Het begon met de kraaien. Een enorme zwerm kraaien. Ze cirkelden in formatie boven de begraafplaats en overzagen het geheel met hun donkere kraalogen. Ze observeerden ononderbroken, terwijl de wind tegen hun glanzende zwarte lijven beukte. Ze trokken zich niets aan van de droge, verzengende hitte en het zuurstoftekort in de lucht, dat veroorzaakt werd door felle branden die de hemel donkerrood kleurden en hete vierkantjes van as lieten neerregenen op de rouwenden. Het was een teken dat niet over het hoofd gezien kon worden – niet door iemand die er gevoelig voor was. Paloma Santos, die zeker wist dat haar zoon niet door een ongeval om het leven was gekomen, zag de kraaien en besefte wat ze waren: niet slechts een voorteken, maar boodschappers. Ze kwamen vertellen dat de volgende generatie in aantocht was en zich zelfs al hier bevond, op deze begraafplaats. Haar vermoedens werden bevestigd toen ze een bemoedigende arm om de vriendin van haar zoon sloeg, die overmand werd door verdriet, en ze voelde hoe een nieuw leven in het jonge meisje groeide. De laatste van de Santos-stam.
15
Een kleindochter wier lot lang geleden was voorspeld. Maar als de kraaien het wisten, dan waren anderen er wellicht ook van op de hoogte. Anderen die niets liever wilden dan het ongeboren kind vernietigen, om ervoor te zorgen dat ze nooit aanspraak zou kunnen maken op haar geboorterecht. Met de veiligheid van haar kleindochter in gedachten, verliet Paloma de begrafenis lang voor de eerste handvol aarde op de kist werd gegooid. Ze nam zich voor op de achtergrond te blijven en niets van zich te laten horen tot het kind zestien jaar werd en het soort raad nodig had dat alleen Paloma haar kon geven. Zestien jaar om zich voor te bereiden. Zestien jaar om haar eigen afnemende krachten te doen herstellen en de nalatenschap te laten voortleven, tot de tijd aanbrak om die door te geven. Ze hoopte maar dat ze het zou volhouden, want de dood van haar zoon vergde een grotere tol van haar dan intens verdriet alleen. Als zij niet zou overleven, als zij haar kleindochter niet op tijd zou bereiken, dan zou het leven van het meisje op tragische wijze vroegtijdig eindigen, net als dat van haar vader. Dat was geen risico dat ze zich kon veroorloven. Er was immers geen volgende generatie. Er stond te veel op het spel. Het lot van de wereld lag in de handen van dit ongeboren kind.
16
nu
1
Er zijn van die momenten in het leven waarop alles stilstaat. De aarde aarzelt, de lucht bevriest en de tijd stopt en krimpt ineen tot het allemaal instort op ĂŠĂŠn grote, vermoeide hoop. Terwijl ik de kleine houten deur van de riad openduw waarin Jennika en ik de laatste paar weken bivakkeren, en de stilte van de binnenplaats, waar het ruikt naar rozen en kamperfoelie, verruil voor de chaos en het kronkelende doolhof van de medina, het centrum van de stad, gebeurt het weer. Normaal gesproken kopieer ik de stilte en blijf ik ook als bevroren staan, maar nu besluit ik iets anders te doen en een geintje uit te halen. Langzaam loop ik langs aansluitende, zalmkleurige muren, voorbij een kleine slanke man die net een grote stap neemt. Ik druk mijn vingers tegen het zachte witte katoen van zijn gandora en draai hem voorzichtig om tot hij de andere kant op wijst. Dan duik ik onder een uitgemergelde zwarte kat door, die zo in het midden van zijn sprong wel lijkt te vliegen. Op de hoek van de straat sta ik stil om de uitgestalde koperen lantaarns, de koopwaar van een oude man, anders neer te zetten. Bij het kraampje ernaast pak ik een paar lichtblauwe baboesjes en trek ze aan, en als ik besluit dat ik ze mooi vind, laat ik mijn oude leren sandalen samen met een stapeltje verkreukelde dirhams achter als betaling. 19
Mijn ogen branden van de inspanning die het kost om ze open te houden. Want zodra ik knipper is de man in de gandora een stap verder van zijn doel verwijderd, landt de kat op de grond en staren de twee koopmannen in volstrekte verbijstering naar hun koopwaar. Zodra ik knipper komt alles weer tot leven en gaat de constant heersende chaos verder. Maar als ik de stralende mensen zie rondhangen aan de rand van mijn blikveld, vanwaar ze me, zoals altijd, nauwlettend bestuderen, kan ik mijn ogen niet vlug genoeg dichtknijpen om ze niet te hoeven zien. Ik hoop dat ze ditmaal ook weer verdwijnen, net als al die andere keren. Dat ze teruggaan naar waar ze zich ook bevinden als ze mij niet in de gaten houden. Vroeger dacht ik dat iedereen van die momenten had, tot ik Jennika een keer in vertrouwen nam. Ze keek me sceptisch aan en weet het aan de jetlag. Jennika geeft jetlag overal de schuld van. Ze houdt vol dat de tijd voor niemand stilstaat en dat het onze taak is de snelle voorwaartse progressie bij te houden. Maar zelfs toen wist ik al beter. Mijn hele leven vlieg ik van de ene tijdzone naar de andere en wat ik meemaakte had niets te maken met een verstoord slaapwaakritme. Toch besloot ik het haar niet meer te vertellen. Ik wachtte gewoon rustig en geduldig af, in de hoop dat het moment zich gauw weer zou voordoen. En dat gebeurde ook. De afgelopen jaren gebeurt het zelfs steeds vaker. Maar de laatste tijd, sinds we in Marokko zijn, heb ik het gemiddeld drie keer per week. Een jongen van mijn leeftijd loopt voorbij en botst met zijn schouder expres tegen de mijne. Met zijn donkere ogen kijkt hij me vuil aan en herinnert me eraan mijn blauwe zijden sjaal zo te draperen dat hij mijn haar bedekt. Ik loop een hoek om en hoop er eerder te zijn dan Vane, zodat ik kan genieten van de Djemaa el Fna bij vallend avondlicht. Op het plein aangekomen zie ik een lange rij openluchtgrills met geiten en duiven en on-
20
herkenbare stukken vlees op het spit, ontdaan van hun vel. De glanzende karkassen draaien rond en aangenaam geurende, kruidige rook hangt in de lucht eromheen. Een hypnotiserend effect van een slangenbezweerdersmelodie komt bij een stel oude mannen vandaan die in kleermakerszit op dikke geweven matten zitten en op hun pungis fluiten terwijl cobra’s met glazige ogen voor hen dansen. Alles speelt zich af tegen de achtergrond van het betoverende, constant dreunende ritme van de gnawatrommels. Het is de soundtrack van een magisch plein dat dagelijks opnieuw tot leven komt. Ik haal diep adem en geniet van de scherpe mengeling van exotische oliën en jasmijn terwijl ik nog één blik om me heen werp. Dit is een van de laatste keren dat ik het zo zal zien. De filmopnames zijn bijna afgerond en dan vertrekken Jennika en ik naar de volgende film op de volgende locatie waar haar diensten als bekroond grimeur en visagist gevraagd worden. Wie weet of we hier ooit nog terugkomen. Voorzichtig zoek ik mijn weg naar de eerste kar met voedsel, naast de slangenbezweerder waar Vane op me staat te wachten. Het geeft me net die paar noodzakelijke extra seconden om dat irritante gevoel van zwakte te onderdrukken dat ik telkens voel als ik hem zie – elke keer als ik kijk naar zijn warrige, zandkleurige haar, de donkerblauwe ogen en de zachte rondingen van zijn lippen. Naïef kind! denk ik hoofdschuddend. Idioot dat je bent! Het is niet dat ik niet beter weet. Of de regels niet ken. Want de truc is om niet betrokken te raken – ervoor te zorgen dat ik er niets bij voel. Het gaat erom dat ik lol heb en ik moet niet achteromkijken als het tijd is om verder te gaan. Vanes knappe gezicht, net als alle andere knappe smoeltjes vóór hem, behoort toe aan zijn schare fans. Geen van die aantrekkelijke gezichten is ooit van mij geweest, en dat zal ook nooit gebeuren. Ik ben opgegroeid op filmsets sinds ik oud genoeg was om op Jennika’s rug meegedragen te worden. Ik heb mijn rol als
21
kind van een van de filmploegmedewerkers al ontelbaar vaak gespeeld: stil blijven, niet in de weg lopen, meehelpen als iemand dat vraagt en nooit een kortstondige flirt op de filmset verwarren met een echte relatie. Mijn hele leven lang kom ik al in aanraking met filmsterren, dus ik ben niet zo gauw meer onder de indruk van ze. Dat is waarschijnlijk de hoofdreden waarom zij mij altijd zo snel aardig vinden. Ik bedoel, ik zie er niet slecht uit hoor – ik ben lang genoeg, slank genoeg, met lange donkere haren, een redelijk lichte huid en groene ogen waar mensen graag iets over zeggen – maar ik ben voornamelijk een normaal en onopvallend meisje. Ik raak gewoon niet helemaal over mijn toeren als ik een beroemdheid ontmoet. Ik word niet spontaan rood en onzeker en stuntelig. Dat zijn ze niet gewend, en het gekke is dat zij mij daardoor meestal interessant vinden. Mijn eerste kus was op het strand in Rio de Janeiro met een jongen die net een mtv Award gewonnen had voor ‘Beste Kus’ (het stemmende publiek had hem duidelijk nooit zelf gezoend). Mijn tweede was op de Pont Neuf in Parijs met een jongen die op dat moment op de cover van Vanity Fair stond. Afgezien van het feit dat ze meer geld hebben, beroemd zijn en achternagezeten worden door paparazzi, zijn onze levens eigenlijk niet zo heel verschillend. De meesten zijn passanten – op doorreis door hun eigen leven, net als ik door het mijne. Van de ene plek naar de andere, van vriendschap naar vriendschap en relatie tot relatie. Een ander leven ken ik niet. Het is lastig een relatie te onderhouden als je enige vaste adres een postbus is van twintig centimeter breed in een ups-winkel. Maar terwijl ik dichterbij kom, kan ik het niet helpen dat mijn adem stokt en mijn ingewanden een vreemd dansje lijken te doen. Als hij zich omdraait en me die langzame, zwoele glimlach schenkt die hem binnenkort wereldberoemd zal maken, en me strak aankijkt terwijl hij zegt: ‘Hoi Daire, gefeliciteerd met je zestiende verjaardag’, kan ik alleen maar denken aan de mil-
22
joenen meisjes die er alles voor zouden doen om in mijn puntige blauwe baboesjes te staan. Ik beantwoord de glimlach, zwaai kort naar hem en stop mijn hand weer weg in de zak van het olijfgroene legerjasje dat ik altijd draag. Ik doe net alsof ik niet merk hoe zijn blik over me heen glijdt, van het lange bruine haar tot op mijn middel, dat onder mijn sjaal door net zichtbaar is, naar het strakke tie-anddyetopje onder mijn jasje, tot de donkere skinny spijkerbroek en omlaag naar de gloednieuwe sandalen aan mijn voeten. ‘Gaaf.’ Hij zet zijn voet naast de mijne en laat me zijn mannelijke versie van precies dezelfde schoen zien. Lachend merkt hij op: ‘Misschien kunnen we een modetrend starten als we terug zijn in de vs. Wat denk je?’ We. ‘We’ bestaat niet. Ik weet het; hij weet het. En het irriteert me dat hij doet alsof het niet zo is. De camera’s zijn uren geleden gestopt met filmen en toch acteert hij nog steeds. Hij speelt dat deze flirt op locatie meer te betekenen heeft. Hij doet alsof ‘we’ niet allang voorbij is voordat de retourvisa in onze paspoorten worden gestempeld. Meer hebben die ergerlijk kleffe meisjesgevoelens niet nodig om te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Waardoor de Daire die ik ken, die ik mezelf geleerd heb te zijn, haar plaats kan innemen. ‘Ik betwijfel het.’ Ik grijns en schop tegen zijn schoen. Iets harder dan noodzakelijk, maar tegelijkertijd verdient hij dat als hij denkt dat ik zo dom ben dat ik in die onzin trap. ‘Dus... wat dacht je van iets te eten? Ik snak naar zo’n rundvleesbrochette, misschien ook eentje met worst. O, en frietjes zouden heel lekker zijn!’ Ik loop richting de eettentjes, maar Vane heeft andere plannen. Hij pakt mijn hand en verstrengelt zijn vingers met de mijne tot onze handen strak in elkaar zitten. ‘Zo meteen,’ zegt hij
23
en hij trekt me zo dicht naar zich toe dat mijn heup de zijne raakt. ‘Ik dacht dat we misschien iets speciaals konden doen, omdat je jarig bent en zo. Wat dacht je van bij elkaar passende tatoeages?’ Mijn mond valt open. Laat het een grapje zijn. ‘Ja, je weet wel, mehndi. Niets blijvends. Maar toch leek het me wel cool.’ Op die typische Vane Wick-manier trekt hij zijn linkerwenkbrauw op en ik moet me inhouden om niet naar hem te fronsen. Niets blijvends. Ja, dat is mijn thema, mijn motto. Al is een mehndi nog niet hetzelfde als een wrijfplaatje of plaktatoeage. Hij heeft een levensduur en zal er nog zitten nadat Vanes door de filmstudio betaalde privéjet hem meeneemt, hoog de lucht in en uit mijn leven. Niet dat ik dat zeg, hoor. Ik houd het bij: ‘Je weet dat de regisseur je vermoordt als je morgen onder de henna op de set verschijnt.’ Vane haalt zijn schouders op. Op een manier die ik al te vaak gezien heb, bij te veel jonge acteurs voor hem. Zijn sterrenstatus is hem naar het hoofd aan het stijgen. Hij denkt dat hij onvervangbaar is. Dat hij de enige zeventienjarige jongen is met een beetje talent, een goudbruine huid, golvende blonde haren en priemende blauwe ogen die het scherm doen oplichten en de meisjes (en de meesten van hun moeders) laten flauwvallen. Het is gevaarlijk om jezelf zo te zien, vooral als je in Hollywood werkt. Die gedachtegang leidt rechtstreeks tot diverse bezoekjes aan ontwenningsklinieken, waardeloze realityseries, sneue memoires (opgetekend door een ghostwriter) en b-films die rechtstreeks op dvd uitkomen. Maar goed, als hij aan mijn arm trekt, verzet ik me niet. Ik volg hem naar de oude, in het zwart geklede vrouw op een geweven beige mat met een stapel hennazakjes op schoot. Vane onderhandelt over de prijs terwijl ik voor haar ga zitten en mijn handen uitsteek. Ik kijk toe hoe ze een hoekje van een van de zakjes knipt en een serie kronkelende lijntjes uitknijpt
24