Info NaVAP/Info UNEP april/avril 2023

HERSTELLEN VAN NATUURSTEEN

EN KUNSTSTEEN OP BASIS VAN

GEMALEN KALKSTEEN

RESTAURATION DE PIERRE NATURELLE ET DE PIERRE ARTIFICIELLE À L'AIDE DE MORTIERS À BASE DE CHAUX

PATHOLOGIE: APPARITION DU SPECTRE DES PANNEAUX ISOLANTS D’UN ETICS

BOUWGEBREK:

AFTEKENING VAN DE ISOLATIEPLATEN IN EEN ETICS

AFWERKING-FINITION

Vakblad voor voor aannemers van plafonneer-, cement-, staff- en ornamentwerk, droge bepleistering, dekvloeren, voegwerk en gevelreiniging

Uitgave van de Embuild- Afwerking - Kunstlaan 20 - 1000 Brussel - Afgiftekantoor Gent X Pour les plafonneurs-cimentiers, ornemanistes, plaquistes, chapistes, rejointoyeurs, ravaleurs, staffeurs et façadiers.

DUNPLEISTER SILKO 36

GA VOOR HET GROTE WERK!

Knauf Silko 36 is een fabrieksmatig voorgemengd gipspleister die machinaal verwerkt wordt als dunpleister (3 tot 6 mm) op binnenmuren en plafonds met een hoge vlakheidsgraad (elementen uit kalkzandsteen, uit cellenbeton (VHP), gipsblokken, beton, prefab muurelementen in snelbouw, enz.).

VERWERK SILKO 36 MET UW STANDAARD SPUITMACHINE (PFT G4) !

17 ● Natuursteenherstel Beschadigde gevelelementen in natuursteen of kunststeen herstellen? Een koud kunstje voor aannemer Maarten

32 ● Restauration de pierre naturelle

Savoir restaurer des éléments de façade endommagés en pierre naturelle ou artificielle ? Un jeu d'enfant pour l'entrepreneur Maarten Dutry.

5 ● Edito

Door/Par Nico Vromant

6 ● Prikbord

10 ● Lessen uit de praktijk

Aftekening van de isolatieplaten in een ETICS

12 ● Onderwijs

SERV luidt alarmbel over teruglopend aantal opleidingen voor bouwberoepen

15 ● Beursnieuws

Dag van de Afwerking pakt uit met demonstraties op maat van verschillende afwerkingsberoepen

Info NAVAP wordt gesponsord door:

Info UNEP est sponsorisé par les entreprises suivantes :

Embuild - info NaVAP-UNEP

Kunstlaan 20- Avenue des Arts 20

1000 Brussel- Bruxelles

T : +32 (0)2 545 57 10

F +32 (0)2 545 58 59 www.embuild.be

Verantwoordelijke Uitgever

Editeur responsable: Filip Coveliers filip.coveliers@embuild.be

18 ● Leempleisters terug in opmars

De laatste jaren zit het gebruik van leempleisters opnieuw in de lift, we zetten de voorschriften voor het gebruikt ervan op een rijtje.

28 ● Les enduits à l’argile de nouveau très tendance Depuis quelques années, l'utilisation d'enduits à l'argile a de nouveau le vent en poupe. Nous dressons la liste des prescriptions d'utilisation de ces produits.

19 ● Buildwise

Technisch Comité ‘Plafonneer-, voegen gevelwerken’: werkprogramma

22 ● Epinglé

24 ● Leçons de la pratique

Apparition du spectre des panneaux isolants d’un ETICS

28 ● Enduits

Durables, écologiques et esthétiques: les enduits à l'argile de nouveau très tendance

20 ● Binnenbepleistering

Welke maatregelen kan je nemen om het risico op scheurvorming in binnenbepleisteringen te beperken?

36 ● Enduits intérieurs

Quelles mesures pouvez-vous prendre pour éviter la fissuration dans les enduits intérieurs?

31 ● Nouvelles de salon

La Journée du Parachèvement arrive avec des démonstrations sur mesure pour les différents métiers de la finition

36 ● Buildwise Comité technique « Travaux de plafonnage, de jointoyage et de façade » : programme de travail

38 ● Formations

Le SERV tire la sonnette d'alarme face à la baisse du nombre de formations dans la construction

Redactie - Rédaction

Bram Schittecatte

Tel.: 02/545 59 47 - Fax: 02/545 58 59 bram.schittecatte@embuild.be

Publiciteit - Publicité

Steve Caufriez

T : +32 (0)2 545 57 25

GSM: +32 (0)486 58 71 91 steve.caufriez@embuild.be

Administratie/Administration: Greta Horlait greta.horlait@embuild.be

Vertaling - Traduction technique

Anouk van den Broek anoukvdba@hotmail.com

Vormgeving - Graphisme

Abder-Razzaaq Boujdaini abder-razzaaq.boujdaini@embuild.be

Drukwerk - Imprimeur: Graphius

Dutry

Verandering begint bij onszelf

Beste collega’s, Verderop in dit blad kan u lezen dat er in het schooljaar 2023-2024 geen specialisatierichtingen ‘stukadoor’ meer aangeboden worden in de Vlaamse en Brusselse scholen. Ook in Wallonië zien we al jarenlang het aantal opleidingen voor ons vak teruglopen. Dat is uiteraard een betreurenswaardige evolutie. Zeker als je weet dat stukadoor overal in dit land ook een knelpuntberoep is en dat we niet voldoende gekwalificeerde mensen hebben om alle openstaande vacatures in te vullen. Het onderwijsaanbod is dus niet afgestemd op de realiteit van de arbeidsmarkt.

Deze situatie draagt er uiteraard toe bij dat vele buitenlandse stukadoors naar België afzakken om hier te komen werken. En die mensen kan je uiteraard niets verwijten, zij kunnen hier een stuk meer verdienen dan in ons thuisland en ze bieden een oplossong voor ons tekort aan stukadoors. Maar het kan niet de bedoeling zijn dat dit een permanente situatie is.

Als we willen dat jonge landgenoten opnieuw kiezen voor een bestaan als stukadoor, dan gaan we er in de eerste plaats ook voor moeten zorgen dat er jongeren afstuderen als stukadoor, zodat zij met de nodige kennis van zaken en vakmanschap in het beroep kunnen stappen. Uiteraard moet de politiek nog veel meer doen om de deloyale concurrentie van buitenlandse aannemers een halt toe te roepen, maar zolang we geen Belgische stukadoors opleiden, kunnen we niet anders dan gebruik maken van buitenlandse hulp.

Voorzitter/ Président

Past voorzitter/Past-Président

Vlaamse ondervoorzitter/Vicé-Président Flamand

Secretaris/ Secrétaire

Penningmeester/ Trésorier

VROMANT Nico

JAMAR Stéphan

VERMEULEN Vivianne

HENDRIKS Henri

DUTRY Maarten

Chers collègues,

Vous apprendrez plus loin dans ce magazine qu'à partir de l'année scolaire 2023-2024, il n'y aura plus de formation de spécialisation 'plafonneur' dans les écoles flamandes et bruxelloises. En Wallonie aussi, nous voyons depuis des années le nombre de formations pour notre profession diminuer. C'est évidemment une évolution regrettable. D'autant plus en sachant que plafonneur est aussi un métier en pénurie dans tout le pays et que nous n'avons donc pas suffisamment de travailleurs qualifiés pour pourvoir tous les postes vacants. L'offre de formation n'est donc pas en adéquation avec la réalité du marché du travail.

Cette situation contribue évidemment à ce que de nombreux plafonneurs étrangers viennent travailler en Belgique. Bien sûr, on ne peut pas leur en vouloir, car ils peuvent gagner beaucoup plus ici que dans leur pays d'origine et ils apportent une solution à notre pénurie de plafonneurs. Mais cette situation ne peut pas durer.

Si nous voulons que de jeunes compatriotes choisissent à nouveau le métier de plafonneur, nous devrons d'abord faire en sorte que les jeunes obtiennent un diplôme de plafonneur pour qu'ils puissent accéder à la profession avec le savoir-faire et les connaissances nécessaires. Il est évident que le gouvernement doit faire bien davantage pour mettre un terme à la concurrence déloyale des entrepreneurs étrangers, mais tant que nous ne formerons pas de plafonneurs belges, nous n'aurons pas d'autre choix que de faire appel à la main-d'œuvre étrangère.

Honorair voorzitter/Président Honoraire AERTS Jozef

Verslaggever/ Rapporteur

Verslaggever/ Rapporteur

Verslaggever/ Rapporteur

DEMUYNCK Jean-Pierre

SEGHERS René

STORME Jorg

VERHAEGEN Danny

Nico Vromant Voorzitter Embuild NaVAP Président Embuild UNEP

Le changement commence par nous-mêmes

Embuild zet actiepunten op politieke agenda tijdens fel gesmaakt Bouwforum

De gebaldere editie van Batibouw bleek een schot in de roos. Hoewel de beurs dit jaar minder dagen telde en de beursoppervlakte een flink stuk kleiner was dan in het verleden (en er dus ook minder standhouders aanwezig waren), vonden toch merkbaar meer bezoekers de weg naar Brussels Expo. Batibouw lijkt zo zijn tweede adem gevonden te hebben.

Na enkele moeilijke jaren, waar onder andere covid roet in het eten gooide, knoopte Batibouw opnieuw aan bij de succesvolle edities uit het verleden. De beurs mag dan wel een stuk kleiner en korter zijn dan in de hoogdagen, toch heerste na afloop toch vooral een positief gevoel bij de standhouders en aanwezigen. Er was op alle dagen een aangename drukte en de bouwbeurs kende weinig dode momenten. De 158.000 bezoekers zijn mogen dan ook een succes heten, zeker in vergelijking met de 116.000 van vorig jaar, toen de beurs nog drie langen langer was.

De beslissing om de beurs zowel qua tijd als qua oppervlakte gebalderd te maken en weer volop in te zetten op de bouwende en verbouwende particulier, lijkt dus haar vruchten af te werpen. Batibouw zorgt ieder jaar ook voor een enorme boost in de belangstelling voor bouwgerelateerde thema’s en dat was dit jaar niet anders.

BouwForum surft mee op golf van belangstelling

Embuild organiseerde op vrijdag 17 maar het jaarlijkse BouwForum in Paleis 10 van Brussels Expo. Tijdens dit jaarlijkse congres worden traditiegetrouw de belangrijkste

trends en evoluties uit de bouwsector toegelicht. Dit jaar stond het BouwForum in het teken van de nakende verkiezingen in 2023. Embuild-CEO Niko Demeester maakte van het BouwForum gebruik om de belangrijkste prioriteiten in de aanloop van de verkiezingen bekend te maken:

• Een oproep voor meer overheidsinvesteringen

• Werk maken van meer duurzame en betaalbare woningen

• Aantrekkelijke jobs in de bouw om de openstaande vacatures ingevuld te krijgen

• Een toekomstgerichte bouwketen die de kaart trekt van industrialisatie en digitalisering

Deze vier onderwerpen werden tijdens het BouwForum op een toegankelijke manier voorgesteld aan het publiek van aannemers, maar de boodschap viel ook bij de pers niet in dovemansoren. Vooral de oproep om het aantal overheidsinvesteringen te verdubbelen tot 5 procent van het bruto binnenlands product (bbp) tegen 2030, werd breed opgepikt door de media. Die investeringen zijn ook nodig om de vele verouderde woningen, ziekenhuizen, wegen, fietspaden,… een grondige facelift te geven.

De komende maanden zal Embuild blijven hameren op deze actiepunten, om die ook op de politieke agenda te krijgen. Embuild en CEO Niko Demeester zullen lobbyen om deze voorstellen zoveel mogelijk opgenomen te zien in de partijprogramma’s en vooral in de regeerakkoorden, want de bouw is een sleutelsector voor de toekomst van ons land.

Nieuwe verkiezingswebsite

Alle informatie over de voorstellen van de bouw- en installatiesector voor de toekomst en alle initiatieven van Embuild voor de verkiezingen van 2024 zullen ook terug te vinden zijn op onze speciale verkiezingswebsite www. samenbeterbouwen.be. Deze website zal de komende maanden verder aangevuld worden met de verschillende memoranda (federaal, regionaal, Europees, lokaal), allerlei voorstellen, nieuwsberichten, video’s, podcasts en zo meer.

Aftekening van de isolatieplaten in een ETICS

De bouw evolueert non-stop. Er duiken continu nieuwe materialen en bouwmethoden op en als aannemer is het niet evident om met alle ontwikkelingen mee te zijn. Niet onlogisch dus dat er af en toe iets fout loopt, maar daar kunnen we vaak leerzame lessen uit trekken. Experten van Buildwise, het vroegere WTCB, nemen deze bouwgebreken onder de loep en leggen uit wat we eruit kunnen leren.

De case

Op een gebouw van enkele tientallen jaren oud werd een bepleistering op buitengevelisolatieplaten (ETICS) op basis van fenolschuim aangebracht. Na verloop van tijd werd de aftekening van de platen echter zichtbaar doorheen het ETICS, wat uiteraard niet de bedoeling is. Welke lessen kunnen we hieruit trekken en hoe kunnen we voorkomen dat dit probleem zich in de toekomst nog voordoet?

De situatie

De fenolplaten, die niet over een technische goedkeuring (ATG) beschikten, werden rand tegen rand verlijmd en voorzien van twee mechanische bevestigingen (schotelpluggen) per plaat. De open voegen tussen de platen moesten vervolgens afgedicht worden met behulp van PU-schuim.

Onder normale waarnemingsvoorwaarden (vanop een afstand van bij ongeveer 3 meter) zag de bepleistering van het gebouw er normaal uit, maar bij scheerlicht werd er een rimpelvorming merkbaar aan de aansluitingen tussen de isolatieplaten en ter hoogte van de schotelpluggen.

Bij controles van de vlakheid bleek dat de vlakheidsafwijkingen in het alge-

Aftekening van de schotelpluggen van de isolatieplaten in een ETICS.

Controle van de vlakheid van ETICS

Technische voorlichting 257 beschrijft hoe de vlakheid van ETICS moet gecontroleerd worden. Dat gebeurt met een rechte en stijve lat die 0,2 of 2 meter lang is en die aan de uiteinden voorzien is van slijtvaste, vierkante of cilindrische blokjes (20 tot 40 mm zijde of diameter).

De dikte van deze blokjes moet gelijk zijn aan de toegestane vlakheidstoleranties. Dit verschilt evenwel naargelang de ondergrond (zie tabel). Daarnaast moet je ook een derde blokje bij de hand hebben, dit moet dubbel zo dik zijn als de toegelaten afwijking.

Om de vlakheid te controleren, plaats je de lat met de blokjes op het oppervlak. En dan kunnen zich drie situaties voordoen. Die worden ook verduidelijkt op onderstaande afbeelding:

• geval 1: een blokje en een punt van de lat raken het oppervlak, terwijl het tweede blokje het oppervlak niet raakt. Als dit het geval is, dan valt de vlakheid buiten de toegestane toleranties.

• geval 2: de twee blokjes raken het oppervlak, terwijl de lat het oppervlak niet raakt; het derde blokje gaat niet onder de lat door. De vlakheid ligt in deze situatie binnen de toegelaten toleranties

• geval 3: de twee blokjes raken het oppervlak, terwijl de lat het oppervlak niet raakt, het derde blokje gaat onder de lat door. De vlakheid valt in dit geval buiten de toleranties.

Zie hiervoor ook: https://www.buildwise.be/nl/normalisatie-certificering/normenantennes/toleranties-en-uitzicht/meetmethoden/het-meten-van-de-algemene-ofplaatselijke-vlakheid/

Zie hiervoor ook: https://www.buildwise.be/nl/normalisatie-certificering/normenantennes/toleranties-en-uitzicht/meetmethoden/het-meten-van-de-algemene-ofplaatselijke-vlakheid/

meen kleiner waren dan 5 mm onder de lat van 2 m, wat in overeenstemming is met de aanbevelingen voor de goede praktijk uit de TV 257 – ‘Bepleisteringen op buitenisolatie (ETICS)’ (zie kader). Op een aantal plaatsen, meer bepaald ter hoogte van de aansluitingen tussen sommige isolatieplaten, werden echter overschrijdingen van deze tolerantie vastgesteld.

Vervolgens werden kernboringen uitgevoerd ter hoogte van een van de rimpels. Daaruit bleek dat die rimpel inderdaad ontstaan was op de aansluiting tussen de isolatieplaten en dat de volledige voeg over een breedte van ongeveer 5 mm open was. De onderzoekers stelden ook vast dat er in deze voeg geen mortel aanwezig was.

Mogelijke oorzaken

Aangezien het gaat om handmatig aangebrachte bepleistering, is het normaal dat ze een aantal vlakheidsafwijkingen vertoont. Maar de rimpels die bijna systematisch verschijnen ter hoogte van de aansluitingen tussen de isolatieplaten zijn niet normaal.

De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat de aftekening van de platen moet ontstaan zijn doordat de platen vervormden na het aanbrengen van de buitenbepleistering. Zoals hierboven reeds werd vermeld, zijn voor dit gebouw fenolplaten gebruikt die niet over een technische goedkeuring (ATG) beschikten.

Wat leren we hieruit?

ETICS zijn ‘gesloten’ systemen. Dat zijn systemen die over een gebruiksgeschiktheidsverklaring (zoals een technische goedkeuring of ATG) moeten beschikken en waarbij er uitsluitend onderdelen mogen gebruikt worden die beschreven werden door de systeemhouder. Deze eis is ook vastgelegd in de TV 257 – ‘Bepleisteringen op buitenisolatie (ETICS)’.

De TV beveelt bovendien ook aan dat de vervormingen van de platen bij hygrothermische schommelingen niet groter mogen worden dan 0,5 %. In de technische fiche van de platen die in dit geval gebruikt werden, staat echter vermeld dat de vervorming tot 1,5 % kan bedragen. Dat komt neer op een vervorming van tot wel 15 mm bij platen van 100 cm lengte (zoals hier gebruikt). Uiteraard heeft dit een grote rol gespeeld bij het ontstaan van de vervormingen in het buitenpleister.

Herstel

Na het onderzoek werden de open voegen tussen de platen opgevuld met PU-schuim. Wil men de onregelmatigheden in de buitenbepleistering volledig wegwerken, dan zou dit moeten gebeuren door het oppervlak

Rimpelvorming die zichtbaar is bij scheerlicht.

ONDERGROND

te egaliseren met een nieuwe gewapende pleisterlaag en een afwerkpleister. Uiteraard is dit enkel zinvol wanneer de vervormingen van de platen gestabiliseerd zijn.

Hoe voorkom je dergelijke schadegevallen?

Uit deze case vallen twee belangrijke lessen te trekken. De TV 257 raadt aan om isolatieplaten te gebruiken waarvan de vervormingen (bij hygrothermische schommelingen) niet groter worden dan 0,5 %. Deze case toont duidelijk aan waarom dit zo belangrijk is.

Daarnaast bevelen de Buildwise-experten ook aan om steeds een ‘gesloten systeem’ te gebruiken. In dat geval is de fabrikant (systeemhouder) immers verantwoordelijk voor de verklaring van overeenkomstigheid van het systeem en de producten waaruit het opgebouwd is.

Meer bouwgebreken raadplegen?

https://www.buildwise.be/nl/ publicaties/bouwgebreken

Tabel: Vlakheidstoleranties van ETICS: toelaatbare afwijkingen.

Aanwezigheid van rijmplekken op de gevel.

Meting van de vlakheid van de bepleistering.

SERV luidt alarmbel over teruglopend aantal opleidingen voor bouwberoepen

In een advies aan Vlaams Minister van Onderwijs Ben Weyts luidt de SociaalEconomische Raad van Vlaanderen (SERV) de alarmbel over de ‘prangende tekorten aan programmatie van bouwopleidingen’ in onze middelbare scholen. Vooral de terugval van het aantal opleidingen voor dakdekkers, stukadoors, binnen- en buitenschrijnwerkers en interieurbouwers is zorgwekkend.

dakwerker slechts 25 leerlingen. Vanaf volgend schooljaar wordt die richting enkel nog duaal aangeboden, maar ook dat is geen succes, want momenteel telt die duale opleiding slechts twaalf leerlingen. Nochtans zijn de dakdekkers goed voor 7,41 % van alle bouwvakarbeiders in Vlaanderen (volgens de ‘beroepenstudie’ die Constructiv en Cevora samen met onderzoeksbureau Tempera in 2018 opmaakte). Dakdekker is eveneens een knelpuntberoep.

In het schooljaar 2023-2024 wordt de specialisatierichting stukadoor nergens meer aangeboden in de Vlaamse en Brusselse scholen. In de opleiding ‘afwerking bouw’ krijgen leerlingen deze technieken nog wel aangeleerd, maar amper 40 leerlingen volgen die studierichting. Nochtans is stukadoor sinds jaar en dag een knelpuntberoep in Vlaanderen en krijgen de bedrijven uit de sector de openstaande vacatures niet ingevuld. Het onderwijsaanbod is dus duidelijk niet afgestemd op de noden van de arbeidsmarkt.

Ook met de opleiding voor dakdekkers loopt het niet goed. Momenteel tellen de opleidingen richting dakdekker of

Het advies van de SERV gaat ook dieper in op de schrijnwerkersopleidingen. Volgens het advies zijn de noden van de arbeidsmarkt en de instroom vanuit onderwijs niet in evenwicht voor de binnen- en buitenschrijnwerkers en interieurbouwers. Voor deze laatste is de driehoek Deinze, Tielt, Waregem en driehoek De Pinte, Zottegem, Oudenaarde een blinde vlek in het opleidingsaanbod. Ook hier gaat het opnieuw over beroepen die bij de VDAB gecatalogeerd staan als knelpuntberoepen.

Advies

De SERV pleit voor meer inspanningen van de scholen om de opleidingen levend te houden door samen te werken met lesgevers uit ondernemingen. ‘Ook samenwerking tussen scholen en sectoren kan opleidingen aantrekkelijk houden’, klinkt het in het advies. Ook imagocampagnes door de bouwsector moeten leerlingen overtuigen om voor een bouwopleiding te kiezen.

Hoe bepaalde risico’s op scheurvorming in binnenbepleisteringen beperken?

De stukadoor past dagelijks maatregelen toe om het risico op scheurvorming in binnenbepleisteringen met een onderbroken ondergrond te beperken. Buildwise heeft onlangs TV 284 gepubliceerd, een herziening van TV’s 199 en 201. Deze nieuwe publicatie, die volledig gewijd is aan binnenbepleisteringen, reikt verschillende aanbevelingen aan, waarvan enkele in dit artikel voorgesteld worden.

Ondergronden van verschillende aard

Wanneer men aangrenzende ondergronden van verschillende aard wenst te bepleisteren, moeten er bepaalde maatregelen getroffen worden. Onder voorbehoud van andere specifieke aanbevelingen van de fabrikant, is het noodzakelijk om:

• ofwel direct na de uitvoering van de bepleistering een insnijding te maken en deze te voorzien van een soepele voeg

• ofwel een wapeningsnet van ongeveer 20 cm breed aan te brengen in de bepleistering, gecentreerd ten opzichte van de aansluiting (zie afbeelding 1).

Deze maatregelen beperken het risico op scheurvorming, maar sluiten het niet volledig uit, vooral niet in geval van differentiële vervormingen, bewegingen ten gevolge van hygrothermische schommelingen ...

Voegen in de ondergrond

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen constructievoegen en krimpvoegen:

• constructievoegen worden steeds overgenomen in de bepleistering. Er worden doorgaans geprefabriceerde uitzetprofielen gebruikt om enige beweging toe te laten

• krimpvoegen zijn nodig in metselwerk uit kalkzandsteen van groot formaat. Ze worden aangebracht ter hoogte van de voegen in de muren (borstweringen, lateien, lange muren) en zijn bedoeld om de spanningen te verminderen en zo het risico op ongecontroleerde scheuren te beperken. Deze voegen moeten door de opdrachtgever aan de stukadoor aangewezen worden. Ter hoogte van dergelijke voegen moet de bepleistering immers verstevigd worden met een wapeningsnet van minstens 15 cm breed (zie afbeelding 2).

2 Versteviging van de bepleistering ter hoogte van een krimpvoeg.

1 Versteviging van de bepleistering aan de aansluiting tussen ondergronden van verschillende aard.

Structurele elementen uit metaal

Wanneer de te bepleisteren wand een structureel element uit metaal bevat, moet er gebruikgemaakt worden van een pleisterdrager met netten of van te bepleisteren platen (geschikte gips- of XPS-platen ...). Deze laatste kunnen eventueel vastgezet worden met houten blokken (zie afbeelding 3A op de volgende pagina).

Als een metalen balk de vloer ondersteunt, hangt de afwerking af van de positie van de balk ten opzichte van de vloer (al dan niet omgekeerde balk, uitsparingen in de randen van de betonnen vloer ...) en de wens van de ontwerper om de aanwezigheid van de balk wel of niet te benadrukken (zie afbeelding 3). In alle gevallen, en in het bijzonder wanneer de aanwezigheid van de balk niet benadrukt wordt (zie afbeelding 3B), moet er bijzondere aandacht besteed worden aan de scheiding van de bepleistering en het metalen element, opdat ze niet met elkaar in contact zouden komen (verhoogd risico op scheur- en vlekvorming in de bepleistering).

Andere oplossingen zijn niet uitgesloten. Zo kan een toebehoren bestaande uit een glasvezelnet in combinatie met een oliepapier gebruikt worden als alternatief voor de oplossing die weergegeven wordt in afbeelding 3B.

Afhankelijk van de omvang van de bewegingen van het metalen element en de betonnen elementen, is scheurvorming echter steeds mogelijk.

Aansluiting tussen een muur en een zware draagvloer

Ter hoogte van de aansluiting tussen de muur en het plafond moet er een fijne insnijding gemaakt worden om de afwerking van deze twee oppervlakken te scheiden en zo het risico op willekeurige scheurvorming te beperken. Deze insnijding wordt gemaakt in het nog verse, uithardende pleister met een stuczaag om een strakke en zuivere snede te verkrijgen (zie afbeelding 4). De insnijding

wordt horizontaal of verticaal uitgevoerd, afhankelijk van de fasering van de werken (horizontaal wanneer de muren na het plafond bepleisterd worden en verticaal indien omgekeerd). Als het pleisterwerk geschilderd moet worden, moet de hoek afgewerkt worden met een schilderskit . Deze aansluiting wordt dan als luchtdicht beschouwd. Deze ingreep is echter niet inbegrepen in de pleisterwerken.

Bovenzijde van een scheidingswand

De bovenzijde van niet-dragende wanden uit metselwerk (gipsblokken …) of uit elementen van verdiepingshoogte (cellenbeton …) bevindt zich vaak op ± 2 cm van het plafond. De ruimte ertussen wordt tijdens de plaatsing van de scheidingswand opgevuld volgens de aanbevelingen van TV 271 of van de fabrikant, afhankelijk van de eisen (bv. op het vlak van akoestiek of brandweerstand). Door de eventuele doorbuiging van het plafond kunnen in deze situatie horizontale scheuren ontstaan in dun pleisterwerk aan de bovenzijde van de wand (zie fiche Bouwgebreken 109). Het is dan ook aanbevolen om hier een fijne wapeningsstrook van 5 cm breed aan te brengen (zie afbeelding 5). Als alternatief kunnen profielen, lijsten of plinten gebruikt worden om de bepleisterde zone die risico loopt, af te dekken

Y. Grégoire, ir.-arch., animator van het Technisch Comité ‘Plafonneer-, voeg- en gevelwerken’, Buildwise Bron: Buildwise nov-dec 2022

5 Aanbrengen van een fijne wapeningsstrook aan de bovenzijde van een scheidingswand.

4 Uitvoering van een insnijding om de muur- en plafondbepleistering van elkaar te scheiden.

3 Aansluiting ter hoogte van een metalen balk die de betonnen vloer ondersteunt.

Herstellen van natuursteen en kunststeen met natuursteenherstelmortels

Huizen van voor de Tweede Wereldoorlog en historische gebouwen zijn vaak versierd met ornamenten, gevelbekroningen, sierboorden of trappen in natuursteen. Deze decoratieve elementen worden jaar in jaar uit blootgesteld aan de elementen, UV-bestraling, zure regen,… Daardoor kan de natuursteen na verloop van tijd beginnen af te schilferen, breken er stukken af of treedt er scheurvorming op. In dergelijke gevallen kan een behandeling met natuursteenherstel de levensduur van de gevelelementen verlengen.

De Ledegemse aannemer Maarten Dutry, die ook actief is binnen Embuild NaVAP, heeft zich met zijn renovatiebedrijf gespecialiseerd in het renoveren, reinigen, herstellen en beschermen van zowel gevels, betonconstructies als balkons. Bij de renovatie van historische gebouwen komt hij ook vaak beschadigde natuursteen en/of kunststeen tegen.

“Voor dergelijk herstel gebruik ik doorgaans mortels op basis van kalk,” vertelt Maarten Dutry. “Veel mensen denken dat kalk een oubollig imago heeft, maar dat is een verkeerde indruk. Bij toepassingen als deze is het net een uitermate geschikte grondstof en er bestaan tegenwoordig uitstekende kant- en klare herstelmortels op basis van kalk die niet moeten onderdoen voor producten op basis van cement, integendeel!

Kalk is elastischer en minder hard dan cement. Door de lagere hardheid en langere droogtijd ontstaat er ook minder krimp bij het drogen. Bovendien ademt een kalkpleister, zodat indringend vocht kan verdampen, waardoor de kans op vorstschade sterk afneemt. Deze eigenschappen maken van kalk een interessant bindmiddel voor een herstelmortel.

Ik gebruik meestal producten van Reynchemie, een fabrikant uit Roeselare die zich heeft toegelegd op producten voor de restauratie- en renovatiebouw. Zij bieden zowel een ééncomponent- als een tweecomponentenmortel aan. Beide producten hebben verschillende eigenschappen en afhankelijk van het project kies ik dan de ene of de andere soort. Wanneer deze mortels volledig uitgehard zijn, kun-

Na een behandeling met natuursteenherstel schittert deze villa weer in al haar glorie.

nen beide soorten ook op dezelfde manier bewerkt worden als het originele gesteente. Zo kunnen we historische gevels en monumenten op een natuurgetrouwe manier restaureren.”

Zinkoxidemortels

De eerste groep herstelmortels worden gemaakt van een poeder op basis van gemalen natuursteen en zinkoxiden die worden gemengd met een vloeistof (zinkchloride). Het mengen zorgt voor een chemische reactie, waardoor een snelle uitharding ontstaat en de mortel na ongeveer een kwartier kan worden bewerk en gesculpteerd. Na het opschuren met schuurpapier bekomt men het definitieve kleur van de mortel. Die snelle droging maakt mogelijk om meerdere lagen bovenop elkaar aan te brengen tot de gewenste laagdikte bereikt is.

Het West-Vlaamse Reynchemie biedt zo’n zinkoxidemortel onder de naam RC Amonit. “We kunnen de samenstelling van die mortel aanpassen naargelang de wensen van de klant en de kleur van het gebouw,” legt zaakvoerder Kris Reynaert uit. “We kunnen niet alleen de kleur aanpassen,

zodat de kleur van het originele gesteente zo goed mogelijk benaderd wordt, ook de hardheid en de korrelgrootte kunnen we manipuleren door te spelen met de hoeveelheid oxides en gemalen natuursteen in ons mengsel. Zo kunnen we een harde variant aanbieden, die bijvoorbeeld kan gebruikt worden bij herstellingen van arduin of blauwe hardsteen, onze middelharde variant is geschikt voor het gros van de natuursteenherstellingen en onze zachtste variant kan men gebruiken op mergelachtige steensoorten.”

De hardheid en snelle droging van zinkoxidemortels zijn ontegensprekelijk voordelen van dit type herstelmortels, maar ze hebben ook enkele nadelen. Door hun hardheid en hun lagere water(damp)doorlaatbaarheid verweren ze weinig en is er bijna geen aanhechting van vuil of mossen. Hierdoor bestaat de kans dat op termijn de herstellingen fel gaan afsteken tegen het origineel materiaal. Om die reden zien we vaak dat architecten en de dienst Monumentenzorg kiezen voor de tweede groep herstellingsmortels op basis van hydraulische kalk.

Herstelmortel met hydraulische kalk

Deze tweede groep van herstelmortels bestaat uit een mengsel van poeder van gemalen kalksteen, pigmenten en toeslagstoffen en worden gebonden met water. Ze drogen veel trager (tot 48 uur vooraleer de mortel volledig uitgehard is), en kunnen in laagdiktes tot 10 cm aangebracht worden. Ze zijn bovendien veel zachter dan de zinkoxidemortels en door de carbonatatie van de natuurlijke hydraulische kalk (NHL) hebben ze ook zelfhelende eigenschappen

Deze mortels zijn bovendien ook een stuk plastischer. Wanneer de ondergrond waarop ze zijn aangebracht krimpt of

uitzet, dan beweegt de herstelmortel in zekere mate mee. Ook hebben ze een betere dampdoorlaatbaarheid. Wanneer er vocht in de muur dringt, dan kan dat nadien ook weer ontsnappen, waardoor de kans op vochtproblemen veel kleiner is. Doordat ze vocht opnemen, krijgen deze mortels na verloop van tijd ook meer patine, waardoor ze esthetisch beter aansluiten op de gebouwen waarop ze worden aangebracht. Ze verouderen namelijk mee met de oorspronkelijke steen.

Restauratie pastorijwoning Melsele

Maarten Dutry: “Bij deze woning moesten we de natuursteen en kunststeen in en op de gevel herstellen, het ging over de verticale stijlen tussen het schrijnwerk, de deksteenboord en de inkomtrap. De gebruikte steen was een gewapende similisteen, waarvan de wapening op verschillende plaatsen aangetast was door corrosie. Het gevolg hiervan was dat de wapening door de carbonatatie ging uitzetten en zo de kolom deed barsten.

Waar mogelijk probeerden we steeds plaatselijke herstellingen uit te voeren. De stijlen tussen het schrijnwerk waren echter in zo’n slechte staat, dat we hebben geopteerd om deze te verwijderen en te vervangen door prefabelementen. Deze prefabelementen bestaan uit een betonnen kern waarop er een laag RC Amonit wordt aangebracht, waarna ze werden afgewerkt conform het bestaande uitzicht. De betonnen structuur is niet te zien, maar zorgt er wel voor dat het de dragende functie van de stijlen overneemt.

Aangezien de werken snel vooruit moesten gaan, werd geopteerd voor een zinkoxidemortel.

De kleur van de herstelmortel is in samenspraak met Reynchemie bepaald en specifiek samengesteld voor dit project.

Reynchemie biedt hiervoor de kant-en-klare mortel St.One aan. Dit product komt van het alom gekende Franse kalkdelfbedrijf Chaux et Enduits de Saint-Astier uit de Dordogne.

Kleuren en afwerking

“Reynchemie kan de kleur van de herstelmortel aanpassen om zo de kleur van het originele gesteente zo dicht mogelijk te benaderen,” vervolgt Kris Reynaert van Reynchemie. “We werken daarvoor met natuurlijke pigmenten. Het zoeken naar de juiste kleur is echter wel een zeer delicaat proces, want de pigmenten hebben een grote impact op de binding. En hoewel we maar kleine dosissen pigment gebruiken, kunnen ze het bindingsproces toch ernstig verstoren. Voor bepaalde kleuren gebruiken we slechts 2 gram pigmentkleurstof op 20 kg mortel, maar toch steekt het allemaal erg nauw! Een kleine verhoging van de dosis kan de uitharding meteen verstoren.

Voor de afwerking van de herstelmortel heeft de klant verschillende mogelijkheden. We raden altijd aan om het oppervlak op te schuren. De keuze van de korrelgrootte hangt af van de gewenste ruwheid van het oppervlak en de staat van het originele gesteente.

Indien nodig kan de klant de uitgeharde mortel ook boucharderen of frijnen. Het resultaat ziet er dan identiek uit als bij echte natuursteen. Zo kunnen we monumenten en ornamenten op ambachtelijke wijze restaureren en herstellen met respect voor het origineel.”

Alle aangetaste delen werden weggekapt en vervangen door een prefabelement, afgewerkt met RC Amonit.

Voorverkoop vakbeurzen Embuild loopt als een trein

Oktober lijkt nog veraf, maar achter de schermen is het events-team van Embuild al volop bezig met de voorbereiding van de nieuwe edities van Install Day, de Dag van de Afwerking en Belgian Roof Day. En daar valt goed nieuws te melden! De verkoop loopt goed en we zijn druk aan het werk om onze beurzen nog dynamischer en interactiever te maken.

Goed gevulde beurzen

In 2022 wisten niet minder dan 10.000 aannemers uit de verschillende bouwberoepen de weg te vinden naar onze drie vakbeurzen. Dat is ook bij de standhouders niet onopgemerkt gebleven, want de standenverkoop voor de edities van 2023 loopt als een trein. Install Day is goed zes maanden op voorhand al volledig uitverkocht, ook voor Belgian Roof Day gaat de standenverkoop heel goed. 95 % van de beschikbare standen zijn op dit ogenblik reeds uitverkocht.

Voor de Dag van de Afwerking zijn wel nog heel wat plaatsen beschikbaar.

Publiek van vakmensen

Gezien het succes van de edities in 2022 verwachten we opnieuw een goede opkomst naar onze vakbeurzen. Onze beurzen lokken traditioneel een publiek van installateurs en aannemers van overal ten lande. Ze zijn bovendien gratis toegankelijk voor alle professionals uit de bouw.

Ook niet-leden van Embuild zijn dus welkom. We willen met onze vakbeurzen immers de volledige sector bereiken!

Meer praktische demonstraties

In 2022 verzorgden we tijdens de Dag van de Afwerking en Belgian Roof Day reeds enkele demonstraties in de nieuwe beurshal. Dit jaar willen we die demostratiezone een flink stuk uitbreiden. We merken immers dat de vakmensen erg geïnteresseerd zijn door praktijkgerichte, concrete demonstraties. Dit jaar wordt de demonstratiezonde dus heel wat groter. Niet alleen worden de fabrikanten van machines en bouwmaterialen aangemoedigd om zelf demonstraties te organiseren in dit gedeelte van de beurs. Omdat we vakmanschap en vakkennis willen promoten, hebben we ook een partnerschip afgesloten met kenniscentrum Buildwise. De Technische Comités van Buildwise hebben voor ieder bouwberoep enkele gerichte demonstraties geselecteerd, waarbij goede praktijken en nieuwe bouwmethoden getoond worden op maat van de aannemer.

Tijdens Belgian Roof Day betekent dit dus zowel demonstraties voor de platdak- als hellend dakspecialisten.

Tijdens de Dag van de Afwerking komen er uiteraard demonstraties van technieken en materialen voor de schrijnwerkers, maar ook voor schilders, stukadoors en de andere afwerkingsberoepen zal Buildwise die nieuwste technieken en regels van goed vakmanschap demonstreren.

Meer weten? www.dagvandeafwerking.be

Duurzaam, ecologisch en mooi: leempleisters terug in opmars

Bouwers en architecten kiezen steeds vaker voor natuurlijke, lokale materialen met een lage milieu-impact. Als gevolg daarvan zit de laatste jaren ook het gebruik van klei- of leempleisters opnieuw in de lift. In de nieuwe TV 284 over binnenbepleisteringen is daarom een gedeelte gewijd aan leempleisters.

Leem- of kleipleisters worden doorgaans gebruikt als binnenbepleistering. Ze bieden het voordeel dat hun esthetische uitzicht zowel kan dienen voor een rustiek als hedendaags interieur en dat ze bovendien geen afwerking behoeven. Aangezien het gaat om een natuurlijk materiaal, zal het uitzicht nooit helemaal egaal zijn en zullen zekere nuanceverschillen bestaan. Klei verhardt door fysische droging. Er vindt dus geen chemische reactie plaats. Wanneer leempleisters in contact komen met water, dan worden ze terug zacht. Naarmate de hoeveelheid water toeneemt, zullen de bindingskrachten echter wel afnemen.

Pro’s en contra’s

Klei en leempleisters hebben goede tot uitstekende vochtregulerende eigenschappen, waardoor ze een buffereffect creëren ten opzichte van de eventuele schommelingen in de relatieve vochtigheid van het binnenklimaat. Daarentegen hebben ze wel slechtere mechanische eigenschappen dan gips- en kalkpleisters. Zo beschikken ze doorgaans over een lagere druk- en buigsterkte. Dit heeft tot gevolg dat het pleisteroppervlak gevoeliger is voor afslijting en beschadigingen. Deze pleisters zijn dan ook

Beeld: de leempleisters van Tierrafino

niet aan te raden op plaatsen waar het risico op schokken groot is.

De hechting aan de ondergrond is eerder matig tot zwak in vergelijking met andere binnenpleisters, maar wel voldoende voor stabiele ondergronden. Leempleisters zijn bijgevolg geen geschikte ondergrond voor een betegeling.

Als gevolg van de krimp die optreedt tijdens de uitharding, zijn leempleisters gevoelig voor scheurvorming. Om dit te verhelpen worden er vaak plantaardige vezels (bv. stro of vlas) aan toegevoegd of wordt er in een algemeen wapeningsnet voorzien. Het risico op scheurvorming kan verminderd worden door het pleister te behandelen in opeenvolgende stappen in functie van het drogingsniveau. Ondanks deze maatregelen kan het optreden van scheuren echter nooit volledig uitgesloten worden. Leempleisters zijn vochtgevoelig. Het gebruik ervan in zeer vochtige ruimtes (d.w.z. met een langdurige hoge relatieve vochtigheid), op wanden die regelmatig blootgesteld worden aan waterbesproeiing (bv. individuele of collectieve douchewanden) of op wanden die regelmatig gereinigd moeten worden (bv. rond de lavabo in de keuken) is dus afgeraden.

Leempleisters worden in de literatuur naar voren geschoven als pleisters met verbeterde akoestische prestaties. Maar dat is in realiteit enkel het geval bij poreuze (doorgaans gespoten) pleisters. De geluidsabsorptiecoëfficiënt wordt in sterke mate beïnvloed door de oppervlakteafwerking.

Voorbereiding van de ondergrond

Enkele belangrijke aandachtspunten bij het voorbereiden van de ondergrond zijn dat:

• Profielen (bv. hoekprofielen) niet met leempleister kunnen vastgezet worden. Hiervoor gebruik je bij

voorkeur een gipspleister of een ander verenigbaar bevestigingsproduct.

• Een wapeningsweefsel kan het risico op scheurvorming beperken wanneer de ondergrond heterogeen is of je vreest voor te grote hygrothermische spanningen.

• Gladde en weinig zuigende ondergronden zoals beton moeten voorbehandeld worden met bijvoorbeeld een hechtprimer met grove korrel, een hechtpleister of een pleisterdrager.

• Ook bij metselwerkondergronden uit baksteen, betonstenen, kalkzandsteen of ongebakken kleiblokken kan er een voorbehandeling nodig zijn, afhankelijk van hun waterabsorberende vermogen en/of oppervlaktestructuur:

• bij normale wateropzuiging is er geen voorbehandeling, maar eventueel wel een voorbevochtiging vereist

• bij sterke wateropzuiging breng je bij voorkeur een impregneermiddel of een vloeibare mortel op basis van klei aan

• bij geringe wateropzuiging en/ of gladde oppervlakken breng je bij voorkeur een hechtprimer of een hechtpleister aan.

• Kalkhennepblokken hebben doorgaans geen voorbehandeling nodig. Ze kunnen eventueel wel voorbevochtigd worden om een te snelle droging van het leempleister tegen te gaan.

• Op ondergronden die niet rechtstreeks bepleisterd kunnen worden of waarop de hechting te zwak is, kan je een beroep doen op pleisterdragers, zoals courante metalen netten of zelfs rietmatten.

• Leempleisters zijn niet geschikt voor een toepassing op zoutbelaste ondergronden. In dit geval kunnen de zouten immers naar het pleister migreren, alwaar ze door kristallisatie de structuur van het leempleister zullen beschadigen.

Uitvoering

Leembepleisteringen bestaan meest-

al uit twee of meerdere pleisterlagen: een basispleister en een afwerkpleister. Het dikkere basispleister (10 mm of meer) bevat doorgaans grovere vezels en/of een wapeningsweefsel en zal eventuele oneffenheden van de ondergrond wegwerken. Het wordt eerder ruw afgewerkt om het drogen te bevorderen en de hechting van de afwerklaag te verbeteren. Indien er in een wapeningsweefsel (bv. uit vlas, jute of glasvezel) voorzien wordt, dan is het belangrijk dat dit zich in de buitenste helft van het basispleister bevindt.

Na droging van het basispleister kan er een afwerkpleister (2 tot 5 mm) aangebracht worden dat de gewenste kleur en het gewenste uitzicht zal geven.

Een uitvoering in één laag is riskanter, maar is wel mogelijk op voorwaarde dat de ondergrond voldoende homogeen is en een gelijkmatige zuiging vertoont. Zo niet, loop je het risico dat de opbouw van de ondergrond zich zal aftekenen aan het pleisteroppervlak door een verschil in droging.

Bij de aanmaak van voorgedoseerde pleisters is het belangrijk om de door de fabrikant voorgeschreven aanmaakwaterhoeveelheid en meng- en rusttijden te respecteren. Leempleisters kunnen in big-bags (aardvochtig of gedroogd) of in zakken (gedroogd) geleverd worden. Ze kunnen ook ter plaatse samengesteld worden, al zal men zich in dat geval moeten baseren op de expertise van een aannemer of een persoon met kennis van zaken om tot een geschikte pleistersamenstelling te komen. Het strekt tot aanbeveling om een testzone van bijvoorbeeld 1 à 2 m² uit te voeren om de verwerkbaarheid, het uitzicht en de hechting te beoordelen.

Leempleisters kunnen zowel manueel of machinaal aangebracht worden.

Afwerking

Het uitzicht van leempleisters wordt in sterke mate bepaald door de manier waarop het afwerkpleister afgewerkt wordt. Na het vlakzetten kan men het oppervlak onder andere gladmaken met een pleisterspaan, sponsen om de vezels en/of korrels zichtbaar te maken of reliëf geven met een borstel. Het tijdstip van de verwerking oefent eveneens een zekere invloed uit op de oppervlaktestructuur. Hoe later er gladgestreken wordt, hoe fijner het oppervlak zal zijn.

Omdat de droging van leempleisters eerder traag verloopt, zal de plafonneerder doorgaans de dag nadien moeten terugkomen om het oppervlak zijn finale structuur te geven. Te snel bewerken kan aanleiding geven tot een zanderig uitzicht. Het strekt tot aanbeveling om het oppervlak na droging af te borstelen om zo het eventuele overschot aan zand te verwijderen.

Het is hoe dan ook aangeraden om het afwerkpleister pas aan te brengen nadat alle binnenwerken (vloeren, schrijnwerk …) uitgevoerd zijn en dit, om het risico op beschadigingen te minimaliseren.

Omdat leempleisters gewoonlijk in

de massa gekleurd zijn, is het niet nodig om een verdere afwerking (bv. verflaag) aan te brengen. Indien er toch een verdere afwerking aangebracht zou worden, dan is het aangeraden om te opteren voor een leemverf of een ander dampopen verf- of pleistersysteem (bv. op basis van kalk).

Voor de afwerking ter hoogte van de aansluiting tussen leempleisters en de andere elementen moet men gebruikmaken van een aangepaste voegvuller (bv. op basis van leem) omdat traditionele silicone kitvoegen onvoldoende hechten aan leempleisters.

Bij fragiele of zanderige oppervlakken (bv. als gevolg van het geringere kleigehalte in het leempleister) kan men ervoor kiezen om een kleurloze fixator (caseïne, lijnzaadolie of cellulose) of een specifieke verf aan te brengen teneinde het oppervlak te verstevigen. Het is in elk geval aangeraden om vóór elke nabehandeling de fabrikant te consulteren.

Antique Provence de nieuwste sierpleister van Tierrafino

Zoek je een hoogwaardige wandafwerking die duurzaam, gezond en stijlvol is? Tierrafino's Antique Provence biedt het allemaal!

Antique Provence is de nieuwste decoratieve leem-pleister voor wanden en plafonds van Tierrafino. Het product is stootvast en geschikt als lambrisering en voor het interieur van horecagelegenheden. Het is al op kleur en hoeft niet meer gesaust te worden en biedt een matte en glanzende afwerkingsmogelijkheid. Het is geschikt voor vochtige ruimtes, maar niet voor direct contact met water. Het kan in laagdiktes van maximaal 0.5mm aangebracht worden op vlakke ondergronden zoals basisleem, kalk, gipspleisters, beton en gipsplaat na behandeling met Tierrafino Contact EXTRA. Antique Provence is eenvoudig te verwerken en kan al na een workshop toegepast worden. Bekijk onze website voor workshopmogelijkheden in onze Clay Factory of bij een dealer in de buurt.

Meer weten? TV 284 –Binnenbepleisteringen

Meer weten? www.tierrafino.nl

Technisch Comité ‘Plafonneer-, voegen gevelwerken’:

werkprogramma

Buildwise heeft onlangs de werkprogramma’s van al zijn Technische Comités (TC) voor 2023 en de daaropvolgende jaren gepubliceerd in een document dat voor iedereen toegankelijk is op de website buildwise.be (rubriek ‘Technische Comités’).

Het werkprogramma 2023 van het Technisch Comité ‘Plafonneer-, voeg- en gevelwerken’ bevat vijf hoofdthema’s:

• ETICS: voor de isolatie van gevels langs de buitenzijde, bij nieuwbouw of renovatie

• Binnenbepleisteringen: voor de afwerking van muren en plafonds

• Buitenbepleisteringen: voor de verfraaiing en bescherming van de gevel

• Voegwerk: voor een kwaliteitsvol metselwerk

• Na-isolatie: voor de verbetering van de thermische prestaties van een spouwmuur.

In het werkprogramma vind je ook meer details over de verschillende acties, de manieren om deze te valoriseren en hun verwachte impact op de bouwsector.

Er wordt ook dieper ingegaan op de toekomstige thema’s waarover het TC zich zal buigen met het oog op komende concrete acties.

•

•

Ontdek ze hier:

Embuild inscrit des lignes d’action à l'agenda politique lors du ForumConstruction très fréquenté

L'édition raccourcie de Batibouw a été un succès. Bien que le salon ait duré quelques de jours de moins cette année et que la surface d'exposition était nettement plus petite que par le passé (et qu'il y avait donc moins d'exposants), un nombre largement plus élevé de personnes intéressées ont visité le salon au Brussels Expo. Batibouw semble avoir trouvé son second souffle.

Après quelques années difficiles, marquées notamment par la crise du covid, Batibouw a renoué avec le succès des éditions antérieures. Même si le salon était bien plus petit et plus court que lors de sa période faste, tant les exposants que les visiteurs étaient visiblement satisfaits de l'événement. Tous les jours, il y avait une bonne affluence et le salon de la construction n'a connu que peu de temps calmes. Avec 158 000 visiteurs, le salon a donc connu un franc succès, surtout si on le compare aux 116 000 visiteurs de l'année dernière, alors que le salon avait duré trois jours de plus.

La décision de limiter le salon en temps et en surface et de se concentrer de nouveau pleinement sur le particulier qui construit et rénove a donc porté ses fruits. En outre, Batibouw suscite chaque année un vif intérêt pour les thèmes liés à la construction, et cette année n'a pas dérogé à la règle.

Le ForumConstruction a suscité un vif intérêt

Embuild a organisé le ForumConstruction annuel dans le Palais 10 de Brussels Expo le vendredi 17 mars. Lors de ce congrès annuel, les principales tendances et évolutions du

secteur de la construction sont expliquées. Cette année, le thème du ForumConstruction était les élections imminentes de 2023. Niko Demeester, CEO d'Embuild, a profité du ForumConstruction pour annoncer les principales priorités à l'approche des élections :

• Un appel pour plus d’investissements publics

• Des logements plus durables et abordables

• Des emplois attractifs dans la construction pour combler les postes vacants

• Une chaîne de construction tournée vers l’avenir et axée sur l’industrialisation et la numérisation

Ces quatre thèmes ont été présentés de manière accessible aux entrepreneurs lors du ForumConstruction, mais la presse a également suivi le congrès avec grand intérêt et bien capté le message. La presse s'est notamment fait l'écho de l'appel à doubler les investissements publics pour les porter à 5 % du produit intérieur brut (PIB) à l'horizon 2030. Ces investissements sont également nécessaires pour moderniser à fond les nombreux logements, hôpitaux, routes, pistes cyclables,... vétustes.

Dans les mois à venir, Embuild continuera à insister sur ces priorités pour qu'elles soient également inscrites à l'ordre du jour politique. Embuild et son PDG Niko Demeester feront pression pour que ces propositions soient incluses autant que possible dans les programmes des partis et surtout dans les accords de coalition, car la construction est un secteur clé pour l'avenir de notre pays.

Nouveau site web pour les élections

Toutes les informations sur les propositions du secteur de la construction et de l'installation pour l'avenir et toutes les initiatives d'Embuild pour les élections de 2024 peuvent également être consultées sur notre site web dédié aux élections www.mieuxconstruireensemble.be. Ce site sera complété dans prochains mois par des mémorandums (fédéral, régional, européen, local), toutes sortes de propositions, des nouvelles, des vidéos, des podcasts, etc.

Offre Combinée

Giraffe GE 7 et aspirateur de sécurité VCE 33 L AC set

Référence 484830

ƒ 1 Giraffe® 7

ƒ 1 bague de serrage rapide par clipsage SH-FC 32

ƒ 1 paquet de papier abrasif

auto-agrippant (de 25 feuilles) grain 80

ƒ 1 paquet de papier abrasif

auto-agrippant (de 25 feuilles) grain 100

ƒ 1 sac de transport

50 x

ƒ 1 aspirateur de sécurité VCE 33 LAC

ƒ 1 L-BOXX® 102

ƒ 1 kit de nettoyage

ƒ 1 support pour Giraffe VCE-GE Fix

ƒ 1 flexible d’aspiration antistatique 4 m

ƒ 5 sacs aspirateur en non-tissé FS-F VCE catégorie L/M

Flex Power Tools

Toekomstlaan 4

2200 Herentals info@flex-tools.be 0032 14 220 569

this is proformance

5 x

Plus d’infos? Embuild.be mieuxconstruireensemble.be

Apparition du spectre des panneaux isolants d’un ETICS

La construction évolue sans cesse. De nouveaux matériaux et de nouvelles méthodes de construction voient le jour et, en tant qu'entrepreneur, il n'est pas toujours évident de suivre tous ces développements de près. Il n'est donc pas surprenant que des problèmes surgissent de temps à autre, mais nous pouvons souvent en tirer des leçons intéressantes. Les experts de Buildwise, l'ancien CSTC, analysent ces pathologies du bâtiment et expliquent ce que nous pouvons en tirer.

L’étude de cas

Un système d’enduit sur isolant (ETICS) à base de mousse phénolique avait été mis en œuvre sur un immeuble âgé de plusieurs dizaines d’années. Avec le temps, le spectre des panneaux isolants se dessinait à travers l’ETICS, ce qui - de toute évidence - n’est pas le but. Quelles leçons pouvons-nous tirer de cette situation et comment pouvons-nous éviter que ce problème ne se reproduise à l'avenir?

De situatie

Les panneaux à base de mousse phénolique, ne disposant d’aucun agrément technique, ont été collés bord à bord et disposent chacun de deux fixations mécaniques (rosaces de fixation). Les éventuels joints ouverts entre les panneaux devaient être comblés avec de la mousse PU.

Dans des conditions normales d’observation (à une distance d’approximativement trois mètres), l’enduit du bâtiment présentait un aspect satisfaisant, mais sous la lumière rasante, on apercevait des ondulations correspondant aux jonctions entre les panneaux isolants et aux rosaces de fixation.

Apparition des rosaces de fixation des panneaux isolants dans l’ETICS.

Contrôle de la planéité de l’ETICS

La Note d'Information Technique 257 décrit comment vérifier la planéité de l'ETICS. Ce contrôle s'effectue au moyen de règles droites et rigides de 0,2 ou 2 m de longueur, munies aux extrémités de taquets résistants à l’usure (carrés ou cylindriques, de 20 à 40 mm de côté ou de diamètre). L’épaisseur des taquets doit être égale aux tolérances admises. Cela dépend également de la surface (voir tableau). La règle est en outre pourvue d’un troisième taquet mobile dont l’épaisseur est égale au double de la tolérance.

Pour contrôler la planéité, on pose la règle munie de ses taquets sur la surface à contrôler. Trois situations différentes peuvent se présenter. Celles-ci sont illustrées ci-dessous:

• cas 1 : un taquet et un point de la règle touchent la surface, alors que le deuxième taquet ne la touche pas. La planéité ne se situe pas dans les tolérances

• cas 2 : les deux taquets touchent la surface, tandis que la règle ne la touche pas; le taquet mobile ne passe pas sous la règle. La planéité est dans les tolérances

• cas 3 : les deux taquets touchent la surface, alors que la règle ne la touche pas; le taquet mobile passe sous la règle. La planéité n’est pas dans les tolérances.

Voir aussi: https://www.buildwise.be/fr/normalisation-certification/antennenormes/tolerances-et-aspect/methodes-de-mesure/mesure-de-la-planeitegenerale-ou-locale/

Des contrôles de la planéité ont révélé que les défauts sont, dans l’ensemble, inférieurs à 5 mm sur la règle de 2 m, ce qui respecte les recommandations des règles de l’art de la NIT 257 – ‘Enduits sur isolation extérieure (ETICS)’ (voir l’encadré). Localement, on peut toutefois constater que cette tolérance est dépassée, notamment au niveau de certains joints entre les panneaux isolants.

Ensuite, des carottages ont été réalisés au droit d’une ondulation et ont démontré que l’ondulation correspondait effectivement à un joint entre les panneaux isolants et que ce joint était ouvert sur une largeur d’environ 5 mm. L’absence de mortier dans l’ouverture entre les panneaux

avait également été remarquée.

Causes possibles

Vu qu’il s’agit d’un enduit appliqué manuellement, les écarts de planéité liés à cette technique de pose sont inévitables. Néanmoins, les ondulations presque systématiques au droit des jonctions entre panneaux isolants n’est pas normale.

Les experts ont conclu que le marquage des joints des panneaux isolants à travers l’enduit peut s’expliquer par la déformation des panneaux après l'application de l'enduit extérieur. Comme indiqué plus haut, des panneaux phénoliques sans agrément technique (ATG) ont été utilisés pour ce bâtiment.

Quelle leçon en tirer?

Les ETICS appartiennent aux systèmes ‘fermés’. Autrement dit, ces systèmes font l’objet d’une déclaration d’aptitude à l’usage (comme un Agrément technique, par exemple) et seuls les composants décrits par le titulaire du système peuvent être utilisés. Ces exigences sont reprises dans la NIT 257 - ‘Enduits sur isolation extérieure (ETICS)’.

La NIT recommande aussi que les déformations sous variations hygrothermiques n’excèdent pas 0,5%. Dans le cas qui nous préoccupe, la stabilité dimensionnelle mentionnée dans la fiche technique indique que la déformation peut atteindre 1,5 %. Cela nous permet de constater que la déformation peut atteindre 15 mm pour des panneaux de 100 cm de longueur (comme utilisés dans ce projet). Il est évident que cela a joué un rôle important dans les déformations de l'enduit extérieur.

Remède

Après l’analyse, les joints ouverts entre panneaux ont été remplis à l’aide de mousse PU. Si l’on souhaite éliminer complètement les

Formation d’ondulations sous la lumière rasante.

irrégularités dans l’enduit extérieur, il faudrait égaliser la surface au moyen d’une nouvelle couche d’enduit armé et d’un enduit de finition. Bien entendu, cela n’a de sens que si les déformations des panneaux sont stabilisées.

Comment éviter de tels dommages?

Cette étude de cas nous permet de tirer deux leçons importantes. La NIT 257 préconise l’utilisation de panneaux isolants dont les déformations (sous l'effet des fluctuations hygrothermiques) ne dépassent pas 0,5 %. Ce cas montre clairement pourquoi cela est si important.

En outre, les experts de Buildwise recommandent de toujours utiliser un ‘système fermé’. En effet, dans ce cas, le fabricant (titulaire du système) est responsable de la déclaration de l’attestation de conformité du système et des produits qui le constituent.

Consulter plus de pathologies?

https://www.buildwise.be/fr/publications

Tabel: Tolérances d’exécution des ETICS : écarts admissibles..

Présence de taches sur la façade.

Mesure de la planéité de l’enduit.

L’ENDUIT MINCE SILKO 36

VOYEZ LES CHOSES EN GRAND !

Silko 36 est un enduit de plâtre prémélangé en usine. Il convient comme enduit de parachèvement mince (de 3 à 6 mm) et est projetable à la machine sur des parois et plafonds intérieurs comportant un degré de planéité élevé (éléments en silico-calcaire, en béton cellulaire (CVI), blocs de plâtre, béton, parois préfabriquées en terre cuite, etc). Knauf

SILKO 36 S’UTILISE AVEC VOTRE MACHINE DE PROJECTION STANDARD (PFT G4) !

ÉPAISSEUR TOTALE 3 - 6 mm

Durables, écologiques et esthétiques : les enduits à l'argile de nouveau très tendance

Les constructeurs et architectes optent de plus en plus pour des matériaux naturels, locaux et à faible impact environnemental. Par conséquent, l'utilisation d'enduits à base d'argile ont regagné du terrain ces dernières années. La nouvelle NIT 284 sur les enduits intérieurs consacre donc un chapitre aux enduits à l'argile.

Les enduits à base d’argile sont généralement utilisés comme enduit intérieur. Ils présentent l'avantage de pouvoir être utilisés dans des intérieurs rustiques ou contemporains et de ne pas nécessiter de finition. Comme il s'agit d'un matériau naturel, l'aspect ne sera jamais tout à fait uniforme et certaines différences de nuances sont inévitables. L’argile durcit par séchage physique; aucune réaction chimique n’a lieu. Lorsque les enduits à base d'argile entrent en contact avec de l'eau, ils se ramollissent. Plus la quantité d’eau augmente, plus les forces de liaison diminueront.

Avantages et inconvénients

Les enduits à base d’argile ont un caractère régulateur d’humidité ont un bon à excellent, de sorte qu’ils peuvent contribuer à créer un certain effet tampon vis-à-vis d’éventuelles variations d’humidité relative du climat intérieur. En revanche, ils présentent des caractéristiques mécaniques inférieures à celles des enduits habituels au plâtre ou à la chaux. Leur résistance à la compression et à la flexion est généralement moins bonne, par exemple. En conséquence, leur surface est plus sensible

à l’usure et aux détériorations. Ces enduits ne sont donc pas recommandés aux endroits où les risques de chocs sont élevés.

Leur adhérence au support est plutôt moyenne ou faible par rapport à celle des autres enduits intérieurs, mais elle est suffisante si le support est stable. Les enduits à base d’argile ne sont donc pas appropriés comme support pour la pose d’un revêtement carrelé.

En raison du retrait important qu’ils subissent en durcissant, ils sont très sensibles à la fissuration. Pour y remédier, des fibres végétales (paille ou lin, p. ex.) sont souvent ajoutées à leur composition ou un treillis d’armature est parfois prévu. Le risque de fissuration peut être réduit en traitant l'enduit lors des diverses étapes du processus de séchage. Malgré ces mesures, l'apparition de fissures ne peut jamais être totalement exclue. Les enduits à base d’argile sont sensibles à l’humidité. En d’autres termes, il est déconseillé de les appliquer dans des locaux très humides (c'est-à-dire avec une humidité relative élevée et prolongée), sur des murs régulièrement exposés à des jets d'eau (tels que les murs de douches individuelles ou collectives) ou sur des murs nécessitant un nettoyage régulier (par exemple autour de l'évier dans la cuisine).

D’après la littérature, les enduits à base d’argile disposeraient de meilleures performances d’absorption acoustique. Or, ce n’est le cas que pour les enduits poreux (souvent projetés). Le coefficient d’absorption acoustique est fortement influencé par la finition de la surface.

Préparation du support

Quelques points importants lors de la préparation du support :

• Les profilés (d’angle, par exemple) ne peuvent pas être fixés au moyen d’un enduit à base d’argile. Pour ce

faire, on utilisera un enduit à base de plâtre ou un autre produit de fixation compatible.

• Lorsque le support est hétérogène ou que l’on craint des sollicitations hygrothermiques trop sévères, il est préférable d’appliquer un treillis d’armature dans l’enduit à base d’argile pour limiter le risque de fissuration.

• Les supports lisses et peu absorbants tels que le béton sont délicats et doivent absolument être prétraités. Cela peut se faire à l’aide d’un primaire d’accrochage à gros grains, d’un enduit d’accrochage ou d’un support d’enduit.

• Dans le cas de supports de maçonnerie en briques, blocs de béton, blocs de silicocalcaires ou blocs de terre crue, un prétraitement peut être nécessaire en fonction de leur capacité d’absorption de l’eau et/ ou de leur structure de surface:

• en cas d’absorption d’eau normale: pas de prétraitement, mais préhumidification éventuelle

• en cas de forte absorption d’eau: application d’un agent d’imprégnation ou d’un mortier liquide à base d’argile

• en cas de faible absorption d’eau et/ou de surfaces lisses, il est recommandé d’appliquer un primaire d’accrochage ou un enduit d’accrochage.

• Les blocs de chaux-chanvre ne nécessitent généralement aucun prétraitement. Ils peuvent éventuellement être préhumidifiés, afin d’éviter que l’enduit à base d’argile ne sèche trop rapidement.

• En présence de supports ne pouvant être enduits directement ou qui engendrent une adhérence trop faible, on peut recourir à des supports d’enduit tels que des treillis métalliques courants, voire des nattes de roseaux.

• Les enduits à base d’argile ne sont pas adaptés à une application sur des supports chargés en sels. En

effet, ceux-ci migrent dans l’enduit et endommagent sa structure par cristallisation.

Mise en œuvre

La mise en œuvre des enduits à base d’argile se fait habituellement en deux, voire plusieurs couches : un enduit de base et un enduit de finition. L’enduit de base, plus épais (10 mm ou plus), contient généralement des fibres plus grossières et/ou un treillis d’armature et il dissimulera les éventuelles irrégularités du support. Il est appliqué assez grossièrement pour favoriser le séchage et améliorer l’adhérence de la couche de finition. Si un treillis d’armature (par ex. en lin, jute ou fibre de verre) est prévu, il est important de le placer dans la moitié extérieure de la couche de base.

Lorsque l’enduit de base est sec, un enduit de finition (2 à 5 mm) peut être mis en œuvre. C’est celui-ci qui donnera la teinte et l’aspect souhaités.

L’application en une seule couche est plus risquée, mais envisageable, à condition que le support soit suffisamment homogène et qu’il ait un pouvoir d’absorption uniforme. Si ces conditions ne sont pas réunies, le spectre du support risque d’apparaître à la surface de l’enduit en raison d’un séchage non uniforme.

En cas d’utilisation d’enduits prédosés, il est important de respecter la quantité d’eau de gâchage et les temps de repos et de malaxage prescrits par le fabricant. Les enduits à base d’argile peuvent être livrés humides ou secs dans des big-bags ou secs dans des sacs. Ils peuvent également être préparés sur place, mais on se fiera alors à l’expertise d’un entrepreneur ou d’une personne connaissant les matériaux pour parvenir à une composition d’enduit appropriée. Il est recommandé de réaliser une zone d’essai de 1 à 2 m², par exemple, pour évaluer la maniabilité, l’aspect et l’adhérence.

Les enduits à l’argile peuvent être appliqués manuellement ou à la machine.

Finition

L’aspect des enduits à base d’argile est déterminé par la façon dont l’enduit de finition est appliqué. Après le dressage, on peut lisser la surface à l’aide d’une truelle, l’éponger pour rendre les fibres et/ou les grains visibles, ou bien lui donner du relief avec une brosse. Le moment de traitement influence également la structure de la surface. Plus le lissage est tardif, plus la surface sera fine.

Le séchage étant lent, le plafonneur devra généralement revenir le lendemain pour donner à la surface sa structure finale. S’il travaille trop rapidement, la surface risque d’être sablonneuse. Il est recommandé de brosser la surface après le séchage pour éliminer tout excès de sable.

Dans tous les cas, il est conseillé de n’appliquer l’enduit de finition qu’après avoir achevé tous les travaux intérieurs (sols, menuiseries, …) afin de minimiser le risque d’endommagement.

Etant donné que les enduits de finition sont le plus souvent teintés dans la masse, il n’est pas nécessaire de prévoir une finition supplémentaire (couche de peinture, par exemple). Si l’on souhaite quand même appliquer une finition supplémentaire, il est conseillé d’opter pour une peinture à base d’argile ou un système de peinture ou d’enduit perméable à la vapeur d’eau (à la chaux, par exemple). Un mastic adapté (argile de rejointoyage, par exemple) doit être utilisé pour les finitions au niveau du raccord entre les enduits à base d’argile et les autres éléments, car les mastics de silicone traditionnels n’adhèrent pas suffisamment aux enduits d’argile.

Une surface fragile ou sablonneuse (suite à un plus faible taux d’argile dans l’enduit) peut être renforcée au moyen d’une résine incolore (caséine, huile de lin ou cellulose) ou d’une peinture spécifique. Quoi qu’il en soit, il est recommandé de consulter le fabricant pour tout traitement ultérieur.

Antique Provence le nouveau enduit décoratif de Tierrafino

Vous cherchez une finition murale de haute qualité, durable, écologique et élégante ? Antique Provence de Tierrafino est alors la solution idéale !

Antique Provence est le tout nouveau enduit décoratif de Tierrafino pour les murs et les plafonds. Le produit est résistant aux chocs et convient aux lambris et aux intérieurs d'établissements de restauration et d'hôtellerie. Il est déjà coloré et offre une finition mate ou brillante. Il convient aux pièces humides, mais pas au contact direct avec l'eau. Il peut être appliqué en couches d'une épaisseur maximale de 0,5 mm sur des supports lisses tels que l'argile, la chaux, le plâtre, le béton et les plaques de plâtre après avoir été traité avec Tierrafino Contact EXTRA. Antique Provence est facile à mettre en œuvre et peut être appliqué après une seule formation. Consultez notre site Internet pour connaître les possibilités de formation dans notre usine d'argile ou chez un revendeur près de chez vous.

Les préventes pour les salons d’Embuild partent comme des petits pains

Le mois d’octobre est encore loin, mais en coulisses, l’équipe « évènements » d’Embuild est déjà à pied d'œuvre pour préparer les nouvelles éditions de l’Install Day, de la Journée du Parachèvement et du Belgian Roof Day. Et nous avons de bonnes nouvelles pour vous ! Les ventes sont au beau fixe et nous travaillons dur pour rendre nos salons encore plus dynamiques et interactives.

Des salons bien remplis

En 2022, ce ne sont pas moins de 10 000 entrepreneurs venus de différentes professions de la construction qui se sont rendus à nos trois salons. Cela n'a pas échappé aux exposants, puisque les ventes de stands pour les éditions de 2023 se déroulent au mieux. L’Install Day affiche déjà complet, six mois avant sa date. Il en va de même pour le Belgian Roof Day. 95 % des places disponibles sont déjà vendues. Il nous reste cependant des places pour la Journée du Parachèvement.

Un public de professionnels

Étant donné le succès de nos éditions en 2022, nous nous attendons une nouvelle fois à une bonne participation pour nos salons. Ils attirent traditionnellement un public d'installateurs et d’entrepreneurs venus de tout le pays. En outre, ils sont gratuits pour tous les professionnels de la construction. Les non-membres d'Embuild sont donc également les bienvenus. En effet, nous voulons que nos salons s’adressent à l’ensemble du secteur.

Plus de démonstrations pratiques

En 2022, nous avons déjà fait quelques démonstrations dans le nouveau hall d'exposition lors de la Journée du Parachèvement et du Belgian Roof Day. Cette année, nous voulons élargir considérablement la zone de démonstration. En effet, nous constatons que les professionnels sont très intéressés par les démonstrations pratiques et concrètes. Et donc, nous améliorons encore plus cet aspect cette année. Les fabricants de machines et d'équipements de construction sont encouragés à organiser leurs propres démonstrations dans cette partie du salon. Parce que nous voulons promouvoir l'artisanat et le savoir-faire, nous avons également conclu un partenariat avec le centre de connaissances Buildwise. Les Comités techniques de Buildwise ont sélectionné des démonstrations ciblées pour chaque métier de la construction, montrant les bonnes pratiques et les nouvelles méthodes de construction adaptées à chaque entrepreneur.

Lors du Belgian Roof Day auront donc lieu des démonstrations pour les spécialistes des toits plats et des toits en pente.

Lors de la Journée du Parachèvement, vous pourrez profiter de démonstrations de techniques et de matériaux pour les menuisiers, mais Buildwise présentera également les dernières techniques pour les peintres, les plâtriers et les autres professions de la finition

Plus d’infos? journeeduparachevement.be

Réparation de pierre naturelle et pierre artificielle à l'aide de mortiers de restauration pour pierre naturelle

Les maisons construites avant la Seconde Guerre mondiale et les bâtiments historiques sont souvent agrémentés d'ornements, de couronnements pour façades, de moulures ou d'escaliers en pierre naturelle. Ces éléments décoratifs sont exposés année après année aux intempéries, aux rayons UV, aux pluies acides,... Avec le temps, la pierre naturelle peut commencer à s'écailler, des morceaux se détachent ou se fissurent. Dans ce cas, une restauration avec un mortier pour pierre naturelle peut prolonger la durée de vie des éléments de la façade.

L'entrepreneur Maarten Dutry, établi à Ledegem et également actif au sein d'Embuild UNEP, a une entreprise de rénovation spécialisée dans la rénovation, le nettoyage, la réparation et la protection de façades, de structures en béton et de balcons. Lors de la rénovation de bâtiments historiques, il lui arrive souvent de restaurer des pierres naturelles et/ou artificielles endommagées.

"Pour de telles réparations, j'utilise généralement des mortiers à base de chaux", explique Maarten Dutry. "Beaucoup de gens pensent que la chaux a une image désuète, mais c'est une impression erronée. Pour ce type d'applications, il s'agit justement d'une matière première très appropriée et il existe aujourd'hui d'excellents mortiers de réparation à base de chaux, prêts à l'emploi, qui ne sont pas inférieurs aux produits à base de ciment, bien au contraire !

La chaux est plus souple et moins dure que le ciment. En raison de sa plus faible dureté et de son temps de séchage plus long, le retrait est également moins important lors du séchage. En outre, un enduit à la chaux respire, ce qui permet à l'humidité qui pénètre de s'évaporer, réduisant ainsi considérablement le risque de dégâts causés par le gel. Ces propriétés font de la chaux un liant intéressant pour un mortier de réparation.

J'utilise généralement les produits de Reynchemie, un fabricant de Roulers qui est spécialisé dans les produits destinés à la restauration et à la rénovation. Ils proposent aussi bien un mortier monocomposant qu'un mortier bicomposant. Les deux produits ont des propriétés diffé-

rentes et, en fonction du projet, je choisis alors le type de mortier le plus approprié. Lorsque ces mortiers sont complètement durcis, les deux types peuvent être travaillés de la même manière que la pierre d'origine. Cela nous permet de restaurer des façades et des monuments historiques de manière naturelle".

Mortiers à l'oxyde de zinc

Le premier groupe de mortiers de restauration est constitué d'une poudre à base de pierre naturelle moulue et d'oxydes de zinc mélangés à un liquide (chlorure de zinc). Le mélange crée une réaction chimique qui entraîne un durcissement rapide et le mortier peut être travaillé et sculpté après environ 15 minutes. Après ponçage au papier de verre, on obtient la couleur finale du mortier. Ce séchage rapide permet d'appliquer plusieurs couches l'une sur l'autre jusqu'à l'obtention de l'épaisseur souhaitée.

L'entreprise Reynchemie, située en Flandre occidentale, propose un mortier à base d'oxyde de zinc sous le nom de RC Amonit. "Nous pouvons adapter la composition de ce mortier en fonction des souhaits du client et de la couleur

du bâtiment", explique Kris Reynaert, chef d'entreprise. "Nous pouvons non seulement adapter la couleur pour qu'elle se rapproche le plus possible de celle de la pierre d'origine, mais nous pouvons également manipuler la dureté et la granulométrie en modifiant la quantité d'oxydes et de pierre naturelle moulue dans notre mélange. Ainsi, nous pouvons proposer une variante dure, qui peut être utilisée, par exemple, pour les réparations de pierre bleue, notre variante demi-dure convient à la plupart des restaurations de pierre naturelle et notre variante la plus tendre peut être utilisée pour les types marneux".

La dureté et le séchage rapide des mortiers à l'oxyde de zinc sont des avantages indéniables de ce type de mortiers de restauration, mais ils présentent également certains inconvénients. En raison de leur dureté et de leur faible perméabilité à l'eau (à la vapeur), ils s'altèrent peu et la saleté et les mousses n'y adhèrent pratiquement pas. Avec le temps, les restaurations risquent donc de se démarquer nettement du matériau d'origine. C'est pourquoi les architectes et le service de protection du patrimoine optent souvent pour le deuxième groupe de mortiers de restauration à base de chaux hydraulique.

Mortier de réparation à la chaux hydraulique

Ce deuxième groupe de mortiers de restauration se compose d'un mélange de poudre de chaux moulue, de pigments et d'agrégats, et sont liés à l'eau. Ils sèchent beaucoup plus lentement (jusqu'à 48 heures avant que le mortier ne soit complètement durci) et peuvent être appliqués en couches d'une épaisseur jusqu'à 10 cm. Ils sont également beaucoup plus tendres que les mortiers à l'oxyde de zinc et, grâce à

Restauration du presbytère de Melsele

Maarten Dutry: “Sur cette demeure, nous devions réparer la pierre naturelle et artificielle dans et sur la façade, il s'agissait des montants verticaux entre les menuiseries, le couronnement en pierre de taille et l'escalier d'entrée. La pierre utilisée était une pierre artificielle renforcée, dont l'armature avait été affectée par la corrosion en plusieurs endroits. La carbonatation avait alors provoqué une dilatation de l'armature, entraînant la fissuration de la colonne.

Là où c'était possible, nous avons toujours essayé de faire des restaurations locales. Cependant, les montants entre les menuiseries étaient en si mauvais état que nous avons décidé de les enlever et de les remplacer par des éléments préfabriqués. Ces éléments préfabriqués consistent en un noyau de béton sur lequel nous avons appliqué une couche de RC Amonit, puis ils ont été finis de manière à respecter l'aspect original. La structure en béton n'est pas visible, mais elle assure la fonction porteuse des montants. Comme il fallait respecter un délai très court, nous avons opté pour un mortier à base d'oxyde de zinc.

La couleur du mortier de restauration a été déterminée en concertation avec Reynchemie et formulée spécifiquement pour ce projet.

la carbonatation de la chaux hydraulique naturelle (CHN), ils ont également des caractéristiques auto-réparatrices.

Ces mortiers sont également beaucoup plus élastiques. Lorsque le support sur lequel ils sont appliqués se rétracte ou gonfle, le mortier de restauration suit le mouvement dans une certaine mesure. Ils ont également une meilleure perméabilité à la vapeur. Lorsque l'humidité pénètre dans le mur, elle peut à nouveau s'échapper par la suite, de sorte que le risque de problèmes d'humidité est beaucoup plus faible. Du fait qu'ils absorbent l'humidité, ces mortiers se patinent davantage au fil du temps, de sorte qu'ils s'adaptent mieux à l'esthétique des bâtiments sur lesquels ils sont appliqués. En effet, ils vieillissent au même rythme que la pierre d'origine.

Dans ce contexte, Reynchemie propose le mortier St.One, prêt à l'emploi. Ce produit provient de l'entreprise française renommée de mortier de chaux Chaux et Enduits de Saint-Astier en Dordogne.

Plus d’infos? www.maartendutry.be www.reynchemie.com

Comité technique

Buildwise a récemment mis en ligne les programmes de travail de chacun de ses Comités techniques (CT) pour l’année 2023 et les suivantes, sous la forme d’un document accessible à tous sur le site www.buildwise.be (rubrique « Comités techniques »).

Parmi ceux-ci, le programme de travail 2023 du Comité technique « Travaux de plafonnage, de jointoyage et de façade » se décline selon cinq thèmes principaux :

• ETICS : pour l’isolation des façades par l’extérieur, en construction neuve ou en rénovation

• Enduits intérieurs : pour le parachèvement des murs et plafonds

• Enduits extérieurs : pour l’embellissement et la protection de la façade

• Jointoyage : pour une maçonnerie de qualité

• Post-isolation : pour l’amélioration de la performance thermique d’un mur creux.

Vous trouverez plus de détails sur les différentes actions, les moyens de les valoriser et leur impact attendu sur le secteur dans le programme de travail !

Vous découvrirez également les thèmes futurs sur lesquels le CT se penche en prévision de prochaines actions concrètes.

• Merveilleux résultat esthétique

• Protection des façades de haute qualité

• Systèmes divers Découvrez-les ici:

www.caparol.be

« Travaux de plafonnage, de jointoyage et de façade» : programme de travail

Le badigeon, une technique de peinture ancienne aux normes actuelles

limiter certains risques de fissuration des enduits intérieurs ?

Les plafonneurs appliquent quotidiennement des mesures visant à limiter le risque de fissuration des enduits lorsque leur support présente des discontinuités.

Buildwise a récemment publié la NIT 284, en révision des NIT 199 et 201. Cette nouvelle Note entièrement dédiée aux enduits intérieurs livre plusieurs recommandations, dont certaines sont proposées dans cet article.

Supports de différentes natures

Lorsque l’on souhaite enduire des supports adjacents, mais de natures diverses, certaines mesures sont de mise. Ainsi, sous réserve d’autres recommandations spécifiques du fabricant, il faudra :

• soit réaliser une incision dans l’enduit, directement après sa mise en oeuvre, et y appliquer un joint souple

• soit incorporer dans le plafonnage un treillis de renforcement d’environ 20 cm de large et bien le centrer par rapport au raccord (voir figure 1).

Ces mesures limitent – sans l’exclure totalement – le risque de fissuration, surtout en cas de déformations différentielles, de mouvements dus aux variations hygrothermiques, …

Joints présents au sein du support

En présence de joints dans le support, on distinguera les joints de structure des joints de retrait :

• les joints de structure sont toujours répercutés dans l’enduit. On recourt généralement à des profilés de dilatation préfabriqués, afin de leur permettre un certain mouvement

• les joints de retrait sont nécessaires dans les maçon¬neries composées d’éléments silicocalcaires de grand format. Ils sont prévus au niveau des joints des murs (allèges, linteau, mur de grande longueur) et sont des¬tinés à réduire les contraintes, ce qui permet de limiter le risque de fissuration non contrôlée. Ils doivent être indiqués au plafonneur par le donneur d’ordre. L’enduit doit être renforcé au droit de ces joints au moyen d’un treillis de renforcement d’une largeur minimale de 15 cm (voir figure 2).

2 Renforcement de l’enduit au droit d’un joint de retrait.

1 Renforcement de l’enduit au droit de la jonction entre supports de différentes natures.

Éléments structurels métalliques

Lorsque la paroi à enduire comporte un élément structurel métallique, il faut utiliser des treillis de support d’enduit ou à des plaques à enduire (plaques de plâtre ou plaques de XPS adaptées, …). Ces dernières peuvent éventuellement être fixées à l’aide de blochets en bois (voir figure 3A).

En présence d’une poutrelle métallique supportant le plancher, le parachèvement dépendra de la position de la poutrelle par rapport à ce dernier (poutrelle inversée ou non, bords amincis du plancher en béton, …) et du souhait du concepteur de marquer ou non la présence de l’élément (voir figure 3). Dans tous les cas, et en particulier lorsque la présence de la poutrelle n’est pas marquée (voir figure 3B), il faut veiller à découpler l’enduit de l’élément métallique, de sorte qu’ils ne soient pas en contact (risque accru de fissuration et de tachage de l’enduit).

D’autres possibilités ne sont pas exclues. Ainsi, une alterna¬tive à la soluton illustrée par la figure 3B consiste à utiliser un accessoire constitué d’un treillis en fibres de verre associé à un papier huilé.

Une éventuelle fissuration peut cependant apparaître en fonction de l’ampleur des mouvements de l’élément métal¬lique et des éléments en béton.

Jonction entre un mur et un plancher lourd

Une fine incision doit être pratiquée à la jonction du mur et du plafond pour désolidariser la finition de chacune des surfaces et limiter ainsi le risque de fissuration aléatoire à leur niveau. Cette incision est effectuée dans l’enduit fraîchement durci à l’aide d’une scie à plâtre, afin d’obtenir une coupe nette et propre (voir figure 4). Elle est réalisée horizontalement ou verticalement en fonction du phasage des travaux (c’est-à-dire horizontalement, lorsque les murs sont enduits après le plafond, et verticalement, à l’inverse).

S’il est prévu de peindre l’enduit, on appliquera un mastic de peintre dans l’angle. Le raccord est alors considéré comme étanche à l’air. Cette opération n’est toutefois pas comprise dans les travaux de plafonnage.

Tête de cloison

L’extrémité supérieure des cloisons non portantes en maçonnerie (blocs de plâtre, …) ou en éléments de hauteur d’étage (béton cellulaire, …) est souvent située à ± 2 cm du plafond. Lors des travaux de pose de la cloison, cet espace est comblé conformément aux recommandations de la NIT 271 ou du fabricant et en fonction des exigences visées sur le plan acoustique ou de la résistance au feu, par exemple. Soumise à l’éventuel fléchissement du plafond, cette situation favorise l’apparition de fissures horizontales dans les enduits de faible épaisseur au sommet de la cloison (voir la fiche Pathologies 109). Il est dès lors recommandé de poser à cet endroit une fine bande de renforcement de 5 cm de large (voir figure 5). Une autre solution consiste à mettre en oeuvre des profilés, des moulures ou des plinthes, afin de masquer la zone enduite à risque.

Y. Grégoire, ir.-arch., animateur du Comité technique ‘Travaux de plafonnage, de jointoyage et de façade’, Buildwise

Source: Buildwise nov-dec 2022

5 Pose d’une fine bande de renforcement en tête de cloison.

4 Réalisation d’une incision visant à désolidariser l’enduit mural de l’enduit de plafond.

3 Raccord au droit d’une poutrelle métallique supportant le plancher en béton.

Le SERV tire la sonnette d'alarme face à la baisse du nombre de formations dans la construction

Dans un avis adressé au ministre flamand de de l'éducation Ben Weyts, le conseil économique et social de la Flandre (SERV) tire la sonnette d'alarme quant à la 'pénurie grave de programmes de formation dans le secteur de la construction' au sein de nos écoles d'enseignement secondaire. La diminution du nombre de formations pour les couvreurs, les plafonneurs, les menuisiers intérieurs et extérieurs et les constructeurs d'intérieur est particulièrement préoccupante.

mations pour couvreurs et étancheurs ne comptent que 25 étudiants. A partir de l'année scolaire prochaine, seuls des cours en alternance seront proposés, mais ce n'est pas non plus un succès, car il n'y a actuellement que 12 étudiants en formation en alternance. Néanmoins, les couvreurs et étancheurs représentent 7,41 % de tous les travailleurs de la construction en Flandre (selon 'l' étude des métiers' réalisée par Constructiv et Cevora en collaboration avec le bureau d'études Tempera en 2018). Les couvreurs et étancheurs font également partie des métiers en pénurie.

Au cours de l'année scolaire 2023-2024, la formation de spécialisation pour devenir plafonneur ne sera plus proposée dans les écoles flamandes et bruxelloises. Dans le cadre de la formation 'finition de constructions', les élèves continueront à apprendre ces techniques, mais à peine 40 élèves suivent cette formation. Or, le métier de plafonneur est depuis longtemps un métier en pénurie en Flandre et les entreprises du secteur ne parviennent pas à pourvoir les postes vacants. L'enseignement proposé n'est donc manifestement pas adapté aux besoins du marché du travail.

Les choses ne sont guère mieux en ce qui concerne la formation de couvreurs ou étancheurs. Actuellement, les for-

L'avis du SERV se penche également sur les formations en menuiserie. Selon l'avis, les demandes du marché du travail et le flux provenant de l'enseignement ne sont pas en adéquation pour les menuisiers d'intérieur et d'extérieur et les constructeurs d'intérieur. Pour ces derniers, le triangle Deinze, Tielt, Waregem et le triangle De Pinte, Zottegem, Audenarde représentent une zone aveugle dans l'offre de formations. A nouveau, il s'agit de métiers catalogués par le VDAB comme étant des métiers en pénurie.

L’avis

Le SERV lance un appel aux écoles pour qu'elles redoublent d'efforts afin de maintenir la formation vivante en collaborant avec les enseignants dans les entreprises. L'avis souligne également que "La collaboration entre les écoles et les secteurs peut également contribuer à maintenir les formations attrayantes". Les campagnes de sensibilisation menées par le secteur de la construction devraient également convaincre les étudiants de choisir une formation dans le secteur de la construction.

WILLCO Vario,

opent de deuren voor enorme vrijheid qua gevelafwerkingen ouvre les portes d’une énorme liberté en termes de finitions de façades.

Ontelbare mogelijkheden!

√ Creatieve vrijheid

√ 6 technieken en 1 betonlook

√ Voor binnen en buiten

√ Hoge dampdoorlaatbaarheid

√ Diverse kleuren mogelijk

Gevelafwerking voor Willco Isolatiesysteem

Finition de la façade pour le Système d’Isolation Willco

Plusieurs possibilités!

√ Liberté de création

√ 6 techniques et 1 aspect béton

√ Pour l’intérieur et l’extérieur

√ Haute perméabilité à la vapeur d’eau

√ Différentes couleurs possibles