Advies Adviezen aan de Nederlandse en Vlaamse regering Notitie Podiumkunsten Meerwaarde Nederlands-Vlaamse samenwerking Gemeenschappelijkheid en Complementariteit In het kader van de bezuinigingsoperatie in Nederland werden de subsidiëring van verschillende Vlaams-Nederlandse samenwerkingsprojecten zoals het Theaterfestival, het ITs-festival, de 1000 Wattprijs en de continuering van de vuurtorenregeling ter discussie gesteld zonder dat daarbij de meerwaarde van de samenwerking met Vlaanderen voldoende werd meegewogen. Nederland en Vlaanderen hebben de afgelopen dertig jaar een intensieve culturele samenwerking opgebouwd met name op het gebied van de podiumkunsten. In 1995 werd de samenwerking in een verdrag meer geformaliseerd. Beide landen spraken af zo nauw mogelijk samen te werken op het gebied van cultuur, onderwijs, welzijn en wetenschappen. In het Cultureel Verdrag kwamen de Verdragsluitende Partijen “geleid door de wil de samenwerking in de ruimste zin te bevorderen en te ontwikkelen alsmede in dit kader gemeenschappelijk op te treden” overeen tot dit doel een beleid te voeren “dat zoveel mogelijk en op basis van wederkerigheid de rechtstreekse samenwerking op deze gebieden tussen overheden, personen, instellingen en organisaties bevordert. Dit geldt in het bijzonder voor de samenwerking in de grensgebieden.(art. 2) “Vlaanderen en Nederland streven naar onderlinge afstemming en coördinatie en waar mogelijk en wenselijk naar een gemeenschappelijk beleid (art.3), naar samenwerking in en met derde landen (art. 4) en men wil waar mogelijk vooraf overleg voeren over in Europese organen en multilaterale fora in te nemen standpunten (art. 5). Er hebben zich uiteraard in de afgelopen dertig jaar wel een aantal wijzigingen in het culturele landschap voorgedaan, maar er zijn geen directe aanwijzingen dat deze veranderingen de grondslagen voor de samenwerking in essentie hebben aangetast. Toch blijken de argumenten die in het verleden in 1995 aan de samenwerking ten grondslag lagen, momenteel niet meer voor iedereen vanzelfsprekend te zijn. Het is daarom relevant aan te geven wat ons bindt en waaruit anno 2004/2005 de meerwaarde van de Vlaams-Nederlandse samenwerking op cultureel gebied in het algemeen, en op het gebied van de podiumkunsten in het bijzonder, bestaat. Gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis Het Nederlands is uiteraard een sterk bindmiddel. Door het gebruik van dezelfde taal kunnen we genuanceerder met elkaar van gedachten wisselen en elkaar beter begrijpen. In het Europa van de vijfentwintig lidstaten is het Nederlands een middelgrote taal. Taal is een cultuurdrager. Wie dezelfde taal spreekt, deelt een begrippenkader om culturele, maatschappelijke en filosofische ideeën tot uitdrukking te brengen. Dit gebruik van een gemeenschappelijk instrumentarium leidt ontegenzeglijk tot overeenkomsten op het gebied van cultuur in brede zin. Dat is evident op het gebied van literatuur, media en podiumkunsten maar ook bij de beeldende kunsten kan men constateren dat er veel overeenkomsten zijn. De gemeenschappelijke staatkundige geschiedenis van beide landen is weliswaar beperkt tot twee betrekkelijk korte periodes, maar met betrekking tot de culturele geschiedenis vormden Vlaanderen en Nederland toch over een veel grotere periode een eenheid. Zo spreekt men niet voor niets over de beeldende kunsten in de lage landen en betrekken historici bij de culturele en sociaal-economische geschiedschrijving over het algemeen het hele Nederlandstalige gebied. Vlaanderen
en Nederland beschikken over een belangrijk en waardevol gemeenschappelijk cultureel erfgoed en er bestaan grote overeenkomsten tussen beide landen in culturele diversiteit. We hadden immers als buurlanden in het verdere en het recente verleden grosso modo met dezelfde immigratiestromen te maken. Gezelschappen als Les Ballets C. de la B. en Hush Hush zijn bijv. zeer intercultureel bezig. Intensivering van de samenwerking gedurende de laatste 30 jaar Met name op het gebied van de Podiumkunsten wordt al lange tijd intensief en met goede resultaten tussen Vlaanderen en Nederland samengewerkt. Er was in 1976 in het kader van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag een subcommissie Podiumkunsten ingesteld om een beleid te ontwikkelen dat als doel had de samenwerking tussen beide landen te stimuleren. Een breed scala aan initiatieven, o.a. Theaterfestival, November Music en Tweetaktfestival, werd hierdoor mogelijk gemaakt. Er werd een subsidiëringsregeling ingevoerd waardoor de uitwisseling van theaterproducties werd gestimuleerd. Deze regeling maakte het mogelijk dat ontvangende speelplekken op basis van een beperkt aantal criteria maximaal 50% van de uitkoopsom uit de daarvoor beschikbare middelen vergoed kregen. Deze regeling heeft er toe geleid dat over en weer in ruime mate kennis kon worden genomen van de ontwikkelingen op theatergebied en dat voorstellingen uit het andere land aan beide kanten van de grens een vast bestanddeel zijn geworden in het aanbod van schouwburgen en culturele centra. De hieruit voortgekomen toename van het aantal Vlaamse voorstellingen in Nederland wordt met de term ‘Vlaamse Golf’ aangeduid. Maar ook Vlaamse dansgroepen als Rosas en Vandekeybus hebben in Nederland naam gemaakt. Ook op het personele vlak kwam uitwisseling tot stand denk bijv op het gebied van theater aan mensen als Johan Simons, Ivo Van Hove, Lotte van den Berg en Guido Wevers en op het gebied van muziek Bart Maris en Luc Vaes. Toen de nieuw ingestelde Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland tijdens de culturele conferentie in Gent in november 1999 het veld raadpleegde, bleek echter dat breed de overtuiging leefde dat de bestaande subsidieregeling juist door die opbloei van de uitwisseling, zich zelf overleefd had en niet meer voldoende ruimte voor verdere groei bood. De uitgekeerde bedragen waren te laag en de subsidie werd pas na afloop van de voorstelling toegekend zodat er onvoldoende stimulerende werking van uitging. Per locatie kon onvoldoende continuïteit worden geboden. De CVN-werkgroep Podiumkunsten die het werk van de vroegere subcommissie Podiumkunsten overnam, werkte een nieuwe subsidieregeling uit die de naam “vuurtorenregeling” meekreeg. De subsidiëring moest meer geconcentreerd worden zodat hij effectiever kon worden ingezet. Bepaalde schouwburgen/ culturele centra zouden voor vier jaar als vuurtoren voor de uitwisseling worden aangewezen. Hierdoor zou meer continuïteit kunnen worden geboden en zou in samenhang met een goede publiciteit een betere publiekswerking kunnen ontstaan. Het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond kreeg een coördinerende rol. Uit de evaluatie van de CVN-werkgroep Podiumkunsten in 2004 bleek dat deze vuurtorenregeling een positief effect heeft gehad en dat verschillende nieuwe interessante initiatieven zijn ontstaan. De CVN-werkgroep Podiumkunsten vervolgens in twee elkaar aanvullende adviezen een aantal voorstellen voor verbetering van de subsidiëringsregeling voor de uitwisseling van de podiumkunsten uit (zie adviezen Continuering vuurtorenregeling en Bijzonder budget muziek en podiumkunsten, dd 10-05-2004). Op het gebied van muziek heeft November Music, het jaarlijkse festival voor actuele muziek, een voortrekkersfunctie vervuld. Wellicht hierdoor geïnspireerd bleek de afgelopen periode in de verschillende genres in de muziek aan beide kanten van de grens een grote behoefte te bestaan aan Vlaams-Nederlandse samenwerking. De verschillende Vlaamse en Nederlandse koepels kwamen op eigen initiatief enkele keren bij elkaar om voorstellen te ontwikkelen die vervolgens door CVN zijn ondersteund en als bijlage bij de adviezen over de subsidiëring aan de Nederlandse staatssecretaris, Medy van der Laan, en aan de Vlaamse minister van Cultuur, Bert
Anciaux, zijn overgemaakt. De samenwerking van de beide theaterinstituten (TIN en VTI) bij de presentatie van theater en theaterteksten in het buitenland heeft de positie van het Vlaamse en Nederlandse theater zowel in Europa als op mondiaal niveau versterkt. Praktische overwegingen zoals de geografische nabijheid hebben bij de samenwerking ongetwijfeld vaak een rol gespeeld. Vlaanderen en Nederland zijn buurlanden en nemen bovendien geografisch gezien een kleine oppervlakte in. Hierdoor zijn de afstanden, zeker in vergelijking met andere buitenlanden, klein en de reis- en organisatiekosten relatief laag. Het betrekkelijk kleine speelgebied in het eigen land kan daardoor tegen betrekkelijk geringe extra kosten aanzienlijk uitgebreid worden. Door de gemeenschappelijke taal hoeven er geen vertaalkosten te worden gemaakt. Ondanks dat moeten voor de Vlaams-Nederlandse uitwisseling in de podiumkunsten in feite veelal toch aanzienlijke extra kosten worden gemaakt. Voor Nederlandse schouwburgen zijn Vlaamse theatergroepen duur om te programmeren en het is niet altijd gemakkelijk om voldoende publiek voor voorstellingen uit het andere land te trekken. Voldoende publiciteit en publieksbinding zijn daarom noodzakelijk voor het welslagen van de uitwisseling. Als de subsidie voor de uitwisseling wordt afgeschaft, zal het veel moeilijker worden voor schouwburgen om met name kwetsbare voorstellingen van de andere kant van de grens te programmeren. Er heeft dus gedurende de laatste dertig jaar een lange ontwikkeling van intensivering van de samenwerking op het gebied van de podiumkunsten plaatsgevonden waar niet zonder meer aan voorbijgegaan kan worden. Nederlands en Vlaams theater in Europese en mondiale context In Europese en mondiale context heeft de Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking een spinoff effect gehad. In het hedendaagse Europa is culturele identiteit een aandachtspunt dat, juist tegen de achtergrond van toenemende diversiteit en globalisering, aan belang zal winnen. Hierbij vervullen de podiumkunsten uiteraard een eigen belangrijke rol. Anderstalige landen in Europa zijn bovendien toegankelijker geworden dan vroeger door gebruik te maken van boventeksten, door de toename van niet-talige theatervormen en door de plaats die muziek vandaag de dag op het podium inneemt. Op mondiaal niveau wordt het Nederlandstalige gebied veelal toch al als een eenheid ervaren. De praktische voordelen zijn bij de intercontinentale samenwerking (kostenbesparing, gebruik van elkaars contacten e.d.) duidelijk. De presentatie van de cultuur van de Nederlandstalige delta in Europa en de wereld en het aanzetten tot het culturele en maatschappelijke debat is ook de achterliggende gedachte achter het op 24 juni 2004 geopende Vlaams-Nederlandse Huis deBuren in Brussel. De oprichting van dit Huis moet als een extra culturele stimulans worden beschouwd en kan absoluut niet als vervanging van reeds bestaande samenwerkingsverbanden dienen. Het is juist opgericht om de bestaande banden te versterken. De meerwaarde van de samenwerking De Vlaams-Nederlandse samenwerking ontstaat op basis van datgene wat beide landen bindt. Op welke punten levert deze samenwerking een aantoonbare meerwaarde op? •
Gebruik maken van elkaars deskundigheid Door elkaars kennis te delen en van elkaars deskundigheid gebruik te maken kan een meerwaarde bereikt worden. Specialisatie leidt tot uitwisseling van deskundigheid. Juist door die gemeenschappelijke taal en
culturele achtergrond kunnen we heel goed ervaringen uitwisselen met elkaar. Artikel 6 van het Cultureel Verdrag noemt specifiek de uitwisseling van informatie en documentatie. Dat is in deze tijd van ICT en digitalisering actueler dan ooit. Maar daarnaast en ter aanvulling daarop blijft de uitwisseling op grond van persoonlijke contacten tussen artiesten, programmatoren en organisatoren uiterst waardevol. Veelal ligt het persoonlijke contact aan de basis van de samenwerking. Het één versterkt het ander. Het stimuleren van de ontmoeting is dan ook essentieel. Ook op het gebied van hoger kunstonderwijs is er veel uitwisseling en maakt men gebruik van elkaars expertise. Vlaanderen en Nederland zijn op vele gebieden complementair aan elkaar. De meerwaarde van de samenwerking is ook dan evident. •
Vergelijkbare problemen, andere oplossingen: interessant onderzoeksmateriaal De artiest en zijn kunst kunnen niet los gezien worden van de maatschappelijke context die in beide landen in vele opzichten sterk overeenkomt. Het decretale en wettelijke kader loopt echter aan beide kanten van de grens op een aantal punten uiteen. Beleidsmakers kiezen daardoor in een aantal gevallen voor een andere oplossing. De vergelijking van de ontwikkelingen in de beide landen levert hierdoor interessant onderzoeksmateriaal op. Enkele voorbeelden: o De Theaterinstituten constateren dat momenteel het Nederlands en het Vlaams theater zich gedeeltelijk in een andere richting ontwikkelen. Het Nederlandse theater is meer gecommercialiseerd of met andere woorden: het slaagt er vaker in kostendekkend te zijn. Het Nederlandse aanbod is hierdoor breder. In Vlaanderen probeert men vooral kritisch theater te maken. Men maakt daardoor andere keuzes. Een voorbeeld is de discussie over de 1000Watt-prijs. De Nederlandse juryleden zouden kiezen voor de zogenaamde “restaurantbenadering” (geschikt voor een breed publiek) en in Vlaanderen zou men daarentegen meer voelen voor de “keukenbenadering” (het vernieuwende experiment). o De fondsen spelen bij de financiering van culturele projecten in Nederland een grotere rol dan in Vlaanderen (bv. de Joop van den Ende Foundation, Prins Bernhardfonds, Fonds voor de Amateurkunst en Podiumkunsten, Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing).
Een vergelijking van de ervaringen en uitwisseling van goede praktijkervaring kan interessante resultaten opleveren. •
Maatschappelijke meerwaarde door culturele samenwerking De kunst kan een bijzondere betekenis vervullen “niet alleen als immateriële verrijking van hen die er aan deelnemen, maar ook voor de vergroting van de spankracht van de samenleving als geheel. […] Want een bloeiende cultuur draagt bij aan het creatief en innovatief vermogen van de samenleving, de ondernemingszin, het aanzien van ons land en heeft ook een samenbindend vermogen” zo schrijft de Nederlandse staatssecretaris in haar Uitgangspuntenbrief (01-07-2003). De uitdaging ligt volgens haar in de verbreding van het cultuurbeleid d.w.z. in het leggen van verbindingen met maatschappelijke ontwikkelingen zoals de toenemende diversiteit van culturen. In die toegevoegde waarde voor de samenleving ziet zij de rechtvaardiging voor de ondersteuning van kunst en cultuur. Bij de presentatie van de cultuurnota 2005-2008 schrijft zij: “De culturele factor is als het ware het DNA van de Nederlandse samenleving. […] De culturele factor verdient meer aandacht. Hoe kan de economische kracht van cultuur
beter worden benut? Op welke wijze kunnen culturele noties voldoende gewicht in de schaal leggen bij de ruimtelijke inrichting van Nederland? Voor het juiste antwoord op dit soort vragen is een groter cultureel bewustzijn nodig. Met andere woorden; het besef dat cultuur ertoe doet.” (22-09-2004) Ook de Vlaamse minister van Cultuur ziet als rode draad voor het cultuurbeleid: “de meerwaarde-op-zich van wat in het Vlaamse cultuurleven wordt gecreëerd en beleefd, de maatschappelijke beweging die wordt veroorzaakt, de potentiële kracht van buurten, wijken, dorpen en steden als levende gemeenschappen” (Beleidsnota 2004-2009, p. 12). Hij vindt dat cultuur zeer geschikt is als forum voor politieke debatten. Aan beide kanten van de grens doen zich in feite dezelfde maatschappelijke problemen voor. Juist tegen de achtergrond van de hedendaagse interculturele samenleving kan de Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking enerzijds een relativerend effect hebben en anderzijds een samenbindende rol vervullen. Ook heeft de culturele samenwerking in het verleden een positieve bijdrage geleverd aan de Vlaams-Nederlandse economische en politieke samenwerking om daar waar de samenwerking moeilijk verliep en hindernissen ondervond, toch tot een doorbraak te komen. De meerwaarde van de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland beperkt zich dus niet alleen tot het culturele terrein maar is over een veel breder veld (maatschappelijk, economisch en politiek) aantoonbaar. Gemeenschappelijkheid en complementariteit Nederland en Vlaanderen maken gebruik van dezelfde taal en de geschiedenis van beide gebieden is ontegenzeggelijk met elkaar vervlochten. Er zijn, omdat taal een cultuurdrager is en omdat Vlaanderen en Nederland toch altijd heel veel met elkaar te maken hadden en zelfs in twee perioden een staatkundige eenheid hebben gevormd, genoeg overeenkomsten in het Nederlandstalige deltagebied om te kunnen spreken van één culturele ruimte. Juist door die gemeenschappelijke basis kan, daar waar door een verschillend decretaal en wettelijk kader in beide landen bestuursmatig voor andere benaderingen van een gelijkaardige problematiek is gekozen, gemeenschappelijk vergelijkend onderzoek en uitwisseling van goede praktijkervaringen interessante resultaten opleveren. Er was en is daarom zowel op basis van de gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis als daar waar Nederland en Vlaanderen complementair aan elkaar zijn, nu meer dan ooit een goede basis voor een vruchtbare samenwerking zowel binnen het VlaamsNederlandse gebied als bij de presentatie van de podiumkunsten op internationaal niveau. De geografische nabijheid maakt bovendien de samenwerking ook praktisch heel goed mogelijk. Kunst en cultuur zijn niet los te zien van de maatschappelijke context en hebben een maatschappelijk, economisch en politiek effect. De VlaamsNederlandse samenwerking op het gebied van de podiumkunsten heeft in het verleden een duidelijke meerwaarde opgeleverd en er is alle reden om de toekomst in dat opzicht met vertrouwen tegemoet te zien.