vakblad sociaal werk #4 2016
DUBBELGESPREK
Aparte figuren De thema’s in het boek hebben allemaal te maken met de directe uitvoering en het contact met de cliënt. Creativiteit is een van de thema’s, humor een ander, maar het gaat ook over motivatie, betrokkenheid en spanning en sensatie. Marco: ‘Het zijn thema’s die vanzelfsprekend deel uitmaken van ons werk – voor ons hartstikke logisch – maar je hoort er weinig over. In de publieke en wetenschappelijke debatten gaat het over competenties en vaardigheden, de technische aspecten van het werk. Dat is heel goed, maar dit is er ook: de zachtere kant, de basis. Als je die niet beheerst, ben je nergens met je gespreksvaardigheden. Sociaal werkers zijn bijvoorbeeld heel creatief. Ze kunnen improviseren. Ze gaan ergens op af, met een doel, en dan gebeurt er iets heel anders. En dan maken ze er iets van. Dat is fantastisch, die flexibiliteit. En ze hebben goed oog voor de zelfkant, de aparte figuren die leven buiten de kaders, de paradijsvogels. Dat hebben wij onder andere beschreven in het hoofdstuk over spanning en sensatie. Maar over die kanten van het sociaal werk hoor je in debatten niets. Wij vonden het inspirerend om ons daar op te richten.’ Stil voorbeeld Eveline noemt het voorbeeld ‘Een kopje thee’. Daarin komt de sociaal verpleegkundige binnen bij een verwarde man. Hij leeft in zijn eigen we-
vakblad sociaal werk #4 2016
reld in een verwaarloosd huishouden. Ze wint zijn vertrouwen door keer op keer terug te komen. Na zes bezoeken lijkt er iets aan vertrouwen te zijn en krijgt ze een troebel, koud kopje thee aangeboden. Eveline: ‘Een beleidsmaker denkt misschien, waarom moet je daar tien keer langs voordat je een kast opruimt en de man zijn medicatie geeft? Maar je kunt niet zomaar in zijn huis gaan rommelen, als je zijn vertrouwen niet hebt gewonnen. Daarom is het een van mijn favoriete verhalen. Het is een stil voorbeeld waarmee duidelijk wordt wat er nodig is.’ De zorgverzekeraar of de gemeente kan wel standaarden invoeren, maar je moet altijd aansluiten bij waar de cliënt is, wil ze maar zeggen. Dat geldt ook in haar eigen werk: ‘Iemand met een complete dwarslaesie heeft recht op zoveel gesprekken. Maar als dat iemand is met een heel actief netwerk, dan regelt hij dat wel, ook al kan-ie alleen zijn hoofd nog bewegen. Aan iemand met veel minder lichamelijke schade en een kleiner netwerk, kan ik soms veel meer tijd besteden.’
‘Vertel ons een leuk verhaal’
Beroep verandert mee Die aandacht, daar gaan de verhalen over. En die aandacht, dat aansluiten en improviseren, is voor alle sociaal werkers herkenbaar, menen Marco en Eveline. Vinden zij de verbreding van het sociaal werk een wenselijke ontwikkeling? Eveline: ‘Laatst hadden we een vacature en kwam de vraag aan de
21
DUBBELGESPREK
• Marco Brok (46) studeerde SPH en werkte als groepsbegeleider en reclasseringswerker. Hij volgde samen met Eveline de Master Social Work. Momenteel werkt hij als beleidsmedewerker bij Bureau Buitenland van de reclassering.
• Eveline Vollbracht (48) is revalidatie maatschappelijk werker bij Reade in Amsterdam. Ze studeerde MWD en behaalde in 2012 haar Master Social Work aan de Hogeschool van Amsterdam.
orde, of we dan een maatschappelijk werker of een sociaal werker zouden vragen. Ik merk dat ik in het werk me onderscheid als maatschappelijk werker omdat ik zo ben opgeleid en omdat die functie zo heet. Maar als ik aan het boek werk, met Marco praat, dan voel ik me een sociaal werker en zie ik dat we allemaal hetzelfde doen, allemaal professionals zijn in het sociale domein. De een heeft zich alleen gespecialiseerd in jeugdzorg, de ander in verliesverwerking. Maar we zitten middenin dat proces.’ Marco: ‘In de praktijk zijn we nog niet één groep. Maar als ik dan het interview lees van Eveline met een spv’er in de acute psychiatrie, dan zie ik allemaal overeenkomsten. Die vrouw is veel met het sociale netwerk aan de slag, ze organiseert de partijen in de stad om mensen met een psychose te helpen. Dus hoewel haar opleiding en achtergrond verschillen van die van mij, is haar werk heel overeenkomstig.’ Eveline: ‘Misschien moet het uiteindelijk zo worden als bij verpleegkundigen: die zijn allemaal verpleegkundigen, maar hebben andere specialismen. De een werkt met kinderen, de andere weet alles van oncologie of revalidatie af. Dat ligt ook aan onze opleiding. Als we allemaal opgeleid zouden zijn als sociaal werker, met bepaalde specialisaties, dan verandert het beroep ook mee.’ Vooroordelen doorbreken Hun boek benadrukt dus de overeenkomsten van sociaal werk. Eveline: ‘Ik moet het in teams vaak uitleggen. Het gaat om de betrokkenheid, dat je
22
mensen verder brengt en naar het hele plaatje kijkt. Niet alleen naar de cliënt zelf, maar ook de familie en de collega’s. In een multidisciplinair team zijn we allemaal bezig voor de revalidant, maar als maatschappelijk werker houd ik het geheel in de gaten. Het gaat er mij niet alleen om of iemand weer kan plassen, maar ook of hij of zij kan participeren en hoe het met zijn partner gaat.’ Het boek geeft een inkijkje in het werk, meent Marco. Dat is goed voor de profilering bij gemeenten en werkgevers, maar werkt ook voor sociaal werkers als een eye opener. ‘Misschien hebben we allemaal wel vooroordelen over wat een wijkwerker doet, of een forensisch werker. Deze verhalen maken dat beeld genuanceerder en herkenbaar.’ Eveline heeft dan ook veel opgestoken van de interviews. ‘De gesprekken voor het boek gaven me zo’n brede kijk op het sociaal werk, echt een nieuwe dimensie aan het vak. Je denkt het wel te weten, maar mijn beelden bleken achterhaald te zijn.’ En de nadruk ligt daarbij op wat sociaal werkers allemaal kunnen, en, zoals Marco zegt: ‘Hoe leuk ze zijn. Het zijn leuke, betrokken mensen. Dat is onze kracht. En daar willen we het over hebben in ons boek. Over leuke, betrokken mensen, en niet over bezuinigingen en transities. Daar wordt al zoveel over gepraat.’ Eveline beaamt: ‘Ja, we doen wat ons energie geeft. Met de poten in de klei kunnen we zo een slag naar boven maken. Want het heeft wel degelijk betekenis, het werk.’ Dus, zo besluit Marco, ‘Vertel ons een leuk verhaal.’ •
vakblad sociaal werk #4 2016
VERLEDEN IN BEELD
De tijd vastleggen Door Liesbeth Simpelaar
N
ooit heb ik kinderen zo ijverig en intens zien eten als op deze foto. Het meisje links heeft haar hand daarbij beschermend op haar springtouw gelegd; niemand kan het zomaar weggrissen. Hij is genomen in 1945, tijdens de hongerwinter, aan de Rozengracht in Amsterdam. De kinderen zitten aan lange houten tafels met zelf meegebrachte schalen en pannen. Waarschijnlijk is het een gaarkeuken, waar, volgens een ooggetuige, ‘een halve liter gekleurd water’ werd geserveerd. Vooral in de grote steden waren de meeste mensen zwaar ondervoed en aten zelfs soep van aardappelschillen en tulpenbollen. Cas Oorthuys, de fotograaf, was in 1944 vrijgelaten uit Kamp Amersfoort en sloot zich aan bij een groep samenwerkende verzetsfotografen, die na de Tweede Wereldoorlog De Ondergedoken Camera genoemd zou worden. Deze fotografen documenteerden het dagelijks leven tussen 1940 en 1945. Vanaf 1944 was het verboden om buiten te fotograferen en de fotografen bedachten allerlei trucs: ze maakten foto’s van achter een gordijn of verborgen de camera in hun jas of in een tas, met gaatjes voor de lens. Daardoor hebben we niet alleen een beeld van het drukken van illegale bladen, soep in de hongerwinter en het leven van onderduikers, maar ook van razzia’s, de afsluiting van de Amsterdamse jodenbuurt en het stelen van alles wat los en vast zat.
vakblad sociaal werk #4 2016
Dat stelen, zo blijkt uit hun foto’s, werd niet alleen door Duitsers gedaan. Als je bijna doodgaat van honger en kou valt een heleboel moraal weg. Want iedere hap die je iemand anders ziet nemen komt niet in jouw mond, ieder stukje hout dat iemand anders te pakken krijgt komt niet in jouw kachel. Je karige eigen eten wordt goud waard, je springtouw een luxe schat. Het zal grote gevolgen hebben gehad voor de onderlinge verstandhoudingen, privé en op straat. Stiekem foto’s maken van zoveel ellende, dat hoeft nu gelukkig niet meer. Maar iedere tijd en ieder leven kent zijn eigen pijn en geluk. Door dat vast te leggen maken we geschiedenis. •
bronnen
&
• De foto van Cas Oorthuys is in bezit van het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam en is o.a. gepubliceerd in Rob Neij en Ernest Hueting (1989). De opbouw van een sociaal-agogische beroepsopleiding 1899-1989, Zutphen: de Walburg Pers, p. 64 (Marie Kamphuis Archief, inventarisnr 1.1.2). • Citaat ooggetuige gaarkeukens: http://www.npogeschiedenis.nl/nieuws/2015/januari/Hongerwinter-Boek-1.html • Over De ondergedoken Camera: Wim Ellenbroek (1995). Foto’s vanachter het gordijn, uit de fietstas, of vanonder de regenjas: http://www.volkskrant.nl/ archief/foto-s-vanachter-het-gordijn-uit-de-fietstas-ofvanonder-de-regenjas~a405307/
23
Supervisie voor een goed opgeleide en gemotiveerde sector • Dankzij regeldruk, verandering en vermeerdering van taken kan de sociaal werker ook verstrikt raken.
Sterke werkers, sterke organisaties Supervisie is belangrijk in de transitie. Sociale professionals maken immers de omslag naar de participatiemaatschappij. Het reflecteren op hun werk draagt bij aan een verruimd handelingsrepertoire en groter werkplezier. Juist omdat van sociaal werkers nieuwe competenties worden gevraagd in het nieuwe werken, is supervisie nodig.
W
elzijn Nieuwe Stijl startte in 2010 met als belangrijkste inhoudelijke doel de zelfredzaamheid en participatie van burgers te vergroten. Eind 2012 werd het programma afgerond en kreeg zijn beslag op veel manieren. Zo vormden veel gemeenten sociale wijkteams met generalisten, waarin de professionals in gezamenlijkheid casuïstiek oppakken, met als motto: één gezin, één plan. Inmiddels is de nieuwe Wmo een feit. Burgerparticipatie en zelfredzaamheid komen echter niet vanzelf. Zo is er in de eerste plaats een netwerk nodig om de hulpvrager heen. Vaak is dat niet zo groot en sterk als verondersteld of zelfs afwezig.
24
Door Merel van Dijk & Maurits van Urk
De groep mensen die participeren en zelfredzaam zijn, zijn vaak op verschillende plekken actief en dreigen overvraagd te worden. De problematiek is divers en complex, nu gespecialiseerde zorg niet meer of korter geïndiceerd wordt. Dit alles zorgt ervoor dat sociaal werkers in meer of mindere mate moeite ervaren in hun positionering ten opzichte van hun cliënt en hun werkgever. Dat is niet verwonderlijk, omdat zij geacht worden veel belanghebbenden te bedienen – hun cliënt, het systeem om hun cliënt heen, hun collega in het wijkteam, de aanmeldende instantie, de instantie waar ze naar verwijzen, de beleidsambtenaar, de wethouder – en het werk zwaar en bewerkelijk
vakblad sociaal werk #4 2016
SUPERVISIE
Maurits: ‘Laatst leidde ik een bijeenkomst met een aantal sociale wijkteams uit een regio. In de bijeenkomst stonden we stil bij het belang van goede sociaal werkers. Al snel ontstond er discussie tussen mij en de verschillende teams onderling. Pas achteraf zag ik in dat de klagende en boze teams als een verwaarloosd kind reageerden.’
is. Verlies van werkplezier, handelingsverlegenheid, onmacht, toename van stress en overspannenheid signaleren wij helaas regelmatig (Bouwkamp & Bouwkamp, 2013). Verstrikt raken Waarom kan supervisie daarbij een rol spelen? Onze ervaring is dat er regelmatig parallelprocessen spelen in de interactie tussen de cliënt en de sociaal werker, de sociaal werker en zijn of haar organisatie, de organisatie en de overheid. Dat houdt in dat er eenzelfde patroon in de interactie kan ontstaan tussen de genoemde partijen, wat niet altijd constructief is. Cliënten kunnen aan negatieve ervaringen in hun jeugd een gevoel van verwaarlozing overhouden dat ze meenemen in hun volwassenheid. Dat ontstaat wanneer zij, vaak onbedoeld, te weinig zijn gezien in wat zij nodig hadden. Deze perceptie, het zich tekort gedaan voelen, nemen zij vervolgens mee in het contact met hun sociaal werker. Zoals kinderen in gezinnen zich verwaarloosd kunnen voelen en zodanig opgroeien, zo kunnen cliënten zich tekort gedaan voelen door de hulpverleners. Een cliënt kan dan gaan fungeren als onwillig kind, waardoor de hulpverlener zich machteloos voelt en niet verder komt. Dankzij regeldruk, economisering, formalisering, verandering en vermeerdering van taken kan echter de sociaal werker ook verstrikt raken, en zelfs besmet worden met eenzelfde patroon: hij of zij voelt zich niet gezien in het werk en verandert ongewild in een klager richting organisatie en politiek. Wil de begeleiding een succes worden, dan zal de sociaal werker zichzelf een werkelijke positie moeten toedelen. Eén waarin hij of zij zich bevrijdt van verstrikkingen in interacties. Supervisie helpt
vakblad sociaal werk #4 2016
bij het vinden van de juiste condities en bouwt aan competenties. Dat is zeker in een tijd van grote veranderingen belangrijk om het werkplezier te behouden. Hier-en-nu Als sociaal werkers lijken we soms meer op onze cliënten dan dat we ons bewust zijn: we hebben zelf ook iets te leren. Supervisie is een sterk middel om professionele zelfkennis en competenties te vergroten. Supervisie is een vorm van leren waarbij methodisch wordt ingegaan op persoonlijke leervragen ten aanzien van het werk dat je uitvoert. Je verkent en herkent (vaste) patronen door middel van reflectie op je handelen en in contact met je supervisor. In datzelfde contact doe je nieuwe ervaringen op waar je tot dan toe geen toegang toe had (ervaringsgerichte supervisie). Zoals een motor olie nodig heeft om te blijven rijden, zo heeft de professional voeding nodig. Supervisie vormt die voeding. En die is op dit moment zeker belangrijk voor sociaal werkers, om in zichzelf een antwoord te blijven vinden op de toegenomen druk en de complexiteit van de zorg. En waarom dan specifiek supervisie en niet coaching, intervisie of iets anders? Bij ervaringsgerichte supervisie ligt het accent op het werken met de ervaring in het hier-en-nu en het doorbreken van ongewenste parallelprocessen zoals we beschreven. Daarnaast richt supervisie zich meer op de persoonlijke ontwikkeling van de sociaal werker, in plaats van op het ontwikkelen van vaardigheden. Het is bovendien een intensiever traject. Er vloeit een nieuw handelingsrepertoire uit voort, dat een langdurig en blijvend leereffect geeft, ook als de werksituatie aan verandering onderhevig is. Transparantie In supervisie wordt van je gevraagd jezelf bloot te geven als het gaat om wat je dacht, voelde en hoe je hebt gehandeld in een bepaalde werksituatie. Op dit gebied willen we immers leren. Vaak stuiten we dan eerst op afweermechanismen die het leren in de weg staan, zoals angst voor afwijzing, schaamte, vermijding en verdringing. Daarnaast hebben deze processen een belangrijke invloed op de relatie tussen supervisor en supervisant. Daarom is de mate van veiligheid die de relatie biedt een voorwaarde
Merel: ‘Ik las in een reflectieverslag dat de supervisant zichzelf allerlei dingen oplegde, zichzelf beoordeelde en afkeurde. Ik gaf hem terug dat er een beeld in mij opkwam van een harnas waarin hij zichzelf perste en dat mij dit beklemmend leek. Hierdoor realiseerde de supervisant zich hoezeer hij zichzelf op de huid zat en hoeveel stress dat opleverde.’
25
SUPERVISIE
Merel: ‘Een supervisante ging voor mij zorgen nadat een bijeenkomst tien minuten was uitgelopen, iets waarvoor ik zelf had gekozen. Ze gaf aan dat ik de volgende keer maar beter de tijd moest bewaken en dat zij daar ook op zou letten. Het voelde voor mij wat denigrerend, voorschrijvend, ook al bedoelde ze het goed. De volgende bijeenkomst kwam ik erop terug en vertelde haar wat ik had ervaren. Ze schrok dat ik het niet prettig had gevonden, maar het werd haar ook helder dat ze de neiging heeft voor anderen te zorgen, het over te nemen. Dat maakt haar erg moe en helpt haar cliënten niet per se verder, zo besefte ze ook.’
voor het leren. Het vraagt transparantie over zichzelf, zowel bij supervisant als supervisor, om veiligheid en vertrouwen te creëren (Van Gorkum, 2015). De relatie tussen supervisant en supervisor is ten eerste essentieel. De ervaringsgerichte supervisor zal op een werkinbreng of reflectie dan ook eerst reageren met hoe het voor hem of haar was (persoonlijke reactie), zodat de supervisant weet hoe dit ontvangen is door zijn of haar supervisor. Op de tweede plaats doen zich in supervisie twee parallelprocessen voor. De manier waarop de supervisant zich presenteert, omgaat met supervisie en in contact treedt met de supervisor is een afspiegeling van hoe hij of zij zich in het werk manifesteert (Van Gorkum, 2015). In de tweede parallel gaat het vooral om het handelen van de supervisor. Dat moet een weerspiegeling zijn van wat de supervisant heeft te leren. Met andere woorden, de supervisor moet een voorbeeld zijn. Als een supervisant moet leren om grenzen te stellen, moet de supervisor ter plekke laten zien hoe je jezelf voldoende serieus neemt. Dit kan door bijvoorbeeld aan te geven dat hij of zij niet tevreden is wanneer de supervisant het verslag te laat inlevert en hij of zij zich niet goed kan voorbereiden. Verbazingwekkend Omdat het sociaal werk steeds vaker te maken heeft met tijdelijke dienstverbanden, hebben organisaties minder de neiging te investeren in mensen. Ze redeneren dat deze medewerkers na één of twee jaar de organisatie weer verlaten. Dat is een vergissing. Deze medewerkers zullen bij een collega-organisatie hun beroep uitoefenen en vice versa. Als elke organisatie blijft investeren in medewerkers dan creëren we een sterke sector, in plaats van dat we alleen de blik richten op de eigen organisatie . Van Rooijen-Mutsaers, Ince en Rietveld (2012) rapporteren dat supervisie onder diverse sociaal werkers, leidinggevenden en verpleegkundigen een hogere motivatie en commitment naar de organisatie oplevert. Dat resulteert in grotere arbeidssatisfactie, langere arbeidsduur, verminderde burnoutsymptomen, betere sociale interacties, een toename van de beslisvaardigheid en een toename van prosociaal organisatiegedrag. Met al die opbrengsten verbaast het ons dat je vaak hoort: ‘Supervisie is te duur’. In supervi-
26
sie ontwikkelt de sociaal werker zich en blijft deze scherp. De werkers zijn het kapitaal van de organisatie. Organisaties zouden daar een stuk zuiniger op moeten zijn. Dat geldt helemaal in onzekere tijden als de onze. De sociaal werker is net een auto en supervisie is als een tijdige onderhoudsbeurt met een flinke scheut motorolie: vastlopen voorkomen, soepel in het werk! De vraag is dus: wil je plezierig werken of de frustraties laten oplopen tot het niet meer kan? Juist in deze tijd waarin sociaal werkers zich snel een slachtoffer voelen van reorganisaties en bezuinigingen is dat een belangrijke vraag. En voor organisaties geldt: wil je tijdig investeren in medewerkers of bijvoorbeeld een hoog ziekteverzuim en een grote uitstroom? Laten we met elkaar werken aan een goed opgeleide, gemotiveerde en stevige sector, zodat de sociaal werker sterk blijft en de cliënt op eigen benen wordt gezet. • Merel van Dijk is (leer)supervisor, coach, intervisor en Gestalttherapeut vanuit haar eigen praktijk Competent Coaching te Amersfoort. Ook werkt ze als hulpverlener in de Ggz, als docent supervisiekunde aan het Kempler Instituut Nederland en supervisor aan de Posthbo-opleiding Rouw- en verliesbegeleider van het LSR. Maurits van Urk is opgeleid als Gestalttherapeut en werkt als persoonlijk begeleider bij Kwintes (Ggz). Hij heeft ervaring in het jongerenwerk, met huiselijk geweld en ervaringsgericht werken.
&
bronnen • Bouwkamp, R. & Bouwkamp, S. (2013). Dicht bij huis. Praktijkboek werken met gezinnen. Aanpak van patronen in gezin, hulpverlening en werkveld. Utrecht: De Tijdstroom. • Gorkum, F. Van (2015). De dynamische benadering in supervisie. In: M. Boer, M. Hoonhout & J. Oosting (2015), Supervisiekunde meerperspectivisch pp. 533-552. Deventer: Vakmedianet. • Rooijen-Mutsaers, K. Van, Ince, D. & Rietveld, L. (2014). Wat werkt bij supervisie, intervisie en coaching?. Utecht: Nederlands Jeugd Instituut, www.nji.nl
vakblad sociaal werk #4 2016
ONDERZOEK
Evaluatie Eigen Kracht-conferenties
Hulp vragen in eigen kring Wat is belangrijk bij het vragen van hulp aan het sociale netwerk? Dat onderzocht het lectoraat Klantenperspectief in Ondersteuning en Zorg aan de hand van meer dan 1350 Eigen kracht-conferenties, waarin mensen samen met hun netwerk oplossingen voor hun problemen zoeken.
E
en van de gevolgen van de transitie is dat professionals een groter beroep moeten doen op de bereidwilligheid van het sociale netwerk van hulpvragers in zorg en ondersteuning (Putters, 2014). De praktijk laat echter zien dat dit niet altijd vanzelf gaat. Zelfredzaamheid en samenredzaamheid zijn niet vanzelfsprekend, niet iedereen kan terugvallen op een sociaal netwerk en niet iedereen is even bereid om een actieve rol op zich te nemen (Tonkens & De Wilde, 2013). Daarnaast weten gemeenten vaak niet in hoeverre zij kunnen rekenen op de vrijwillige inzet van burgers en wat de draagkracht, draaglast en ondersteuningsbehoeften van het sociale netwerk zijn (Putters, 2014). Onderzoek Tijdens een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) komen hulpvragers en hun netwerkleden bijeen en beslissen zij over de aanpak van een probleem van een persoon binnen hun sociale netwerk. Het doel van een EK-c is de samenredzaamheid en de ‘eigen kracht’ van burgers te vergroten door het sociale netwerk van een hulpvrager in kaart te brengen en te activeren en zo het beroep op professionele zorg te verminderen of uit te stellen (Eigen Kracht Centrale, 2015).
vakblad sociaal werk #4 2016
Door Marijke Loerts & Charlotte Vissenberg
Het lectoraat Klantenperspectief in Ondersteuning en Zorg heeft in de periode 2013-2015 EK-c’s geëvalueerd (Loerts, Vissenberg & Verkooijen, 2016) met als doel de waardering van de deelnemers in kaart te brengen met betrekking tot de conferentie, de coördinator en het plan dat zij tijdens de conferentie hebben opgesteld. Daarnaast is onderzocht wat de ervaren opbrengsten van de conferenties waren en welke elementen daarbij belangrijk waren.
‘Ik had nooit zoveel contact met mijn familie omdat ik dacht dat zij niets met mij te maken wilden hebben. Nu weet ik dat ik een plek in hun hart heb en dat ik altijd bij ze terecht kan.’ (hulpvrager) De totale respondentgroep (n = 4178) bestaat uit hulpvragers (n = 595), netwerkleden (n = 2610) en professionals (n = 554) die deelgenomen hebben aan een EK-c (n = 1353) tussen augustus 2013 en juli 2015. De hulpvrager is de persoon voor wie de EK-c wordt georganiseerd. De netwerkleden zijn personen uit het sociale netwerk van de hulpvrager: vrienden, familie, kennissen. De professional is vanuit de formele zorg aanwezig om, op verzoek van de hulpvrager en het netwerk, kennis en ervaring met het probleem te delen. De onafhankelijke Eigen Kracht-coördinatoren zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de EK-c. Zij zijn geen deelnemers en behoren daarom niet tot de onderzoeksgroep.
27
ONDERZOEK
Algemene tevredenheid Om de waardering van deelnemers (n = 4178) in kaart te brengen is in een eerste meting, direct na de EK-c, gebruik gemaakt van een schriftelijke enquête. In een tweede meting, zes maanden na de EK-c, is een aantal deelnemers (n = 554) in een semigestructureerd interview bevraagd over hun ervaringen met betrekking tot de opbrengsten van de EK-c en de werkzame elementen daarbij. De kwantitatieve data is met behulp van beschrijvende statistiek geanalyseerd. Op een representatief deel van de kwalitatieve data is een thematische inhoudsanalyse uitgevoerd. Aan de hand van rapportcijfers hebben respondenten (n = 4178) aangegeven over het algemeen tevreden te zijn over de EK-c. Zo waarderen zij de conferentie in zijn geheel gemiddeld met een 7,6, waarbij de respondenten vooral vinden dat de EK-c goed georganiseerd was. De Eigen Kracht-coördinator krijgt het hoogste gemiddelde cijfer, een 7,9. Respondenten waarderen hun coördinator vooral vanwege de duidelijkheid en het vertrouwen dat hij of zij gaf tijdens de conferentie. Tot slot zeggen de deelnemers het plan kwalitatief goed te vinden en waarderen zij het met een gemiddeld cijfer van 7,7. Meer steun en begrip Een half jaar na de EK-c zijn hulpvragers, netwerkleden en professionals nogmaals (n = 554) bevraagd over wat volgens hen de opbrengsten zijn geweest van de EK-c. Relatief veel eerstgenoemde opbrengsten hebben betrekking op de samenwerking (12%), opbrengsten in relationele zin (10,2%), nieuwe inzichten (8,4%) en ondersteuning (8,4%). De kwalitatieve analyse laat zien dat respondenten aangeven dat er na de EK-c een vangnet is ontstaan, een netwerk waar de hulpvrager op terug kan vallen. Er is meer en beter contact tussen hulpvragers, netwerkleden en betrokken professionals. In de meeste gevallen ervaren hulpvragers dat zij na een EK-c meer ondersteuning krijgen en hebben ze het gevoel dat er (meer) mensen zijn die hun problemen begrijpen. Ze geven aan te weten op wie ze kunnen terugvallen. Zij en andere deelnemers zeggen dat ze na de EK-c beter weten hoe zij met hun situatie of die van de hulpvrager om moeten gaan. Dit geeft vertrouwen om problemen zelf of met behulp van de sociale omgeving aan te pakken en op te lossen.
‘De hulpvrager ziet nu in dat ze niet voor alles een hulpverlener nodig heeft, maar het met mensen kan doen die dichterbij staan.’ (professional) Niet voor iedere situatie Uit dit onderzoek zijn meerdere elementen naar voren gekomen die van belang zijn bij het doen van een beroep op het sociale netwerk bij het oplossen van een probleem. Van de respondenten (n = 554) geeft 48,9 procent aan dat het de afgelopen vijf maanden goed of beter is gegaan met de hulpvrager. 22,7 procent geeft aan dat het slechter is gegaan en 11,1 procent geeft een neutraal antwoord. Uit de kwalitatieve studie blijkt dat in de gevallen waarin het na de EK-c niet beter of juist
28
slechter gegaan is met de hulpvrager een EK-c een minder geschikte stap lijkt te zijn. De respondenten geven daarbij aan dat het probleem te ingewikkeld of te omvangrijk is voor het sociale netwerk. Ook is het belangrijk dat de hulpvrager open staat voor hulp en bereid is deze te accepteren. Als het niet lukt om tijdens de EK-c samen met familie en vrienden tot een aanpak of oplossing van het probleem te komen, kan dit teleurstellend zijn. Sommige respondenten geven aan dat de EK-c te confronterend was en dat het daardoor juist slechter met ze is gegaan.
‘Ik vond het sneu voor deze jongen dat hij ermee geconfronteerd werd dat niemand zich echt wilde inzetten.’ (professional) Bereidwilligheid en capaciteit Vooral het feit dat mensen bij de EK-c aanwezig waren en mee wilden denken en helpen maakte indruk op de respondenten. De bereidwilligheid van netwerkleden is volgens respondenten een belangrijke succesfactor van een EK-c. Daarbij geven hulpvragers aan dat ze beseffen dat het delen van hun problemen en ervaringen belangrijk is bij het krijgen van (de juiste) hulp en ondersteuning.
‘(..) zonder EK-c had ik het nooit durven voordragen aan mijn familie.’ (hulpvrager) Bij EK-c’s die volgens deelnemers minder succesvol verliepen, speelde bereidheid, maar ook capaciteit een rol. Zo was het netwerk soms wel bereid tot hulp maar bleek het niet altijd de
vakblad sociaal werk #4 2016
toezicht houdt en deelnemers aanspreekt op het niet nakomen van deze afspraken.
‘In het begin gaf het wel een stuk rust maar dat is na verloop van de maanden weer gedraaid. Dan is er geen toezicht en dan zijn afspraken weer vergeten. Dan gaat het anders dan afgesproken is.’ (hulpvrager)
vaardigheden of capaciteiten te bezitten om bij te dragen aan het probleem. Ook kwam het voor dat sommige mensen uit het sociale netwerk wel aanwezig waren bij de EK-c, maar vervolgens hun afspraken niet nakwamen. Een eigen plan De aanpak van het probleem en de afspraken die deelnemers van een EK-c met elkaar maken om dit te realiseren, komen in een plan. Dit plan lijkt ook een werkzaam element. Zowel in de gevallen waarin de EK-c succesvol was, als de gevallen waarin de EK-c volgens de betrokkenen weinig tot niets opleverde, heeft het plan volgens respondenten een belangrijke rol gespeeld. Het is van belang dat het plan een geheel eigen plan is, gemaakt door de hulpvrager en zijn of haar netwerkleden. Dit kan zorgen voor draagvlak en garandeert dat het inspeelt op datgene dat deelnemers belangrijk vinden. Daarbij is het belangrijk dat het plan duidelijk en toepasbaar is en goed bij het probleem past. Wanneer dit niet het geval was, heeft dit volgens de respondenten eraan bijgedragen dat de EK-c weinig tot niets opleverde. Regie Tijdens het opstellen van een plan is het de bedoeling dat de deelnemers een persoon aanwijzen die de regie op zich neemt met betrekking tot de uitvoering van het plan. Dit is meestal iemand uit het sociale netwerk. De meeste deelnemers geven aan dat de afspraken uit het plan inderdaad nagekomen worden of dat eraan gewerkt wordt. Een aantal hulpvragers, netwerkleden en professionals geeft echter aan dat de afspraken niet nagekomen worden. Zij missen iemand die de regie neemt, iemand die
vakblad sociaal werk #4 2016
Binnen eigen kring Deelnemers aan een Eigen Kracht-conferentie zijn over het algemeen tevreden over de georganiseerde conferenties. Meer steun en begrip uit de sociale omgeving zijn volgens hen de belangrijkste opbrengsten. Op basis van dit onderzoek lijkt een aantal elementen belangrijk wanneer iemand een beroep doet op zijn of haar sociale netwerk. Ten eerste is het van belang dat de bereidheid en capaciteit van het sociale netwerk aansluiten bij de aard en omvang van het probleem. Ook is het van belang dat de hulpvrager bereid is tot het accepteren van hulp. Ten tweede is het van belang dat er een eigen duidelijk, helder en goed uitvoerbaar eigen plan geformuleerd wordt dat goed past bij het probleem. Het belang van het plan, met name de eigenheid van het plan wordt ook benadrukt door de Eigen Kracht Centrale (Eigen Kracht Centrale, 2015). Tot slot lijkt niet ieder sociaal netwerk in staat direct na een EK-c de volledige regie te nemen bij het uitvoeren van het eigen plan. Er is behoefte aan een persoon die de afspraken en voortgang controleert en ingrijpt wanneer dit niet goed verloopt. In gevallen van een beperkt netwerk of van een (te) omvangrijk en/of ingewikkeld probleem kan dit een taak zijn van een professional of een Eigen Kracht-coördinator. Maar ideaal gezien is het iemand binnen de eigen kring – gekozen door het sociale netwerk – zodat men eigen regie kan voeren over het eigen plan. Het is daarom van belang om in kaart te brengen wat het sociale netwerk en de hulpvrager nodig hebben aan nazorg voordat zij volledig in staat zijn om zelf het probleem op te lossen. Idealiter wordt dit besproken en besloten met de hulpvrager en de netwerkleden. • Marijke Loerts is socioloog en docent/onderzoeker bij Windesheim Flevoland. Charlotte Vissenberg is medisch antropoloog en onderzoeker bij Windesheim Flevoland.
bronnen
&
• Eigen Kracht Centrale (2015). Hoe werkt het? De Eigen Kracht-Conferentie in negen stappen. Zie: www.eigen-kracht.nl/ wat-we-doen/eigen-kracht-conferenties/hoe-werkt-het/ • Eigen Kracht Centrale (2015). Familiegroepsplan. Zie: www. eigen-kracht.nl/wat-we-doen/familiegroepsplan/ • Loerts, M., Vissenberg, C., & Verkooijen, L. (2016). Eigen Kracht-conferenties in beeld. Een onderzoek naar de tevredenheid, opbrengsten en werkzame elementen van de Eigen Kracht-conferenties in de periode 1 augustus 2013 – 1 juli 2015. Almere: Lectoraat Klantenperspectief in Zorg en Ondersteuning. • Putters, K. (2014). Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau • Tonkens, E., & Wilde, M. de (2013). Als meedoen pijn doet. Affectief burgerschap in de wijk. Amsterdam: Van Gennep.
29
Ervaringsdeskundige Leo de Roos werkt samen met het sociaal werk
‘Een geweldig knap staaltje lef’ Als ervaringsdeskundige weet Leo de Roos heel goed hoe moeilijk het is om een nieuw leven op te bouwen. Sinds 2015 stuurt hij in Zaanstad een breed team van ervaringsdeskundigen aan. Steeds vaker komen sociaal werkers ervaringsdeskundigen tegen als waardevolle samenwerkingspartners. Waarom is het zinvol om ervaringsdeskundigen in te zetten? ‘Inzet van een goede ervaringsdeskundige is heel effectief voor de cliënt. Je kunt heel veel betekenen voor iemand anders omdat je zelf weet hoe het is. Hoe het voelt om er niet of nauwelijks nog bij te horen. Een goede ervaringsdeskundige weet veel, is deskundig door ervaring, weet de weg, weet hoe de hazen lopen, weet hoop en perspectief mee te brengen. En dat is niet niks!’ Welke weg heb je bewandeld tot ervaringsdeskundige? ‘In 2009 ben ik na een totale instorting en een langdurige cocaïneverslaving in mijn herstel terecht gekomen, zoals dat zo mooi heet. Dat traject verliep via de Brijder Stichting, het UWV, de GGZ – langdurige cognitieve therapie -, Actief Talent en diverse trainingen en stages om aan de slag te kunnen als ervaringsdeskundige. Met een flinke dosis gezonde wilskracht en hier en daar ook wat geluk sta ik waar ik nu sta.’ Hoe zagen cliënten jou als beginnend ervaringsdeskundige? ‘In 2011 ging ik aan de slag als dagbestedingsbegeleider en daarbij ervaarde ik bij cliënten in eerste instantie wel argwaan. We begonnen om 9 uur met een bakkie, shaggie, krantje en dan rap de straat op met de prikstok en vuilniszak. Sommigen noemden me “een stille”, een undercover nar-
30
cotic. Maar al snel hadden ze door: je bent één van ons. En als iemand bij het papier prikken dan een blik bier in zijn binnenzak had en af en toe een paar slokken nam, dan liet ik dat zo. Het is geven en nemen in de scene. Het was al razendknap dat ze überhaupt aanwezig waren!’ En toen? ‘In 2013 zag ik op internet een oproep waar zeer ervaren ervaringsdeskundigen werden gevraagd. Makelen in ervaringsdeskundigheid heette dat project van de Provincie Noord-Holland. Daarbinnen konden gemeenten gebruik maken van een ervaringsdeskundige die gecoacht werd vanuit Zorgbelang Noord-Holland. Ik ben toen geselecteerd als iemand die in principe qua achtergrond bij een gemeente zou moeten kunnen werken. Als verbindende schakel tussen leef- en systeemwereld, tussen beleid maken en uitvoeren, en weer terug. Ik heb 22 jaar als manager bij een multinational gewerkt, ook internationaal, en heb een afgeronde universitaire opleiding als socioloog. Ik merkte dat ik weer snel in mijn oude kracht kwam, met mijn oude skills en vaardigheden uit het bedrijfsleven. Lekker weer met mensen werken en mensen ondersteunen. Maar nu zonder winstoogmerk.’ In 2014 zei je: ik wil een team van Wmo-ervaringsdeskundigen opzetten. En dat is je gelukt. ‘Ja, toen kwam de nieuwe Wmo eraan, met de drie decentralisaties. Ik dacht: dit is
Door Bas Husslage
dé kans om aan de slag te gaan met ervaringsdeskundigen in het publieke domein – van verslaving tot en met psychiatrie. Om ervaringskennis via cliëntondersteuning in de wijken te brengen, bij de mensen thuis. Inmiddels hebben we een team van vijftien ervaringsdeskundigen die ambulant door heel Zaanstad werken als onafhankelijke cliëntondersteuners. Eind dit jaar gaan we de derde lichting opleiden. De gemeente Zaanstad heeft hier dus echt op durven inzetten en in geïnvesteerd. Dat vind ik nog steeds een geweldig knap staaltje lef. En daar houd ik wel van.’ Hoe selecteer je een ervaringsdeskundige? ‘Ik heb tijdens een kennismakinggesprek al vrij snel door of iemand over de juiste balans, houding en basisvaardigheden beschikt. En ook of het wel het juiste moment voor iemand is. Die beoordeling is ook een mix van ervaring en intuïtie. Vervolgens kan diegene reageren op een vacature, waarna een interview volgt met mij als coördinator en een ervaren teamlid. Hierna volgen een verplichte masterclass en ervaringsdeskundige-cursussen naar eigen behoefte.’ Hoe merk je dat hun inzet helpt? ‘Dat merk ik vaak aan de kwetsbare mensen die we ondersteunen. Dat ze daar toch een soort nieuw vertrouwen door krijgen, toch weer tevoorschijn durven komen, hun gezicht laten zien of zelfs weer teruggaan in behandeling, teruggaan naar zorg.
vakblad sociaal werk #4 2016
SAMENWERKING
denken zij eerder. Maar eigenlijk gaat het daar helemaal niet om, maar om het samen helpen van de cliënt. Het zijn geen wij- en zij-werelden. Omarm elkaar. Zoek elkaar op en ontdek hoe je elkaar kunt versterken. Door elkaar even te bellen, een mailtje te sturen. En tussendoor zorgen te uiten als het even niet goed met iemand gaat. Of dat mensen zich niet aan de afspraken houden en gewoon lekker thuis hun spullen gebruiken en helemaal niet bezig zijn met hun dure zorgtraject. We hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid om op elkaar te passen. Het is altijd beter voor de cliënt om dingen vroegtijdig te signaleren en dat met elkaar te delen.’
En vooral ook dat ze antwoord krijgen op hun vaak vele vragen over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe nu verder. Ik zal een praktijkvoorbeeld geven. Begin 2015 werd ik gebeld door de ouders van een jonge man (20) die al meer dan een jaar niet meer naar buiten durfde. De specialisten konden het niet goed eens worden over zijn diagnose die op een angststoornis leek, maar ook autisme werd genoemd. Diverse pogingen tot diagnose en behandeling waren al mislukt toen de ouders vroegen of wij iets voor hun zoon konden betekenen. Nu, ruim een jaar later, heeft deze jongeman puur door ondersteuning van een ervaringsdeskundige wél de nodige stapjes durven zetten. Hij wandelt soms weer alleen met de hond en haalt zijn eigen shag, maar hij heeft ook de weg naar de huisarts weer weten te vinden, samen met zijn ondersteuner. De vaak enorm hoge drempel van medicatie
vakblad sociaal werk #4 2016
is ingezet en slaat nu ook beter aan door de gesprekken daarover met zijn ondersteuner, die zelf alles weet van een angsten paniekstoornis. Dan kom je er echt niet met goedbedoelde opmerkingen – óók van specialisten – als: “Je moet wat vaker naar buiten jongen. Onder de mensen zijn is goed voor je.”.’ Hoe ervaar je de samenwerking met sociale professionals? ‘Mijn ervaring met consulenten van sociale wijkteams is wisselend. Sommigen hebben het heel erg in de vingers. Zij hebben bijvoorbeeld al gewerkt bij het Leger des Heils of een RIBW. Die schakelen ons vanzelf al sneller in, omdat ze weten dat een ervaringsdeskundige ondersteuner soms heel goed kan werken. Andere hulpverleners zitten vaak nog op het klassieke wantrouwen richting ervaringsdeskundigen. “Wij zijn toch de hulpverleners!”,
Wat bereiken jullie? ‘Vorig jaar hebben we in totaal zo’n tachtig ondersteuningstrajecten gedaan, inclusief ondersteuning bij herindicatiegesprekken. En ik doe mijn betaalde werk voor Zaanstad nu in dienst van Regionale Cliënten Organisatie De Hoofdzaak. Wat in 2015 begon als project, is eind 2015 een reguliere activiteit: werken met ervaringsdeskundigen als onafhankelijke cliëntondersteuners in het maatschappelijke domein. Die aanpak blijkt ook de participatieformule enorm te stimuleren. Van de oorspronkelijke twintig vrijwilligers hebben nu na 1,5 jaar zes mensen uit het team betaald werk gevonden. Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid (het HEE-concept) wérkt namelijk. Mooi is ook dat ik nu niet meer actief hoef te werven voor beginnend ervaringsdeskundigen. Ze weten mij te vinden. Het begint de trekken van een ervaringsdeskundige beweging te krijgen. En beweging daar ben ik gek op!’ • Bas Husslage is tekstschrijver en cultureel ondernemer.
31
Beeld van een verandering in het hogere sociale onderwijs
Ruimte voor persoonlijke profilering Door Femke Gijsbers, Jeroen Flamman & Irene Vissers
I
In ‘s-Hertogenbosch en Breda ontwikkelden de Avans-academies voor Sociale Studies een nieuwe brede opleiding sociaal werk. Dat betekent dat CMV, MWD en SPH nu echt samengaan. Het betekent ook meer ruimte om in te spelen op actualiteit en om alternatieve paden te bewandelen. Drie docenten vertellen.
n april 2014 bracht de verkenningscommissie hsao (hogere sociaal-agogische studies) op verzoek van de Vereniging Hogescholen het adviesrapport Meer van Waarde. Kwaliteitsimpuls en ontwikkelrichting voor het hsao uit. Sindsdien is er roering in het sociaal agogisch onderwijs. In Noord-Brabant herzien beide Avans-academies voor Sociale Studies, net als veel collega-opleidingen elders, hun curricula. Zij ontwikkelen van drie agogische opleidingen – CMV, MWD en SPH – één brede Social Workopleiding, waarbinnen er ruimte is voor differentiatie en specialisatie, onder andere volgens de drie landelijke profielen welzijn & samenleving, jeugd en zorg. Samen verder De Avans-academies voor sociale studies in ‘s-Hertogenbosch (ASH) en Breda (ASB) zijn samen een traject gestart om zich te verhouden tot de ontwikkelingen en daarbinnen een eigen positie te bepalen. Avans ‘s-Hertogenbosch en Breda waren altijd twee aparte academies, met eigen, zelfstan-
32
dige opleidingen en weinig samenwerking. Omdat ze wel onderdeel uitmaken van dezelfde grote hogeschool, vallen ze onder gemeenschappelijke overheidsnummers (chroho’s). Mede om deze reden is besloten om een gezamenlijk curriculum te gaan voeren. Maar waar staan we voor, als we met een toekomstbestendige invulling van de opleiding beroepskrachten willen afleveren die ertoe doen? In het vernieuwingstraject ging het in de eerste plaats om onze identiteit. Wat willen wij zijn, en beter nog: wat zou de sociaal werker van de toekomst moeten kunnen en zijn? Het vaststellen van onze functie als opleiding is alleen mogelijk als die wordt vervlochten met een rolopvatting van de toekomstige sociaal werker. We willen daarvoor niet afwachten welke opleidingsprofielen er op landelijk niveau worden ontwikkeld, en hoe het beroep zich in de loop der tijd vormt, maar willen daar als opleiding zelf iets van vinden. Dit proces hebben we open en met verschillende belanghebbenden (inclusief studenten, lectoren en werkveldpartners) door-
lopen. Dat leidde tot twee uitgebreide standpuntbepalingen van de beide academies waarin deze visies op het beroep zijn terug te lezen. Twee aanvliegroutes In beide standpuntbepalingen wordt uitgegaan van wat een beginnend sociaal werker in de brede basis moet kunnen en kennen. In ‘s-Hertogenbosch richten de opleidingen zich op empowerment vanuit de rol die een social worker kan innemen in de maatschappij (en vandaaruit cliënten ondersteunen). In Breda staat sociale rechtvaardigheid zoals belegd in de verzorgingsstaat voorop en dat leidt tot de vraag wat een social worker kan betekenen voor de cliënt. Als gevolg hiervan komen in de standpuntbepaling van ‘s-Hertogenbosch vooral rolaspecten naar voren en in de standpuntbepaling van Breda vooral houdingsaspecten. Ondanks deze verschillen in ‘aanvliegroute’ zijn de onderliggende kernwaarden gelijksoortig en op elkaar ingrijpend. In beide academies is er (meer dan nu) behoefte aan mogelijkheden om
vakblad sociaal werk #4 2016
OPLEIDING
NIEUWE KOERS HOGESCHOLEN In het voorjaar van 2015 stemde de Vereniging Hogescholen voor een bredere koers voor de hogere sociale studies (voorheen hsao: hoger sociaal agogisch onderwijs). Vijf afspraken vormen samen deze koers: 1. Naamgeving sector De sector hsao gaat met ingang van het studiejaar 2015-2016 verder onder de nieuwe naam sector hogere sociale studies (hss). De sector hss leidt sociale professionals op en kent meerdere opleidingsdomeinen. 2. Focus op sociaal werk Corebusiness van de sector is het opleiden van sociaal werkers. Vijf croho-opleidingen, te weten social work, culturele en maatschappelijke vorming, maatschappelijk werk en dienstverlening, sociaal pedagogische hulpverlening en pedagogiek, vormen samen het domein sociaal werk van de sector hss. De overige bacheloropleidingen leiden sociale professionals op met een andere beroepsidentiteit (zoals psychologen, therapeuten, pastoraal werkers). 3. Versterken (kennis)fundament sociaal werk Voor het opleidingsdomein sociaal werk wordt een actuele en gevalideerde body of knowledge beschreven.
in te spelen op de actualiteit en het onderwijs daarvoor dus flexibeler in te richten. Hieruit kwam een gezamenlijke Contourenschets naar voren die in beeld is gebracht met een korte film. Basisjaren en uitstroomprofielen Het nieuwe curriculum van beide academies bestaat nu uit twee brede basisjaren waarin vijf ’dimensies van het sociaal werk’ centraal staan. Deze dimensies vormen de basis vormen voor alle drie de uitstroomprofielen. • Het eerste semester is dat de normatieve professionaliteit, in de tweede jaarhelft staan de methodische aspecten van het sociaal werk centraal. • In jaar 2 is er dan achtereenvolgens aandacht voor de ondernemende
vakblad sociaal werk #4 2016
Deze gaat voor alle opleidingen in het domein sociaal werk gelden als gemeenschappelijk kennisfundament. 4. Profielen binnen het sociaal werk Het werkveld van sociaal werkers is breed. Studenten kiezen gedurende hun opleiding voor inhoudelijke verdieping in een van de drie volgende profielen: sociaal werk in de wijk, sociaal werk in de zorg, sociaal werk in het jeugddomein. Deze inhoudelijke profilering kan een hogeschool realiseren in één bachelor social work of in meerdere croho-opleidingen. Een beknopte beschrijving van de profielen wordt aan de gemeenschappelijke body of knowledge sociaal werk toegevoegd. 5. Borgen landelijke transparantie Studenten in het domein sociaal werk studeren af als sociaal werker met een profiel. De internationaal gangbare bachelorgraad die hogescholen aan afgestudeerden van sociaal werk opleidingen mogen verlenen is ‘ba of social work’. Op het diplomasupplement wordt ook het profiel vermeld dat de student koos. Zo wordt transparantie voor het werkveld landelijk geborgd. Bron: Vereniging Hogescholen (2015). Koers voor hogere sociale studies.
sociaal werker en het profileren als sociaal werker. Doorlopend is er aandacht voor de lerende sociaal werker. • Jaar 3 en 4 vormen samen de profilering en de afronding van de studie op het eindniveau. In het nieuwe curriculum is meer ruimte voor persoonlijke profilering van studenten. We gaan studenten opleiden in leergemeenschappen en er is voor studenten en docenten ieder semester open ruimte. De opleiding bij beide academies differentieert in het onderwijsaanbod doordat studenten, binnen de gemeenschappelijke hoofdstructuur, verschillende paden kunnen lopen en toch de kwalificaties van de breed opgeleide professional kunnen behalen. Docenten hebben binnen het
programma ruimte voor actualiteit en voor alternatieve trajecten om aan te sluiten bij de (leer)behoefte van studenten. Uiteindelijk verlaat de student met een voor het werkveld herkenbaar profiel de opleiding (jeugd, zorg, welzijn & samenleving). Studenten betrokken Onze studenten zijn betrokken bij de visievorming en ontwikkeling van dit nieuwe curriculum. Toen de concept-contourenschets klaar was, gaven studenten in discussiegroepen hun reactie op dit stuk. Zij waren zeer te spreken over de grotere vrije ruimte voor individuele profilering en over de flexibiliteit, maar plaatsten hier ook vraagtekens bij. Zo vroegen zij zich af hoe je kunt voorkomen dat studenten zich ‘er te makkelijk van af maken’ met deze vrijheid. Studenten waarderen een bepaalde mate van structuur als houvast. In het bijzonder hebben ze behoefte aan goede informatie over alle keuzes en consequenties van die keuzes. Op dit moment ontwikkelen we de verschillende onderdelen van het nieuwe curriculum. In studiejaar 2016-2017 stellen we het nieuwe eerste opleidingsjaar op, in 2017-2018 zal de eerste lichting studenten beginnen aan de herziene propedeuse. In 2021 studeert dan de eerste nieuw opgeleidde lichting Brabantse sociaal werkers af. We zijn ervan overtuigd dat zij de meerwaarde van het werk in al die complexe sociale samenlevingsprocessen gaan laten zien. • Femke Gijsbers, Jeroen Flamman en Irene Vissers zijn werkzaam als docent bij de Avans Academie voor Sociale Studies in ’s-Hertogenbosch.
bronnen
&
• Academie voor Sociale Studies ‘s-Hertogenbosch. (2015). Standpuntbepaling ASH. ‘s-Hertogenbosch: Avans Hogeschool. [Intern document] • Onderwijscommissies ASB en ASH. (2016). Contourenschets nieuw curriculum ASB en ASH. Breda: Avans Hogeschool. [Intern document] • Onderwijscommissies ASB en ASH. (2016). Korte film over proces naar nieuwe contourenschets. https://www.youtube.com/ watch?v=VqXaUj0J2JU&feature=youtu.be • Onderwijscommissie ASH. (2016). Verslag studentenbijeenkomst 17 februari 2016. [Intern document]
33
BOEKEN
De kunst van het laten Colin Weeink
Linders en Feringa onderzoeken in De kunst van het laten de rol van burgers, professionals en overheid in het gezamenlijk vormgeven van maatschappelijke ondersteuning. Zij trappen in het eerste hoofdstuk af met een theoretische kader waarin zij helder uiteenzetten welke rolverandering de participatiesamenleving met zich meebrengt voor alle betrokken partijen. De centrale vraag die zij stellen is hoe het burgers, professionals en overheid vergaat bij het gezamenlijk vormgeven van maatschappelijke ondersteuning. Hoe zij de rollen, taken en verantwoordelijkheden die hen zijn toebedeeld hanteren. Herkennen zij zich in deze zaken en zijn zij in staat de uitvoering samen vorm te geven? Wat wordt er nu eigenlijk van burger, professional en overheid verwacht? In het afsluitende hoofdstuk komen Linders en Feringa terug op dit theoretische kader en geven zij antwoord op de gestelde vragen. De kracht van dit boek ligt echter in de tussenliggende hoofdstukken. Daarin beschrijven verschillende auteurs vijf praktijken. Verhalen uit de dagelijkse praktijk koppelen zij hierbij aan theorie en beleid. Zo wordt duidelijk wat de transities echt
betekenen, bekeken vanuit de perspectieven van burgers, professionals en overheid. Onderwerpen als regie bij patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen; eigenaarschap bij zelfhulp- en lotgenoteninitiatieven; behoeften van vrijwilligers van een wijksteunpunt; opvattingen over omgang met eigen kracht in de sociale wijkteams en het door professionals ervaren spanningsveld tussen gekantelde organisatie en nog niet gekantelde burger komen in deze hoofdstukken aan bod. Deze hoofdstukken met zeer uiteenlopende thema’s blijven boeien. De kunst van het laten komt voort uit de Wmo-werkplaats Noord-Brabant Fontys. De praktijkhoofdstukken zijn geschreven door docenten die zijn verbonden aan de kenniskring van de Wmo-werkplaats. De Wmo-werkplaatsen zijn regionale samenwerkingsverbanden van hogescholen, zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten. De kennisproducten van de Wmo-werkplaatsen worden uitgegeven en beheerd door Movisie. De kunst van het laten is – zoals Linders en Feringa zelf aangeven – een tussenproduct. Dit maakt dat het bij beschrijvingen van de praktijken blijft. Een beleidskritische reflectie volgt later. Linders, L. & Feringa, D. (2014).
De kunst van het laten – Doe-het-zelf-zorg en rolverwarring in tijden van transitie. Utrecht: Movisie, 107 pp. €7,50 / gratis download van Movisie.nl
Schrijfgids
Werner van de Vrede. Ambulant hulpverlener Perspectief GZ Amsterdam/Zaanstreek-Waterland Wanneer schrijf je een brief en wanneer volstaat een e-mail? Hoe rapporteer je het beste over je cliënt en hoe onderhoud je contact met instanties? Hoe schrijf je een projectvoorstel en hoe een evaluatieplan? Deze en andere vragen worden in dit boek beantwoord via het gebruik van mindmaps en de psychologische vragenreeks. Het is een laagdrempelige en 34
praktische uitgave met name geschikt voor studenten Social Work. Over de schrijfstijl van deze schrijfwijzer valt te discussiëren, maar dat neemt het nut voor de doelgroep niet weg. Hartenberg-ter Hedde, K., Horst, ter, J.,(2016). Schrijfgids voor Social Work Bussum: Coutinho, 151 pp. €17,50.
Verwarde personen Colin Weeink
Met het boek Verwarde personen zijn het probleem niet schetst Peeters een beeld van de huidige zorg voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening (EPA). Zijn beeld laat zien dat het streven naar zo kort en licht mogelijke behandelingen, gecombineerd met het terugdringen van het aantal bedden in de ggz, de dagelijkse realiteit voor veel mensen met EPA ingrijpend verandert. Zij wonen in de wijken, waar zij voor ambulante ondersteuning in het dagelijks leven aangewezen zijn op FACT-teams, huisartsen, praktijkondersteuners ggz en wijkteams. Peeters baseert zich in zijn boek op een twintigtal interviews aangevuld met beleidsdocumenten en media-artikelen. Interviews met o.a. ervaringsdeskundigen, sociale professionals binnen en buiten de ggz, huisartsen, politie, beleidsmakers en politici. In vakblad sociaal werk #4 2016
samengesteld door Marianne Lenkhoff
vijf hoofdstukken maakt hij duidelijk wat veranderingen in wet- en regelgeving vooralsnog in de praktijk betekenen; neemt hij Nijmegen als onderwerp van een casestudy; beschrijft hij het belang van verdere ambulantisering van de ggz; onderzoekt hij de knelpunten in de uitvoering; poneert hij de naar zijn mening drie belangrijkste vraagstukken. Dit zijn: acceptatie door de directe leefomgeving van personen met EPA; kansen en beperkingen in samenwerking tussen formele en informele zorgnetwerken; het effect van de huidige financieringsstromen in de vormgeving van de zorg en ondersteuning voor deze kwetsbare groep mensen. Hij beschrijft de onbalans tussen enerzijds de afbouw van intramurale zorg en anderzijds de opbouw van ambulante zorg. Daarbij gaat hij in op wat het voor zowel personen met EPA als voor de maatschappij betekent dat deze personen nu tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten behoren en niet langer gebruik kunnen maken van de hulpverlening die zij jaren hebben gehad. Dat deze personen dreigen te ‘verdwalen’ wanneer bekende patronen als medicatie, contactpersonen, hulpverleners en dagbesteding verdwijnen of veranderen.
Peeters maakt duidelijk dat een toename van ‘verwarde personen’ in de reguliere maatschappij welhaast onvermijdelijk is wanneer er steeds meer mensen met een ernstig psychiatrische aandoening (gaan) wonen. Het gaat echter maar om een zeer klein percentage en dit aantal kan verder beperkt worden wanneer de zorg op de juiste manier aansluit bij de behoeften van deze doelgroep. Ondanks dat op dit moment de ambulante zorg en ondersteuning voor mensen met EPA niet voldoet, pleit Peeters niet voor een terugkeer naar meer intramurale opnames. Hij ziet meerwaarde hen niet langer weg te stoppen in grote ggz-instellingen, maar hen steeds meer onderdeel te laten zijn van de reguliere maatschappij. Verwarde personen zijn het probleem niet is al met al een zeer toegankelijk boek dat makkelijk wegleest. Het geeft een goed inzicht in de huidige praktijk. Een aanrader voor iedereen die meer inzicht wil in hoe de zorg voor deze doelgroep is vormgegeven, welke partijen waar verantwoordelijk voor zijn en welke knelpunten er op dit moment zijn. Peeters, P.-H. (2015). Verwarde personen zijn het probleem niet – Over de echte vragen in de ambulante ggz Eindhoven: Uitgeverij Pepijn, 72 pp. €14,95.
De ziel van het vak
Werner van de Vrede. Ambulant hulpverlener Perspectief GZ Amsterdam/Zaanstreek-Waterland Het woord ziel in de titel van dit boek zal bij sommige mensen de wenkbrauwen doen fronsen. De ziel van het vak is echter allesbehalve een zweverig boek. Het is stevig geworteld in zowel theorie als praktijk van de behandeling van mensen met psychische kwetsbaarheid. Onder redactie van Jan Baars en Erwin van Meekeren vertellen meer dan dertig zeer ervaren psychiaters en psychotherapeuten over hun persoonlijke ervaringen in het werkelijk contact leggen met hun patiënten of cliënten. vakblad sociaal werk #4 2016
Dit levert een inspirerend mozaïek op van uiteenlopende expertises en invalshoeken met diepe menselijkheid en gedegen professionaliteit als gemeenschappelijke deler. Van intake tot afronding, van opvoedstijlen tot ouderenpsychiatrie, van compassie tot het herstellen van empathische breuken. Dit, en alles wat er tussen ligt, komt aan de orde in heldere en puntig geschreven hoofdstukken. Het boek neem expliciet stelling tegen de regeldruk van richtlijnen en protocollen en stelt de persoonlijke passie van therapeuten om de ander te ondersteunen centraal. Het voelt daarom als een warm bad van wijsheid en betrokkenheid. Goed contact maken is niet alleen voor psychiaters en psychologen essentieel. Ook voor de sociale professional is De ziel van het vak een absolute aanrader. Meekeren, E., van & Baars, J.(red.) (2015). De ziel van het vak. Over contact als kernwaarde in therapie, Amsterdam: Boom uitgevers, 320 pp, €39,95.
Nakomers
Marianne Lenkhoff Een nakomer in een gezin is het jongste kind dat tenminste acht jaar na het kind ervoor is geboren uit dezelfde biologische ouders, zo de35
BOEKEN
komen en daarom vaak een speciale ‘opdracht’ meekrijgen. Duursma M. & Lalieu, C. (2016). En toen kwam jij nog. Over lief en leed in het leven van nakomers Leeuwarden: Uitgeverij Elikser, 128 pp, € 17,50.
Een onderzoekende houding Marianne Lenkhoff
finiëren de auteurs van dit boek een nakomer. Zelf zijn ze ook nakomers en ze zijn op zoek gegaan naar anderen om thema’s en patronen te ontdekken die spelen bij nakomers. Ze hebben uiteindelijk 83 vragenlijsten en 22 persoonlijke interviews gebruikt om feiten en ervaringen te verzamelen. Nakomer-zijn blijkt een levensthema dat nog nauwelijks (h)erkend wordt. Nakomers hebben een speciale plek en positie binnen een familie die zowel bevoorrecht als nadelig kan zijn. In dit boek beschrijven de auteurs deze positie vanuit een systemische blik op familie- en gezinsverbanden. De rol en de positie van een nakomeling is bepalend voor de banden met de andere leden van het gezin. Hoewel het is geschreven voor en door nakomers, is het boek ook interessant voor mensen die meer willen weten over individuen in hun context, over patronen in gezinnen, over worstelingen en posities van kinderen die later 36
Een onderzoekende houding is geschreven voor aankomende professionals in zorg en onderwijs, specifieker nog, voor eerste en tweede jaars studenten bij educatieve en sociale studies in het hoger onderwijs. Er wordt veel gesproken en gepubliceerd over het onderzoekend vermogen van de hbo-professional. De Vereniging voor Hogescholen heeft in 2014 haar visie over onderzoekend vermogen beschreven en benoemt drie componenten: een onderzoekende houding, kennis uit onderzoek van anderen kunnen toepassen en zelf onderzoek doen (rapport Beoordelen is mensenwerk). Dit boek gaat in op de eerste component. De auteurs beschrijven verschillende definities van een onderzoekende houding en zetten er hun eigen tegenover: ‘… de mate waarin iemand gemotiveerd is, het vertrouwen heeft en in een veelheid aan beroepssituatie toont: opmerkzaam te zijn, nieuwsgierig te zijn, bedachtzaam te zijn en kritisch te zijn.’ In de praktijk betekent dit integratie van deze kenmerken in het gedrag van de professional en de wens om verzamelde informatie op een effectieve, creatieve en sociale manier te delen. Een filmpje van Hogeschool Windesheim, te vinden op de website van de uitgever, laat dit in zes minuten mooi zien.
Het belang van een onderzoekende houding voor een hbo-professional wordt aangezet met een drietal helder uiteengezette argumenten: het werkveld vraagt erom, je kunt fouten doorzien en voorkomen, en het is nodig bij het omgaan met onzekerheid. De kracht van dit boek zit in de wijze waarop de definitie van een onderzoekend houding en de verankering ervan in gedrag, concreet wordt uitgewerkt zodat het voor studenten inzichtelijk en ‘aan te leren’ wordt. Een student kan direct aan de slag om deze houding te ontwikkelen binnen de opleiding, binnen de stages en ook privé en krijgt daarvoor een aantal theoretische leermodellen mee. Het is jammer dat de praktijkvoorbeelden vooral aan educatie gelinkt zijn en nauwelijks aan sociaal werk, maar desondanks is dit boek ook voor sociaal werkonderwijs goed bruikbaar. Het taalgebruik is toegankelijk voor eerstejaars studenten, het boek is mooi vormgegeven met illustraties en verhelderende kaders en de prijs-kwaliteitverhouding is goed. Daarnaast zijn er opdrachten genoeg om mee te oefenen. Bovendien, het boek biedt nog iets extra’s, namelijk een zelfscan voor de onderzoekende houding. De student kan daarmee een nulmeting doen en de eigen ontwikkeling monitoren. Ook van deze scan is een digitale versie te vinden op de site van de uitgever. Herik, M. van den & Schuitema, A. (2016). Een onderzoekende houding.Werken aan professionele ontwikkeling Bussum: Coutinho, 126 pp. € 16,50.
vakblad sociaal werk #4 2016
WETTEN EN REGELS
Nieuwe wet stelt melding van lekken van persoonsgegevens verplicht
Datalekken Sinds 1 januari 2016 geldt de meldplicht datalekken. Deze meldplicht houdt in dat organisaties – bedrijven én overheden – direct een melding moeten doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben waarbij persoonsgegevens weglekken. Soms moeten zij dit datalek ook aan betrokkenen melden. Deze meldplicht en andere regels met betrekking tot de verwerking van privacy gelden ook voor kleine zorgaanbieders, wijkteams en samenwerkingsverbanden in het sociale domein.
W
anneer is er sprake van een datalek? Bij een datalek gaat het om toegang tot of vernietiging, wijziging of vrijkomen van persoonsgegevens bij een organisatie zonder dat dit de bedoeling is van deze organisatie. Onder een datalek valt dus niet alleen het vrijkomen (lekken) van gegevens, maar ook onrechtmatige verwerking van gegevens. Met ‘verwerken’ worden alle handelingen bedoeld die kunnen worden uitgevoerd met persoonsgegevens: het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, doorzenden, verspreiden, beschikbaar stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen, uitwissen en vernietigen van gegevens. We spreken van een datalek als er een inbreuk is op de beveiliging van persoonsgegevens. Bij een datalek zijn de persoonsgegevens blootgesteld aan verlies of onrechtmatige verwerking. Voorbeelden van datalekken zijn: een kwijtgeraakte USB-stick met persoonsgegevens, een gestolen laptop of een inbraak in een databestand door een hacker. Van CBP naar AP De plicht tot het melden van datalekken past in het beleid rondom de strengere handhaving van privacyrichtlijnen in het algemeen. Per 1 januari is de naam van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) veranderd in Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De naamswijziging is bedoeld om aan te
vakblad sociaal werk #4 2016
geven dat de AP een meer handhavende taak heeft met bijbehorende bevoegdheden. Het CBP kon al onderzoek verrichten, bestuursdwang toepassen en dwangsommen opleggen. Vanaf dit moment kan de Autoriteit Persoonsgegevens nu ook boetes opleggen en zijn organisaties verplicht ernstige datalekken direct te melden aan de toezichthouder. Op het niet melden van datalekken staan hoge boetes tot maximaal € 820.000 of 10 procent van de jaaromzet. Naast dat het melden van een datalek verplicht is, is ook wettelijk bepaald dat de gegevensverwerking op een passende manier moet worden beveiligd. Voor organisaties die veel werken met privacygevoelige persoonsgegevens is voorbereiding en een doorlopend goede beveiliging essentieel om te voorkomen dat er een daadwerkelijk datalek plaatsvindt. Vanaf 1 januari 2016 is dat ook mogelijk bij schending van meer algemene verplichtingen die de wet stelt aan gebruik en verwerking van persoonsgegevens. Bijvoorbeeld als persoonsgegevens niet op een behoorlijke en zorgvuldige manier zijn verwerkt of langer worden bewaard dan noodzakelijk is, maar ook als de beveiliging niet deugt, het beheer van persoonsgegevens slecht is georganiseerd of gevoelige informatie over burgers zoals hun politieke voorkeur of levensovertuiging is misbruikt.
Door Maarten Verheij
Voortdurende en passende beveiliging Om datalekken te voorkomen, moeten bedrijven en overheden die persoonsgegevens gebruiken deze volgens de Wet bescherming persoonsgegevens
37
(Wbp) beveiligen. De Wbp geeft aan dat ze hiervoor passende technische en organisatorische maatregelen moeten nemen die nader zijn uitgewerkt in de ‘Richtsnoeren beveiliging persoonsgegeven’ uit 2013. Deze richtsnoeren vermelden ook dat organisaties en overheden een kwaliteitscyclus moeten inrichten waarmee de mate van hun beveiliging voortdurend wordt gemeten, geëvalueerd en bijgesteld. Dit houdt onder meer in dat organisaties moderne technieken moeten gebruiken om de door hen verwerkte persoonsgegevens te beveiligen. Maar dat niet alleen, ook de manier waarop deze gegevens worden verwerkt en wie er toegang toe heeft, dient voortdurend te worden gemonitord. Relevantie sociaal werk Wat moet een individuele sociaal werker met de meldplicht datalekken? Of met de handhaving van de overige bepalingen ter bescherming van persoonsgegevens? Kleine zorgaanbieders, wijkteams en samenwerkingsverbanden in het sociale domein zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering van deze wetten en regels. Maar nu de aansprakelijkheid van met name wijkteams en samenwerkingsverbanden lang niet altijd duidelijk is, zou een individuele sociaal werker aangesproken kunnen worden op het feit dat zijn of haar organisatie, gemeente of samenwerkingsverband de regels niet goed uitvoert. De Autoriteit Persoonsgegevens constateerde in april dat gemeenten niet goed bekend zijn met de mogelijkheden die de wet biedt in het sociale domein, hoe de gegevens mogen worden verwerkt en hoe burgers daarover moeten worden geïnformeerd.
38
Onder meer deze constatering deed de AP besluiten om onderzoek in te stellen naar de werkwijze van sociale wijkteams bij de integrale intake en naar de beveiliging van persoonsgegevens door gemeenten. Belangrijkste regels privacybescherming Hoe kun je als sociaal werker nagaan of persoonsgegevens op een juiste manier binnen jouw organisatie, samenwerkingsverband of wijkteam worden verwerkt? Allereerst geeft de leeftijd van apparatuur, software en gebruikte reglementen vaak al snel aan in welke mate er sprake is van een deugdelijke omgeving waarin de persoonsgegevens worden verwerkt. Wanneer er apparatuur of software wordt gebruikt die bestemd is voor particulieren is dit een sterke indicatie dat de privacybescherming te wensen overlaat, en zou dit voor sociaal werkers reden moeten zijn dit binnen hun organisatie bespreekbaar te maken. Als sociaal werker wil je dat de privacy van je cliënt beschermd wordt. Niet alleen omdat dat een wettelijke verplichting is, maar ook om de vertrouwensrelatie te borgen. Wanneer je cliënt je niet meer vertrouwt, omdat zijn of haar gegevens niet veilig zijn, betekent dit doorgaans het einde van een goede en effectieve hulpverleningsrelatie. Gronden voor gegevensverwerking De sociaal werker mag alleen informatie verwerken die noodzakelijk is voor het doel: een goede uitvoering van de hulpverlening. De wet geeft een aan-
tal gronden voor de verwerking van persoonsgegevens. De hulpverlener mag met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt diens gegevens verwerken. Geen expliciete toestemming voor gegevensuitwisseling is vereist wanneer de gegevensuitwisseling gebeurt in het kader van de uitvoering van een overeenkomst met de cliënt, of wanneer er een directe wettelijke grondslag voor de verwerking is, of het noodzakelijk is voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak óf er sprake is van de bescherming van een vitaal belang. In het verlengde hiervan ligt het doorbreken van de (wettelijke) geheimhouding die op hulpverleners rust: dit mag op basis van een wettelijk voorschrift, of op last van de rechter na een afgewezen beroep op het verschoningsrecht, of in een noodsituatie zijnde een conflict van plichten of met uitdrukkelijke toestemming betrokkene(n). Bij de toestemming mag de hulpverlener niet volledig blind varen op die toestemming, maar weegt ook andere belangen van de cliënt af, van derden en/of van de beroepsgroep. Gegevens in wijkteams Het voorgaande vindt volledig plaats binnen het bereik van de Wbp. De minister vindt tot nu toe dat gegevensuitwisseling in het sociaal domein goed plaats kan vinden binnen het bereik van de Wbp en heeft vooralsnog geen aanpassingen voorgesteld. De minister onderzoekt wel of er nieuwe kaderwetgeving noodzakelijk is. De AP ziet met name aanpassing en uitbreiding van de Wbp op basis van een aantal beperkingen, met name bij de verwerking door gemeenten en door wijkteams: • De uitdrukkelijke toestemming van cliënten geldt niet bij gemeenten. De Wbp vereist immers dat een toestemming volledig vrij moet worden gegeven. En gemeenten verlenen diensten waarvan een cliënt afhankelijk is – bijvoorbeeld een uitkering. Vaak zal de toestemming van de cliënt niet nodig zijn omdat de gemeente de persoonsgegevens bijvoorbeeld op basis van een wettelijk voorschrift mag verwerken of voor de uitvoering van diens publieke taak. • Niet alle wijkteams zijn van de gemeente en zijn daarom niet allemaal aan te merken als een bestuursorgaan. Bovendien is de uitvoering van hulp-
vakblad sociaal werk #4 2016
WETTEN EN REGELS
verleningstaken geen publieke taak. De basis van gegevensverwerking binnen wijkteams is dan ook vermoedelijk vaak onhelder. • De persoonlijke informatie die tijdens keukentafelgesprekken wordt genoteerd is vaak sectoroverstijgende informatie. De wet geeft niet een expliciete basis die informatie te verwerken. De Autoriteit Persoonsgegevens doet gemeenten dan ook een aantal aanbevelingen. Zo wordt aangeraden te specificeren welke gegevens voor welke specifieke doelen en op basis van welke grondslag noodzakelijk zijn voor de taken in het
sociaal domein. Ook adviseert de AP om dit te vertalen in instructies voor de professionals op de werkvloer, zodat zij weten wat zij met welke gegevens mogen doen. Daarnaast wordt aangeraden burgers zorgvuldig te informeren over de gegevens die over hen worden verwerkt en wanneer en waarom toestemming wordt gevraagd. Onderzoekscommissie Privacybescherming BPSW De BPSW heeft een commissie ingesteld die schendingen onderzoekt van de privacy van cliënten van sociaal werkers
die onder gemeentelijke regie werken. Sociaal werkers worden opgeroepen ervaringen, dilemma’s, lastige situaties of casuïstiek te melden via: onderzoekscommissie@bpsw.nl. Uiteraard wordt er met deze informatie vertrouwelijk om gegaan en in verslaggeving worden gegevens anoniem verwerkt. • Maarten Verheij is jurist en manager Transfer bij Sociale Studies aan de Christelijke Hogeschool Ede.
BLOG
Spreek jij al ABN? Algemeen Beperkt Nederlands Als sociaal werker kom je van alles tegen. Diverse mensen, diverse problemen. Elke situatie is uniek en met elke cliënt ga je anders het gesprek aan. Iedere keer is het weer zoeken naar de balans tussen engageren en positioneren. Je past je aan, maar blijft ook dicht bij jezelf. Je vraagt je af: wat zeg je wel, wat niet? Maar vooral: hóe zeg je het? Zo ook met ‘nieuwe’ Nederlanders. Tsja, want ben je eigenlijk een nieuwe Nederlander als je al 30 jaar in Nederland woont? Of noemen we je dan nog steeds allochtoon? Vandaag wil ik het hebben over ABN. Nee, niet de bank en niet Algemeen Beschaafd Nederlands. Ik wil het hebben over Algemeen Beperkt Nederlands. Als Marokkaanse Nederlander ben ik gewend om anderen gebrekkig Nederlands te horen spreken. Mijn moeder is daar een goed voorbeeld van. Hoewel ik voornamelijk Berbers met haar spreek, mix ik zinnen met Nederlandse woorden en andersom doet zij dat ook. Dan gaat het over typisch Nederlandse dingen zoals de ‘zorgverzekering’ of de ‘slagroom’ die ik moet gaan halen. Als we samen ergens naartoe gaan, moet ze wel Nederlands praten. Zeker en vooral met onderhandelen en afdingen
vakblad sociaal werk #4 2016
waar zij zowel in het Marokkaans als in het Nederlands verrassend goed in is. Haar key? Algemeen Beperkt Nederlands. Algemeen Beperkt Nederlands is een mix van Jip- en Janneketaal, handen en voeten, geduld en een glimlach. In de multiculti stad Utrecht, waar ik vandaan kom, wonen mensen van verschillende nationaliteiten en zo zijn er ook verschillende soorten ‘beperkt Nederlands’. Zo hebben we onze Uteregse inwoners, maar ook het beperkt Nederlands van – voornamelijk eerste generatie – migranten. Zij spreken in het Nederlands en met hun handen en voeten met anderen. Vaak komen ze er wel uit en begrijpen ze elkaar goed... Tenminste, als ze dat willen. Als sociaal werker ondersteun ik verschillende mensen. Van hoogopgeleide alleenstaande autochtonen tot vluchtelingengezinnen. Soms werk ik daarbij samen met netwerkpartners en doen we de begeleiding aan een cliënt of gezinssysteem samen. Het komt vaak voor dat ik moet schakelen naar het Algemeen Beperkt Nederlands om (echt) contact te maken. Hoe ik dat doe? Onder andere door kinderlijk simpel, kort en duidelijk te communiceren, oftewel op z’n Jip-en-Janneke’s. Aanpassen aan de cliënt, inschatten
wat hij of zij wel zou kunnen begrijpen door kinderlijk simpel, kort en duidelijk te communiceren. Zo creëer ik wederzijds begrip en kan ik samen de nodige stappen zetten. Ja, het duurt wat langer dan gebruikelijk. Maar met wat geduld, het vermogen tot inleven en een glimlach kom je er wel. Want een glimlach verstaat iedereen. De afgelopen tijd ben ik me ervan bewust dat dit niet voor iedere sociaal werker vanzelfsprekend is. Zo fungeer ik regelmatig als tolk, zonder daadwerkelijk een andere taal te spreken. Hoe? Door ABN te spreken. Ik verbaas me er wel over. En waar ik me misschien nog het meest over verbaas is dat men niet altijd doorheeft dat we in de Nederlandse taal zoveel spreekwoorden of moeilijke woorden gebruiken. Mensen beseffen niet hoe ingewikkeld dat is voor hen die de taal niet machtig zijn. Hoe machteloos dat kan voelen. ABN is een kunst. Een kunst die iedere sociaal werker zou moeten kunnen beoefenen. Want oefening baart kunst. En daarom voor jullie de succesvolle ABN-formule: J&J (Jip en Janneke-taal) + handen + voeten + laag tempo + geduld + glimlach Anissa Almarini is sociaal werker bij Kwadraad en trainer bij Trainingsbureau Amana.
39
Platform en netwerk van professionals in sociaal werk
BPSW goes global! D
e vereniging gaat zich (weer) aansluiten bij de International Federation of Social Workers. Dit heuglijke feit is op de ledenvergadering van de BPSW van 23 juni jl. gemarkeerd. Deze beweging is tegenovergesteld aan die van Brexit. De BPSW gaat van een exit naar een in it! Een aantal jaren geleden heeft de NVMW het lidmaatschap van de IFSW opgezegd vanwege beperkte middelen. Steeds vaker werd er echter voor gepleit dat de vereniging dit besluit zou herzien. De Nederlandse beroepsvereniging werd ernstig gemist bij internationale activiteiten van social workers en opleidingen voor social work. Ook binnen het bestuur en het bureau groeide het besef dat een beroepsvereniging anno 2016 niet zonder verbinding met buitenlandse collega’s kan. Het ‘samen sta je sterk’ dat de BPSW uitdraagt naar professionals in sociaal werk wordt tamelijk ongeloofwaardig als de vereniging zichzelf op het wereldtoneel van social workers isoleert. De IFSW maakt zich al jaren hard voor social deve-
40
door Lies Schilder, algemeen directeur BPSW
lopment and social justice all over the world. Deze waarden onderschrijft ook de BPSW expliciet in haar missie en visie. Onlangs nog ondertekende de BPSW het manifest van Sociaal Werk en Mensenrechten. Daarmee steunt zij actief de boodschap: ‘Social work is een mensenrechtenberoep. Aan de slag ermee!!’. Een belangrijk mensenrecht is het recht op privacy. Om dat te waarborgen heeft de BPSW op 22 juni 2016, samen met andere organisaties, het manifest ‘In goed vertrouwen’ ondertekend. Dit borgt de privacy van de jeugd. Met alleen een formeel lidmaatschap van de IFSW zijn we er natuurlijk niet. We willen ook ‘aan de slag’ met internationalisering. Er handen en voeten aan geven. Daar kunnen we wel wat ondersteuning bij gebruiken. In verband daarmee heeft onze wetenschappelijke adviesraad (WAR) geopperd een appel te doen op de hogescholen voor ondersteuning bij internationalisering. Die suggestie gaan we de komende tijd zeker oppakken. Maar hierbij doe ik ook graag een oproep aan iedereen die de BPSW actief wil steunen bij internationalisering: laat mij dat weten! (lschil-
der@bpsw.nl) In september hoort u dan meer van mij. Deze oproep is niet de enige die ik hier wil doen. De BPSW werkt hard en met succes aan de professionalisering van sociaal werkers. We doen aan collectieve belangenbehartiging, scholing, lobby, advisering op het gebied van beroepsregistratie, ontwikkeling van beroepsstandaarden, netwerken, tuchtrecht en noem maar op. Dat geeft ons ook een stevige positie in het veld. De BPSW is intussen een graag geziene gast geworden aan veel beleidstafels. Veel mensen werken daar actief aan mee. Bestuursleden, andere leden, medewerkers, trainers, leden van tuchtcolleges, onderzoekers, en allerlei andere externe partijen. Een heel grote familie, zo voelt het wel eens. Het kloppend hart hiervan bestaat echter uit groepen van actieve leden die zelf werk maken van hun beroepsontwikkeling. Sommige groepen kunnen daarbij momenteel wel wat versterking gebruiken. Bijvoorbeeld de functiegroep Jeugd, de werkgroep Groepsmaatschappelijk werk, en de regionetwerken Twente en ZuidOost. Zie hun oproepen op www.bpsw. nl. Warm aanbevolen! •
vakblad sociaal werk #4 2016
AGENDA
VAN DE BPSW Gelukkige hulpverleners, gelukkige cliënten? Gastcollege Ap Dijksterhuis Wanneer: woe 28 september, 13.30 uur Waar: Domstad, Utrecht Kosten: € 62,50 voor leden, € 99 voor niet-leden Registerpunten Registerplein: in aanvraag.
Training Introductie beroepscode en tuchtrecht voor de jeugdzorgwerker door Jaap Buitink Wanneer: do 29 september, 13:30 uur Waar: Domstad, Utrecht Kosten: € 80 voor leden en € 120 voor niet-leden Registerpunt: 6 punten voor het opleidingstraject Jeugdzorgwerker
Training Introductie beroepscode en tuchtrecht voor de jeugdzorgwerker door Jaap Buitink Wanneer: ma 10 oktober, 13.30 uur Waar: Domstad, Utrecht Kosten: € 80 voor leden, € 120 voor niet-leden Registerpunten: 6 punten voor het opleidingstraject jeugdzorgwerker Meer informatie: www.bpsw.nl
Uitgelicht: een reclasseringswerker Leden van de BPSW werken in uiteenlopende sectoren en functies in het sociaal werk. Wie zijn deze professionals? En wat drijft hen? In deze serie vertellen ze daarover. door Berber Rip
A
marilys Ortela is van huis uit agogisch werker en maatschappelijk werker en werkt als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Ze is voorzitter van het Regionetwerk ZuidOost en lid van de Registratie& Accreditatiecommissie van het Beroepsregister Kamer Maatschappelijk werk bij Registerplein. Daarnaast is zij geregistreerd supervisor en geeft onder andere supervisie vanuit haar eigen praktijk Amarilys Deskundigheidsbevordering.
Waarom heb je voor dit beroep gekozen? ‘Ik vind het belangrijk om mensen te helpen weer regie te krijgen over hun leven op momenten dat zij dit kwijt zijn. Dit doe ik vanuit de visie dat iedereen recht heeft op een fatsoenlijk leven waarin geluk de boventoon voert en dat iedereen de kans hiervoor moet krijgen.’
Wat onderscheidt jouw functie in het sociaal domein? ‘Als reclasseringswerker combineer ik de methodiek Werken in gedwongen kader, dat draait om controle versus begeleiden bij delict gedrag, met de psychosociale hulpverlening van het maatschappelijk werk. Het is mijn expertise om een plan op te stellen en uit te voeren dat gericht is op het verminderen van delictgedrag door gedragsverandering. Daarvoor gebruik ik onder meer wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Veel mensen weten dat niet. Daarnaast houd ik mij bezig met diverse aspecten zoals woonomgeving, emotioneel welzijn, dagbesteding en financiën als er een relatie is met het delict. Op deze terreinen werken wij niet anders dan maatschappelijk werkers.’
Waar ben je trots op? ‘Ik ben er trots op dat ik altijd de cliënt de kans geef en help om het beste in zichzelf naar boven te brengen en dat ik professionals via supervisie en intervisie stimuleer om zichzelf te ontwikkelen. Ik help hen bij het reflecteren en spiegelen zodat zij blijvend hun passie voor het sociaal werk inzetten tijdens het professioneel handelen. Hiermee maak ik, ook als supervisor, de cirkel rond: kennis en kunde delen én zorgen dat de cliënt zich gezien en erkend voelt. Dat geeft mij een gevoel van voldoening.’
vakblad sociaal werk #4 2016
Hoe maak jij bekend wat je doet? ‘In contacten met cliënten, andere organisaties en de gemeente vertel ik wat ik doe, en wat ik te bie-
41
VAN DE BPSW
Nieuwe Stafmedewerker ondersteuning leden den heb. Daarnaast volg ik veel cursussen binnen en buiten de reclassering, waar ik andere professionals ontmoet met wie ik in gesprek ga over hun en mijn vakgebied. Ik juich het toe om organisatie-overstijgend te werken in het sociaal domein. De uitdaging is om elkaars expertise te kennen en daar gebruik van te maken. Dat is beter dan elkaar als concurrenten te zien. Het gaat om de cliënten, en hoe we die het beste op weg kunnen helpen.’ Waar loop je tegen aan? ‘Het lijkt soms dat mensen denken dat iedereen zomaar maatschappelijk werker kan zijn. Terwijl we toch echt een vierjarige hbo-opleiding hebben gedaan. We zijn vakmensen met een grote verantwoordelijkheid en daarop zijn we aanspreekbaar, middels de beroepscode en het tuchtrecht. Die zaken legitimeren ons vak.’ Heb je tips voor collega’s? ‘Treed naar buiten, volg trainingen en ga in gesprek met professionals die andere invalshoeken hebben. Als je je blijft ontwikkelen en reflecteert op je vak en je handelen, komt dat de cliënten ten goede. En word lid van de BPSW, en als je al lid bent, laat dat dan weten. Binnen de vereniging kun je met collega’s nadenken over wat ons vak inhoudt, en over de ontwikkelingen die er gaande zijn. En over wat alle veranderingen in het sociaal domein betekenen, en hoe je je daar als professional toe verhoudt. Sinds ik actief lid ben van de BPSW, sta ik als professional steviger in mijn schoenen.’ •
M
ijn naam is Esther Prins-van Rijckevorsel. Ik ben getrouwd en moeder van twee puberzonen. Ik kom oorspronkelijk uit het Jeugdveld en heb jaren met veel plezier als groepsleidster in de kinderpsychiatrie en later als vrijwilliger en trainster bij de Kindertelefoon gewerkt. De laatste jaren heb ik veel kennis over het jeugddomein opgedaan door het afnemen van de EVC-trajecten bij medewerkers in de jeugdzorg en het geven van trainingen. Het sociaal werk heeft altijd mijn hart gehad en ik ben dan ook bijzonder blij met mijn nieuwe functie als Stafmedewerker ondersteuning leden bij de BPSW. Het betekent voor mij een geweldige uitdaging om voor en zeker mét jullie de beroepen maatschappelijk werk, jeugdzorg en andere beroepen binnen het sociaal werk verder te laten ontwikkelen en daarnaast het sociaal werk als één geheel uit te dragen. Het mooie is dat ik op deze manier zelf ook in ontwikkeling blijf, een standaard die we, als beroepsvereniging en met elkaar, als belangrijke pijler uitdragen. Ik verheug me dan ook op onze samenwerking! •
Ook actief worden bij de BPSW? De vereniging heeft functiegroepen voor verschillende werksectoren. Daarnaast zijn er regionetwerken waarin hogescholen, professionals, docenten en studenten samenwerken. Meer informatie op www.bpsw.nl.
42
vakblad sociaal werk #4 2016
Geaccrediteerd opleidingsaanbod voor sociaal professionals, o.a.: • Post-hbo opleiding ggz-agoog • Post-hbo opleiding psychotraumahulpverlener • Opleiding Infant Mental Health generalist
Autismecongres 30 sep 2016 Hechting, emoties en autisme ww.rinogroep.nl/autismecongres Vraag het programmaboek aan: www.rinogroep.nl/boek St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | E infodesk@rinogroep.nl
mEns En kEnnis
initiatief van
PREVENTIE EN BEHANDELING VAN HECHTINGSPROBLEMEN De praktijk van nieuwe Ouder-Kindrelaties en vechtscheidingen Donderdag 1 september 2016 | ReeHorst, Ede U leert hoe u een kind geen slachtoffer laat worden van een slechte sfeer en veiligheid thuis u aan elk kind een stabiel volwassen leven biedt u de juiste behandelvormen en interventies hanteert
Inschrijven? Ga naar www.ggzcongressen.nl/hechtingsproblemen