Advies Adviezen aan de Nederlandse en Vlaamse regering onderwerp
Gezamenlijk buitenlands cultureel beleid
datum
26 oktober 2007
aan
Comité Buitenlands Cultureel Beleid
samenvatting
Het Comité Buitenlands Cultureel Beleid (CBCB) stelde het manifest “Buren als culturele bondgenoten” op en vroeg de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland een standpunt in te nemen naar aanleiding van het manifest.
manifest
BUREN ALS CULTURELE BONDGENOTEN Nieuwe kansen en keuzen voor Nederland en Vlaanderen in het Europese krachtenveld
1. Inleiding Nederland en Vlaanderen hebben door hun verbondenheid in taal en cultuur ongekende kansen om in de culturele en economische ruimte van de Europese Unie een eigen en eigenzinnige plaats te verwerven. Tot nu toe zijn zij er echter niet in geslaagd om een gemeenschappelijk aandeel te nemen in het onomkeerbare integratieproces en de groeiende culturele verscheidenheid. Juist nu de Europese Unie zich bezint op haar toekomstige taakstelling, bevoegdheden en structuur zouden Nederland en Vlaanderen hun gemeenschappelijke belangen, die overigens een veel omvattender gebied dan het domein van taal en cultuur bestrijken, op Europese schaal kenbaar en zichtbaar moeten maken. Als naaste buren en sterke bondgenoten zouden zij, in wisselwerking met andere culturen, een voortrekkersrol kunnen vervullen. De Vlaamse regering heeft haar visies en ambities hieromtrent eind 2005 neergelegd in de Strategienota Nederland, een significant en richtinggevend document. Deze keuze voor een strategische alliantie Nederland-Vlaanderen, gericht op Europa, verhoogt ook de noodzaak om eindelijk werk te maken van een al lang gewenst cultureel bondgenootschap. Zij vraagt van Nederland bovendien een passend antwoord op het streven van Vlaanderen naar grotere autonomie. In een advies aan de Nederlandse en Vlaamse regering van december 2000 heeft het Comité Buitenlands Cultureel Beleid voor het beoogde bondgenootschap een reeks argumenten en bouwstenen aangedragen. De Strategienota Nederland heeft ons ertoe gebracht onze gedachten hierover te verdiepen en te verfijnen. Ze zijn samengevat in dit geactualiseerde pleidooi.
2. Taal en cultuur in de Europese Unie Taal en cultuur zijn sinds het Verdrag van Maastricht (1992) deel van de actieradius van de Europese Unie. De desbetreffende verdragsbepalingen beogen tegelijk bescherming en bevordering van cultuur. De onvervreemdbare bevoegdheden van de lidstaten en hun taal- en cultuurgemeenschappen zijn verzekerd in de beginselen van autonomie, subsidiariteit en verscheidenheid. Binnen deze begrenzing heeft de Unie ruimte om aanvullend en ondersteunend cultuurbeleid te voeren, bijvoorbeeld met het Programma Cultuur dat in 2000 is begonnen en in het Programma Cultuur 2007 een vervolg heeft gekregen dat tot en met 2013 loopt. Ook dit programma is echter, ondanks enkele technische verbeteringen, inhoudelijk zo marginaal, financieel zo schraal en in bereik zo smal, dat het weinig toegevoegde waarde biedt aan wat heet ‘de culturele dimensie van de Europese Unie’. Door zijn beperking tot de kunsten mist het bovendien samenhang met het bredere gebied van cultuur. De cultuurparagraaf in het verdrag (artikel 151), letterlijk overgenomen in de nog hangende ontwerp-Grondwet, is in vijftien jaar echter niet veel meer geweest dan een juridisch kader en heeft niet geleid tot een creatief beleid van Europese betekenis. Bovendien wordt de werking ervan gecompliceerd doordat de Europese Unie krachtens andere bepalingen van het verdrag op het vlak van interne markt, handel, concurrentie, tarieven, prijzen, onderwijs, wetenschap en media vergaande beslissingen neemt die een (negatieve) weerslag (kunnen) hebben op cultuur en cultuurbeleid. Culturele overwegingen en belangen worden daarbij doorgaans niet in acht genomen en ministers van cultuur worden er meestal niet bij betrokken, in weerwil van de verdragsrechtelijke verplichting (artikel 151, lid 4) om dit wel te doen. Het schort in ieder geval aan een methode om het effect van dergelijke beslissingen op het terrein van cultuur te toetsen en te volgen. Het Comité Buitenlands Cultureel Beleid heeft in 2004 aan het toen fungerende Nederlands Voorzitterschap van de Europese Raad een voorstel gedaan om een nieuw en praktisch beleidsinstrument te creëren dat het toen niet heeft gehaald. De voorgestelde strategie en procedure – naar het goed werkende voorbeeld van milieubeleid – beogen dat bij beslissingen op andere beleidsgebieden structureel en systematisch rekening wordt gehouden met mogelijke invloed op cultuur. Een degelijk Europees cultuurbeleid vereist immers een systeem van beleidsvorming dat de culturele belangen van de lidstaten en hun regio’s vrijwaart van negatieve bijwerking van haaks daarop staand beleid. Het is dan ook gewenst de aanbevolen methodiek alsnog met voorrang op de Europese agenda te plaatsen. Naar de letter en de geest van het EU-verdrag is het de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten op te komen voor taal en cultuur op nationaal en Europees niveau. Daarnaast heeft de Europese Unie de expliciete opdracht om ‘de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen’ (artikel 151, lid 4), maar in de praktijk komt er weinig of niets van terecht. Alleen door meer visie, ambitie, daadkracht en samenwerking van de lidstaten kan het culturele tekort waaraan de Europese Unie al sinds haar geboorte lijdt, worden teruggedrongen,
wellicht ooit worden opgeheven. 3. Gemeenschappelijke belangen De belangen die Nederland en Vlaanderen in het bijzonder delen in hun taal en cultuur, worden sinds enige decennia met klimmende resultaten behartigd op eigen bodem. Meer dan een kwart eeuw Nederlandse Taalunie en ruim twaalf jaar Cultureel Verdrag hebben de verhouding tussen beide landen verinnigd en verstevigd. Dat geldt gaandeweg voor het brede terrein van cultuur dat verder reikt dan het domein van de kunsten: onderwijs, wetenschap, onderzoek, media, cultureel erfgoed, archieven, bibliotheken en sociaal-cultureel werk – de volle breedte bestrijkend van deze beide verdragen en verwante akkoorden. Er zijn ongeteld veel samenwerkingsverbanden van uiteenlopende aard op landelijk, regionaal en stedelijk niveau. Ofschoon er in beleid en praktijk over en weer nog veel te verbeteren en te winnen valt, staat het veld van culturele samenwerking in bloei. Dit kan allerminst worden gezegd van de samenwerking buiten de eigen landsgrenzen. Integendeel. Op enkele incidentele projecten na zijn Nederland en Vlaanderen er niet in geslaagd om de behartiging van hun gemeenschappelijke culturele belangen te bundelen in een alliantie van Europese snit. Daarbij gaat het niet zozeer om het bewaken van de verdragsrechtelijke grenzen van de bemoeienis van de Europese Unie met taal en cultuur, maar bovenal om het actief voeren van gemeenschappelijk beleid. De waarde van het Nederlands te midden van andere officiële talen, werktalen en minderheidstalen vereist een alert en consequent beleid. Het daartoe op 23 november 2001 opgestelde beleidsadvies van een werkgroep van de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren ‘Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands vanuit Europees perspectief’ verdient alsnog volledige en volwaardige uitvoering, want de urgentie ervan is toegenomen sinds de uitbreiding van twaalf lidstaten en even zovele officiële talen. Het advies bepleit een integraal Europees taalbeleid dat helderheid schept in de gespannen verhouding tussen officiële talen en werktalen, dat nationale talen en regionale talen beschermt en bevordert, de taal van de burgers bewaakt en de uniformerende krachten binnen de Europese instellingen tegengaat. In samenhang met taal als kenmerk van de gemeenschappelijke identiteit van meer dan 22 miljoen Nederlandssprekenden moeten ook de gezamenlijke culturele belangen als fundamenteel voor de positiebepaling in het Europese culturele krachtenveld worden beschouwd. Deze belangen betreffen alle aspecten van onze gedeelde cultuur in al haar verscheidenheid, zoals deze gestalte krijgen in programma’s en projecten, instellingen en samenwerkingsvormen, verdragen en akkoorden. Ze vormen de grondslag van een culturele belangengemeenschap waarvan men zich in Nederland en Vlaanderen nog onvoldoende bewust is. 4. Boegbeeld van een strategische alliantie Onze taal en cultuur staan onder toenemende druk van dominante talen
en culturen, economische wetmatigheden en dwingende markttucht, politieke richtlijnen en bureaucratische regels. In het bijzonder op het Europese speelveld vragen zij niet zozeer om verdediging als wel om een offensief beleid dat stoelt op gemeenschappelijke visies, ambities, doeleinden, middelen en keuzen. Daartoe is een toekomstgerichte en grensverleggende strategie een beslissende voorwaarde. In dit licht is de eerder genoemde Strategienota Nederland van de Vlaamse regering een perspectiefrijke politieke daad met een indringende boodschap. Nederland wordt niet alleen voor de zoveelste keer tot prioritaire partner van Vlaanderen verklaard, de nota kiest tevens onomwonden voor een strategische alliantie, die de collectieve belangen verbindt op de terreinen van economie en handel, havenbeleid en waterbeheer, milieubeheer en vervoer, zorg en welzijn, onderwijs en wetenschap, taal en cultuur in brede zin. Het Vlaams Parlement heeft er in het voorjaar van 2006 voluit mee ingestemd. Een adequate Nederlandse reactie laat nog steeds op zich wachten, maar kan deze keer niet uitblijven. Ook in het regeerakkoord van het in februari 2007 aangetreden Nederlandse kabinet wordt er met geen woord over gerept. Dat is op zijn minst betreurenswaardig. Van de betrokken bewindslieden mag echter worden verwacht dat zij alsnog een helder en concreet antwoord geven op deze nieuwe Vlaamse uitdaging. Taal en cultuur vormen een vitaal onderdeel van de uitgezette strategie. Want hoe stroef en moeizaam de samenwerking op tal van gebieden zich soms voortsleept, het domein van taal en cultuur is al decennia lang een drukbevolkt en succesrijk speelveld. De geboekte resultaten kunnen het fundament vormen van een hecht cultureel bondgenootschap. Omdat taal en cultuur als bindende factoren het verst ontwikkeld zijn, zouden zij het boegbeeld van de gewenste strategische alliantie moeten zijn. De kracht en de kwaliteit van het cultureel bondgenootschap kunnen zelfs koersbepalend zijn voor de alliantie als geheel. 5. Gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid Om het cultureel bondgenootschap gestalte te kunnen geven is een geĂŻntegreerd en integraal buitenlands cultuurbeleid een beslissende voorwaarde. De grondslag ervan ligt in de bestaande verdragen, overeenkomsten, beleidsinstrumenten, structuren en middelen. Ze zullen tot een samenhangend, doeltreffend en werkbaar geheel moeten worden gesmeed en worden voorzien van sturing en coĂśrdinatie door alle betrokken ministers. Om een dergelijk beleid te ontwikkelen, tot stand te brengen en uit te voeren is een centrale politieke regie onontbeerlijk. Het cultuurbeleid dat Nederland en Vlaanderen sinds jaar en dag buiten hun landsgrenzen afzonderlijk voeren, is zelden of nooit gericht op een gemeenschappelijk belang. Toch is daarin een meerwaarde gelegen, zoals met enkele literaire en beeldendekunstprojecten is aangetoond. Een strategische alliantie zonder gemeenschappelijk beleid is evenwel ondenkbaar, ze zal een lege huls blijven. De keuze voor een cultureel bondgenootschap impliceert derhalve de vorming van een beleid dat het complete gebied van taal en cultuur bestrijkt, want alleen dan kunnen Nederland en Vlaanderen in het Europese krachtenveld hun culturele,
maatschappelijke en economische waarden tonen. 6. Tien speerpunten van nieuw beleid Om het cultureel bondgenootschap inhoud, vorm en dynamiek te geven bevelen wij de volgende speerpunten van nieuw beleid aan. 6.1.
De betrokken ministers ontwerpen een gemeenschappelijk buitenlands cultuurbeleid als eerste uitwerking van de Vlaamse Strategienota Nederland en het antwoord daarop van de Nederlandse regering. De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland en de Nederlandse Taalunie ondersteunen de ministers vanuit hun ervaring en praktijk. Het middenveld in het domein van taal en cultuur wordt hierbij geraadpleegd.
6.2.
Om de gewenste doelgerichtheid van dit beleid te bereiken wordt het nadrukkelijk afgestemd op de culturele belangen die Nederland en Vlaanderen samen wensen te behartigen binnen de Europese Unie. Deze belangen worden nauwkeurig in kaart gebracht.
6.3.
In de ambtelijke, organisatorische en financiële systematiek van de betrokken ministeries c.q. administraties wordt meer samenhang, coördinatie en flexibiliteit gebracht om een adequate vulling en effectieve uitvoering van het gemeenschappelijke beleid te verzekeren. Een eerste stap in deze richting is het op korte termijn creëren van een voorziening binnen de thans beschikbare budgetten voor gezamenlijke projecten op Europese schaal. Daarmee wordt de bodem gelegd voor een door beide regeringen te stichten, te voeden en te beheren Fonds voor Taal en Cultuur van de Lage Landen in de Europese Unie, dat in de toekomst het beleid dient te schragen. Daartoe is een inventarisatie gewenst van de thans beschikbare en op termijn noodzakelijke budgetten met de daarbij horende prioriteiten.
6.4.
Een geïntegreerd en integraal beleid vraagt om een geïntegreerd verdrag. Derhalve worden in een goed geleid proces het Verdrag van de Nederlandse Taalunie en het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland in elkaar gevlochten tot een nieuw verdrag. Mocht deze ingreep vooralsnog als te complex en te tijdrovend worden gezien dan zou als overgang een tijdelijk Raamakkoord voor de Nederlandse Taal en Cultuur kunnen dienen, dat de twee verdragen in één kader en onder één regie plaatst. Ook andere verdragen, zoals de GENT-akkoorden voor onderwijs en het Verdrag inzake de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie, worden hierbij betrokken.
6.5.
De presentie en presentatie van de taal en cultuur elders in Europa hebben er baat bij dat de Nederlandse en Vlaamse diplomatieke vertegenwoordigingen hun taken en activiteiten op elkaar afstemmen en waar mogelijk bundelen; hier en daar gebeurt het al. Ook de Nederlandse en Vlaamse wetenschappelijke en culturele instituten en de docentschappen
Nederlands aan buitenlandse universiteiten worden tot nauwe samenwerking gebracht. Op den duur kan hieruit een hecht samenwerkingsverband voortkomen, dat onze taal en cultuur een breed draagvlak, een sterk profiel en meer status geeft in tientallen grote steden van Europa. De leerzame bevindingen over de subsidieproblematiek van het Taalunieproject ‘Cultuur buiten de muur’, zoals gerapporteerd in een interne nota uit 1999, kunnen dienstbaar worden gemaakt aan een duurzame gemeenschappelijke presentatie van taal, letteren en cultuur in het buitenland. Een effectief samenspel tussen publieke en private instellingen is hierbij van belang. Het succesvolle satelliettelevisieproject BVN (voor Nederlandstaligen in den vreemde) zou hierin een unieke rol kunnen vervullen door het geschikt en toegankelijk te maken voor alle kijkers in het buitenland. 6.6.
Nederland en Vlaanderen zullen prominent deelnemen aan een verder te ontwikkelen Cultureel Netwerk Europa van nationale, transnationale en internationale non-gouvernementele organisaties, zoals het Comité Buitenlands Cultureel Beleid voorstelt in een onderzoeksrapport (2006) aan de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Het dient als forum voor Europees cultuurbeleid en cultuurdebat, en als trefpunt van informatie, documentatie, onderzoek, experiment en innovatie. Er kan worden voortgebouwd op reeds bestaande organisaties.
6.7.
Het Vlaams-Nederlands Huis deBuren te Brussel, dat in korte tijd zijn reden van bestaan als centrum van debat, presentatie en ontmoeting heeft bewezen, zal zijn Europese taakstelling verder moeten verdiepen en verbreden. Structurele samenwerking met het Vlaams Cultuurhuis De Brakke Grond te Amsterdam is daarbij wenselijk. Gaandeweg zal het uitgroeien tot de thuisbasis van het culturele bondgenootschap, mede door de belangrijkste uitvoeringstaken van het gemeenschappelijke cultuurbeleid op zich te nemen. De voorgenomen nieuwbouw biedt er te zijner tijd ruimte en mogelijkheden voor. Het Huis te Brussel is een ideale proeftuin voor een soortgelijk Vlaams-Nederlands instituut in meerdere Europese hoofdsteden, om te beginnen in Berlijn.
6.8.
Bij de uitvoering van het Europees Programma Cultuur 2007 wordt bewerkstelligd dat Nederlandse en Vlaamse groepen en organisaties gemeenschappelijke projecten indienen en uitvoeren, zo nodig en mogelijk samen met verwante organisaties in andere landen. Beide regeringen bevorderen deze samenwerking met extra faciliteiten. Ook andere Europese programma’s en fondsen worden benut voor culturele samenwerkingsprojecten. Ze kunnen dienen als bijdragen aan de instandhouding en verruiming van de culturele verscheidenheid.
6.9.
De Nationale Unesco Commissies van Nederland en Vlaanderen stemmen hun werkzaamheden en beleidsadviezen op elkaar af, mede met het oog op gemeenschappelijk optreden
op multilateraal niveau. De ratificatie en implementatie van de Unesco Conventie Immaterieel Cultureel Erfgoed (17 oktober 2003) en de Conventie Culturele Diversiteit (20 oktober 2005) bieden mooie kansen voor gemeenschappelijk beleid. Ook in het kader van de Raad van Europa wordt samen opgetrokken waar de gemeenschappelijke belangen van taal en cultuur in het geding zijn. Deze multilaterale activiteiten worden in samenhang geplaatst met de culturele alliantie op Europese schaal. 6.10.
Een productief bondgenootschap vraagt niet alleen om visie, ambitie, beleid, voorzieningen en instrumenten, maar evenzeer om een doortimmerd meerjarenplan van programma’s en projecten waarin de gemeenschappelijke belangen van onze taal en cultuur en het gezamenlijk beleid gestalte krijgen. De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland en de Nederlandse Taalunie krijgen de opdracht om dit plan samen te ontwerpen.
Wij nodigen de Nederlandse en Vlaamse regering uit om deze voorstellen als grondslag te nemen voor een cultureel pact dat de Lage Landen hogerop kan brengen in Europa.
Comité Buitenlands Cultureel Beleid
Paul Beugels (voorzitter), bestuurder en cultuurcriticus Prof. dr. Jan de Groof (vice-voorzitter), hoogleraar Europa College te Brugge en TIAS Business School Universiteit Tilburg Prof. dr. Ludo Beheydt, hoogleraar Nederlandse Taalkunde en Nederlandse Cultuur aan de Katholieke Universiteit Leuven en Universiteit Leiden Prof. dr. Wim Couwenberg, em. hoogleraar staats- en bestuursrecht Erasmus Universiteit Rotterdam, directeur-hoofredacteur Civis Mundi Mark Dubrulle, president van Forum van de Culturen te Brussel Prof. dr. Han Entzinger, hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Prof. dr. Toon Hagen, em. hoogleraar dialectologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen Theo Lansloot lic., voormalig ambassadeur van België Prof. dr. Damiaan Meuwissen, em.hoogleraar staatsrecht en rechtsfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen Prof. dr. Danny Pieters, hoogleraar arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht aan de Katholieke Universiteit Leuven, oudvolksvertegenwoordiger Prof. mr. dr. Andries Postma, em. hoogleraar staats- en onderwijsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, oud-lid van de Eerste Kamer Dr. Els Ruijsendaal, docent/ onderzoeker aan het Benelux – Universitair Centrum, hoofdredacteur Neerlandia Drs. Marieke Sanders, voormalig lid van het Europees Parlement Prof. dr. Annick Schramme, docent internationaal cultuurbeleid en
cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen Prof. dr. Hendrik Vos, hoogleraar Europese politiek aan de Universiteit Gent Dr. Lieteke van Vucht Tijssen, voorzitter Nationale Unesco Commissie Nederland Hugo Weckx, voormalig Vlaams Minister van Cultuur en voormalig voorzitter van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland
27 juni 2007
Regentesselaan 12 – 3818 HJ Amersfoort NL Tel: +31 (0)33 461 19 33 – Fax: +31 (0)33 465 02 10 e-mail secretariaat: tin.scholten@planet.nl Standpunt CVN
De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland nam kennis van het manifest “Buren als culturele bondgenoten”, opgesteld door het Comité Buitenlands Cultureel Beleid. De tekst van het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland stelt dat Nederland en Vlaanderen moeten “streven naar onderlinge afstemming en coördinatie en waar mogelijk en wenselijk naar een gemeenschappelijk beleid” (art. 3). Voorts zullen beide landen “streven naar samenwerking in en met derde landen” (art. 4) en zullen zij waar mogelijk vooraf overleg plegen over in Europese organen en multilaterale fora in te nemen standpunten” (art. 5). In de geest van die artikelen spreekt het vanzelf dat de Commissie het voorstel van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid toejuicht om meer dan vandaag het geval is, gezamenlijk op te treden in het buitenland. Als een en ander geschraagd kan worden door gezamenlijk (meerjaren)beleid, dan is dat uiteraard bonus (speerpunten 1, 5 en 10). Ook voor het gezamenlijk deelnemen – als bevoorrechte partners aan internationale programma’s als Cultuur 2007 (speerpunt 8) en het gecoördineerd optreden op fora als de Raad van Europa en Unesco, is de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland vragende partij (speerpunt 9). Onze Commissie steunt de gedachte dat beide landen naast de specifieke punten waar zij een eigen buitenlands cultuurbeleid voor wensen te ontwikkelen, ook een aantal gezamenlijke ambities oplijsten en daar samen werk van maken (speerpunt 2). Geheel in de lijn van eerder door onze Commissie uitgebrachte adviezen over het ter beschikking stellen van geoormerkte subsidiebedragen voor de diverse terreinen van de samenwerking, staat de Commissie positief tegenover het gezamenlijk ter beschikking houden van middelen – op termijn desgewenst in een fonds - om
gezamenlijke initiatieven te ondersteunen in derde landen (speerpunt 3). Dat de Nederlandse en Vlaamse diplomatieke vertegenwoordigingen nauwer zouden samenwerken, wordt ook door de Commissie bepleit. De hechte samenwerking zoals die de laatste jaren is gegroeid in Hongarije, kan als een voorbeeld gelden (speerpunt 5). Aangezien het Vlaams-Nederlands huis deBuren in Brussel tot stand is gekomen op advies van onze Commissie, spreekt het vanzelf dat CVN deBuren alle kansen wil bieden om uit te groeien tot een belangrijke speler in een Europees Cultureel Netwerk (speerpunten 6 en 7). Dat deBuren uitvoering kan geven aan onderdelen van een gezamenlijk cultuurbeleid, ligt daarbij voor de hand. Wat speerpunt 4 betreft, is de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland geen voorstander van het samenvoegen van de bestaande verdragen (Taalunieverdrag, Cultureel Verdrag, NVAO…) tot één geïntegreerd verdrag. De verschillende terreinen waar de respectieve verdragen voor bedoeld zijn, vragen een verschillende aanpak. Alles bijeenbrengen in één structuur kan een verarming betekenen en zou een efficiënte aanpak veeleer bemoeilijken dan vergemakkelijken. Een en ander neemt niet weg dat er tussen de verschillende verdragsorganisaties een voortdurende dialoog en samenwerking moeten zijn. Door een uitwisseling van waarnemers in bv. de Raad voor de Nederlands Taal en Letteren van de Nederlandse Taalunie en de Commissie Cultureel Verdrag wordt de afstemming in de feiten gerealiseerd. De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland zou het bijzonder op prijs stellen als het Comité Buitenlands Cultureel Beleid zijn medewerking zou verlenen aan de Culturele Conferentie van januari 2009. Dan moeten concrete aanbevelingen worden geformuleerd, die op hun haalbaarheid worden afgetoetst bij de respectieve departementen in Nederland en Vlaanderen.