Advies Adviezen aan de Nederlandse en Vlaamse regering onderwerp
Subsidiëring van Nederlands-Vlaamse samenwerking . Hindernissen en oplossingen
datum
31 januari 2001
aan
Mevrouw K.Y.I.J. Adelmund, Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur, Wetenschap De heer Bert Anciaux, Minister Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden De heer D.A. Benschop, Staatssecretaris Buitenlandse Zaken Mevrouw E. Borst-Eilers, Minister Volksgezondheid, Welzijn, Sport De heer K.G. De Vries, Minister Sociale Zaken, Werkgelegenheid De heer Patrick Dewael, Minister-President De heer L.M.L.H.A. Hermans, Minister Onderwijs, Cultuur, Wetenschap De heer J.F. Hoogevorst, Staatssecretaris Sociale Zaken, Werkgelegenheid De heer Wim Kok, Minister-President De heer Johan Sauwens, Minister Binnenl. Aangelegenh., Ambtenarenz., Sport De heer J.J. van Aartsen, Minister Buitenlandse Zaken De heer R.H.L.M. van Boxtel, Minister Steden- en Integratiebeleid De heer R. van der Ploeg, Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Mevrouw Marleen Vanderpoorten, Minister Onderwijs en Vorming De heer Dirk Van Mechelen, Minister Economie, Ruimtelijke Ordening, Media Mevrouw A.E. Verstand-Bogaert, Staatssecretaris Sociale Zaken, Werkgelegenheid Mevrouw A.M. Vliegenthart, Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn, Sport Mevrouw Mieke Vogels, Minister Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen De heer G. Zalm, Minister van Financiën
cc advies
In opdracht van de Commissie voor het Cultureel Verdrag VlaanderenNederland stelden prof. dr. Geert Bouckaert en lic. Wouter Van Dooren (Instituut voor de Overheid, KU Leuven), een rapport op over de subsidiëring van Nederlands-Vlaamse samenwerkingsinitiatieven. Hierbij wordt uitgegaan van de problemen en hindernissen die "het veld" percipieert, en wordt naar mogelijke oplossingen gezocht. Het onderzoek werd begeleid door een stuurgroep waarin naast vertegenwoordigers van de Commissie Cultureel Verdrag ook externe Nederlandse en Vlaamse deskundigen zitting hadden: J.C. Hellendoorn (Ministerie Financiën Nederland), K. Tindemans (Vlaams Theaterinstituut), J. Somerwil (Stichting Frankfurter Buchmesse), C. Smithuijsen (Boekmanstichting), P. Van Sprundel (Inspectie Financiën Vlaamse Gemeenschap). Het rapport werd op 10 januari 2001 ook voorgelegd aan een representatieve groep van Nederlandse en Vlaamse vakambtenaren.
De Commissie voor het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, in vergadering bijeen in Brussel op 24 januari 2001, selecteerde een reeks problemen en mogelijke oplossingen waarvoor zij de bijzondere aandacht van de Nederlandse en de Vlaamse overheden vraagt. Het gaat doorgaans om elementen uit de genoemde studie, af en toe aangevuld met conclusies van de Commissie zelf. Sommige problemen zijn van algemene aard, andere zijn zeer specifiek en technisch. Sommige oplossingen kunnen er maar komen op lange termijn, andere kunnen op korte termijn worden bereikt. Aan Vlaamse kant worden meer problemen gesignaleerd dan aan Nederlandse. Cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen leiden vaak tot een verschillende aanpak en tot onbegrip. Een gebrekkige kennis van de organisatie van de samenleving in het buurland en van elkaars (informele) netwerken, bemoeilijken vaak heldere afspraken en een vlotte afhandeling van dossiers. Niettemin is het naar onze overtuiging zeer van de gesignaleerde problemen op relatief oplossing te brengen, waardoor belangrijke Nederlandse culturele samenwerking zullen
wel mogelijk een groot aantal korte termijn tot een hindernissen voor de Vlaamsworden weggenomen.
1. Beleidsaccenten Probleem: De beleidsaccenten in Nederland en Vlaanderen verschillen. Initiatieven die het ene land met subsidies wil stimuleren, worden in het andere land niet waardevol geacht. De beoordelingscriteria verschillen van land tot land. Ook binnen een zelfde land kan het beleid van verschillende ministeries divergeren. Dat materies die tot het breed-culturele veld behoren, bij verschillende vakministeries zijn ondergebracht, maakt het geheel extra ingewikkeld. Oplossing: Via geÍigende structuren moeten de Nederlandse en de Vlaamse ambtenaren en beleidsverantwoordelijken voorafgaand overleg plegen m.b.t. beleidsdomeinen die relevant zijn voor het buurland. De Taalunie, de GENT-akkoorden, het Cultureel Verdrag‌ kunnen hier een kader voor bieden. Als Vlaanderen of Nederland van plan is de subsidie van een Vlaams-Nederlands initiatief te verminderen, moeten ze voorafgaand met elkaar overleggen. Ook als initiatieven zowel in Vlaanderen als in Nederland subsidie aanvragen, is voorafgaand overleg nuttig.
2. Fiscaliteit Probleem: In Nederland en Vlaanderen geldt een verschillende fiscaliteit. Het gaat
dan bijvoorbeeld over verschillende BTW-voeten en over verschillen inzake inkomensbelasting. Dat brengt o.a. een zware administratieve belasting mee voor initiatiefnemers van Nederlands-Vlaamse projecten. Doorgaans gaat het hier over zaken waar niet Vlaanderen, maar België over beslist. Oplossing: In het kader van Benelux dienen Nederland en België naar harmonisering te streven. Samen kunnen beide landen zich ook inspannen voor een oplossing op Europees niveau.
3. Sociale zekerheid en arbeidsrecht Probleem: Er zijn verschillen tussen Nederland en Vlaanderen wat de regelingen inzake sociale zekerheid en arbeidsrecht betreft. Dat brengt o.a. een zware administratieve belasting mee voor initiatiefnemers van Nederlands-Vlaamse projecten. Oplossing: In het kader van Benelux dienen Nederland en België naar harmonisering te streven. Samen kunnen beide landen zich ook inspannen voor een oplossing op Europees niveau.
4. Liquiditeitsproblemen Probleem: Initiatiefnemers van Vlaams-Nederlandse samenwerkingsprojecten hebben vaak te maken met liquiditeitsproblemen. Vooral aan Vlaamse kant blijkt de uitbetaling van subsidies nodeloos lang te duren. Er zijn immers vele administratieve stappen en controlemechanismen waardoor b.v. initiatieven die nominatim in de Vlaamse begroting opgenomen zijn goedgekeurd door het parlement - op een negatief advies stuiten bij de Inspectie van Financiën of geen visum krijgen van het Rekenhof. De manier waarop de subsidiemechanismen werken, duwt de ontvangers van een subsidie in de logica dat "het geld hoe dan ook uitgegeven moet worden, want anders is men het kwijt". "Reservevorming" wordt doorgaans niet toegestaan (In Vlaanderen b.v. wel door de administratie Cultuur als de mogelijkheid expliciet wordt vermeld in het subsidiebesluit van de minister, niet door de administratie Buitenlands Beleid). In Vlaanderen wordt streng vastgehouden aan het annualiteitsprincipe. In Nederland werkt men vaak met een subsidieperiode van 4 jaar. Oplossing: Een aantal tussenstappen kan weggelaten worden, waardoor de procedure wordt ingekort. Er kan gewerkt worden met een subsidieperiode van b.v. 4 jaar i.p.v. 1 jaar, waardoor schommelingen kunnen worden
opgevangen. In Nederland is dit gebruikelijk (b.v. Cultuurnota), in Vlaanderen niet. Er is wel een tendens in Vlaanderen om eveneens met een meerjarige periode te werken. Een jaarlijkse verantwoording blijft wel noodzakelijk. In Vlaanderen kan men de annualiteit begrotingstechnisch verzachten door het krediet weliswaar in een bepaald jaar vast te leggen (vastleggingskredieten), maar de ordonnanceringskredieten (de eigenlijke uitbetalingskredieten) vervolgens te spreiden over enkele jaren. Wat reservevorming betreft, kan de administratie Buitenlands beleid in Vlaanderen best de gedragsregel van de administratie Cultuur volgen. De procedures kunnen in ieder geval tijdig opgestart worden. Een voorschotfonds kan worden ingesteld. Als men een grondiger oplossing wil, verdient het aanbeveling dat Vlaanderen zich laat inspireren door het Nederlandse comptabel systeem. In Nederland zijn de vakministers in de eerste plaats verantwoordelijk voor de uitbetaling van de subsidies. Er is geen externe ex ante controle.
5. Rechts- en bestaanszekerheid Probleem: Door het jaarlijkse karakter van de subsidiĂŤring is er in Vlaanderen weinig rechts- en bestaanszekerheid. Het is voor een initiatiefnemer zeer moeilijk om meerjarige engagementen aan te gaan als hij niet zeker is dat er het volgende jaar een subsidie wordt verleend. Nederland werkt voor structurele subsidies met periodes van 4 jaar. Voor ad hoc subsidies geldt, zoals in Vlaanderen, dat ze vaak jaarlijks worden toegekend. Vaak zijn subsidies niet gereglementeerd maar facultatief, waardoor de onzekerheid nog toeneemt. Oplossing: Er kan gewerkt worden met een subsidieperiode van b.v. 4 jaar, waardoor de rechtszekerheid groter wordt. Subsidies moeten zoveel mogelijk gereglementeerd worden.
6. Organisatievormen Probleem: De organisatievorm van een Nederlands-Vlaams initiatief kan problemen meebrengen inzake subsidiĂŤring. De nationale wetgeving eist, zowel in Vlaanderen als in Nederland, dat een aanvrager in principe de nationaliteit heeft van het land waar de subsidie wordt aangevraagd. Voor projectsubsidies kan daarvan worden afgeweken, maar dan moet het "lokale belang" van een initiatief worden aangetoond voor het land dat de subsidie verleent. Oplossing: Een initiatiefnemer kan een initiatief laten dragen door een Vlaamse en een Nederlandse organisatie die respectievelijk in BelgiĂŤ en Nederland rechtspersoonlijkheid hebben ("federatieve structuur") en een
contractueel samenwerkingsverband aangaan. Ook kan een organisatie ervoor zorgen dat ze rechtspersoonlijkheid heeft in beide landen, b.v. door een vzw in Vlaanderen en een stichting in Nederland op te richten. Een bijzonder geval is de Nederlandse Taalunie: een "supranationale" rechtspersoon op overheidsniveau die in beide landen operationeel is. Ook Europese constructies zoals het Europese Economische Samenwerkingsverband (EESV) kunnen een oplossing bieden. Momenteel zijn die echter sterk economisch georiĂŤnteerd en vragen een aanzienlijke administratieve rompslomp.
7. Ingewikkeld overheidsapparaat Probleem: Beleidsafstemming en concrete samenwerking op uitvoerend vlak zijn moeilijk op het niveau van de overheid en de ambtenaren wegens de complexe organisatie van het overheidsapparaat. Initiatiefnemers van Nederlands-Vlaamse projecten weten niet altijd welke subsidiebronnen voorhanden zijn en welke procedures er zijn. Oplossing: De overheid kan uitvoerende taken toevertrouwen aan verzelfstandigde organisaties in Nederland en Vlaanderen. Dit "beleid op afstand" is in Nederland stilaan de regel geworden, in Vlaanderen gebeurt dit maar mondjesmaat. Die verzelfstandigde organisaties kunnen in een aantal gevallen als buffer fungeren tussen de kleinere organisaties op het veld en de overheid. De organisaties op het veld worden op een vlotte en weinig bureaucratische manier gesubsidieerd via de verzelfstandigde organisaties, die op hun beurt gesubsidieerd worden door de overheid. De meest verregaande constructie is die van de Nederlandse Taalunie, een gezamenlijke Nederlands-Vlaamse overheidsinstelling die subsidies verstrekt. Waar "beleid op afstand" niet kan, kunnen bij de respectieve vakadministraties "geoormerkte budgetten" worden gereserveerd, specifiek bestemd voor Nederlands-Vlaamse samenwerkingsinitiatieven. We zouden van u graag vernemen welke uw bijdrage zal zijn in het realiseren van de voorgestelde oplossingen en het tijdsbestek waarin dat kan gebeuren. gevolg
Op 12 maart meldt W.A. Vermeend, Nederlands Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat aan de aspecten sociale zekerheid en arbeidsrecht in EU-verband aandacht wordt besteed. In een brief van eind mei 2001 laat de Nederlandse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken D.A. Benschop weten graag bereid te zijn om mee te zoeken naar oplossingen. Hij prijst de kwaliteit van het onderzoek van de Commissie.