Column 1: Op stap met mijn winkelposse Geschreven door: Wieke van Oordt
‘Wat vind jij?’ Vier paar ogen kijken me aan. De airco sproeit angstzweet op me. En een soort verlammingsmiddel of zo. Want mijn benen veranderen langzaam in vla en in mijn hoofd galoppeert wilde paniek. Denk hersens, denk. We staan in een kledingwinkel en vier vriendinnen wachten op mijn oordeel. ‘We gaan winkelen,’ gingen ze een week daarvoor los op de app. ‘Ga je mee? Leuk.’ Twee toetjes eten, voor een haardvuur liggen, je onderspuiten in de drogisterij uit die voorbeeldflessen dure parfum. Dát is leuk. Met een kudde vrouwen kleding gaan kopen niet. ‘Ehm…’ Ik moet nu iets zeggen. Ze vragen toch om mijn mening? Nou dan. Dan willen ze ook wat horen. Ik had, nadat het onzalige plan was gemaakt om inderdaad met vijf vrouwen de stad in te gaan, nog voorgesteld dat we allemaal apart zouden winkelen en elkaar weer zouden zien in het café op de hoek. Wijn d’r in, even die plastic tassen bekijken en klaar weer. ‘Wat heb jij dan? Een paarse tuniek? Haha, ik mag jouw gevoel voor humor wel. Ober! Nog een rondje Chardonnay. En bitterballen, veel bitterballen.’ Maar nee. Dat bleek ‘niet gezellig.’ Help me onthouden dat ik na het tikken van deze column nieuwe vriendinnen zoek. Dus daar gingen we. Winkel in, winkel uit. Jurken aan, skinny jeans uit. Rokken, schoenen, zelfs bikini’s werden uit de rekken getrokken met een gretigheid of het pillen waren waardoor geen vrouw ter wereld ooit meer zou hoeven diëten. En wáren het maar dat soort pillen. Want dan hadden de schatten geen kilo’s overgewicht. Niks ernstigs, welnee, het zijn gezonde wolken van vrouwen. Maar als ze zo hijsen en trekken aan een of ander kledingstuk, word ik toch regelmatig blootgesteld aan hun vetrolletjes die zich juichend aan de wereld laten zien. Behalve van die ene vriendin dan, die schaamteloos haar hele leven patat en witte bolletjes met chocopasta naar binnen duwt en maar toch geen gram wil aankomen. Ik heb ooit jaren geprobeerd achter haar dieettruc te komen, maar toen ik haar ’s middags thuis op de bank trof met bier en een zak chips, heb ik het opgegeven. ‘Hoi, ik had trek in iets. Ook een bakje en een glas?’ Nee, natuurlijk niet. Want ík moet minstens halve marathon lopen om de chips er af te trainen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ik na één biertje ’s middags meteen dronken van mijn fiets val. Tegen zulke modellengenen valt niet te vechten. ‘Ehm, geinig?’ Dat bleek niet het goede antwoord. Anders hadden ze niet van die onderlinge blikken uitgewisseld. Ik ken ze wel, het zijn ‘wat doen we met Wieke?’-blikken. Knap eigenlijk, dat ze dat vraagstuk zonder met elkaar te praten toch hebben opgelost. Want we zijn er uit: ik ben de appgroep niet uitgegooid, ik mag nog steeds met de posse op de winkelselfies. Mits ik me maar aan mijn nieuwe rol houd. ‘Jij bent er bij voor de leuk.’ En om dus de tassen te dragen.