17 minute read
De scheikunde van water12
12 De scheikunde van water
12.1 Algemeen
Water of H 2 O is een molecule met enkele bijzondere eigenschappen. Water is een dipool, d.w.z. water bezit een negatieve en positieve pool. Tussen de watermoleculen worden waterbruggen gevormd. Polaire stoffen lossen goed op in water in tegenstelling tot apolaire stoffen.
Door deze eigenschappen heeft water: Een grote soortelijke warmte Een hoog kookpunt Een hoog smeltpunt Een grote verdampingswarmte Een grote oppervlaktespanning Een belangrijk oplosmiddel
12.2 De rol van water in de biologie
Water speelt in de biologie een zeer belangrijke rol. Dat we op onze planeet niet zonder water kunnen blijkt uit de volgende functies van water in de natuur: 1. Water is een oplosmiddel voor vele stoffen Water lost op in de grond voedingsstoffen op, waarna deze door de plant via de wortel, kunnen worden opgenomen. In het menselijk lichaam worden afvalstoffen via de urine afgevoerd. In de lucht worden vervuilende stoffen uitgewassen door water. 2. Water is een bouwsteen voor de levende materie
Organische moleculen vormen de bouwstenen van delen van levend weefsel. Organische moleculen bevatten de elementen C, H en O. hiervan wordt H aan water onttrokken. 3. Water is een koelmiddel voor mens, plant en dier Een plant verdampt per kilogram geproduceerde droge stof ongeveer 300 tot 500 liter water. Door het ingestraalde licht en de temperatuur wordt de temperatuur geregeld. Zonder water verdroogt (verbrandt) de plant. In het dierlijke lichaam regelen zweetklieren de temperatuur van de huid door middel van zout- en waterafscheiding. Het uitgescheiden water verdampt en dit kost energie. Door deze regeling blijft de temperatuur constant. Op dezelfde manier blijft de temperatuur van de zee en van het aardoppervlak binnen bepaalde grenzen, zodat leven mogelijk is. 4. Water maakt ontstaan van druk ofwel turgor in levende cellen mogelijk
AGROCHEMIE 174
Water speelt een belangrijke rol in het osmotisch effect. De plantencel regelt de concentratie opgeloste deeltjes koolhydraat en zout in de vacuole. Door de hoge concentratie ontstaat de zogenaamde turgor of celdruk. Ook de winterhardheid van grassen, granen, bomen en overblijvende planten berust op de verhoging van de concentratie van koolhydraten en zout in de vacuole (vriespuntsverlaging). Deze hoge concentratie wordt opgebouwd in het najaar onder invloed van milieufactoren. Als de plant toch zou bevriezen, wordt het cytoplasma niet doodgedrukt door de langzaam groeiende ijskristal omdat de turgor dan wegvalt. 5. Water beschermt tegen UV licht Uit onderzoek is gebleken dat het leven is ontstaan in het beschermend milieu van water. UV licht zal in water dat dieper is dan 10 meter geen dodelijke werking meer hebben. Verder heeft water op de plant een functie als waswater.
12.3 Soorten water
Uit eigen ervaring weten we dat in de praktijk verschillende soorten water worden onderscheiden. Het water blijft uiteraard H 2 O, maar verschilt in de soorten stoffen die erin opgelost zijn. Zo kennen we leidingwater, regenwater, vervuild water, …
12.3.1 Hard water
Hardheid van water wordt vooral de Ca 2+ -ionen veroorzaakt, en verder door Mg 2+ -, Fe 2+ - en Mn 2+ - ionen. De hardheid wordt blijvende hardheid genoemd als het calcium voorkomt als calciumsulfaat (CaSO 4 ). Temperatuursverhoging (koken) heeft vrijwel geen daling van de hoeveelheid calciumionen tot gevolg. Meestal komt calcium voor in de vorm van calciumwaterstofcarbonaat (CaHCO 3 ). Men spreekt dan van tijdelijke hardheid. Door koken vallen de HCO 3 - -ionen uit elkaar in CO 2 gas, H 2 O en CO 3 2- -ionen. De CO 3 2- -ionen vormen dan met Ca 2+ een neerslag van CaCO 3 (vorming van ketelsteen), zodat er minder calciumionen in oplossing blijven. Principe: 2 HCO 3 - H 2 CO 3 + CO 3 2-
H 2 O + CO 2 + CO 3 2-
CO 3 2- + Ca 2+ CaCO 3 ↓ Grondwater uit diepere lagen is meestal nogal zuiver. Hoe dieper we gaan des te minder invloed we ondervinden van de mens en zijn verontreiniging. Het diepe water lost wel een aantal goed oplosbare mineralen (zouten) op in zuurstofarm milieu. De zogenaamde hardmakende ionen Ca, Mg, Fe en Mn veroorzaken bij het wasproces het ontstaan van kalkzeep. De kationen slaan neer met zeepanionen, zodat in het water een wit tot bruine drap van kalkzeep ontstaat. Bij verwarming van hard water ontwijkt CO 2 . De pH stijgt. Het gevolg is de vorming van een neerslag van CaCO 3 , MgCO 3 , FeCO 3 en MnCO 3 . Dit proces vindt o.a. plaats in verwarmingselementen en de
AGROCHEMIE 175
bijhorende toe- en afvoerbuizen. Door deze afzetting van zouten neemt de warmte-afgifte af. De doorstroming in de buis wordt bovendien bemoeilijkt, zodat de installatie slijt. Komt hard water op bladeren terecht, dan vinden we later kalkaanslag. Vooral bloemen zijn gevoelig voor zouten, dus ook voor hard water. Bloemen en planten met kalkaanslag zijn onverkoopbaar. In akker- en weidebouw kennen we vooral het probleem van ijzerhoudend hard water. Het gewas, de regeninstallatie en gebouwen krijgen hierdoor een roodbruine kleur. Aangezien hard water veel ionen bevat, zal het de elektrische stroom goed geleiden. De EC is dus hoog en meestal > 0,4 mS/cm. Hard water kan op een aantal manieren onthard worden: 1.
2.
3.
4. Koken
Toevoegen van soda (Na 2 CO 3 ) Toevoegen van fosfaten (polyfosfaat) Behandeling in ionenwisselaars
5.
Omgekeerde osmose
12.3.2 Zout water
Het grondwater in kustgebieden bevat veel zout in diepere lagen. De meest voorkomende zouten zijn NaCl, KCl, CaCl 2 en MgCl 2.
Algemeen geldt de regel 1mS/cm komt overeen met 0,7 gram zout per liter. Echt zout water bevat meer dan 2,5 gram zout per liter, dus EC > 4 mS/cm. Beregening met dit water heeft verbranding tot gevolg. Zeewater bevat 26 gram NaCl per liter + 8 gram andere zouten. De EC is ongeveer 50 mS/cm. Brak water is een mengsel van zout en zoet water; 3 < EC < 10 mS/cm. Ook het gebruik van kunstmest, stalmest, drijfmest, enz. draagt bij tot de totale zoutlast. Door aanvoer van zout bevattend water dat ter plaatse indampt, ontstaan zoute gronden. In subtropische gebieden komen meren en woestijnen voor waarin meer dan 10 meter dikke zoutlagen zijn afgezet. De ontzouting van water kan geschieden door middel van: 1. Destillatie
2.
3. Demineralisatie
Omgekeerde osmose In laboratoria worden de eerste 2 methoden vaak gebruikt, voor land- en tuinbouw is dit vaak te duur. Omgekeerde osmose kan rendabel zijn bij intensieve tuinbouw. Bij deze laatste methode perst men het water (met zout) tegen een semipermeabel membraan. Afhankelijk van het soort membraan, de druk en het zoutgehalte krijgt men min of meer zuiver water.
AGROCHEMIE 176
12.3.3 Zoet water
Zoet water is water dat door schone rivieren wordt aangevoerd. Het bestaat uit gesmolten ijs en grondwater. Zoet water bevat bijna geen zout. Het is geschikt voor beregening of als gietwater, eventueel als steknevelwater.
12.3.4 Leidingwater
Leidingwater is of opgepompt grondwater of gezuiverd oppervlaktewater. De hoeveelheid zouten per liter is gering. Micro-organismen zijn verwijderd, neerslagen en onoplosbare stoffen weg gefiltreerd. Het goed zuiveren van oppervlaktewater is moeilijker en kostelijker dan het zuiveren van grondwater.
12.3.5 Regenwater
Regenwater is vooral geschikt als waswater of gietwater. Het bevat geen Ca 2+ -ionen dus is niet hard. In verstedelijkte gebieden met industrie is de lucht flink vervuild met o.a. SO 2 en HCl. Deze stoffen lossen op in het regenwater. De regen wast de lucht schoon. Als een stof als SO 2 oplost in water krijgen we H 2 SO 4 of zure regen. In extreme gevallen kan de pH dalen tot 3 of 4. Zuur water tast metalen constructies, muren en gebouwen aan.
12.3.6 Putwater en grondwater
Putwater en grondwater is regenwater dat door de grond is gesijpeld. Het grondwater is een voorraadvat dat de grote verschillen in rivierafvoer buffert. Komt grondwater in contact met zoutwater, dan wordt het brak. In grondwater kunnen zouten oplossen. In zandgronden o.a. tweewaardige ijzerverbindingen (omdat grondwater zuurstofarm (=anaeroob) is). Het kleurloze Fe 2+ gaat na versproeien bruin worden omdat Fe 2+ geoxideerd wordt tot Fe 3+ . De EC van put- en grondwater is vaak tussen 0,2 en 0,4 mS/cm.
12.3.7 Gedemineraliseerd water
Dit water noemen we demi-water. De zouten (= mineralen) zijn eruit gehaald door middel van adsorptie aan een kunsthars. De hars wisselt ionen met de vloeistof. De hars wordt een ionenwisselaar genoemd. Wanneer enkel ionen zoals Ca 2+ , Mg 2+ , Fe 2+ en Mn 2+ worden uitgewisseld tegen Na + spreken we van ontharden. Onthard water is nog geen demi-water want er zijn nog Na + -ionen in oplossing. De chemische technologie verschaft ook harsen die H + en OH - kunnen wisselen. Een hars is een polymeer waaraan deze ionen geadsorbeerd zitten. Passeren de Ca 2+ en HCO 3 - de gemengde hars, dan worden de Ca 2+ -ionen geruild voor 2 H + -ionen en de 2 HCO 3 - -ionen voor 2 OH - -ionen. De twee H + en OH - ionen vormen samen 2 H 2 O, en zo verkrijgen we demi-water. De EC is < 0,2 mS/cm. De harsen moeten wel regelmatig geregenereerd worden. Ook via omgekeerde osmose kan gedemineraliseerd water verkregen worden.
AGROCHEMIE 177
12.3.8 Gedestilleerd water
Dit water is de zuiverste vorm van water. Het wordt bekomen door destillatie (verdampen en condenseren). De aanduiding is aquadest. Aqua-bidest is tweemaal gedestilleerd. Het wordt bewaard in afgesloten tot op de rand gevulde flessen. Zodra bidest aan de lucht vrijkomt, lost CO 2 er iets in op, waardoor de zuiverheid afneemt. Dit water wordt in het labo gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden.
12.4 Waterverontreiniging
Al sinds er water op aarde is, vindt watervervuiling plaats. Echter door het zelfreinigend van water werden vroeger de biologisch afbreekbare stoffen geheel omgezet, zodat er geen problemen kwamen.
12.4.1 Afbreekbaar organisch materiaal
De lozingen uit toiletten, aardappelmeelfabrieken, slachthuizen, strokartonfabrieken en conservenindustrieën leiden samen tot een grote hoeveelheid biologisch afbreekbaar materiaal in oppervlaktewater. Alleen indien zeer veel zuurstof in dit water wordt gebracht, zullen bacteriën, amoeben enz. de organische stoffen afbreken tot H 2 O, CO 2 , NH 3 , nitraten (NO 3 - ) en enige andere zouten. Dit kan worden bereikt door middel van beluchten. In oppervlaktewater zit echter niet genoeg zuurstof. In plaats van aerobe afbraak (met O 2 ), vindt anaerobe afbraak door microorganismen plaats, dus zonder O 2 . Het gevolg is rotting met de productie van veel stank: CH 4 , NH 3 , H 2 S en toxinen. Hierdoor wordt het water ‘dood’ water. De hoeveelheid O 2 die micro-organismen in water nodig hebben om de biologisch afbreekbare stoffen te oxideren, geven we aan met BOD = BZV = biologisch zuurstofverbruik. Soms komen ook anorganische zuurstofbindende stoffen voor in het water. Deze vormen een extra probleem. Alle stoffen samen hebben een zuurstofverbruik dat we COD of CZV, chemisch zuurstofverbruik noemen.
12.4.2 Zouten, zuren en basen
Zouten worden vooral geloosd door kalimijnen, cementfabrieken en de chemische industrie. De belangrijkste zouten zijn chloriden. Een belangrijke tweede groep onder de zouten zijn de verbindingen met zware metalen. De zware metalen hopen zich op in het weefsel van dier en mens. Naarmate het dier hoger in de voedselketen staat, hoe groter de kans op vergiftiging. Ze hopen zich tevens op in slib, sediment en bodem. Enkele voorbeelden van zware metalen zijn Pb, Zn, Ni, Cr, Cd, Hg, Ti en Sn. In de bemestingsleer wordt erop gewezen dat zuiveringsslib en havenslib gevaarlijk zijn in groententeelt. Een derde groep van vervuilende zouten zijn de stikstof- en fosforverbindingen. Na sterke vervuiling, voornamelijk door lozing van faeces, wasmiddelen en drijfmest, stijgt de concentratie van P- en Nverbindingen in oppervlaktewater. Het gevolg van de grote voedselrijkdom (eutrofiëring) van het oppervlaktewater is een explosieve groei van planten en wieren, waarna bezinking en rotting optreedt. Het water wordt anaeroob. De enige oplossing is afschrapen van de bodem.
AGROCHEMIE 178
Bij lozingen van zuren en basen wordt de zuurtegraad van het water sterk beïnvloed. Het gevolg is dat de micro-organismen in zuiveringsinstallaties afsterven. Men moet dan een nieuwe bacteriepopulatie opbouwen, wat wel 3 weken kan duren.
12.4.3 Bestrijdingsmiddelen
Het lozen van landbouwvergif gebeurt helaas nog steeds. Meestal komen bestrijdingsmiddelen in water door de reiniging van spuitapparatuur met oppervlaktewater. Ook via de bodem kunnen bestrijdingsmiddelen in het grond- of oppervlaktewater terecht komen. Hoe persistenter het middel, hoe langer het in het milieu blijft en opstapelt. Gevaarlijke ‘oude’ bestrijdingsmiddelen waren DDT, Aldrin, PCB en gechloreerde koolwaterstoffen. Deze stoffen hopen zich op via de voedselketen in het vetweefsel. Ook dioxinen zijn zeer persistent en giftig.
12.4.4 Olie en vet
Olie en vet mengen niet met water. Ze drijven na lozing of ongelukken boven op water. Olielozingen via de riool en uit schepen zijn berucht. Echter ook de brave burger die afgewerkte motorolie in het grondwater laat lopen bevuilt vele miljoenen liters water. Olie is gevaarlijk voor vogels en geven het wateroppervlak een smerig uitzicht. Olie en vetten breken zeer moeilijk af. Olieraffinaderijen proberen olie die gemorst is op de grond te verwijderen door verbranding of door bemesten met NPK. Na bemesting met deze laatste stof wordt olie langzaam maar zeker afgebroken door bacteriën die deze mest als voeding nodig hebben. Olie en vet kunnen gedeeltelijk door een schraper worden verwijderd.
12.4.5 Thermische vervuiling
Bij thermische vervuiling hebben we te maken met lozing van warm water. Meestal is dit koelwater van industrieën, energiecentrales en kerncentrales. Bij lozing van warm water wordt het oppervlaktewater zuurstofarm, wat leidt tot vissterfte.
12.4.6 Radioactieve stoffen
Radioactieve stoffen geven straling af. Deze straling ioniseert verbindingen in het lichaam. Hierdoor wordt het erfelijk materiaal van de cellen verstoord. Radioactieve stoffen zijn reeds in lage concentraties gevaarlijk. Normaal gezien zijn er zeer strenge eisen gesteld aan het werken met radioactieve stoffen en zijn vervuilingen vaak het gevolg van een ongeval.
12.4.7 Ziektekiemen
Ziektekiemen in water leveren grote problemen voor: 1. De drinkwatervoorziening: ontsmetting is noodzakelijk
2.
3.
4. Recreatiewater: bij zwemmen krijgt men altijd water binnen, vooral ’s zomers kan het water besmet zijn met Salmonella en met amoeben De vissen: krijgen allerlei ziekten en sterven De vogels: denk aan botulisme door Clostridium botinulum, dat ook voor de mens gevaarlijk is.
AGROCHEMIE 179
Als indicatie voor bacterie-infectie beschouwd men meestal het aantal colibacteriën per liter.
12.5 Wateranalyse
Zowel kwalitatief (= welke stoffen) als kwantitatief (= hoeveelheid van de stoffen) onderzoek van water is belangrijk. In de land- en tuinbouw is het belangrijk de verschillende componenten aanwezig in het water, gebruikt voor o.a. besproeiing, als drinkwater voor dieren, na afvalzuivering, … te kennen. Hiervoor zijn er verschillende methoden. Hieronder worden een aantal belangrijke analysetechnieken besproken van bepaalde parameters belangrijk in wateronderzoek.
12.5.1 Hardheid
Bij de bepaling van de hardheid wordt vooral gekeken naar de concentratie van de calciumionen. De andere ‘hardmakende’ ionen zoals Mg 2+ , Mn 2+ , Fe 2+ komen in verhouding minder voor. Ca 2+ is meestal voor 80 tot 95% aanwezig). De hardheidsbepaling geschiedt via een titratie. Een titratie is een veel gebruikte manier in de kwantitatieve chemische analyses. De stof waarmee de calciumionen reageren, heet EDTA (ethyleendiaminetetraazijnzuur). Het EDTA vormt met de meeste metaalionen een complexe verbinding (ook chelaat genoemd). Deze verbinding ontstaat alleen bij één bepaalde pH. Voor calciumionen is deze pH ongeveer 10. Daarom wordt aan het te onderzoeken water een bufferoplossing toegevoegd om de pH op 10 te brengen. Vervolgens wordt een indicator toegevoegd die met calciumionen een rode kleur geeft. Dit is eriochroomzwart-T. Als de calciumionen door het EDTA gebonden zijn, is de kleur van eriochroomzwart-T groen. De hoeveelheid verbruikt EDTA is af te lezen op de buret. Door berekening is dan de hardheid van het water vast te stellen. Deze bepaling wordt door de aanwezigheid van ionen van zware metalen verstoord (Fe, Mn). Men gebruikt als eenheid voor de hardheid niet het aantal mmol Ca 2+ /l of mg Ca 2+ /l, maar het aantal mg CaO-verbindingen per liter. Dit is chemisch gezien onjuist, maar in de praktijk wordt er nog steeds meegewerkt. We gebruiken vaak de zogenaamde Duitse hardheidsgraden, waarbij 1°D = 10 mg CaO/l. Normen hiervoor zijn: 0 – 4 °D: zeer zacht water
4 – 8 °D: zacht
8 – 12 °D: middelhard
12 – 18 °D: tamelijk hard 18 – 30 °D: hard
40 en meer: zeer hard
AGROCHEMIE 180
12.5.2 Elektrische geleidbaarheid
De EC wordt gemeten met een EC-meter. De EC geeft een indruk van het totale zoutgehalte. 1 mS/cm komt overeen met 0,7 g zouten per liter. De EC wordt niet rechtstreeks gemeten, maar via de 1:2 volumeextractiemethode
12.5.3 Zuurtegraad
De pH wordt gemeten via potentiometrie. Met behulp van elektroden wordt het potentiaalverschil gemeten. De apparatuur wordt eerst geijkt met bufferoplossingen en nadien kan de pH rechtstreeks worden afgelezen.
12.5.4 Fosfaatgehalte
De fosfaatbepaling geschiedt colorimetrisch. De intensiteit van de blauwe kleur van het fosfaatmolybdaatcomplex is een maat voor de concentratie fosfaat in het te onderzoeken water.
12.5.5 Ijzer
De bepaling van ijzer gebeurt colorimetrisch. In grondwater komt ijzer als Fe 2+ voor. In zuurstofhoudend water komt ijzer als Fe 3+ voor. Als voor beregening water wordt gebruikt dat een hoge ijzerconcentratie heeft, is er kans op verbruining of zelfs verbranding van de planten. Het ijzergehalte kan echter niet los gezien worden van de totale hoeveelheid zout en de pH. Soms komt colloïdaal ‘ijzer’ voor. De totale hoeveelheid ijzer is dan hoog, terwijl het effect op verbruining en verbranding toch meevalt.
12.5.6 Chloridegehalte
Het chloridegehalte kan uit de EC geschat worden, maar kan ook worden bepaald door titratie met zilvernitraatoplossing. Men titreert het te onderzoeken water nadat kaliumchromaat is toegevoegd. K 2 CrO 4 is de indicator bij deze titratie, voor de titratie is de kleur ervan geel. Chloride-ionen geven met zilverionen een neerslag van AgCl. Als bij het titreren het eindpunt bereikt is (alle Cl - ionen zijn door Ag + ionen weggenomen), ontstaat bij verdere toevoeging van zilvernitraat het vuilbruine Ag 2 CrO 4 .
12.5.7 Sulfaat
Bij de bepaling van sulfaationen in grond- of oppervlaktewater wordt na toevoeging van een bariumchloride-oplossing het slecht oplosbare BaSO 4 gevormd. Hierdoor ontstaat een troebeling in het water. Deze troebeling kan met een colorimeter vergeleken worden met een standaardreeks.
12.5.8 Waterstofcarbonaat
De bepaling geschiedt door titratie met zoutzuur, indicator is methyloranje (kleuromslag van geel naar oranje).
AGROCHEMIE 181
12.5.9 Nitraat
De bepaling van nitraat kan potentiometrisch met een nitraatelektrode worden uitgevoerd. Verder kan nitraat ook colorimetrisch bepaald worden. Met salicylzuur geeft nitraat in zuur milieu een gele verbinding. NO 3 - uit drinkwater of voedsel kan bij de spijsvertering omgezet worden in NO 2 - . Deze stof (nitriet) is giftig, omdat het ijzer in hemoglobine inactiveert. Hierdoor wordt de zuurstofopname in het bloed belemmerd. Bij baby’s leidt dit tot blauwzucht (blue baby disease). Bij herhaald opwarmen van nitraathoudende groenten (spinazie) wordt het nitraat omgezet in kankerverwekkende nitrosaminen. Een overmaat nitraat in drinkwater kan voorkomen na onttrekking van grondwater in de buurt van een zinkput (beerput). In bladgroenten komen te hoge nitraatgehalten voor in de herfst. De als nateelt gekweekte groentegewassen worden met veel N bemest (‘opjagen’). De hoeveelheid licht in de herfst is gering. De fotosynthese is beperkt, zodat niet alle nitraat wordt omgezet in organische stikstof. In de herfst is de temperatuur nog redelijk hoog, dus ook de worteltemperatuur. De opname van nitraat en water ligt dus op een hoog niveau.
12.5.10 De CZV en BZV bepaling
Men bepaalt de hoeveelheid organische vervuiling door te onderzoeken hoeveel oxideerbaar materiaal aanwezig is. Dit kan chemisch en biologisch. Chemisch met als oxidatiemiddel kaliumpermanganaat of kaliumdichromaat, biologisch m.b.v. micro-organismen. In het laatste geval is zuurstof het oxidatiemiddel.
Hoewel bij de chemische methode geen O 2 gebruikt wordt, spreekt men toch van chemisch zuurstofverbruik, CZV of COD. Men kan de hoeveelheid benodigd permanganaat omrekenen naar een gelijkwaardige hoeveelheid zuurstof. 1 mol KMnO 4 is equivalent aan 5/4 mol O 2 , 1 mol K 2 Cr 2 O 7 aan 3/2 mol O 2 . De bepaling van het biologisch zuurstofverbruik, BZV of BOD kan op verschillende manieren gebeuren. 1. Bij de eerste methode wordt het watermonster in 2 helften verdeeld. Van het ene monster wordt direct het zuurstofgehalte bepaald, van het andere nadat het 5 dagen in het donker ‘bebroed’ is. In deze 5 dagen breken micro-organismen de organische stof af. Het zuurstofgehalte daalt hierdoor. De afname is een maat voor de hoeveelheid organische verontreiniging. Deze duidt men aan als ������ ହ ଶ (20 = temperatuur in °C; 5 = tijd in dagen). Het ‘bebroeden’ moet in het donker gebeuren, omdat anders fotosynthese plaatsvindt (door algen). Bij fotosynthese zou zuurstofproductie plaatsvinden. De bepaling van het zuurstofgehalte in de beide monsters kan het eenvoudigst geschieden met een zuurstofgevoelige elektrode (potentiometrisch). Als deze niet ter beschikking is, kan de zuurstofbepaling ook chemisch geschieden (methode volgens Winkler). Het watermonster wordt met mangaansulfaat en een alkalische jodide-oplossing behandeld. Hierbij wordt de aanwezige zuurstof omgezet en jodium komt vrij. Dit jodium kan worden getitreerd met natriumthiosulfaat (redoxtitratie).
AGROCHEMIE 182