Vergeten lied Amanda Hocking
Van Amanda Hocking zijn verschenen:
WATERSONG
1 Lokroep e 2 Slaaplied e 3 Getij e
e
Ook in e-book verschenen
Amanda Hocking
Vergeten lied
Een kort verhaal in de Watersong-reeks
Uitgeverij Luitingh-Sijthoff
c 2013 Amanda Hocking All rights reserved c 2013 Nederlandse vertaling Uitgeverij Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam Alle rechten voorbehouden Oorspronkelijke titel: Forgotten Lyrics Vertaling: Karien Gommers Omslagontwerp: Marlies Visser NUR
302
www.lsamsterdam.nl www.boekenwereld.com www.watleesjij.nu
Capri, Maryland, vijf jaar geleden
Proloog Duisternis Daniel kreeg een mondvol zeewater binnen toen hij naar adem hapte. Boven het geronk van de boot en het gebulder van de golven uit, hoorde hij de meisjes schreeuwen. Ze leefden dus nog. De maan ging schuil achter de wolken. Hij veegde het water uit zijn ogen en tuurde in het duister. Al watertrappelend speurde hij de ijskoude golven af, op zoek naar een glimp van zijn broer of van het meisje dat hij vóór het ongeluk had zien zwemmen. Het enige wat hij duidelijk zag was de witte romp van de boot, die op de kolossale, uit het water stekende rotspunt was gesmeten. ‘John!’ riep Daniel in de donkere nacht. Toen hij niets hoorde, riep hij opnieuw, maar nu harder. Er kwam weer geen reactie, dus dook hij onder water om naar zijn broer te zoeken. Even dacht hij iets te zien glinsteren in het inktzwarte water, niet meer dan een flikkering. Hij zwom eropaf in de hoop dat het het schijnsel van de sterren was dat door het water brak en op de zilveren ketting viel die John om zijn hals droeg. Daniel bleef in de richting van het spookachtige licht zwemmen tot hij geen lucht meer had en op het moment dat hij happend naar adem boven water kwam, werd hij door iets getroffen. Een scherpe pijn sneed door zijn schouder en toen werd alles zwart.
1 Kelder De scharnieren piepten nijdig toen Lydia Panning de deur van haar oma’s huis openduwde. Ze liet haar weekendtas met een plof op de grond vallen. Hoewel Lydia zichzelf graag iets hoger inschatte dan de gemiddelde student, kon ze het niet laten om haar vuile was mee te nemen als ze een weekend naar huis ging. ‘Oma!’ riep Lydia toen Delia niet op de opengaande deur reageerde. ‘Ik ben thuis!’ Delia’s oude Mustang stond op de oprit, dus ze moest er zijn. Omdat ze nog altijd niet had geantwoord, begon Lydia door het huis te struinen om haar te zoeken.
De woonkamer stond volgestouwd met antiek en Lydia durfde erop te wedden dat er telkens wanneer ze thuiskwam minstens vijf nieuwe stukken aan de uitgebreide verzameling waren toegevoegd. Lydia’s blik viel op een verwrongen spiegel aan de muur. Hij werkte als een lachspiegel, zodat haar elfachtige neus en dunne lippen tot gigantische proporties werden uitgerekt. Maar dat was niet wat haar aandacht trok. Het leek of er vlak achter het oppervlak iets bewoog, bijna alsof er iets zwom. Aarzelend stak ze haar hand uit en toen ze het glas aanraakte, voelde dat niet hard aan, maar soepel, als gelei. Ze kreeg er natte vingers van en het volgende moment begon er binnen in de spiegel wit met paarse rook te kringelen en doemde er een androgyn gezicht op, waarvan de mond opengesperd was. Het gezicht leek haar te willen aanvliegen. ‘Hallo,’ zei Lydia, niet van haar stuk gebracht door een geestverschijning in een spiegel. ‘Kun je ook praten?’ Het gezicht zweeg en bleef nog een paar tellen zweven, om vervolgens in een rookwolk te verdwijnen. ‘Niet dus.’ Lydia haalde haar schouders op en liet haar hand zakken. ‘Straks nog maar eens proberen.’ Omdat ze bij Delia was opgegroeid, was ze aan dit soort dingen gewend geraakt. Haar oma had haar geleerd dat zulke spoken meestal gewoon hulp nodig hadden en zich zo misdroegen omdat ze anders door niemand werden opgemerkt. Delia vond elk monster, hoe gruwelijk of angstaanjagend het ook leek, de moeite van het redden waard. Lydia deed een stap achteruit en struikelde bijna over een spinnewiel. Ze kon het nog net op tijd opvangen en dat was maar goed ook, want als ze weer een stuk antiek kapotmaakte, kreeg ze van Delia de wind van voren. Terwijl Lydia het spinnewiel rechtzette, hoorde ze een harde dreun van beneden. Stom dat ze daar niet eerder aan had gedacht: haar oma was natuurlijk in de kelder. Ze liep de voordeur uit en trotseerde de kille aprillucht. Het werd wel warmer, maar toch sneed de wind door haar roze sweater heen. Aan de achterkant van het schilderachtige blauwe huisje zat een dubbele deur die toegang gaf tot de kelder. De deuren waren van slangenhout en hadden daarom niet alleen een bijzonder mooi gemarmerde nerf, maar waren ook heel sterk en
vreselijk zwaar. Delia had ze speciaal uitgekozen om de spullen in haar kelder te beschermen. Maar vanwege die deuren ging Lydia niet graag de kelder in. Ze trok aan de koperen klink, maar kreeg ze nauwelijks in beweging. Haar oma zei vaak dat Lydia zo klein was dat ze in haar zak paste en dat ze met haar tengere postuur geen partij was voor de deuren. Hoewel ze niet groter was dan anderhalve meter, hield Lydia zichzelf graag voor dat ze zo sterk was als een leeuw, maar tegenover de dubbele deuren voelde ze zich eerder een kitten. Met veel moeite kreeg ze een van de deuren eindelijk open en gauw liep ze naar beneden, voor hij achter haar dichtviel. Meteen werd ze overweldigd door de geur van bloemblaadjes en brandende bladeren – het vertrouwde aroma van Delia’s beschermende toverdrankjes. In alle vier de hoeken stonden kleine houten schalen vol twijgjes, kruiden en plasjes vloeistof. Die verspreidden die sterke geur en hielden de kelder veilig en droog. De kelder van Lydia’s oma was anders dan alle andere die ze ooit had gezien. Hij had een heel hoog plafond op bijna drieënhalve meter en het was er altijd warm en licht, ongeacht het jaargetijde. De kelder was even groot als het huis erboven en stond vol boekenkasten die tot aan het plafond reikten, waardoor Delia haar kleindochter niet de trap af zag komen. ‘Wie is daar?’ vroeg Delia, die ergens tussen de kasten verscholen zat. ‘Ik ben het, oma.’ ‘Lydia!’ riep Delia uit en ze kwam haar kleindochter met een brede glimlach tegemoet. Er zat wat meer grijs in Delia’s golvende, blonde haar dan de laatste keer dat Lydia haar had gezien, maar het was even lang en krullerig als altijd. Ze droeg een spijkerbroek en een oud U2-T-shirt vol verfspatten ─ haar gebruikelijke tenue als ze thuis was. ‘Dag liefje!’ Delia haastte zich naar haar toe en omhelsde haar stevig. Ook al was ze al bijna zevenenvijftig, nog steeds was Delia een uitzonderlijk sterke vrouw. ‘Ik wist niet dat je vandaag thuis zou komen!’ ‘Dat heb ik ook pas op het laatste moment besloten,’ zei Lydia toen ze zich uit de houdgreep van haar oma had losgewurmd. ‘Ik had dit weekend weinig huiswerk, dus ik dacht: waarom ook niet.’
‘En je wasmand puilde zeker ook uit,’ zei Delia met een veelbetekenende blik. ‘Dat zou zomaar kunnen.’ Lydia lachte schaapachtig en veranderde toen gauw van onderwerp. ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘O, gewoon, wat opruimen en opnieuw indelen.’
Delia liep terug naar de planken waarmee ze bezig was geweest en Lydia volgde haar. Er stonden verschillende stapels oude boeken op de grond, afkomstig van twee planken die nu leeg waren, op een hoop stof en spinnenwebben na. ‘Zal ik helpen?’ vroeg Lydia. ‘Dat zou fijn zijn. Je kunt de plank afstoffen waar de grimoires stonden. Maar ik wil ze zelf sorteren.’ Delia pakte een boek met een leren kaft waarin een menselijk gezicht was gegraveerd, en toen ze het opensloeg hoorde je de rug breken. ‘Sommige hiervan...’ ‘Wat?’ vroeg Lydia toen Delia´s stem wegstierf. ‘Je hebt er eigenlijk niks aan.’ Delia gooide het boek op een stapel. ‘Ik weet niet waarom ik ze bewaar, maar ik kan ze gewoon niet weggooien. Dus ik stof ze af en zet ze vervolgens weer op een andere plank, terwijl ik weet dat niemand ze ooit zal lezen.’ Lydia klom op een houten keukentrapje zodat ze bij de planken kon. Een oud gescheurd T-shirt diende als stofdoek en toen ze daarmee over het hout ging, vloog er een wolk stof in haar gezicht. Lydia wapperde met haar handen voor haar gezicht om te voorkomen dat er stof in haar korte zwarte haren terechtkwam. Er klauterde een spinnetje uit een web dat zich voor haar stofdoek uit de voeten wilde maken. Ze pakte het voorzichtig op en zette het een plank lager, zodat ze het niet per ongeluk zou vermorzelen. ‘Eigenlijk zou je dit allemaal naar een boekwinkel moeten brengen,’ zei Lydia. ‘Dan hoefde het niet in deze oude kelder te staan.’ Delia zat op haar hurken de boeken te sorteren en keek op. ‘Dat zeg je zo vaak, maar dit is een mooie kelder en ze staan hier goed.’ ‘Ik weet wel dat je goed voor je boeken zorgt en dat ze hier veilig zijn,’ zei Lydia al stoffend, ‘maar er staat zoveel informatie in dat je ze beter in een winkel of een bibliotheek zou kunnen zetten, vind ik. Dan kunnen de mensen er gemakkelijker bij.’
‘Ik wil niet dat iedereen er met zijn tengels aanzit.’ Delia tilde een groot bruin boek op dat zo dik was dat ze het met twee handen moest vastpakken. ‘Dit boek hier is zeshonderd jaar oud en bevat een toverspreuk waarmee je doden tot leven kunt wekken. Ik moet er niet aan denken dat Jan en alleman dat in handen krijgt.’ ‘Nee, oké,’ gaf Lydia toe, ‘de gevaarlijke boeken zou je misschien achter kunnen houden.’ ‘Ik heb alles hier onder controle. Als jij dit na mijn dood allemaal erft, begin jij voor mijn part een boekwinkel.’ Delia maakte een weids gebaar naar de honderden boeken in haar kelder. ‘Maar voorlopig laten we alles zoals het is.’ ‘Ik vind het alleen zo jammer dat niemand jou of die boeken kan vinden als het nodig is.’ ‘Zij die me nodig hebben, weten me altijd te vinden,’ zei Delia nuchter. Lydia hield op met afstoffen en draaide zich om. ‘Hoe weet je dat zo zeker?’ ‘Dat weet ik gewoon.’ Delia haalde haar schouders op. ‘Vandaag kwam er bijvoorbeeld een meisje langs om hulp. Hoe ze me had gevonden weet ik niet, en ik heb er ook niet naar gevraagd, maar het gaat erom dát ze me vond.’ ‘Waar had ze je voor nodig?’ vroeg Lydia. Delia schudde haar hoofd. ‘Dat weet ik niet precies. Wilde ze niet zeggen. Ze had het over een vloek, maar meer liet ze niet los. Ze was een tikje nerveus.’ ‘Hoe heette ze?’ ‘Dat heeft ze niet gezegd en ik heb het niet gevraagd.’ ‘Was ze een mens?’ drong Lydia aan. ‘Geen idee. Ik denk het niet.’ Delia zweeg even en staarde peinzend voor zich uit. ‘Ze was beeldschoon. Adembenemend mooi. Met lang donker haar en van die grote reeënogen. Ze was gewoon... prachtig.’ Ze keek Lydia met een verontschuldigende glimlach aan. ‘Niet dat jij niet knap bent, maar zij was gewoon bovennatuurlijk mooi.’ Lydia grinnikte. ‘Ik vind mezelf knap genoeg, oma, maar toch bedankt.’ ‘Maar wát ze was, weet ik niet.’ Delia krabde op haar hoofd en fronste gefrustreerd. ‘Ik geloof niet dat ik ooit eerder zoiets ben tegengekomen.’ ‘En je kon haar niet helpen?’ vroeg Lydia. ‘Nee. Ze wilde niet in detail treden en met haar vage informatie kon ik niks beginnen. Het leek me een heel lief meisje, maar ze was duidelijk in gevaar.’ Delia richtte zich op en wreef over haar armen, alsof ze plotseling een koude rilling kreeg.
‘Ze had dezelfde blik in haar ogen als je moeder,’ ging Delia verder, ‘wanneer ze op de vlucht is voor zo’n idiote nieuwe vriend van d’r en bescherming zoekt, maar er niet om durft te vragen.’ Lydia’s moeder was pas zestien geweest toen ze Lydia kreeg en hoewel haar vader een stuk ouder was, vond hij zichzelf ongeschikt om alleen een kind groot te brengen. Zodoende had Delia het grootste deel van de zorg voor Lydia op zich genomen. Lydia’s moeder had de neiging om zich met allerlei foute figuren in te laten en voor langere periodes te verdwijnen. Dan dook ze ineens weer op, vaak vol blauwe plekken, soms met injectiesporen, om er vervolgens opnieuw vandoor te gaan. Het was nu meer dan twee jaar geleden dat Lydia haar moeder voor het laatst had gezien. ‘En wat is er met dat meisje gebeurd?’ vroeg Lydia. ‘Is ze gewoon vertrokken?’ ‘Ja,’ verzuchtte Delia gelaten. ‘Ik kon haar niet helpen en ze wilde niet blijven. Dus ik kon verder niks doen.’ ‘Maar je zei dat ze in gevaar was.’ Delia knikte. ‘Dat klopt, maar ik kon haar mijn hulp moeilijk opdringen. Ze komt wel terug als ze eraan toe is.’ ‘Als ze dat ooit is,’ antwoordde Lydia. ‘Tja. Sommige mensen zijn er nooit aan toe,’ beaamde Delia peinzend. Lydia wist dat ze allebei aan haar moeder dachten, al zeiden ze dat geen van beiden hardop. ‘Nou ja.’ Delia draaide zich met een geforceerde glimlach naar Lydia om. ‘Ik vind het mooi geweest voor vanavond. Het ziet er hier heel behoorlijk uit. Laten we naar boven gaan, dan maak ik iets te eten voor je. Je wordt steeds magerder.’ ‘Oké.’ Lydia legde haar stofdoek neer en stapte van het trapje. ‘Dat klinkt goed.’ ‘Wat zijn je plannen voor het weekend?’ Delia sloeg haar arm om Lydia heen terwijl ze zich een weg baanden tussen de stapels boeken door. ‘Niks bijzonders,’ zei Lydia. ‘Misschien ga ik even bij Marcy langs.’ ‘Bij Marcy? Dat vind ik zo’n vreemd meisje.’ Lydia schoot in de lach, een tingelend geluid dat eerder bij een elf dan bij een mens leek te horen, en dat vond ze zelf ook. ‘Oma, wíj zijn vreemd.’ ‘Ach ja, dat weet ik ook wel,’ zei Delia terwijl ze de trap op klommen.
2 De baai van Anthemusa Daniel Morgan stond op de steiger naast Aiden naar John te kijken, die Zoë en Mackenzie in de speedboot van zijn opa hielp. Het was bijna vollemaan, maar er kwamen donkere wolken opzetten die voor de sterren schoven. De wind in de baai trok aan, maar dat leken John en de meisjes niet te merken. ‘John,’ zei Daniel, ‘volgens mij is dit geen goed plan.’ ‘Tuurlijk wel!’ stelde zijn broer hem luid lachend gerust. ‘Ik heb de sleutel van die boot niet voor niks van opa gekregen.’ Hij zwaaide met de sleutelhanger, een paars konijnenpootje. Hoewel Daniel vijf jaar jonger was dan John, was hij bijna vijf centimeter langer. Bezorgd keek hij omlaag in Johns benevelde, lichtbruine ogen. ‘Je bent dronken,’ zei Daniel. ‘Je kunt beter niet gaan varen.’ ‘Ik ben niet dronken,’ verklaarde zijn broer, wankelend op zijn benen. ‘Jij bent nuchter.’ Hij lachte en keek achterom naar de boot om te zien of de meisjes zijn grap even leuk vonden als hijzelf. ‘Dat bedoel ik.’ Daniel draaide zich om naar Aiden. ‘Zeg jij ook eens wat.’ Aiden haalde zijn schouders op en grijnsde. ‘Als John zegt dat hij kan varen, dan is dat zo.’ ‘O, hou toch op.’ Daniel ging zachter praten zodat John hem minder makkelijk kon horen en tegenspreken. ‘Hij heeft op dat feestje wel drie borrels achterovergeslagen. Dat heb jij toch ook gezien?’ ‘Het is een boot, Daniel. Hij kan niemand aanrijden of zo,’ zei Aiden. ‘Maak je niet druk.’ Daniel had zin om hem eens flink de waarheid te zeggen. Aiden was Johns beste vriend en hij was lang niet zo dronken als John. Hij zou Daniel eigenlijk moeten steunen, maar in plaats daarvan stond hij het schouwspel met een dwaze grijns te aanschouwen. Zoë sloeg met haar hand tegen de zijkant van de boot om hun aandacht te trekken. De diamanten speldjes in haar korte blonde haar glinsterden in het maanlicht en haar oogverblindende glimlach had een geïrriteerd trekje.
‘Gaan we nou nog of niet?’ riep ze. ‘Zometeen! In een wip!’ zei John. Lachend richtte hij zich weer tot Daniel. Hij legde zijn hand op diens schouder en leunde naar voren, alsof hij zijn broer een paar wijze woorden ging toefluisteren. ‘Die meiden hebben er zin in. We gaan met ze varen en lol maken.’ Hij keek naar Aiden. ‘Gaan jullie mee, jongens?’ Aiden schudde zijn hoofd. ‘Mij niet gezien. Mijn ballen vriezen er nu al af.’ Hij had zijn armen om zich heen geslagen tegen de kou. ‘Dus je hebt ons wel hiernaartoe gereden, maar je gaat niet mee?’ vroeg Daniel verbaasd. Ze waren op een feestje geweest toen John het lumineuze idee kreeg om te gaan varen, en hoewel alleen Zoë enthousiast had gereageerd, leek ook Aiden er de lol wel van in te zien. Dus had hij aangeboden hen naar de haven te rijden, waarop ze zich met zijn vijven in zijn sportauto hadden geperst. Maar hier, in de koude, donkere baai, was de lol er voor Aiden kennelijk af. Helaas was het nu te laat en kon Daniel niet meer terug. ‘Nee,’ zei Aiden hoofdschuddend. ‘Ik denk dat ik terugga naar het feestje. Kijken of ik me bij die zwoele Porto Ricaanse kan opwarmen.’ ‘En jij, Danny Boy? Ga jij er ook vandoor?’ vroeg John. Daniel kreunde bij het horen van zijn koosnaampje. ‘Nee, ik ga mee.’ ‘Yes,’ juichte Zoë. ‘Starten maar met dat ding!’ ‘Veel plezier, man,’ zei Aiden tegen John, die zo uitgelaten in de boot sprong dat Zoë in de lach schoot. ‘En hoe komen we straks weer thuis?’ vroeg Daniel toen Aiden in de richting van zijn auto begon te lopen. Aiden haalde zijn schouders op. ‘Bel maar een taxi.’ ‘Kom op!’ riep John. ‘We gaan!’ Zuchtend klom Daniel in de boot. Hij wilde liever ook niet mee, maar Aiden had gelijk. Ze waren op het water, dus er kon weinig gebeuren. Als hij meeging, kon hij bovendien altijd nog ingrijpen als het misliep. En als het goed ging, had hij misschien toch een leuke avond. Toen John de boot startte, bood Daniel aan om te varen zodat zijn broer zich met Zoë kon afzonderen, maar John stuurde hem meteen weg. Zoë zat voorin, maar Daniel bleef naast John staan tot ze tussen de dicht opeengepakte steigers uit
waren. Wonder boven wonder wist John het open water van de baai van Anthemusa zonder ongelukken te bereiken. Zo gauw hij kon, stoof hij met volle kracht vooruit, en Zoë gilde van plezier. Omdat John zich goed had weten te redden tussen de steigers, ontspande Daniel een beetje en ging naast Mackenzie achterin zitten. De wind striemde in hun gezicht en blies Mackenzies kastanjebruine haar naar achteren. Ze staarde recht voor zich uit en Daniel kon niet zeggen of ze het leuk vond of niet. Hij had haar vanavond op het feest pas ontmoet en maar een paar woorden met haar gewisseld voor ze waren vertrokken. Hij was hier vanwege John en zij vanwege haar vriendin Zoë. Dat hadden ze in elk geval gemeen. Toen de boot plotseling overhelde, gleed Daniel over de bank tegen haar aan. ‘Sorry,’ zei hij en hij probeerde weer terug te schuiven. ‘Geeft niet.’ Ze keek hem met een ingetogen glimlach aan, waarna ze allebei een paar minuten zwegen. ‘Wat is het koud, hè?’ Het was inderdaad ijskoud op de boot en Mackenzie had maar een dun jasje aan. Daniel zag dat ze een beetje rilde. ‘Hier.’ Hij trok zijn sweater over zijn hoofd en gaf hem aan haar. ‘Pak mijn hoodie maar.’ ‘En jij dan?’ vroeg Mackenzie met een blik op zijn T-shirt. ‘Ik heb nergens last van,’ zei hij. ‘Bedankt.’ Ze trok zijn sweater aan en maakte het zich gemakkelijk op de plek naast hem. ‘Dus jij bent Johns kleine broertje?’ Hij knikte. ‘Klopt.’ ‘Jullie lijken op elkaar,’ zei Mackenzie. ‘John is een kleinere, forsere versie van jou.’ Daniel en John hadden allebei hetzelfde warrige, vaalblonde haar en dezelfde hazelnootbruine ogen. Daniel was gespierd, maar slanker dan zijn broer. John was breedgeschouderd en tegen het stevige aan. Ze waren allebei goedlachs, maar John misschien iets meer dan Daniel. ‘Raar dat je groter bent dan hij,’ zei ze. Mackenzie streek een haartje uit haar ogen en ineens viel het Daniel op dat ze best mooi was. Iets in dat ongekunstelde gebaar – de manier waarop haar slanke
vingers over de bleke huid van haar voorhoofd streken – bracht hem van zijn stuk, en het duurde even voor hij kon reageren. ‘Ik heb het afgelopen jaar een groeispurt gehad,’ zei hij, ‘en nu ben ik één meter tachtig.’ ‘Hoe oud ben je?’ vroeg Mackenzie. ‘Vijftien.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes, alsof ze het niet kon geloven. ‘Ik dacht dat je ouder was. Dat komt denk ik door die volwassen ogen van je.’ ‘Eh... bedankt.’ Hij glimlachte. ‘Hoe oud ben jij?’ ‘Achttien,’ zei Mackenzie trots. ‘Ik zit in de zesde.’ ‘Cool,’ zei Daniel, en hij deed zijn best om even trots te kijken. ‘Ik in de derde.’ ‘Ik vind je eigenlijk best leuk,’ zei Mackenzie een tikje spijtig, ‘maar het kan niks worden tussen ons. Ik wil niks met jongere jongens.’ ‘Ik ook niet,’ antwoordde Daniel. Ze trok haar wenkbrauwen op. ‘Dus jij wilt alleen oudere meisjes?’ `Nee, ik wil gewoon niks met jongere jongens,’ grapte hij. Mackenzie glimlachte, maar echt lachen deed ze niet. ‘Vreemd.’ ‘Zijn jij en Zoë al lang vriendinnen?’ vroeg Daniel. ‘Vanaf de basisschool.’ Hij keek naar Zoë en John, die zaten te praten en lachen. ‘En went het ooit?’ ‘Wat?’ vroeg Mackenzie. ‘Om altijd de nuchtere te zijn.’ Daniel keek haar aan. ‘Nou ja, helemáál nuchter ben ik niet, maar....’ Ze zuchtte en dacht er even over na. ‘Ach, ik weet niet of het ooit went. Meestal vermaak ik me wel, maar soms ben ik het ook wel spuugzat om de verstandigste te zijn terwijl alle anderen lekker losgaan.’ Ze waren verder de baai uit gevaren, bijna tot aan het punt waar hij in de oceaan uitmondde. Daniel wilde John net voorstellen om terug te gaan toen John zelf al de boot keerde. Op de heenweg waren ze voorbij Bernies Eiland gezoefd, maar nu begon John er in snelle cirkels omheen te varen. Bernies Eiland was klein; net groot genoeg voor een blokhut, een boothuis en een heleboel bomen. De enige bewoner was een bejaarde Engelsman, Bernie McAllister, en hoewel hij op zijn oude dag een beetje een kluizenaar was geworden, kende iedereen hem vanwege zijn eiland.
‘Joehoe!’ gilde Zoë met haar armen in de lucht. ‘Zoë!’ riep Mackenzie met een strakke blik op de dikke cipressen die tot buiten de oevers van het eiland groeiden. ‘Stil! Je maakt meneer McAllister nog wakker.’ ‘Nou en? Dan kan hij tenminste van deze prachtige nacht genieten!’ Zoë wierp haar beste vriendin een stralende glimlach toe. ‘Laat je toch eens een beetje gaan, Mackenzie!’ ‘Ja! Joehoe!’ viel John haar bij, en hij sloeg met zijn vuist in de lucht, maar koerste wel weg van het eiland, in de richting van het vasteland. ‘Misschien hebben ze gelijk,’ zei Daniel. ‘Dus jij vindt ook dat we een oude man wakker moeten maken?’ vroeg Mackenzie verbaasd. Hij lachte. ‘Nee. Maar misschien moeten we wat relaxen. Een beetje lol maken.’ ‘Wil je soms iets drinken?’ vroeg Mackenzie, wijzend naar de bovenmaatse handtas op de bodem van de boot. ‘Volgens mij heeft Zoë een fles wodka in haar tas.’ Daniel schudde zijn hoofd en lachte ondeugend. ‘Ik bedoel dat we wat minder aan bepaalde regels moeten vasthouden.’ Mackenzie leek nieuwsgierig. ‘Zoals?’ ‘Zoals jouw regel over jongere jongens.’ ‘Nou, dat weet ik niet,’ zei ze quasi serieus. ‘Die regel is best belangrijk.’ ‘Laten we dan heel simpel beginnen,’ stelde Daniel voor. ‘Met alleen maar het zoenen van jongere jongens.’ Mackenzie deed net of ze erover nadacht, maar deinsde niet achteruit toen hij naar haar toe boog. Op dat moment werd de boot opeens opzij geslingerd en helde zo ver over dat hij bijna omsloeg. Daniel greep met één hand de reling vast en met de andere Mackenzie, om te voorkomen dat ze overboord sloeg. ‘Shit, John!’ riep Daniel toen John de boot weer recht had. Het was John en Zoë op de een of andere manier gelukt aan boord te blijven en Daniel liep naar voren om eens een hartig woordje met zijn broer te spreken. ‘Niet zo hard! Zo slaan we nog om.’ ‘Niks aan de hand, Daniel,’ poeierde John hem af. ‘Ga maar weer zitten.’
‘Waarom gaan jij en Zoë niet even achterin zitten?’ vroeg Daniel. ‘Dan komen Mackenzie en ik hier voorin zitten en zal ik wel sturen.’ ‘Ik heb alles onder controle,’ snauwde John. ‘Hou op met je gezeur! Je klinkt net als mama. Het gaat prima.’ ‘Ja, Danny Boy,’ giechelde Zoë, meedeinend met de golven. ‘We hebben alles onder controle.’ ‘Zoë, kom nou hier zitten voor je eruit valt,’ zei Mackenzie. Toen de boot opnieuw overhelde, viel Zoë er echt zowat uit, maar gelukkig kon Daniel haar nog net op tijd bij de band van haar spijkerbroek grijpen. Mackenzie sloeg haar arm om het middel van haar vriendin en nam haar mee naar achteren, waar ze zich aan haar kon vasthouden. ‘Geweldig,’ mopperde John toen Zoë weg was. ‘Nu heb je haar weggejaagd.’ ‘Ga jij ook maar naar achteren. Probeer of je haar kunt versieren.’ Daniel boog zich over John heen en fluisterde in zijn oor: ‘Ze heeft er zin in, John. Daarom wilde je toch gaan varen?’ ‘Ja, dat was de bedoeling, maar jij hebt het verpest.’ John keek hem boos aan. ‘Ik wil niet dat ze denkt dat ik me door mijn kleine broertje laat commanderen.’ ‘Dat denkt ze helemaal niet.’ Ineens viel Daniels oog op het open water vóór hen, waar op datzelfde moment iets opdoemde in het licht van de boot. Er zwom een meisje, met haar hoofd en schouders boven water. Haar ogen waren wijd open van verbijstering terwijl de boot recht op haar af koerste.
3 Glinstering ‘John, kijk uit!’ schreeuwde Daniel. Hij greep het roer en gaf er net op tijd een slinger aan zodat hij het meisje ontweek. Het was een kwestie van seconden: de ruk aan het roer, de boot die van koers veranderde, de scherpe rotsen die zes meter boven het water uitstaken ─ maar zijn tijdsbesef leek veranderd. De ogenblikken leken eindeloos te duren. Daniel had het gevoel erin vast te zitten en zich niet snel genoeg te kunnen bewegen om ergens iets aan te veranderen.
De boot helde over. Met een gil sloeg Zoë overboord. Daniel had het roer steeds vastgehouden en geprobeerd de boot in veiligheid te brengen, maar toen die kantelde, kon hij zich alleen nog maar aan iets vastklampen om niet overboord te slaan. Toen de boot tegen de rots sloeg, hoorde hij het knarsen van metaal, en zijn vingers gleden van het roer. Het leek of de zwaartekracht wegviel en hij plotseling in een vrije val kwam. Hij had het gevoel minutenlang boven de boot te zweven, maar waarschijnlijk was dat maar een fractie van een seconde. John had het roer al losgelaten. Er klonk geschreeuw, maar hij wist niet of dat van hemzelf of van John was. Plotseling begon de zwaartekracht weer te werken en werd hij pijnlijk tegen de boot gesmakt. Hij kwam hard op zijn rechterzij terecht en zijn hoofd klapte tegen het dashboard. Toen het eindelijk allemaal ophield, hing de gekantelde boot schuin op de rotsen. Daniel lag in een vreemde houding tussen de voorstoelen en toen hij zijn ogen opendeed, was alles wazig. Het gesuis in zijn oren dempte elk ander geluid, maar toen dat stopte, hoorde hij een meisje zachtjes huilen en werd ook zijn zicht helderder. ‘Is iedereen oké?’ vroeg Daniel terwijl hij zichzelf omhoog probeerde te duwen. De boot, die licht schommelde, begon door de gewichtsverplaatsing heviger te bewegen en de boeg schuurde kreunend en knarsend langs de rotsen. De motor liep nog, de schroef ratelde luidruchtig. ‘Help,’ jammerde Mackenzie. Langzaam kwam Daniel overeind. Alles deed hem pijn. Hij keek om zich heen. De voorruit was losgeslagen en het glas en het dashboard zaten onder het bloed. Op de achterbank zat Mackenzie bedolven onder allerlei scheepstuig dat in het rond was geslingerd, maar John was nergens te bekennen. Zodra Daniel het bloed zag, begon de adrenaline te werken, waardoor de mist uit zijn verwarde gedachten optrok. Hij liet zich onder kreunend protest van de boot naar Mackenzie glijden. ‘Ik krijg je er wel uit,’ verzekerde Daniel haar terwijl hij naast haar op de bank knielde. Hij begon alles van haar af te halen, maar het waren voornamelijk lichte reddingvesten. Mackenzie schudde haar hoofd. ‘Mijn been. Er is iets met mijn been,’ zei ze met een benauwd stemmetje.
Er was een oude deken van Daniels opa op haar schoot gevallen en toen Daniel die wegtrok, zag hij meteen wat het probleem was. Haar linkerbeen zat onder het werpanker van de boot. Dat woog nog geen twintig kilo, dus dat was op zich niet zo erg, alleen was een van de haken recht door haar kuitspier gegaan. ‘O, shit,’ fluisterde Daniel. ‘Wat?’ vroeg Mackenzie verschrikt. ‘Wat is er?’ ‘Mackenzie!’ riep Zoë vanuit het water. ‘Mackenzie! Waar ben je?’ ‘Hier!’ riep Mackenzie. ‘Ik ben nog in de boot!’ ‘Ik heb haar zo beneden. Het komt goed.’ Daniel brulde zo hard als hij kon om boven het geluid van de motor uit te komen. ‘Shit,’ zei Mackenzie toen ze haar been zag. ‘Dit gaat gruwelijk pijn doen. Ik zal hem er heel snel uit halen, oké?’ zei Daniel, maar ze staarde in radeloze angst naar haar been. ‘Mackenzie, kijk me aan.’ Ze gehoorzaamde en richtte haar grote bruine ogen strak op die van hem. ‘Ik haal hem eruit. Het komt allemaal goed. Gewoon naar mij blijven kijken. Oké?’ Ze knikte, terwijl de tranen over haar wangen stroomden. ‘Oké.’ Hij haalde diep adem en greep een van de ankerhaken vast. Toen hij eraan trok, schreeuwde ze het uit van de pijn en begon de boot te schudden. Gedurende één afschuwelijke seconde vreesde Daniel dat de boot in het water zou storten voor hij het anker los had. En met dat ding in haar been zou ze met geen mogelijkheid kunnen zwemmen. Ze bleven roerloos zitten tot de boot weer stabiel was en haalden allebei opgelucht adem. ‘Mackenzie!’ riep Zoë. ‘Alles goed?’ ‘Ja!’ schreeuwde Mackenzie. ‘Nog één keer flink trekken en dan...’ Knarsetandend rukte Daniel de haak los. De boot wiebelde maar een beetje en waarschijnlijk zouden ze in ieder geval nog een paar minuten veilig zijn. Mackenzie zat te snikken. Het bloed gutste uit de wond en snel wikkelde Daniel de deken eromheen. Die bond hij vast met een touw, net boven het gat in haar been, om het bloeden te stelpen. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Zoë. Daniel wilde de boot niet uit balans brengen en leunde daarom voorzichtig tegen de rand om eroverheen te kunnen turen. Het water was verder weg dan hij had
gedacht. De boot moest op de schuine, haast als een schans fungerende helling zijn geschoten tot de scherpe rotspunt door de boeg was gedrongen. Nu hing de boot aan die punt, en het gekreun en gekraak was afkomstig van de boeg die steeds verder openscheurde. Op een paar meter afstand was Zoë aan het watertrappelen, starend naar de boot die gevaarlijk boven haar bungelde. ‘Heb jij John ergens gezien?’ vroeg Daniel, nu de acute noodzaak om Mackenzie vrij te krijgen voorbij was. ‘Nee,’ zei Zoë. Zonder dat ze zich verroerden, begon de boot opeens te slingeren en werden ze opzij gegooid. Toen hij de reling vastgreep, besefte hij dat ze er onmiddellijk af moesten. In een boot aan een rots hangen was al erg, maar in een boot naar de zeebodem zinken was nog veel erger. `Zoë, je moet me helpen met Mackenzie,’ zei Daniel. ‘Ze kan niet goed zwemmen.’ Hij pakte een reddingsvest, gooide het naar Zoë en hielp daarna Mackenzie er eentje aan te trekken. Haar handen trilden zo erg dat ze de gesp niet vast kreeg. Daniels handen waren glibberig van het bloed van haar been, maar hij wist ze wel stil te houden. Zoë kwam zo dicht als ze durfde bij de boot om Mackenzie te kunnen opvangen. Daniel pakte Mackenzie vast en liet haar met zijn armen onder haar oksels voorzichtig zakken. Haar adem stokte toen ze in het ijskoude water terechtkwam. Door het veranderde gewicht verschoof de boot en Daniel greep zich aan de zijkant vast om niet met zijn gezicht voorover in het water te vallen. Hij had achter hen aan kunnen springen, maar eerst wilde hij vanaf de hogere positie van de boot het water afspeuren naar John. Ook wilde hij de motor afzetten, want door het constante geratel kon hij niet horen of John hem misschien riep. ‘Vooruit! Zwem naar de kust,’ commandeerde hij toen Zoë Mackenzies reddingsvest beet had. ‘Ga jij niet mee?’ vroeg Mackenzie. ‘Nee, ik moet John zoeken,’ zei hij. ‘Maak dat je hier wegkomt en ga hulp halen.’
Terwijl de meisjes de veilige kust tegemoet zwommen, probeerde Daniel op de zijkant van de boot te gaan staan om een beter zicht op de baai te krijgen. De maan was achter de wolken verdwenen en hij kon geen hand voor ogen zien. ‘John!’ schreeuwde Daniel. ‘John!’ Vanwege het geluid van de motor kon hij niets horen, dus probeerde hij naar boven te klimmen om hem uit te zetten. De boot hing bijna verticaal en het dek was spiegelglad van het water. Hij moest de voorstoel vasthouden om zichzelf op te trekken, maar toen begon de boot weer te wiebelen. Hij verloor zijn greep, gleed achteruit en kwam bijna op het anker terecht dat hij uit Mackenzies been had getrokken. Toen begon de boot pas echt te slingeren. Nu kon hij hier geen seconde langer blijven, en opnieuw proberen om naar boven te klimmen zou alleen tot gevolg hebben dat de boot van de rots zou glijden. Het was de hoogste tijd om de boot te verlaten. Hij sprong eraf en kwam met een plons in het water terecht, dat nog kouder was dan hij had verwacht. Hij bevroor zowat en kreeg een mondvol zeewater binnen toen hij naar adem hapte. Hij veegde het water uit zijn ogen en tuurde in het duister. Al watertrappelend zocht hij de golven af naar een levensteken van zijn broer. Hij probeerde te berekenen hoeveel tijd er verstreken was sinds John van de boot was gegooid, maar dat lukte hem niet. Het leek een paar minuten, maar kon evengoed een halfuur zijn. Het was hoe dan ook te lang geleden. John had een groot probleem, als Daniel hem niet gauw zou vinden. ‘John!’ riep Daniel het donker in, klappertandend van de kou. ‘John!’ Zijn broer reageerde niet en Daniel probeerde het nog eens, nu harder. De motor ronkte en schudde, waardoor het metalen frame tegen de rots ratelde, en hij hoopte dat dat de reden was dat John hem niet kon horen. Maar Zoë had hen wel prima kunnen horen. En hij kon de meisjes, die naar de kust zwommen, zelfs nu nog horen schreeuwen. Als John niet reageerde, was dat omdat hij bewusteloos was of onder water lag. Of allebei. Daniel dook onder en speurde het water af naar zijn broer. Hij meende iets te zien in het donker. Een glinstering. Dat kon wel eens de zilveren ketting zijn die John om zijn hals droeg. Hij zwom ernaartoe, zijn enige hoop achterna. De speedboot hing vervaarlijk aan de rotsen en verloor door het trillen van de motor steeds meer houvast. Op het moment dat Daniel de donkere diepte van de baai in dook, raakte de boot los.
Zich niet bewust van het tumult boven hem, zwom Daniel naar het spookachtige licht. Zijn armen en benen raakten verdoofd van de kou en zijn longen brandden. Pas op het allerlaatste moment zwom hij terug naar het wateroppervlak en net toen hij happend naar adem bovenkwam, werd hij door de boot getroffen. Hij voelde een scherpe pijn toen een van de schroefbladen in zijn schouder sneed, en daarna werd alles zwart.
4 Redding In de stellige overtuiging dat ze te laat was, sleepte Aggie hem de rotsachtige kust van de baai op. Eerst had ze zich afzijdig gehouden, maar toen ze het bloed zag, besefte ze dat ze iets moest doen. Als ze niet ingreep, zou hij het niet overleven, en ook met haar hulp leek dat nog maar de vraag. ‘Word toch wakker,’ smeekte ze, en ze zette haar liefste, verleidelijkste stem op. Ze tikte zacht tegen zijn koude wang terwijl ze zijn hoofd in haar armen wiegde. ‘Alsjeblieft, word toch wakker. Dit was niet mijn bedoeling. Ik zweer het.’ Toen Daniel voorover leunde en zeewater ophoestte, slaakte Aggie een zucht van verlichting. Dat hij niet ademde was misschien zijn grootste probleem geweest, maar zeker niet zijn enige. Die propeller had hem flink te grazen gehad. Allebei zijn oren bloedden en hij had een afschuwelijke wond van achter zijn rechteroor tot midden op zijn achterhoofd. Zijn shirt was van achter helemaal aan flarden, en hoewel Aggie niet goed had kunnen kijken, had ze wel gezien dat het vol bloedvlekken zat en dat zijn schouder openlag. ‘Het is goed. Het komt goed,’ verzekerde Aggie hem toen hij zijn ogen opende. Het waren dezelfde ogen die haar hadden aangestaard toen ze in het water had gelegen. Ze had de boot pas gezien toen het te laat was en hij recht op haar af kwam. Maar zodra Daniel haar in het oog kreeg, had hij de boot een ruk opzij gegeven in een poging haar te redden. En nu was hij er vreselijk aan toe. Zo kon ze hem niet achterlaten, ook al was dat wat haar zussen van haar zouden verlangen. Ze vertikte het. ‘John,’ fluisterde hij.
‘Wat?’ vroeg Aggie terwijl ze dichter naar hem toe boog om hem beter te kunnen verstaan. ‘John,’ zei hij weer, nu wat harder. ‘Waar is John?’ ‘Ik weet het niet,’ zei Aggie hoofdschuddend. ‘Wie is John?’ ‘Mijn broer.’ Daniel hoestte en probeerde rechtop te gaan zitten. ‘Ik moet mijn broer zoeken.’ ‘Nee, je kunt niet teruggaan,’ zei Aggie en ze duwde hem weer neer. ‘Je hebt hulp nodig. Je gaat dood als je het water weer in gaat.’ Ze zocht met haar ogen de kust af, op zoek naar de twee meisjes die erbij waren geweest, maar ze waren spoorloos. Aggie had geen idee hoe of waarheen ze vertrokken waren. Ze had alleen oog gehad voor Daniel. Hij was degene die geprobeerd had haar te redden, dus hem was ze iets verschuldigd. De andere opvarenden was ze niets verplicht. ‘John!’ riep Daniel terwijl hij haar probeerde weg te duwen. ‘John!’ ‘John is weg,’ zei Aggie zo resoluut mogelijk. ‘Hij is weg, oké? Nu moeten we jou zien te redden.’ ‘Nee.’ Hij probeerde zich tegen haar te verzetten, maar had nauwelijks kracht en lag te beven in haar armen. ‘Sst, rustig nou maar,’ zei Aggie. Ze begon te zingen, maar hij leek het niet te merken. ‘Kom, vermoeide reiziger, ik leid je door de golven.’ In plaats van te kalmeren, zoals ze had verwacht, kwam Daniel alleen maar meer in verzet. Hij greep de voorkant van haar jurk vast, verfrommelde de natte stof en staarde haar met hernieuwde energie aan. ‘Luister, ik moet hem zoeken. Hij is mijn enige broer en het is mijn schuld,’ zei hij met gebroken stem. ‘Ik heb de boot laten verongelukken, ik mag John niet kwijtraken. Alsjeblieft. Je moet me helpen.’ ‘Ik zal je helpen,’ zei Aggie terwijl ze het haar van zijn voorhoofd streek. ‘Hoe heet je?’ ‘Wat?’ vroeg hij. ‘Hoe heet je?’ zei ze wat harder. ‘Daniel.’ ‘Daniel.’ Ze haalde diep adem en bleef over zijn haar strijken. ‘Als ik je hier niet wegkrijg, ga je dood. Je broer kunnen we niet meer helpen. Die heeft het niet gehaald. Maar dat is jouw schuld niet, hoor. Jij hebt niks verkeerd gedaan.’
Zijn gezicht verstarde. Hij balde zijn vuisten en staarde haar aan. Even dacht ze dat hij haar niet had gehoord. Toen rolde er één enkele traan over zijn wang. ‘We moeten hier weg,’ zei Aggie weer. Ze stond op en probeerde hem overeind te helpen, maar Daniel wilde of kon niet staan. Toen ze samen met hem een stap probeerde te zetten, viel hij weer op de rotsen. ‘Laat mij maar liggen,’ zei Daniel toen ze naast hem hurkte. Hij keek haar met smekende ogen aan. ‘Laat mij hier maar doodgaan.’ Even speelde ze inderdaad met dat idee. Ze had haar plicht gedaan. Ze had hem uit het water gesleept en als hij wilde dat ze hem hier achterliet, was dat zijn keuze. Met wat ze tot dusver voor hem had gedaan, had ze zichzelf toch al genoeg in gevaar gebracht. Aggie was nu al enkele dagen weg, dus haar zussen zouden haar binnenkort gaan zoeken, en als ze haar in Capri aantroffen, zou dat tot allerlei ongewenste vragen leiden. En als ze die vragen zou beantwoorden, zou dat haar einde betekenen. Ze zouden haar afmaken als ze wisten wat ze van plan was. Ze had haar best gedaan zo min mogelijk op te vallen en dat was haar tot nu toe goed gelukt. Ze had hier maar een paar uur willen blijven, niet lang genoeg om sporen voor haar zussen achter te laten. Na haar gesprek met de heks had ze meteen willen vertrekken, maar vanwege de volle maan had ze geen weerstand kunnen bieden aan een nachtelijke duik. En nu zat ze met de gebakken peren. In plaats van zich om een of andere jongen te bekommeren, moest ze er eigenlijk weer vandoor, maar ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem achter te laten. Ze wilde niet dat er vanwege haar nog meer mensen stierven. ‘Ik kan je niet achterlaten,’ zei ze uiteindelijk, ‘maar ik weet ook niet wat ik verder met je aan moet.’ Inmiddels was ze vastbesloten hem te redden, goedschiks of kwaadschiks. Daniel was kennelijk in een soort shock geraakt; ze moest hem dragen, want hij bewoog niet. Ze moest iemand vinden die haar kon helpen, maar wie kende ze in Capri?
5 Beter maken Thuis sliep Lydia altijd beter. Misschien kwam dat doordat ze daar geen luid snurkende kamergenoot had, maar ze dacht eerder dat het kwam omdat ze zich hier zo veilig voelde. Het leek of haar oma’s huis onkwetsbaar was, ondanks (of eerder dankzij) de bovennatuurlijke inboedel. Ze voelde zich nergens ter wereld veiliger. Hier kon ze de hele nacht ongestoord en heerlijk slapen. Althans, meestal. ‘Lydia, opstaan,’ zei Delia terwijl ze de slaapkamerdeur opengooide. ‘Hè? Wat? Is er brand?’ Lydia ging rechtop in bed zitten en knipperde tegen het felle licht uit de gang dat zich rondom het silhouet van haar oma verspreidde. ‘Nee, er is geen brand,’ zei Delia. ‘We moeten gewoon opstaan.’ ‘Hoezo?’ Lydia keek op de wekker naast haar bed. ‘Het is twee uur `s nachts.’ ‘Sta nou maar op en kom over vijf minuten naar beneden,’ zei Delia, waarop ze verdween. Lydia geeuwde en keek naar de blauwe trol op haar toilettafel. De edelsteen in zijn buik fonkelde in het ganglicht. De pop glimlachte vrolijk, alsof hij niet wist dat ze zojuist was gewekt uit een superromantische droom over die leuke jongen met wie ze colleges Engels had. ‘Maar zo te zien kan dat jou helemaal niks schelen, hè?’ zei Lydia tegen de pop. Ze stapte uit bed. In de badkamer streek ze haar zwarte haar glad. Het was in haar slaap zo in de war geraakt dat het alle kanten op piekte, bijna net zoals dat van de trol. Delia had wel gezegd dat ze moest opstaan, maar er niet bij gezegd of ze zich voor deze geheimzinnige gelegenheid ook moest aankleden, dus besloot ze maar gewoon in haar Schots geruite pyjamabroek en T-shirt naar beneden te gaan. Delia zat aan de eettafel een kop koffie te drinken. Ze droeg hetzelfde U2-Tshirt als de dag ervoor, maar nu met een korte pyjamabroek eronder, dus Lydia viel met haar kledij niet uit de toon. ‘Er staat een kan koffie in de keuken. Pak maar als je wilt,’ zei Delia. ‘Heb ik daar tijd voor?’ vroeg Lydia.
Delia haalde haar schouders op. ‘Misschien.’ ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Lydia. ‘Waarom zijn we op?’ ‘Ik had gewoon een voorgevoel,’ zei Delia, ‘en je weet hoe het is met die voorgevoelens van mij.’ Lydia had haar hele leven al verhalen gehoord over de voorgevoelens van Delia en over het volgen van je intuïtie. Meestal bleken haar oma’s voorgevoelens te kloppen. Delia had er nooit meer over losgelaten dan dat het een bepaald gevoel was, maar Lydia vermoedde dat haar oma licht paranormaal begaafd was. ‘Ik weet het niet, oma,’ zei Lydia terwijl ze om zich heen keek. ‘Zo te zien heeft je voorgevoel het dit keer bij het verkeerde eind.’ Precies op dat moment ging de bel, een hard geluid dat door het hele huis galmde. ‘Twijfel nooit aan je oma,’ zei Delia met een ironisch lachje. ‘Doe maar gauw open.’ Toen Lydia de voordeur opendeed, stond daar het mooiste meisje dat ze ooit had gezien. Haar gezicht werd omlijst door lange, roodbruine lokken die opvallend glansden in het licht van de veranda. Volle wimpers krulden boven kastanjebruine ogen. Haar huid was gebruind en superglad, waardoor ze er haast nep uitzag, als een hallucinatie of een computeranimatie. Haar lichtblauwe jurk was doorweekt en plakte aan haar lichaam, en er drupte water op haar blote voeten. Het duurde even voor Lydia de bebloede jongen in haar armen opmerkte, en ook toen kon ze nog geen woord uitbrengen. ‘Wie ben jij?’ vroeg Lydia uiteindelijk, met meer ontzag in haar stem dan de bedoeling was. ‘Ik ben...’ Het meisje leek te aarzelen, en toen de jongen in haar armen begon te kermen, richtte ze haar ogen op hem. ‘Ik ben Aggie en ik heb je hulp nodig.’ ‘Lydia, laat dat arme kind binnen,’ commandeerde Delia. Ze was van de eettafel opgestaan en kwam naar hen toe. Lydia deed de deur ver genoeg open om Aggie binnen te laten. Die moest voorzichtig lopen om te voorkomen dat de jongen tegen de deurpost stootte. Aggie leek niet veel ouder dan achttien of negentien, maar ze droeg de gewonde jongen met opvallend gemak. Hij was veel groter dan zij, zijn lange benen bungelden over haar arm, en hij zag er sterk en gespierd uit, dus hij moest wel zwaar zijn, maar dat leek haar niet te deren.
‘Lydia, haal even een deken, dan kunnen we hem neerleggen,’ zei Delia. Lydia rende naar de gangkast en pakte een oude deken. Toen ze terugkwam, hield Delia haar hoofd tegen de borst van de jongen om naar zijn hartslag te luisteren. ‘Moet ik je spullen halen, oma?’ vroeg Lydia terwijl ze de deken op de grond legde. Delia schudde haar hoofd. ‘Nee, nog niet.’ Aggie liet de jongen op de deken zakken. Toen een van zijn armen opzij viel, legde ze die heel voorzichtig op zijn buik. Delia en Aggie knielden aan weerszijden van hem neer zodat ze hem konden onderzoeken, terwijl Lydia vlak naast haar oma bleef staan. De jongen was nu eens wel en dan weer niet bij bewustzijn. Als hij buiten bewustzijn was ontspande zijn gezicht, en Lydia realiseerde zich dat hij jonger was dan ze in eerste instantie had gedacht. Hij zou beslist een knappe man worden, maar zijn trekken hadden nu nog een jongensachtige zachtheid. Zijn huid was asgrauw en zijn lippen hadden een hemelsblauwe tint. Lydia vroeg zich af of dat kwam omdat hij drijfnat was terwijl het buiten maar vier graden was, of dat het iets bovennatuurlijks was. ‘Goed, wat hebben we hier?’ vroeg Delia met haar hand tegen haar voorhoofd. ‘Eh... hij heet Daniel,’ zei Aggie. ‘Hij heeft wat bloed verloren en langer in het water gelegen dan goed voor hem is.’ Delia tilde zijn rechterarm op zodat ze zijn wonden beter kon bekijken. Zijn schouder en rug waren gehavend en Lydia zag het spierweefsel uit het gescheurde vlees puilen. Daniel kreunde zacht toen Delia een van de snijwonden aanraakte. ‘Waaraan heeft hij dit te danken?’ vroeg Delia. ‘Was het een weerwolf?’ vroeg Lydia. Aggie schudde haar hoofd. ‘Nee, het was gewoon een ongeluk. Hij is geraakt door een bootschroef.’ ‘Is hij’ – Delia probeerde Aggie een veelbetekenende blik toe te werpen – ‘iets?’ ‘Wat?’ vroeg Aggie. ‘Een tovenaar, een vampier, een trol, een halfgod of zoiets?’ lichtte Delia toe. Snel schudde Aggie haar hoofd. ‘O, nee hoor, hij is sterfelijk. Hij is gewoon een mens.’
‘Ik moet hem zoeken,’ mompelde Daniel, en hij draaide zijn hoofd opzij. Zijn oogleden trilden, maar gingen niet open. ‘Ik moet hem zoeken.’ ‘Waar heeft hij het over?’ vroeg Delia. ‘Zijn broer,’ zei Aggie. ‘Die was er ook bij.’ ‘En die is hier niet?’ vroeg Delia. ‘Nee,’ antwoordde Aggie alleen, en Delia drong niet verder aan. ‘Was hij de hele tijd al bewusteloos?’ Delia tilde een van zijn oogleden op om iets te checken. Daniel sloeg haar hand zwakjes weg, dus pakte ze de zijne zachtjes vast. ‘Stil maar. Het is goed, lieverd. Je bent veilig en wij zullen voor je zorgen.’ ‘Hij was wakker, maar nu valt hij steeds weg,’ zei Aggie. ‘Volgens mij is hij in shock of zo.’ ‘Dat kan,’ beaamde Delia. Met zijn hand nog steeds in de hare leunde ze dichter naar hem toe en streelde zijn vochtige haar. ‘Daniel, hoor je me?’ ‘Wat heb ik gedaan?’ mompelde hij en hij begon zich te verroeren. Hij draaide zijn hoofd opzij, sperde zijn ogen wijd open en zag er totaal verslagen uit. ‘Wat heb ik gedaan?’ ‘Alles komt goed, Daniel,’ zei Delia. Toen hij rechtop probeerde te gaan zitten, legde ze haar hand op zijn schouder en hield hem tegen. ‘Je mag niet bewegen. Je bent gewond.’ ‘Ik heb geprobeerd hem met zingen te kalmeren, maar dat helpt blijkbaar niet,’ zei Aggie. ‘Oma, zal ik je spullen halen?’ vroeg Lydia. Delia dacht even na en keek haar toen aan. ‘Nee, die niet. Ga maar naar de badkamer en haal de zalf uit het medicijnkastje. In dat paarse glazen potje. Het staat op de bovenste plank.’ Snel liep Lydia naar boven. Al sinds ze een klein meisje was, hielp ze haar oma in dit soort situaties. Ze hoopte dat ze na haar afstuderen officieel haar leerling zou worden. Maar op dit moment stelde ze zich met elke taak tevreden, al was het maar boven op de wastafel klimmen om een potje uit het medicijnkastje te halen. Toen ze weer beneden kwam, zat iedereen er nog ongeveer hetzelfde bij. Daniel lag nog steeds te kermen, Delia zat op haar hurken en probeerde hem te kalmeren en Aggie keek toe. ‘Alsjeblieft,’ zei Lydia toen ze haar oma het potje gaf.
‘Dank je, lieverd.’ Delia rolde Daniel op zijn zij. ‘Aggie, kun jij hem zo vasthouden?’ Terwijl Aggie hem vasthad, draaide Delia het potje zalf open en haalde er met haar vingers wat uit. Het zag eruit als vaseline, maar dan een beetje blauwachtig. Lydia had het idee dat de zalf licht zou geven in het donker. ‘Geneest hij daarvan?’ vroeg Aggie terwijl Delia de zalf op Daniels verwondingen smeerde. ‘Nee, dat niet,’ zei Delia. ‘Het stelpt het bloeden en helpt bij het genezingsproces, maar het is geen remedie.’ Zorgvuldig smeerde ze een beetje zalf op al zijn wonden en zelfs iets in zijn oren omdat die ook bloedden. Toen ze klaar was, was het potje zo goed als leeg. ‘Heb je verder nog iets nodig?’ vroeg Lydia. ‘Nee,’ zei Delia. Ze legde Daniel voorzichtig terug op de deken. ‘Er zijn nu eenmaal dingen die je met toverkracht niet beter kunt maken. Gelukkig hebben we daarvoor het ziekenhuis.’ Toen keek ze naar Aggie. ‘Kun jij me helpen om hem naar de auto te brengen?’ Aggie knikte. ‘Ja, natuurlijk.’ Omdat hij onophoudelijk lag te rillen, wikkelde Delia hem in de deken. Dat hielp bovendien tegen het bloeden. Aggies jurk zat van voren al helemaal onder de vlekken. Aggie nam hem in haar armen en tilde hem op alsof hij niets woog. Gauw pakte Delia haar tas, schoot een paar tennisschoenen aan en liep met hen mee naar haar oude Mustang die op de oprit stond. Ze deed het portier open en duwde de passagiersstoel naar voren zodat Aggie hem op de achterbank kon leggen. ‘Ga jij maar bij hem zitten, Lydia,’ zei Delia. Lydia stapte achterin en legde Daniel voorzichtig neer. Toen ze zijn hoofd op haar schoot legde, kreunde hij. Snel mompelde ze een verontschuldiging en probeerde hem te troosten. Delia stond naast de auto. `Ga je mee?’ vroeg ze aan Aggie, die door het kleine achterraampje naar Lydia en Daniel staarde. ‘Nee, dat kan niet,’ zei Aggie hoofdschuddend. ‘Ik ben hier al veel te lang.’ ‘Dus je gaat vanavond nog de stad uit?’ vroeg Delia. ‘Ik moet wel.’ ‘Nou, je weet me te vinden, als je ooit weer langs zou willen komen,’ zei Delia.
Aggie glimlachte. ‘Bedankt, maar die kans is vrij klein.’ ‘Dat dacht ik al.’ Delia wilde instappen, maar bedacht zich en draaide zich nogmaals naar haar om. ‘Bedankt voor je hulp. Ik weet niet wat er vanavond in de baai is gebeurd, maar ik geloof niet dat het jouw gewoonte is om vreemden te redden.’ ‘Ik ben bezig mijn gewoontes af te leren.’ Aggie wachtte even, en toen ze weer begon te praten, klonk haar stem haast als een lied. ‘Maar jullie kunnen me beter vergeten. Jullie kunnen beter vergeten dat jullie me ooit hebben gezien.’ Op Lydia’s schoot begon Daniel zich te roeren. Hij deed zijn ogen open en keek haar recht aan, maar het leek of hij haar niet zag; alsof hij dwars door haar heen keek. ‘Waar ben ik?’ vroeg hij. ‘Wat is er aan de hand?’ ‘Oma,’ zei Lydia en ze leunde naar voren, ‘we moeten gaan. Ik geloof dat hij bijkomt.’ ‘Als je...’ Delia keek niet meer dan een seconde achterom naar Lydia, maar toen ze zich weer omdraaide, was Aggie verdwenen in de nacht. ‘En weg is ze.’ Ze liep om de auto heen en stapte in. Zodra ze de sleutel omdraaide, schalden de Rolling Stones uit de radio. Haastig zette ze het volume lager. ‘Was dat het meisje dat vandaag al eerder was langsgekomen?’ vroeg Lydia onderweg naar het ziekenhuis. ‘Inderdaad.’ ‘Wát is ze?’ ‘Ik heb geen idee.’ Delia wierp een blik naar achteren. ‘Hoe gaat het met hem?’ ‘Niet zo goed, volgens mij.’ Lydia had geprobeerd zijn hand vast te houden, maar dat hielp niet. Hij lag vreselijk te beven en bleef maar met zijn hoofd draaien en kreunen. ‘Wat moet ik doen?’ ‘Probeer het eens met zingen,’ stelde Delia voor. ‘Aggie vertelde dat zij dat ook had gedaan.’ ‘Ja, en dat werkte dus niet.’ ‘Nee, maar dat was vóór ik die zalf in zijn oren had gesmeerd,’ zei Delia. ‘Het is het proberen waard. Want ik kan niet sneller rijden dan ik al doe.’ Dus waagde Lydia een poging. Met één hand hield ze zijn arm vast om te voorkomen dat hij van haar schoot zou rollen en met de andere hand streelde ze zijn
haar. Toen begon ze zachtjes ‘Puff the Magic Dragon’ te zingen, haar favoriete kinderliedje, en ze hoopte dat alles goed zou komen.
6 Ziek Lydia had nauwelijks in de gaten dat haar achterste gevoelloos was geworden in de plastic stoel. Ze vouwde haar benen onder zich, maar of het daar beter of juist erger van werd, kon ze niet zeggen. Naast haar schoof Delia heen en weer op haar stoel, dus waarschijnlijk had zij er nog meer last van. ‘Denk je dat het goed komt met hem?’ vroeg Lydia. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde Delia. Een eerlijk antwoord. Iets anders had Lydia van haar oma ook niet verwacht. Telkens keek ze naar de lege kamer aan de overkant van de gang. De felblauwe deur stond open, dus kon ze de spierwitte kamer in turen. Maar nu richtte ze haar blik op Delia. ‘Heb je geen voorgevoel?’ ‘Nee.’ Delia leunde tegen de muur en schudde haar hoofd. ‘Je weet best dat ik dat niet altijd heb. Soms wel, soms niet.’ ‘Waarom heb ik dat niet?’ vroeg Lydia. ‘Nou, je moeder had het ook niet, dus daar heeft het mee te maken. En je vader...’ Delia zuchtte diep. ‘Tja, door hem is er waarschijnlijk het een en ander weggedrukt.’ ‘Had jouw moeder het?’ ‘Ja, maar mijn tante weer niet. Sommige mensen hebben het en andere niet.’ Delia haalde haar schouders op. ‘Er bestaat niet altijd een rationele verklaring voor het bovennatuurlijke. Dat is nu net waar het om draait.’ Tijdens de autorit waren er bloedvlekken op Lydia’s T-shirt gekomen en daarom had een van de verpleegkundigen haar een verpleegstersuniform gegeven. Ze keek naar het veel te grote shirt en pulkte afwezig aan een los draadje. ‘Maak jij je nooit zorgen?’ vroeg Lydia. ‘Over sommige dingen wel, natuurlijk. Had je soms iets speciaals in gedachten?’ Delia draaide haar hoofd zodat ze haar kleindochter kon aankijken.
`Dat ik geen geschikte leerling voor je ben,’ zei Lydia zachtjes, terwijl ze naar haar schoot staarde. ‘Oké. Ten eerste ben je op dit moment mijn leerling niet,’ zei Delia, ‘want we waren het erover eens dat je eerst zou afstuderen voor je in het familiebedrijf zou komen. En ten tweede, waarom zou ik dat denken?’ Lydia hief haar hoofd op, staarde de lege kamer tegenover hen weer in en slaakte een zucht. ‘Ik denk niet dat ik had kunnen doen wat jij vannacht hebt gedaan.’ ‘Met Daniel?’ Delia gebaarde naar de kamer achter hen. ‘Natuurlijk wel. Je hebt praktisch alles gedaan wat ik deed.’ ‘Niet waar.’ Ze keek haar oma aan. Haar bruine ogen stonden verdrietig en bezorgd. ‘Ik wist niet eens dat hij zou komen. Als ik alleen was geweest, was ik misschien niet wakker geworden of had Aggie niet geweten waar ze me kon vinden.’ Delia fronste en keek Lydia onderzoekend aan. ‘Hoe kom je daarbij?’ ‘Ik weet het niet,’ zei Lydia hoofdschuddend. ‘Dit is trouwens ook niet het goede moment om erover te beginnen. Alleen...’ verzuchtte ze. ‘Soms heb ik het gevoel dat ik niet in deze wereld thuishoor, maar ook niet in de bovennatuurlijke.’ Hun gesprek werd onderbroken doordat de deur van Daniels kamer openging. Er kwamen een dokter en een verpleegkundige naar buiten die op gedempte toon met elkaar spraken. Lydia had deze dokter heel vaak in- en uit zien lopen, maar hij had hen niet aangesproken of ook maar de indruk gewekt dat hij hen had gezien. Lydia leunde naar voren en probeerde te verstaan wat hij tegen de verpleegkundige zei, maar ze spraken te zacht en het beetje wat ze opving was medisch jargon dat haar niets zei. Nadat de dokter de verpleegkundige met een opdracht had weggestuurd, bleef hij zelf in de deuropening van Daniels kamer staan. Terwijl hij iets op de patiëntenstatus aan het krabbelen was, zag Delia haar kans schoon en stond op. ‘Sorry.’ Ze zette voorzichtig een stap in zijn richting en toen de dokter opkeek, boog ze naar hem toe om zijn naamplaatje te kunnen lezen. ‘Dokter Rice?’ ‘Ja?’ Hij draaide zich naar haar toe, liet de status zakken en hield die tegen zijn borst. Dit leek Lydia een goed teken, dus wipte ze van haar stoel en ging achter haar oma staan. Ze gluurde langs haar heen om Daniels kamer in te kunnen kijken. Er liepen slangetjes van zijn borst en zijn slapen naar allerlei piepende en zoemende
apparaten. Een traag druppelend infuus liep van een doorzichtige zak naar zijn arm. Het was een triest gezicht, hoe hij in z’n eentje in de kamer lag. ‘Kunt u ons misschien zeggen hoe het met Daniel gaat?’ vroeg Delia. De dokter nam haar van top tot teen op en keek toen naar Lydia, die rechtop ging staan en ophield met gluren. ‘Wie bent u?’ ‘Ik ben Delia Panning en dit is mijn kleindochter Lydia,’ zei Delia. ‘Dag,’ zei Lydia met een beleefde glimlach. ‘U bent geen familie, wel?’ vroeg dokter Rice. Delia schudde het hoofd. ‘Nee, dat niet, maar we hebben hem gevonden. We hebben hem binnengebracht, en ik begrijp natuurlijk dat u uw beroepsgeheim heeft, maar we hoeven geen details te horen. We zitten hier al uren te wachten en willen alleen weten of het goed komt.’ Hij antwoordde niet meteen, maar sloeg de status weer open, las hem door en maakte een aantekening in de kantlijn. ‘Waar had u hem ook alweer gevonden?’ vroeg dokter Rice. ‘Langs de kant van de weg, vlak bij de baai,’ zei Delia, trouw aan het verhaal dat ze eerder aan de verpleegkundige en de politie hadden verteld. ‘Volgens ons moet hij zich uit het water hebben gesleept en toen zijn ingestort.’ Omdat Delia zich hield aan haar ongeschreven regel om de bovennatuurlijke wezens die ze hielp nooit aan de sterfelijke wereld te verraden, kon ze niets over Aggie vertellen. Bovendien kon ze het onverklaarbare toch niet echt verklaren. ‘Langs de kant van de weg?’ Dokter Rice keek op van de status en wierp Delia een sceptische blik toe. ‘En waarom reed u daar?’ ‘Een onbedwingbare nachtelijke behoefte aan Häagen-Dazs,’ zei Delia. ‘We waren op weg naar de avondwinkel.’ ‘U bent dus geen familie van hem,’ zei dokter Rice en hij klapte de status weer dicht. ‘U kent hem eigenlijk niet eens?’ ‘Niet zo goed,’ gaf Delia toe. ‘Luister eens, mevrouw...’ ‘Delia,’ corrigeerde ze. ‘Delia,’ zei dokter Rice en ging toen verder: ‘Ik waardeer uw optreden, en ik vind het echt geweldig dat jullie je als barmhartige Samaritanen hebben gedragen, maar ik kan niet zomaar informatie verstrekken aan volslagen vreemden.’ ‘Maar we zijn niet helemáál vreemden,’ onderbrak Lydia hem.
‘Ik snap wat u bedoelt,’ zei Delia, ‘en geloof me, ik weet wat privacy en vertrouwelijkheid inhouden. We willen alleen maar weten of de jongen die we vanavond hebben geholpen het gaat halen.’ Dokter Rice leek erover na te denken, maar toen zei hij: ‘Als zijn moeder hier was, kon zij me toestemming geven, maar zonder haar...’ ‘Die is er niet,’ zei Delia. ‘Hebt u enig idee waar ze is of hoe we haar kunnen bereiken?’ vroeg dokter Rice. ‘We hebben tevergeefs geprobeerd haar te pakken te krijgen. De enige geregistreerde naaste familieleden zijn zijn broer, die vermist is, en zijn grootouders. Die hebben we wel weten te bereiken, maar ze zijn op vakantie en kunnen niet zo snel hier zijn.’ ‘Nee,’ zei Delia. ‘Toen we Daniel binnenbrachten, hebben we met de politie gesproken en alles verteld wat we weten. Zij zeiden dat ze zijn moeder zouden bellen en in de baai op zoek zouden gaan naar zijn broer.’ Dokter Rice knikte en beantwoordde toen eindelijk haar vraag: ‘Het zou goed moeten komen.’ ‘Hoe bedoelt u dat?’ drong Delia aan. ‘U zei dat u alleen maar wilde weten of het goed komt.’ Dokter Rice keek haar streng aan. ‘Dat klopt, meer hoef ik niet te weten. Maar “het zou goed moeten komen” klinkt niet erg overtuigend,’ verdedigde Delia zich. ‘Ik zóú met George Clooney getrouwd moeten zijn, maar dat ben ik niet.’ ‘Eigenlijk mag ik u dit allemaal niet vertellen.’ Hij slaakte een diepe zucht en schudde zijn hoofd. ‘De onderkoeling is onder controle en de snijwonden op zijn rug en schouders zijn gehecht. Het ergste is het hoofdletsel. We moeten nog wat onderzoeken doen voor we kunnen zeggen hoe ernstig het is, maar zijn hersenactiviteit lijkt goed. Dus het zou goed moeten komen,’ herhaalde de dokter, ‘maar ik kan niets garanderen. Hij is nog niet helemaal uit de gevarenzone.’ Delia glimlachte naar hem. ‘Dank u wel.’ ‘Graag gedaan,’ zei dokter Rice en hij glimlachte terug. ‘Mag ik nu naar mijn andere patiënten?’ ‘Maar natuurlijk,’ zei Delia. Hij maakte aanstalten om weg te lopen, maar Lydia hield hem tegen. ‘Wacht,’ zei ze, waarna hij zich omdraaide. ‘Mogen we bij hem blijven?’
‘Wat?’ vroeg de dokter. ‘Ik weet wel dat vreemden eigenlijk niet bij een patiënt in de kamer mogen, dat heb ik tenminste gehoord,’ legde Lydia uit, ‘maar ik vroeg me af of we bij Daniel zouden mogen blijven. Tot zijn moeder of iemand anders er is. Ik vind het niks dat hij daar zo alleen ligt. Er hoort iemand bij hem te zijn als hij wakker wordt.’ ‘Ga je gang,’ zei dokter Rice. ‘Ga maar naar binnen.’ ‘Bedankt,’ zei Lydia. Ze ging aan het voeteneinde staan en keek hoe hij ademde. Ze hadden zijn achterhoofd geschoren om de wonden te kunnen verzorgen, en de combinatie van de felrode snee en de zwarte hechtingen zag er heel akelig uit. Het rare was dat ze zijn haar aan de voorkant lang hadden gelaten, zodat zijn pony over zijn voorhoofd viel. Zijn huid was asgrauw en weer verbaasde het haar hoe jong en onschuldig hij eruitzag als hij sliep. Het zag er intriest uit zoals hij daar lag, een jongen nog maar, zwaargewond en helemaal alleen. Ze had nog uren bij het voeteneinde kunnen blijven staan, maar Delia stelde voor te gaan zitten. Lydia gaf haar oma de gemakkelijke gestoffeerde stoel en haalde zelf een harde plastic stoel uit de gang. Ze bleven een hele tijd bij hem. Verpleegkundigen liepen af en aan, keken of alles goed was en vlogen weer naar buiten. Daniel verroerde zich nauwelijks. Af en toe knipperde hij met zijn ogen en kreunde, maar meer niet. Na verloop van tijd voelde Delia zich stijf worden en wilde ze even naar het restaurant om haar benen te strekken en koffie te halen. Ze vroeg of Lydia ook wat wilde, maar die hoefde niets. ‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg Delia toen ze een halfuur later terugkwam. ‘Hetzelfde.’ Lydia was in de gemakkelijke stoel gaan zitten. Ze had zich met opgetrokken knieën in de stoel genesteld en zat naar een slapende vreemdeling te kijken. ‘Is zijn moeder al geweest? Of iemand anders van de familie?’ vroeg Delia, leunend tegen de muur. ‘Nee.’ Lydia ging wat meer rechtop zitten. ‘Maar wel een meisje. Ze zei dat ze ook bij het ongeluk was geweest.’ Kort nadat Delia was vertrokken, was er een meisje binnengestrompeld. Een van haar kuiten zat in het verband en ze liep met een kruk. Ze was niet lang
gebleven en had niet veel gezegd; ze had alleen maar snotterend naar Daniel staan staren. ‘Vertelde ze er nog iets over?’ vroeg Delia. ‘Niet veel. Ze huilde vooral en zei dat hij haar leven had gered. Ze zei dat hij niet eens had willen varen en had geprobeerd het zijn broer uit het hoofd te praten, maar die wilde niet luisteren.’ ‘Zei ze nog iets over zijn broer? Is hij gevonden?’ vroeg Delia. ‘Nee, maar waar zou zij dat van moeten weten?’ Lydia keek haar oma aan. ‘Denk je dat zijn moeder er daarom niet is?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Dat ze op zoek is naar zijn broer of zo?’ vroeg Lydia. ‘Want ik kan geen enkele andere reden bedenken waarom een moeder in deze toestand niet zou komen. Er zou toch iemand hier moeten zijn?’ ‘Er is ook iemand.’ Delia glimlachte hartelijk naar Lydia en ging naast haar zitten. ‘Jij bent er.’ ‘Dat is niet hetzelfde,’ hield Lydia vol. ‘Hij heeft iemand nodig die zich om hem bekommert, en dat doe jij.’ Ze streek de pony van Lydia’s voorhoofd. ‘Je vroeg me daarstraks of ik bang was dat jij niet zou kunnen doen wat ik doe, maar daar heb ik me nooit één seconde druk om gemaakt. En dit is de reden.’ ‘Dit?’ vroeg Lydia. ‘Dat je hier de hele nacht bij een vreemde blijft zitten, zodat hij niet alleen is,’ zei Delia. ‘Je hebt verantwoordelijkheidsgevoel en weet het verschil tussen goed en kwaad, en dat is essentieel om te kunnen doen wat ik doe. Wat wíj doen.’ ‘Maar ik heb jouw voorgevoel niet, oma,’ zei Lydia. ‘Ik vind de bovennatuurlijke wereld boeiend, maar ik hoor er niet bij.’ Delia lachte zachtjes. ‘Ach lieverd, dat heeft niks met voorgevoel te maken. Je hebt de aanleg en de kennis. Je begrijpt de materie heel goed. Maar het belangrijkste is dat je er het karakter voor hebt. Je bent open en meelevend, en daar zijn beide werelden bij gebaat. Je bent er geknipt voor.’ ‘Denk je echt?’ vroeg Lydia. Delia glimlachte geruststellend naar haar kleindochter. ‘Zeker weten. En als ik er op een dag niet meer ben, draag ik dit allemaal met een gerust hart aan jou over. Je bent ervoor in de wieg gelegd en het zal je uitstekend afgaan.’
‘Ik hoop het.’ ‘Ik weet het zeker,’ hield Delia vol. ‘Ik hou van je, Lydia, en ik ben heel trots op je.’ ‘Ik hou ook van jou,’ zei Lydia glimlachend, waarop Delia een kus op haar hoofd drukte. Lydia bood aan om weer van stoel te wisselen, maar Delia verzekerde haar dat het prima ging. Daniel begon zich wat meer te bewegen en werd na verloop van tijd beter te verstaan. Hij mompelde flarden van een liedje voor zich uit. Het klonk laag en vals. Lydia ging bij het bed staan om te proberen de tekst te ontcijferen, maar ze verstond maar een paar fragmenten. ‘Arme reiziger’, ‘vermoeide reiziger’ en ‘door de golven’ was het enige wat ze duidelijk opving. Het klonk Lydia noch Delia bekend in de oren. Een paar uur later arriveerde Daniels moeder eindelijk. Ze zei dat ze de telefoon van de haak had gelegd en van niets had geweten tot ze ’s ochtends haar berichten had afgeluisterd. De aanwezigheid van Lydia en Delia leek haar wat te irriteren, dus lieten ze haar alleen met haar slapende zoon.
7 Zes weken later Lydia parkeerde haar auto tegenover de openbare bibliotheek van Capri. Zodra ze uitstapte, voelde ze een vlaag warme zomerlucht en haalde diep adem. Ze was nu eenmaal dol op de geur van versgemaaid gras vermengd met het zilte aroma van de zee. In tegenstelling tot Capri lag Sundham, waar ze studeerde, een eind van de kust af. Ze had het goed naar haar zin op de universiteit, maar soms miste ze de zee. Net toen ze wilde oversteken, viel haar oog op Pearl’s Diner, een enigszins vervallen maar uitstekend restaurant. Niet dat ze honger had, want Delia leek zich ten doel te hebben gesteld haar in de zomervakantie vet te mesten, en dus had Lydia bij het ontbijt al meer gegeten dan normaal gesproken in een hele dag.
Ze had niet zozeer belangstelling voor het eten als wel voor een klant die voor het raam zat. Pearl’s had grote ramen die uitkeken op de bibliotheek, en aan het eerste tafeltje zat Daniel in zijn eentje een kom soep te eten. Hij zag er anders uit dan de laatste keer dat ze hem had gezien. Hij had korter haar, dat weer aan het groeien was nadat ze het in het ziekenhuis hadden afgeschoren. Hij leek magerder en vooral zijn gezicht zag er ingevallen uit. Uit de mouw van zijn T-shirt kroop het donkerroze tentakel van een vers litteken. Maar hij was op de been en zat te eten, dus het ging vast goed met hem. Lydia had hem sinds die avond in het ziekenhuis niet meer gezien en kon de verleiding niet weerstaan om een praatje te maken. Ze liep haast stralend naar zijn tafeltje, maar hij schrok een beetje toen ze tegenover hem ging zitten. ‘Hoi, Daniel. Hoe gaat het met je?’ vroeg Lydia opgewekt. ‘Hoi...’ Daniels stem stierf weg en hij glimlachte onzeker. Nu ze zo dichtbij was, zag ze zijn donkere wallen. Hij had een lege blik in zijn ogen, alsof hij niet helemaal aanwezig was. Ze legde haar hand tegen haar kin. ‘Je herkent me niet, hè?’ ‘Nee, sorry,’ zei hij schaapachtig. ‘Zou dat moeten?’ ‘Niet echt,’ gaf Lydia toe. ‘We hebben elkaar maar één keer ontmoet en toen was je niet echt helder.’ ‘Oké. Ik snap het nog steeds niet en ik vind het ook een beetje eng worden,’ zei hij, maar hij glimlachte nog steeds. ‘De nacht van het ongeluk. Ik heb je naar het ziekenhuis gebracht. Nou ja, samen met mijn oma.’ ‘Was jij dat?’ vroeg Daniel, en zijn verwarring maakte plaats voor respect en dankbaarheid. ‘Sorry, ik heb jullie nooit kunnen bedanken. Ik wilde wel, maar ik wist niet hoe jullie heetten, en naderhand was het allemaal zo’n puinhoop.’ ‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei Lydia. ‘Het maakt niet uit.’ ‘Je hebt mijn leven gered. Bedankt.’ Ze glimlachte, enigszins overdonderd door zijn openhartigheid. ‘Heel graag gedaan. Je ziet er goed uit. Alles oké met je?’ ‘Best wel. Iedereen vindt het geweldig dat het zo goed met me gaat.’ Het klonk een beetje mat, alsof het eigenlijk helemaal niet zo fantastisch met hem ging. ‘Dus je bent helemaal hersteld?’ vroeg Lydia in een poging achter de waarheid te komen.
‘Jawel.’ Hij knikte. ‘Ik moet nog een keer geopereerd worden, maar dat zijn maar lichte ingrepen, dus...’ ‘Beter lichte dan zware,’ zei Lydia. Hij staarde in zijn kom mosselsoep en roerde er afwezig in. ‘Vroeger kwam ik hier altijd met John. Dit is de eerste keer dat ik hier ben sinds hij...’ ‘Het spijt me van je broer,’ zei Lydia ernstig. ‘We zaten samen op school en het leek me een aardige jongen, ook al kende ik hem niet zo goed.’ Een week na het ongeluk hadden ze Johns lichaam gevonden, verstrikt in een oud visnet op de bodem van de baai. Ze was toen alweer in Sundham, maar Delia had haar erover gebeld. De politie ging ervan uit dat hij door de klap bewusteloos was geraakt en vervolgens was verdronken. Een paar dagen later vond de begrafenis plaats. Lydia had overwogen ernaartoe te gaan. John en zij hadden in dezelfde klas gezeten, maar ze waren met totaal verschillende mensen omgegaan. Pas toen Delia over zijn overlijden vertelde, begreep ze dat de John Morgan die ze kende Daniels oudere broer was. Haar enige echte connectie met hem was Daniel, en die wist niet eens meer wie ze was. ‘Het klopt niet wat ze over hem zeggen,’ zei Daniel. Hij hief zijn hoofd op en keek haar met een treurige blik in zijn bruine ogen aan. ‘Na het ongeluk noemden ze John in de krant een zuiplap en zeiden ze dat hij altijd aan het feesten was. Maar dat is niet waar.’ ‘Oké,’ zei Lydia. Ze wist niet goed wat ze anders moest zeggen. De John die zij op de middelbare school had gekend was wel een feestbeest geweest en in het politierapport in de krant stond dat hij op de avond van het ongeluk gedronken had, maar ze ging Daniel niet tegenspreken. Niet nu. ‘Ik bedoel, die avond was hij wel dronken.’ Daniel leunde achterover en wreef over zijn slaap. ‘En hij was ook veel te vaak dronken. Maar hij was meer dan dat, en vroeger was hij helemaal niet zo.’ ‘Hoe was hij toen?’ vroeg Lydia vriendelijk, om hem aan te moedigen een aantal dingen uit te spreken die hij kennelijk had opgekropt. ‘Hij was grappig en gul, en hij wilde gewoon dat iedereen het naar zijn zin had.’ Zijn kaak verstrakte en Lydia kon zien dat hij zijn tranen moest wegslikken. ‘Mijn vader heeft een paar jaar geleden zijn biezen gepakt. Hij dronk constant en sloeg mijn moeder, maar toen hij ook mij begon te slaan, kwam John in verzet. John ving de klappen voor me op. Mijn vader was agressief als hij dronk, maar zo was John
niet.’ Daniel schudde zijn hoofd. ‘John wilde gewoon lol maken. Hij dronk alleen om zijn problemen te vergeten. Dat was natuurlijk niet goed en dat heb ik hem ook gezegd.’ Hij wreef over zijn ogen en leunde op de tafelrand. ‘Ik heb hem gezegd dat hij niet zoveel moest drinken. Toen we die avond naar de boot gingen, heb ik gezegd dat hij niet moest drinken en dat we beter niet konden gaan, maar hij luisterde niet. Wat moest ik doen? Hij was wel mijn oudere broer.’ Met tranen in zijn ogen keek hij Lydia aan. Het verdriet op zijn gezicht was hartverscheurend. Hij wilde zo graag een antwoord op zijn vragen, hij wilde zo graag vergeving voor de fouten die zijn broer had gemaakt, en ook voor zichzelf omdat hij John niet had kunnen redden. ‘Je hebt gedaan wat je kon.’ Lydia pakte zijn hand. ‘Je hebt het goed aangepakt. Je broer was een goeie knul, maar hij heeft die nacht een fout gemaakt. Daar kon jij niks aan doen. En één fout maakt hem nog geen slecht mens.’ ‘Sorry,’ snotterde Daniel en hij trok zijn hand terug, beschaamd omdat hij zich zo liet gaan. ‘Ik zou willen dat ik me meer van die avond kon herinneren. Ik ben zoveel kwijt.’ ‘Misschien kan ik je helpen,’ zei Lydia. ‘Wat weet je nog wel?’ Het was eruit voor ze er erg in had, maar nu vroeg ze zich af of het wel zo slim was om hem dat te vragen. Ze wilde hem graag helpen, maar ook zij was hele stukken van de avond kwijt. Het enige wat ze zich duidelijk kon herinneren was dat ze met hem in het ziekenhuis was geweest. Ze wist niet eens meer waarom ze midden in de nacht wakker was geworden. ‘Ik weet nog dat ik op de boot stapte en dat we op het water waren. Ik zat met Mackenzie te praten,’ vertelde Daniel, ‘en het volgende moment werd ik wakker in het ziekenhuis en hoorde ik van mijn moeder wat er was gebeurd. Ik heb van Mackenzie nog wel wat informatie gekregen. Zij was een van de meisjes die die avond ook op de boot waren,’ legde Daniel uit. ‘Zij en haar vriendin zijn naar de kust gezwommen terwijl ik op de boot bleef om John te zoeken, maar daar weet ik niks meer van. De boot moet me geraakt hebben, maar hoe of wanneer weet ik niet. En blijkbaar kon ik John niet vinden, dus ben ik op de een of andere manier ook naar de kust gezwommen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Maar dat klopt voor mijn gevoel niet. Ik zou nooit weggegaan zijn voor ik John had gevonden. Ik zou nog eerder zijn verdronken dan dat ik had opgegeven.’
‘Misschien heeft iemand je geholpen,’ opperde Lydia. Terwijl ze het zei, begon er iets in haar hoofd te tintelen, alsof ze diep vanbinnen wist dat ze gelijk had. ‘We hebben je aan de kant van de weg gevonden, maar wie zegt dat iemand je daar niet naartoe heeft gebracht en hulp is gaan halen? Misschien heeft die zich gewoon niet gemeld.’ ‘Misschien,’ zei Daniel. Haar uitleg leek hem enigszins tevreden te stellen. ‘Ik snap dat het nu moeilijk is en dat het allemaal niet erg logisch lijkt,’ zei Lydia. ‘Je hebt iets vreselijks meegemaakt, maar je bent heel dapper geweest die avond. Mackenzie heeft me verteld hoe je haar hebt gered en haar vriendin Zoë hebt geholpen. Je moet wel een heel sterk, evenwichtig iemand zijn. Hoe oud ben je eigenlijk?’ ‘Vijftien,’ zei Daniel. ‘Vijftien pas,’ zei Lydia, oprecht onder de indruk. ‘Het doet nu pijn, maar het gaat over. Je bent sterk genoeg om erdoorheen te komen.’ ‘Denk je?’ vroeg Daniel. Er glinsterde een sprankje hoop in zijn ogen, een teken dat hij het nog niet had opgegeven. Hij was nu misschien in de rouw, maar hij had nog mooie jaren in het verschiet. ‘Zeker weten,’ zei Lydia glimlachend. ‘Ik ben heel blij dat ik je die avond heb leren kennen en nog blijer dat ik je vandaag heb gesproken. Je bent een toffe jongen, Daniel.’ ‘Ga je weg?’ vroeg Daniel toen ze opstond. ‘Hoef je niks te eten?’ ‘Nee, ik was eigenlijk op weg naar de bibliotheek. Daar werkt een vriendin van me.’ Lydia wees ernaar. ‘Maar toen ik jou zag, ben ik even binnengekomen.’ ‘Ik wil je op een lunch trakteren,’ zei Daniel. ‘Dat is wel het minste. Je hebt immers mijn leven gered.’ ‘Dat zou leuk zijn, maar ik heb net gegeten. Een andere keer misschien,’ zei ze. ‘Oké,’ zei Daniel. Lydia had zich al omgedraaid toen hij vroeg: ‘Hé, eh... heb ik nog iets gezegd die avond?’ Ze bleef staan en draaide zich om. ‘Nee, niet echt. Hoezo?’ ‘Ik kan het niet goed uitleggen. Ik heb soms het gevoel dat er iets ontbreekt, dat er iets belangrijks is gebeurd of...’ ‘Dat is ook zo,’ verklaarde Lydia.
‘Dat weet ik, maar het is meer. Ik snap dat ik sommige dingen niet meer weet vanwege mijn hoofdletsel, maar dit voelt anders.’ Hij wachtte even voor hij verderging. ‘Bijna als iets... mystieks.’ Lydia hield haar hoofd schuin. ‘Wat bedoel je?’ ‘Alsof... alsof er een lied in mijn hoofd zit waarvan ik me de tekst niet kan herinneren,’ probeerde Daniel uit te leggen. ‘Alsof de woorden in een mist zitten. Kort na het ongeluk lagen ze op het puntje van mijn tong, maar hoe langer geleden het is, hoe minder ik me ervan herinner.’ ‘Je heb wel iets gezongen die avond,’ zei Lydia, die zich de ziekenhuiskamer en de vage tekst van Daniel herinnerde. ‘O ja?’ vroeg hij hoopvol. ‘Ja. Toen je in het ziekenhuisbed lag, nadat ze je opgelapt hadden. Ik ging bij je kijken en je was steeds aan het zingen...’ Ze probeerde zich te herinneren wat het was geweest. ‘Het was... iets over moe zijn of...’ Ze fronste gefrustreerd. ‘Ik weet het niet meer. Sorry.’ Hij probeerde zijn teleurstelling te verbergen. ‘Geeft niet. Het is ook al een tijdje geleden.’ ‘Inderdaad,’ zei Lydia, maar ze geloofde niet dat het daaraan lag. Dit voelde anders. Alsof er een schaduw over de herinnering was gevallen, waardoor hij voor haar verborgen bleef. ‘Nou, het spijt me.’ ‘Ach nee. Je hebt me al genoeg geholpen,’ zei hij. ‘Het beste dan maar,’ zei ze glimlachend en liep toen weg. Ze was al bij het volgende tafeltje toen ze zich bedacht en terugliep. ‘Wees voorzichtig. Volgens mijn oma trekt Capri allerlei problemen aan. En ik zou niet willen dat jij in de problemen raakt.’ ‘Ik zal voorzichtig zijn,’ verzekerde hij haar. ‘En jij ook, hè?’
Epiloog Juni dit jaar ‘Aggie, kom terug en praat met ons,’ drong Thea aan, maar Aggie vertikte het om zich om te draaien en haar zus aan te kijken. De rotsbodem stak pijnlijk in haar voeten, maar dat kon haar niet schelen. Langs de baai van Anthemusa waren voor het grootste deel zandstranden en
aanlegsteigers, maar aan de zuidkant was de kust tot aan de monding van de baai omzoomd met cipressen en scherpe rotsen. Haar zussen Thea en Penn hadden haar vanavond meegenomen om te ‘praten’, zonder hun andere zus Lexi erbij. Penn bleef maar proberen om Aggie de inham uit te loodsen, maar ze weigerde een stap verder te gaan. Ze vond het fijn om de rotsen onder haar voeten te voelen en het water tegen haar enkels te voelen kabbelen, waardoor haar huid ging trillen en tintelen. Als het dan toch moest, dan wilde ze dat het hier gebeurde. Boven haar hoofd stond een heldere maan waaraan maar een smalle sikkel ontbrak. De nacht was stil, griezelig stil haast, maar Aggie probeerde zich bewust te zijn van het moment en te genieten van het kalme water om haar heen, de sterren aan de hemel en de geur van de bomen en de zee. Tussen het punt waar ze stond en de inham zag ze scherpe rotsen uit het water steken, die met verlichte boeien werden aangegeven. Hier, in deze baai, had ze vijf jaar geleden gezwommen en een jongen gered. Ze was bang geweest dat ze zich door die actie zou verraden, maar dat was niet gebeurd. Geen van haar zussen had haar illegale tripje naar Capri ooit ontdekt. Ze was destijds niet veel mensen tegengekomen en had er zo veel mogelijk voor gezorgd dat degenen die ze wel had ontmoet haar weer zouden vergeten. Maar toen ze hier een paar weken geleden op Penns aandringen naartoe waren verhuisd, had ze voor alle zekerheid toch de naam Arista aangenomen, om bij niemand herinneringen op te roepen. Ze had dat allemaal gedaan om zichzelf te beschermen, om haar kleine verraad verborgen te houden. Maar uiteindelijk maakte het niets uit. Penn had haar geheim nooit ontdekt, en toch stonden ze hier nu. ‘Aggie,’ riep Penn met een te lief, te zoet stemmetje. Van elk woord dat Penn de afgelopen maanden tegen haar had gesproken had het gif afgedropen. Daarom wist Aggie dat het deze nacht zou gebeuren. Penn was zo lang al niet meer aardig tegen haar geweest. Eigenlijk niet meer sinds... tja, dat kon ze zich niet eens meer herinneren. ‘Ik wilde hier niet naartoe, Penn,’ zei Aggie uiteindelijk. ‘Maar je bent er nu,’ zei Penn. ‘Dus nu kun je net zo goed nog wat verder met ons meegaan.’
Aggie hoorde het water klotsen toen Penn haar passeerde en verder het water in ging, tot de zachte golven over haar heen rolden. Toen draaide Penn zich naar haar om en ondanks al haar pogingen om lief en onschuldig te lijken, zag Aggie de boosaardige blik in de donkere ogen van haar zus. Het schijnsel van de maan op Penns lange, ravenzwarte haar deed Aggie denken aan de weerkaatsing van het licht op de golven. ‘Laten we een stukje zwemmen,’ zei Penn op dezelfde zoete toon. `Ja, kom op, Aggie,’ viel Thea haar bij, maar haar hese stem kon haar angst niet verhullen. Thea kwam het water in en ging naast Aggie staan. Ze probeerde haar een geruststellende glimlach toe te werpen, maar dat lukte niet helemaal. Bovendien kende Aggie haar goed genoeg om haar ware bedoeling van haar gezicht af te lezen. ‘Van Penn had ik dit wel verwacht,’ zei Aggie met een kille blik op Thea, ‘maar van jou? Je hebt me verraden, Thea.’ ‘I-ik...’stamelde Thea. ‘Dit is niet míjn schuld.’ ‘Dat is het nooit,’ antwoordde Aggie. ‘Ik heb je toch gezegd dat je ermee moest ophouden en haar te vriend moest houden, maar dat heb je niet gedaan. Je bent haar blijven tergen!’ hield Thea vol. ‘Dat klopt,’ zei Penn nu zonder een spoortje vriendelijkheid, hoewel haar stem de fluwelen klank nooit helemaal kwijtraakte. ‘Je hebt je echt als een bitch gedragen, Aggie.’ Aggie duwde Thea opzij en richtte haar boze blik op Penn. ‘Hoezo? Omdat ik niet alles om me heen zomaar kapot wilde maken? Omdat ik niet langer zo wilde leven?’ ‘Jij zult leven zoals ik wil dat je leeft, en je zult het nog fijn vinden ook,’ zei Penn. Er krulde een glimlach om haar volle lippen. ‘Wat ben je toch een bitch,’ gromde Aggie. ‘Ik ben het beu om naar jouw pijpen te dansen.’ ‘En ik ben jou beu!’ riep Penn terwijl haar donkere ogen een geelgroene kleur kregen en van vorm begonnen te veranderen. ‘Ik ben al dat gejammer en geklaag en al die ellende van jou zat! Je bent zo schijnheilig, het is gewoon om te kotsen. Je kent je plaats niet meer.’ ‘Míjn plaats? Ik ben je oudere zus, Peisinoë!’ riep Aggie, die zich niet liet afschrikken. Ze had al zo vaak op haar tong gebeten dat het haar verbaasde dat ze
hem er nog niet helemaal afgebeten had, maar dat was nu afgelopen. ‘Of ben je het soms vergeten? Ben je soms vergeten wat we waren?’ ‘Peisinoë?’ Penn lachte dreigend bij het horen van haar oude naam en waadde naar Aggie toe. Haar lange passen lieten een rimpeling achter in het water. ‘Arista. Adria. Aglaope.’ Penn noemde de namen op die Aggie had gehad. ‘Aggie, mijn lieve, naïeve zus. Wie we eeuwen geleden waren, kan niemand schelen. Maar weet je nog wie we zíjn?’ Penn bleef recht voor Aggie staan. Ze stond zo dichtbij dat het voor een toeschouwer misschien leek of ze op het punt stonden elkaar te kussen, maar daarvoor was Penns glimlach te gemeen en waren haar tanden te scherp. ‘Ik ben jou niet.’ Aggie stak haar kin uitdagend in de lucht. ‘Ik ben niet zoals jij en zal ook nooit zo worden. Ik vind het alleen jammer dat het zo lang heeft geduurd voor ik begreep wat voor monster jij eigenlijk bent.’ ‘Penn, misschien moeten we dit niet doen,’ probeerde Thea hen te onderbreken. ‘Het is bijna vollemaan.’ ‘Bemoei je er niet mee, Thea. Of je helpt me, of je houdt je mond,’ snauwde Penn. Penns geelgroene ogen waren eerder dierlijk dan menselijk, maar ziellozer dan die van welk aards wezen ook. Terwijl Aggie in die ogen staarde en weigerde weg te kijken of zelfs maar te knipperen, wist ze dat Thea naast haar stond en hoopte ze dat haar zus voor één keer – voor één keertje maar – het juiste zou doen en haar zou steunen. Maar toen hoorde ze het water klotsen en was alle hoop verloren. Thea was terug naar het strand gelopen en liet haar alleen met Penn achter. Nu wist ze dat ze het er niet levend af zou brengen. ‘Als je me toch gaat vermoorden, doe het dan maar meteen,’ zei Aggie. ‘Dan hoef ik niet langer in die dode ogen van je te kijken.’ ‘Zoals je wilt.’ Penn lachte nu breder en onthulde meer tanden dan een mooi meisje als zij hoorde te hebben. ‘Ik ga ervan genieten. Als je dat maar weet.’ ‘Vast,’ zei Aggie. ‘En als je maar weet dat ik in de hel op je wacht.’ Penn lachte, een griezelig, kakelend geluid, en dat was het laatste wat Aggie hoorde. Ze wilde niet zien hoe haar zus op haar af kwam, dus keek ze naar de hemel toen Penn haar aanviel en haar hart uit haar lijf rukte.
Aggie viel achterover in de golven, haar bloed vermengde zich met de zee waar ze zoveel van had gehouden en haar open ogen staarden naar de maan. Terwijl het leven uit haar wegvloeide, ging ze onder en stroomden haar lege longen vol water. En voor het eerst sinds ze mens was geworden voelde Aggie een diepe, innerlijke rust.
Meer lezen van Amanda Hocking? Kijk op lsamsterdam.nl