Fita handboek trainers beginnersniveau

Page 1

HANDBOEK TRAINERS BEGINNERSNIVEAU

http://www.archery.org Versie: nov. 2003

FITA Trainers Commissie

Pagina 1 van 245

HANDBOEK TRAINERS BEGINNERSNIVEAU HANDBOEK TRAINERS


INHOUD Introductie Hoofdstuk 1

De vaardigheden van de boogschutter.

Hoofdstuk 2

De opeenvolgende stappen bij het schieten.

Hoofdstuk 3

De veiligheid.

Hoofdstuk 4

Cursus boogschieten en beginnerprogramma.

Hoofdstuk 5

Algemene problemen.

Hoofdstuk 6

De rol van de trainer.

Hoofdstuk 7

Instructiesuggesties voor de trainer.

Hoofdstuk 8

Tips voor demonstratie, organisatie en presentatie.

Hoofdstuk 9

Tips voor planning van oefeningen.

Hoofdstuk 10

Enige suggesties voor leeroefeningen.

Hoofdstuk 11

Onderwerpen voor groepsinstructie.

Hoofdstuk 12

De gehandicapte boogschutter.

Hoofdstuk 13

Spel en wedstrijden.

Hoofdstuk 14

Woordenlijst.

Hoofdstuk 15

De personen die medewerking hebben verleend aan het tot stand komen van dit handboek.

Versie: nov. 2003

Pagina 2 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voorwoord door de president van de FITA.

Beste trainers en vrienden. Als president van de FITA ben ik zeer verheugd met de resultaten van het harde werk van de Trainers Commissie, het FITA bureau en al die trainers die en bijdrage hebben geleverd aan dit waardevolle handboek. De FITA heeft nu een actueel handboek trainers waarin de kennis van de beste trainers in de wereld over opleiding en oefening zijn verenigd. Het is belangrijk dat op het beginnerniveau een uniforme methode wordt gebruikt om alle enthousiastelingen een goed uitgedokterde en in de praktijk bewezen basis mee te geven met de meest geschikte oefeningen voor het boogschieten. De boogschutters zijn nu in staat om van af het niveau van recreant dit op te vijzelen naar een nationaal of internationaal niveau door bemiddeling van en deskundige begeleiding. Mijn speciale dank aan Juan Holgado, voorzitter van de Trainers Commissie en Pascal Colmaire, directeur van FITA Ontwikkeling voor hun grote inspanning en kennis om dit handboek te schrijven en samen te stellen. Met vriendelijke groeten,

Jim Easton President

Versie: nov. 2003

Pagina 3 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voorwoord door de Manager FITA Ontwikkeling. Voor jullie ligt het eerste handboek trainers van de Federation Internationale de Tir àl’ Arc (FITA). Dit handboek is bedoeld als les- en leerstof voor de beginnende boogschutter. Het project was een uitdaging om twee redenen. Ten eerste, de wetenschap van hoe waardevol het is voor de ontwikkeling van de handboogsport en ten tweede de mogelijkheid om samen te werken met trainers van het allerhoogste niveau. Mijn dank gaat uit naar alle trainers die hun bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van dit handboek. Ik kan melden dat we op geen enkel moment geconfronteerd zijn met problemen om overeenstemming te krijgen, hetzij over de technische of over de leeraspecten. Het enige beschouwelijke geschilpunt dat opgelost moest worden, was het standpunt van enkele Aziatische collega’s over het aantal schoten die opeenvolgend gesimuleerd uitgevoerd moesten worden, alvorens werkelijk voor de eerste keer geschoten mocht worden. Vandaar dat, bij twijfel over de gegeven oplossing voor enkele etnische principes, de inhoud van het handboek aangepast dient te worden voor een bepaald scenario. Als dat zo is, dan zouden wij het op prijs stellen hiervan op de hoogte gesteld te worden om het materiaal te wijzigen en voor wie het dan bedoeld is. Bovendien is elke terugkoppeling, suggestie en opbouwende kritiek voort verbetering van het handboek zeer welkom. Dit is zeker niet een perfect handboek, echter, het is er één dat wellicht verbeterd kan worden met jullie bijdragen. De nationale boogschutterbonden worden uitgenodigd om deze vorm van scholingsinstrument voor hun opleiding van hun trainers toe te passen. Dezelfde uitnodiging geldt voor die trainers die geen gebruik maken van een speciaal programma voor beginners, maar hun trainingsmateriaal wellicht kunnen uitbreiden met bepaalde delen uit dit handboek. Deze werkwijze is eveneens acceptabel. Hoe meer dit handboek wordt gebruikt, des te meer doet het de FITA een genoegen, speciaal voor die mensen die dit scholingsinstrument hebben ontwikkeld. We zouden het echt waarderen als jullie het FITA bureau informeren als jullie dit handboek gebruik maken of de intentie hebben om dit te gaan gebruiken. Het zal ons helpen om vast te stellen wat de gebruikswaarde van dit handboek is. Bij voorbaat dank voor jullie medewerking. Slechts weinig van allen die meegewerkt hebben aan het tot stand komen van dit handboek hebben Engels als hun moedertaal. Onze excuses voor de taalfouten, als deze zich voordoen. De afbeeldingen zijn gemaakt door een boogschutter die Europees kampioen was en team wereldrecordhouder (Compoundboog). Hij heeft op dat gebied een eigen onderneming gestart. De beste wensen voor Thomas en voor zijn bedrijf. Gefeliciteerd met wat je tot stand hebt gebracht, je hebt daarvoor veel werk verzet.

Versie: nov. 2003

Pagina 4 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


We hebben gekozen voor een formaat dat, door de trainers tijdens de lessen over het boogschieten, gemakkelijk gebruikt en geactualiseerd kan worden. We hopen dan ook dat het systeem aan jullie wensen tegemoet komt. Op dit moment heeft de FITA geen plannen om trainers op dit onderwerp te certificeren. De oorspronkelijke bedoeling was een scholingsinstrument te ontwikkelen voor de bij ons aangesloten nationale bonden, en het is aan hen om dit handboek te gebruiken of anders voor ontwikkeling van een certificeringprogramma voor hun eigen trainers te gebruiken. Aan de andere kant is de FITA Trainers Commissie al een cursus aan het voorbereiden voor begeleiders van boogschietcursussen. We hebben daarvoor persoenen benaderd die ons kunnen helpen als “experts”bij “Olympic Solidarity Cursussen”en “FITA Ontwikkeling en Technische Ondersteuning Commissie”activiteiten in de nabije toekomst om deze sport wereldwijd in ontwikkeling te brengen.. Ik wil graag de volgende organisaties bedanken voor hun bijdrage aan dit project: FITA, Olympyc Solidarity, FITA Trainers Commissie en FITA Ontwikkeling en technische Ondersteuning Commissie. Dit is mijn derde keer dat ik betrokken ben bij het ontwikkelen van handboeken voor trainers. De eerste keer was in Frankrijk, met het ontwikkelen van de eerste twee handboeken voor trainers van de FFTA. De tweede keer was in Canada, met de complete herziening van het handboek FCA niveau 1. De derde keer was met de FITA, met dit handboek. Na elke project ondervond ik gemengde gevoelens: “Genoeg!”… “Wij hebben toen beter werk geleverd!”…… “We hadden het beter kunnen doen!”……… “Het was werkelijk nuttig!”………. “Ik zou meer plezier in een handboek als dit hebben gehad in de tijd toe in begon als trainer!”…………….. “Als ik meer energie en tijd gespendeerd had in het trainen van boogschutters, in plaats van het schrijven van handboeken, dan had ik meer elite boogschutters kunnen leveren!”…….. en, als laatste, “Ik had een betere bijdrage kunnen beiden aan dit handboek als ik meer had geschreven over mijn trainerscarrière!”. Echter, ik weet nu dat ik bevoorrecht ben om dit alles te mogen ervaren. Bovendien, deze ervaringen hebben het mogelijk gemaakt om bij vele gelegenheden met fanatiekelingen op het gebied van boogschieten, zowel oud als nieuw, te discussiëren over het boogschieten en trainen. Als je tot één van hen behoort dan wil ik in de komende tijd daar best met je over praten. Veel plezier bij het trainen!

Pascal Colmaire Directeur FITA Ontwikkeling

Versie: nov. 2003

Pagina 5 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voorwoord door FITA Trainers Commissie Beste vrienden en mede boogschutters. Het is voort mij een eer om dit handboek te introduceren zowel aan jullie persoonlijk als aan de gehele boogschutters gemeenschap. Ondanks al het vele werk dat er mee gemoeid was, heb ik daaraan veel plezier ontleend bij het verzamelen en voorbereiden van het handboek. En ten slotte hebben jullie hier een instrument in handen om jullie te helpen bij het ontwikkelen (bekend maken, verbeteren) van de boogschietsport in jullie woonplaats, gemeente, regio, provincie, land of werelddeel. Dit handboek wet niet ontwikkeld om je te helpen om op je eigen manier te komen tot een betere trainer of instructeur in het boogschieten. De TITA Trainers Commissie is er alles aan gelegen om iemand en iedereen, die probeert de boogschietsport wereldwijd bekendheid te geven of te verbeteren, te helpen. Daarvoor moesten we, om een bruikbaar handboek samen te stellen, afgaan op de ervaring van de meeste van de trainers van topniveau uit alle werelddelen dat een wereldconcept vertegenwoordigd van de wijze van boogschieten, de basis- en veiligheidsstappen en geschikte allround techniek. Dit handboek bevat de kennis van de beste experts van Azië (inclusief de beide Korea’s), Europa, Noord- en Zuid Amerika en Australië. Het was echt een teaminspanning en ik ben, als voorzitter van deze commissie, erg trots om samen te moeten werken met zulke excellente en energieke medewerkers om ons te helpen bij het opzetten en ontwikkelen van dit handboek. Zonder deze ongelofelijke medewerking, konden we dit project ooit omgezet hebben in een werkelijk product. We hebben ons werk gebaseerd op een Canadees handboek voor boogschieten en na het opstellen van concept op concept en het indelen van de aangeleverde gegevens hebben we dit handboek omgezet in een erg praktisch basis handboek voor iedere trainer of instructeur in het handboogschieten. Met de vele hulp en voortdurende inzet van Pascal Colmaire in het FITA bureau is dit belangrijkste doel van onze Trainers Commissie nu werkelijkheid geworden. Ik kan dit voorwoord niet beëindigen voor dat ik mijn hartelijke dank heb betuigd aan alle deskundigen en boogschietvrienden die ons geholpen hebben bij het samenstellen van dit handboek. Alle medewerkers, die achter in dit handboek zijn vermeld, worden bedankt voor het vele werk dat zij hebben verzet. Dit is, eerst en vooral, een handboek dat van toepassing is op het basis niveau van het boogschieten. Ik wil daaraan toevoegen, dat dit handboek niet beschouwd moet worden dat ons werk hiermee is beëindigd. We moeten nu beginnen aan het tweede niveau en iedere hulp, om dit volgende project tot een groot succes te brengen en werkelijkheid gelijk dit eerste handboek, is welkom. Misschien dat we elkaar eens ergens een ontmoeten en dan hoop ik enige terugkoppeling of suggesties te horen, die wellicht iemand van jullie heeft en ons helpt bij het geven van bekendheid en het verbeteren van onze prachtige boogschietsport, simpelweg de beste die er is. Met vriendelijke groeten en goed trainerschap!

Juan Carlos Holgado Voorzitter. Versie: nov. 2003

Pagina 6 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


1

Hoofdstuk 1 DE VAARDIGHEDEN VAN DE BOOGSCHUTTER.

Boogschieten is: HET DOEN VOORTSTUWEN VAN PIJLEN MET EEN ZEKERE NAUWKEURIGHEID EN STEEDS NAAR HET MIDDEN VAN HET DOEL. In overeenstemming met deze eenvoudige omschrijving, kunnen we stellen dat de vaardigheden van de boogschutter bestaan uit een herhaling van: DE VLIEGBAAN VAN DE PIJL DOOR DE LUCHT, DE STUWKRACHT DIE OP DE PIJL WORDT OVERGEDRAGEN. Dat wil zeggen, dat de boogschutter steeds NAUWKEURIG HERHAALT: de HOUDING/STAND van alle delen van zijn/haar lichaam met betrekking tot het doel, en zijn/haar LOS techniek. Opmerking: Met een simpele uitleg alleen maakt het nog niet compleet: de hierboven gegeven omschrijving houdt geen rekening met de bewegingen die door de boogschutters herhaald worden om hun boog te spannen, niet alleen bij het uittrekken maar ook tijdens het richten. Daarvoor moeten we nauwkeuriger zijn, we moeten schrijven dat de boogschutter zijn/haar totale schietprocedure moet herhalen – al zijn/haar opeenvolgende handelingen – inclusief de houding die de boogschutter aanneemt, de handelingen en de bewegingen die hij/zij uitvoert ter voorbereiding en afronding van zijn/haar schot. Ondanks alles wat we bedenken om de vaardigheden van de boogschutter al of niet in overeenstemming te brengen met een vereenvoudigde omschrijving, kunnen we stellen dat een eenvoudige en gemakkelijk reproduceerbare schiettechniek de meest efficiënte manier is om met elk schot gelijke resultaten te behalen.

Een goed reproduceerbare uitvoering en lossing hebben gelijke pijlvlucht en trefpunten tot gevolg Desondanks zijn er verschillende houdingen en werkwijzen om de boog te spannen en te lossen - met andere woorden “technieken” - die efficiënt toegepast kunnen worden bij het boogschieten, maar wat belangrijker is dat is de kwaliteit (eigenschap) van de herhaling en niet de technische voorkeuren. Trainers beginnen meestal met de boogschutter te helpen om een bepaalde schietvolgorde te ontwikkelen en te herhalen. Met dit doel voor ogen, wordt in dit handboek de - op dit moment - meest gangbare techniek beschreven, die de trainers kunnen gebruiken om te bouwen aan een efficiënte schietvolgorde.

Versie: nov. 2003

Pagina 7 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Met behulp van deze technieken kan de nieuweling komen tot een goed reproduceerbare schietvolgorde en zijn/haar belangrijkste opdracht is dan: Ontspannen blijven bij de coördinatie tussen: zijn/haar VISUELE INFORMATIE – wat de boogschutter kan zien: overzicht op een redelijk gebied rond het centrum van het doel – verticale boog – pees uitlijning … en zijn/haar VOEL INFORMATIE: wat de boogschutter voelt vanaf het begin van het uittrekken tot na het lossen: - lichamelijk: sensaties in relatie met de houdingen (lichaamstabiliteit), waarbij zonder moeite en ontspannen vorm gegeven kan worden aan de kwaliteit. - geestelijk: Zelfvertrouwen – Laag niveau stress – Geconcentreerd, Vol aandacht …… ZONDER de kwaliteit van de motoriekvisuele coördinatie te verstoren.

V I S U E

L E

O

L

V E G De boogschutter spant zich in om de informatie over wat hij/zij ziet en voelt (motoriek) vast te stellen en op elkaar af te stemmen. De trainer dient de boogschutter te ondersteunen bij vaststellen, ontwikkelen en rangschikken van alles wat hij/zij voelt; alle soorten sensaties: standen/houdingen van gewrichten en lichaam, ontspanningsniveau, lichaamstabiliteit, spanningsniveau, niveau van zelfvertrouwen, ….. We stellen voor dat je begint met het trainen van de boogschutter met het versterken en ontwikkelen van de standen/houdingen van het lichaam en de gewrichten, de lichaamstabiliteit en de kracht van de boogschutter. Hoe stabieler de boogschutter is in stand/houding des te sterker is hij/zij bij volle treklengte, des te vaker de gelegenheid voor de coördinatie tussen zijn/haar richten en gevoel zich voordoet. Bovendien, is de tijdsduur van deze coördinatie langer dan een zwakke/onstabiele boogschutter kan volhouden. Het gevolg is dat de boogschutter de pijl kan lossen met meer zelfvertrouwen en controle.

V I S U

L O S E S L E O N L

V E G Het lossen moet plaatsvinden tijdens het afstemmen van wat hij/zij ziet en voelt voor en succesvol schot.

Versie: nov. 2003

Pagina 8 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Als er gelost wordt alleen op basis van de visuele informatie (richten) dan duurt het niet lang of de nieuweling krijgt last van “rozenvrees”; een serieus probleem dat later in dit handboek wordt behandeld.

V I S U N

A

R

I

C

H

L O S E S L T E N O N L

V E G Het lossen mag de kwaliteit van de bovengenoemde coördinatie niet verstoren. Het lossen dient alleen te gebeuren wanneer de boogschutter dat hij/zij ziet en voelt op elkaar afstemt. Het los proces dient de kwaliteit van de coördinatie tussen wat de boogschutter ziet en voelt niet verstoren, omdat zelfs terwijl de pijl door de pees voortgestuwd wordt, het schot gericht moet blijven. Daarom moet de boogschutter zich inspannen om de harmonie van zien en voelen te handhaven. Met andere woorden: een foutloos aanhouden van alle handelingen/bewegingen van de boogschutter (geestelijk en lichamelijk) moet gewaarborgd zijn tijdens en een korte tijd na het lossen. Een onbewust/automatisch lossen draagt bij in het behoud van de kwaliteit van de coördinatie van wat de boogschutter ziet en voelt tijdens het lossen van de pijl.

Versie: nov. 2003

Pagina 9 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


2

Hoofdstuk 2 DE OPEENVOLGENDE STAPPEN BIJ HET SCHIETEN. Elke sport kan gepresenteerd worden in ten minste vier (4) stappen: Voorbereidende maatregelen/activiteiten Periode van inspanning/actie Kritiek moment Nazorg Laten we deze stappen eens toepassen op het schietproces: 2.1. VOORBEREIDENDE MATREGELEN/ ACTIVITEITEN. De meest van deze maatregelen/activiteiten gaan vooraf aan het uittrekken. Nokken van de pijl De bedoeling daarvan is: De boogschutter zowel lichamelijk (houding) als geestelijk in een evenwichtige toestand brengen, voor zijn/haar belangrijkste actie; De boogschutter voorbereiden voor een efficiĂŤnte actie door te zorgen een ONVERANDERLIJK houding van het lichaam, VOORTDUREND contact met de boog en de totale uitvoering, waardoor de volgende actie moeiteloos uitgevoerd kan worden. De voorbereidende maatregelen/activiteiten bevatten:Het nokken vanAanhaken de pijl, het aanhaken van de peesvan de pees, de boog vasthouden en de voorhouding van het lichaam en het omhoog brengen van de boog.

Stand

Vasthouden van de boog

Versie: nov. 2003

Pagina 10 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Plaatsing peeshand op het gezicht

Voorhouding van het lichaam

Het omhoog brengen van de boog

Pees uitlijning

Enkele van de voorbereidende maatregelen/activiteiten worden uitgevoerd bij volle treklengte, zoals het plaatsen van de peeshand op het gezicht en de pees uitlijning.

Versie: nov. 2003

Pagina 11 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


2.2. MOMENT VAN INSPANNING/ ACTIE. Dit zijn de maatregelen/activiteiten nodig om tot een volledige treklengte te komen, zoals het uittrekken van de pees, de pees “uitgetrokken houden” (gespannen houden) en het richten.

Het uittrekken van de pees/spannen van de boog

Bij volledige treklengte moet de boogschutters zich inspannen om wat hij/zij kan zien en voelt op elkaar af te stemmen. Deze coördinatiemomenten zijn het meest geschikt voor het lossen. Dit toetsen van deze informatie is het richten van de boogschutter. AANHOUDEN VAN DE VOLLEDIGE TREKLENGTE.

We schreven aanhouden tussen aanhalingstekens, omdat de boogschutter niet zonder meer de spanning kan aanhouden. Vanwege het veereffect van de boog, beweegt de boogschouder van de boogschutter omhoog en naar binnen, terwijl zijn/haar hoofd naar voren en omlaag beweegt, waardoor de bovenkant van zijn/haar lichaam toenemend ontwricht. Om deze voortdurende deformatie van zijn/haar houding te voorkomen, moet de boogschutter experimenteren met een aanhoudende spanning van de boog bij volle treklengte.

Versie: nov. 2003

Pagina 12 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


(Boven) Ingezakt boven lichaam door het veereffect van de boog – de treklengte wordt verminderd

(Onder) Uitzetten borstkast Treklengte wordt vergroot

Uitzetten van de borstkast terwijl er gericht wordt

2.3. KRITIEK MOMENT. Dit is het lossen. Omdat de boogschutter de informatie van wat hij/zij kan voelen heeft vastgesteld en op elkaar afgestemd, laat hij/zij de pees gaan terwijl hij/zij nog zo klein mogelijke veranderingen aanbrengt aan elke andere komende handelingen, aangezien zijn/haar lichaam werkt als een “lanceer installatie” voor de pijl. De boogschutter moet bewegingsloos blijven met uitzondering van de peeshand, het lossen en nazorg.

Versie: nov. 2003

Pagina 13 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het lossen 2.4. NAZORG. Dit is het doorgaan met alle handelingen van de boogschutter tijdens de periode van inspanning/actie; de lichamelijke, de geestelijk, de visuele …. Nazorg bijzonder belangrijk bij het boogschieten, aangezien het schot niet wordt beëindigd met het lossen. Vanaf het moment dat er gelost wordt, begint de pees begint de pijl weg te drukken; bij het voortstuwen van de pijl moet de boogschutter de coördinatie tussen wat hij/zij ziet en voelt handhaven, vanaf dat moment dezelfde handelingen als bij het richten.

Nazorg (de boogschutter vervolgt alle handelingen)

Versie: nov. 2003

Pagina 14 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Elk van de 4 hiervoor behandelde stappen betreffen verschillende kleine acties, die op het moment van uitvoering in de juiste volgorde het schietproces vormen, meestal de “schietvolgorde” genoemd. Op het moment dat het proces is vastgesteld, moet de beginnende boogschutter leren om dit zo goed mogelijk als hij/zij kan te herhalen; dit leren doen is beslissend voor de nauwkeurigheid. Elke verandering in het proces heeft tot gevolg dat de pijlvlucht onregelmatig is evenals de trefpunten. Het schietproces kan ook worden aangeleerd met een aantal basis stappen, samen een herhaalbare volgorde vormend. Hieronder een voorbeeld van een volgorde, gebaseerd op 10 stappen. Stand (#1), het nokken van de pijl (#2), het plaatsen van de vingers/losmechaniek op de pees (#3), plaatsen van de booghand (#4), het op hoogte brengen van de boog (#5), het contact van de pees met het gezicht (#6) en ook al wordt het gewoonlijk niet aangegeven als één van de stappen, het uitlijnen van de pees. Deze basis stappen worden in dit handboek gedetailleerd behandeld in de paragraaf “VOORBEREIDENDE MAATREGELEN/ACTIVITEITEN”; Het uittrekken (#7) en richten (#8) worden in dit handboek gedetailleerd behandeld in de paragraaf “PERIODE VAN INSPANNING/ACTIE” Het lossen (#9) wordt in dit handboek gedetailleerd behandeld in de paragraaf “KRITIEK MOMENT”. De nazorg (#10) wordt in dit handboek gedetailleerd behandeld in de paragraaf met deze naam. Bemerk hoe de verschillende - hierboven beschreven – leer hulpmiddelen kunnen helpen bij het observeren van de achtereenvolgende situaties. Met verwijzing naar hoofdstuk 10 “suggesties voor leeroefeningen” voor meer voorbeelden van leer hulpmiddelen.

Versie: nov. 2003

Pagina 15 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


3

HOOFDSTUK 3 DE VEILIGHEID.

Een inleiding is dat de boog ook een wapen is en als zodanig met de nodige zorg behandeld moet worden. Vandaar dat elke vereniging, of groep met klassen beginnende boogschutters, moet nadenken over de veiligheid en aandacht schenken aan de volgende onderdelen: 3.1 3.2 3.3 3.4

DE PLANNING

3.1.

DE PLANNING.

DE VEILIGHEID VAN DE GROEP DE PERSOONLIJKE VEILIGHEID DE GEDRAGREGELS OP HET SCHIETTERREIN (ETIQUETTE)

3.1.1. MOGELIJKHEDEN. Hier enige belangrijke zaken waarnaar gekeken moet worden in een schietgelegenheid: het inspecteren van de schiet- en speelvelden op gevaren voor de veiligheid (zoals gaten, voorwerpen, enzovoort) voorafgaand aan iedere bijeenkomst; de bokken voor de doelpakken moeten stevig verankerd zijn zodat zij niet voorover kantelen; houd alle toeschouwers (allen die niet schieten) achter de schietlijn. Afgezien daarvan of alleen voor de toeschouwers een veilige plaats is, biedt dit ook een goede plaats voor de trainer om overzicht te hebben. Besteed speciale aandacht aan de jonge toeschouwers; buitenbanen dienen een veiligheidszone achter de doelen te hebben die ruim voldoende is voor de pijlen die het doel missen, met name voor de pijlen die over het doel vliegen. Schiet altijd op het bestemde (aangewezen) doel. Bescherming achter het doel is onontbeerlijk. Er zijn drie manieren om in deze veiligheidsmechanismen te voorzien: - een schutting waarvan de hoogte afhankelijk van de afstand van de doelen veranderd kan worden. Alhoewel 3,5 meter voldoende is bij de doelen voor beginners; - een bok voor het doelpak met volgens dezelfde criteria als de schutting; - een veiligheidszone van ten minste 30 meter lang is bij de beginners voldoende bij gras- of zandbanen. In andere gevallen kan met een strook hooibalen of een lage houten afscheiding laag bij de grond hetzelfde doel gerealiseerd worden. binnen – blokkeer alle ingangen bij of voor de schietlijn, en zie daarbij toe dat je de nooduitgangen niet verspert. Beperk de doorgang van personen over de schietbanen; binnenbanen – bescherming van de wanden en kolommen is onmisbaar boven en onder de bokken doelpakken om het terugstuiteren van de pijlen te verminderen, de wanden te beschermen tegen verdwaalde pijlen en de pijlen te behoeden voor schade. Vaak wordt een net gebruikt om de pijlen te stoppen, voor de juiste installatie van het net zie hoofdstuk “Mogelijkheden – Uitrusting”. Het net moet niet alleen dienst doen bij demonstraties maar ook tijdens de reguliere schietoefeningen. het gebruik van een boogstandaard voorkomt dat mensen tegen de uitrusting trappen, er op gaan staan of er over struikelen; wat schade en letsel tot gevolg kan hebben. 3.1.2. NOODPLAN (VEILIGHEIDSPLAN). Ofschoon ernstig letsel en ongevallen zelden voorkomen, moet je – als dat het geval – toch voorbereid zijn om direct actie te kunnen ondernemen. Als eerste stap, een goede training in EHBO geeft zelfvertrouwen en kennis nodig om - in geval van nood - snel en adequaat op te kunnen treden. Stel een NOOD- c.q. VEILIGHEIDSPLAN op en stel regels vast die voor iedereen duidelijk zijn inzake hun verantwoordelijkheden. Hang dit plan op een goed zichtbare plaats en doe een kopie in de EHBO-tas.

Versie: nov. 2003

Pagina 16 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Benoem twee personen die uitvoering kunnen geven aan het plan, een “veiligheidsfunctionaris” en een “contactpersoon”. VEILIGHEIDSFUNCTIONARIS: De persoon met deze functie dient goed bekend te met eerste hulp en noodprocedures en moet: weten welke middelen beschikbaar zijn en waar deze zich op de locatie bevinden; de omstanders op een afstand houden en rustig houden; de verwonding(en) vaststellen en deze verzorgen; aanwijzingen geven aan andere betrokkenen tot dat medische hulp is gearriveerd. CONTACTPERSOON:

Deze persoon moet: bekend zijn met de telefoonnummers van de hulpverlenende instanties en weten waar de telefoon op de locatie hangt/staat; de hulpverlenende instantie(s) alarmeren; de hulpverlenende instantie(s) op de locatie ontvangen en begeleiden. Verder moet je er voor zorgen dat de EHBO-tas te allen tijde compleet is, zodat je in geval van lichte letsels deze kunt verzorgen. EHBO:

Een aantal vuistregels voor eerste hulp bij sportletsels.. Rust, IJs om het lestel te koelen respectievelijk het tegen gaan van opzwelling, Druk uitoefenen om bloedverlies tegen te gaan/te beperken, Ondersteunen van het lichaamsdeel om druk op het lestel te verminderen, Dus is het raadzaam om een paar koelkompressen of koelspray, verbanden, ontsmettingsvloeistof en een paar eenvoudige pijnstillers in voorraad te hebben. Een eenvoudige EHBO-tas kan samengesteld worden met de volgende zaken. Verbandschaar met stompe of afgeronde einden, Veiligheidspelden van verschillende grootte, Verbandgaas en rollen van verschillende afmetingen (informatie bij de drogist), Hechtpleister (leukoplast) om verbandgaas en verbandeinden te bevestigen, Gaasdoekjes, katoenen doekjes, watten en reinigingsdoekjes, Elastische pleisters, sportverband/plakband, Ontsmettingsmiddel, betadyne (NB: houdbaarheidsdatum), Orthopedisch vilt of schuimkussentjes (kan op maat gesneden worden) voor geschaafde hielen, Direct te gebruiken koelpakken of koelspray (informatie bij de drogist), Vaseline, Paracetamol, Ibuprofen voor anti ontsteking en pijn te verlichten, Oogdoekjes, Insecten verdrijvingmiddel Handdoek, Latex handschoenen (bloedcontact), Plastic zakken, Wisselgeld voor een muntentelefoon, EHBO-handboek. Zorg er voor dat er altijd iemand aanwezig is die kennis heeft van EHBO. Doe geen zaken in de EHBO-tas waarvan de toepassing of het gebruik onbekend is. Bedenk dat eerste hulp dat is wat het woord zegt: EERSTE HULP en schroom daarom niet om medisch hulp aan te vragen bij groter letsel. Versie: nov. 2003

Pagina 17 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Zorg er voor dat IEDEREEN weet waar de EHBO-tas wordt opgeborgen of dat deze duidelijk zichtbaar voor iedereen is opgehangen. Laat je niet verleiden om de inhoud van de EHBO-tas uit te breiden met zaken die niet voor eerste hulp bestemd zijn en als je iets gebruikt zorg er dan voor dat het zo spoedig mogelijk daarna wordt vervangen. Controleer de inhoud van de EHBO-tas regelmatig. Vul de tas aan en/of vervang de middelen die op korte termijn over datum zijn. Als je en koelpak (ijszak) gebruikt let er dan op dat, bij lang gebruik daarvan, de kou NIET DIRECT in contact is met de huid, Andes bestaat de kans dat de persoon koude blaren oploopt. Fijngemaakt ijs moet verpakt worden in en kleine handdoek of kledingstuk. SCHIETTERREIN:

Teken een gedetailleerd plan van het schietterrein en de onderkomens. Geef daarop aan waar de telefoon staat (hangt), de ruimte voor de eerste hulp, de route die de medische hulpverleners moeten volgen in geval van nood en andere details die je belangrijk vindt (bijv.: de blusmiddelen, de uitgangen alsmede de nooduitgangen, de opvangplaats hulpverlenende diensten, enzovoort). 3.2 DE VEILIGHEID VAN DE GROEP. Alle schietactiviteiten dienen plaats te vinden onder direct toezicht van en trainer of een daartoe aangewezen persoon met als taak alle schietactiviteiten te controleren (baancommissaris). Hij/zij geeft het signaal dat men met het schieten mag beginnen (baan vrij) evenals het signaal dat men het schieten heeft beëindigd en de schutters daarmee toestemming krijgen om hun pijlen op te “halen”. Drie of meer signalen met een fluit (bijvoorbeeld) betekent dat het schieten onmiddellijk gestaakt moet worden en wordt gebruikt bij onverwachte gebeurtenissen. Zorg er voor dat je goed overzicht hebt op de schietactiviteiten en streef daarbij naar een verhouding trainer – schutters van 1 : 6 ( maximaal 1 : 12). Onder geen enkele voorwaarde mag er geschoten worden als er nog iemand op het schietterrein in de nabijheid van de doelen is. Pijlen kunnen van het doelpak schampen/afketsen, of, van hun beoogde koers afwijken. De schietlijn moet één rechte lijn zijn, niet onregelmatig (met bochten). Als in een groep de schutters op verschillende afstanden schieten, dan is de meest veilige methode om de doelen op de verschillende afstand te plaatsen zodat alle boogschutters op dezelfde schietlijn staan.

Eén enkele schietlijn voor alles schutters draagt bij tot de veiligheid op het schietterrein

Versie: nov. 2003

Pagina 18 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Alle schutters staan tijdens het schieten wijdbeens over de lijn, of staan met beide voeten op de lijn en stappen vijf meter terug als zij het schieten hebben beëindigd, De pijl dient pas op de pees geplaatst te worden nadat de boogschutters op de schietlijn staan en het signaal “baan vrij” is gegeven, De boogschutters mogen alleen hun boog uittrekken op de schietlijn. Zij mogen de boog niet uittrekken als de booghand hoger is dan de peeshand en zij mogen de boog schuin uittrekken (richten/schieten op een doel dat niet recht voor hun staat), Op de schietlijn dient men voorzichtig met de bogen en pijlen om te gaan. Elk onverwacht contact met een boogschutter, die de boog volledig heeft uitgetrokken, kan een slecht schot tot gevolg hebben met wellicht een ongeval, De boogschutters dienen hun boog op geen enkele wijze uittrekken als dit de schutters aan weerszijden van hem/haar belemmert. Het is raadzaam de boog verticaal te houden, het iets schuin houden van de boog naar links of naar rechts kan andere schutters hinderen, Door een pijlenkoker te gebruiken hoeft de boogschutter zijn pijlen niet in de hand te houden wat bijdraagt tot de veiligheid. Het is je wellicht opgevallen dat sommige beginners dan geneigd zijn de fantasie de vrije loop te geven: “zwaard” duels, het “speerwerpen” met pijl. Dit mag leuk dan zijn, maar tijdens deze speelse momenten wordt de veiligheid vaak uit het oog verloren! Daarom geef geen aanleiding tot zulke activiteiten en zorg voor een pijlenkoker. Enige andere belangrijke zaken om de veiligheid van de groep te waarborgen: Als je stem niet luid genoeg is, maak dan direct vanaf de eerste les gebruik van een fluit, het is het veiligst en bevordert de gedachte over een goede discipline, Plan en organiseer oefeningen waarbij de veiligheid aandacht krijgt. Zorg er voor dat de schutters ver genoeg van elkaar gescheiden zijn, Controleer geregeld de uitrusting van de beginnende schutters op de goede en juiste montage, beschermingsmiddelen en staat van onderhoud. Repareer of vervang beschadigde uitrusting onmiddellijk, Zorg er voor dat de boogschutters niet gehinderd worden of door anderen plotseling worden aangeraakt, Als een boog of een pijl valt voor de schietlijn, dan wacht de schutter tot de schutters weerszijden van hem het schieten hebben beëindigd, voordat hij de uitrusting opraapt. Elke pijl die NIET zonder de voeten te verplaatsen van de schietlijn opgeraapt kan worden, dient opgeraapt te worden nadat iedereen met het schieten is gestopt, Voorzichtigheid is geboden als de pijlen uit het doelpak worden getrokken, en zie er op toe dat niemand direct achter de persoon staat die zijn pijlen uit het doel trekt. Het uittrekken van de pijlen gaat vaak gepaard met een plotselinge ruk en de nok kan iemand die te dicht bij staat verwonden. Het voorover buigen in de nabijheid van de doelen is gevaarlijk, de schutters dienen te wachten naast het doelpak om hun pijlen te verzamelen, Zorg er voor dat er altijd een lid van de groep voor het doelpak staat als anderen naar “gemiste” pijlen zoeken. Als er onvoldoende personen in de groep zijn, dient een boog kruislings voor het doelpak gehangen te worden om anderen daarmee aan te geven dat dit doelpak niet beschikbaar is, Zorg er voor dat de groepsleden na afloop van de bijeenkomst alles veilig naar huis vervoeren. 3.3 DE PERSOONLIJKE VEILIGHEID. Veel boogschutters besteden weinig of geen aandacht aan hun eigen veiligheid bij het gebruik van hun schietuitrusting. Laten we eens een paar zaken in ogenschouw nemen die letsel kunnen veroorzaken: Het opspannen van de pees. Als dit op een onjuiste manier wordt uitgevoerd, dan kan dit ernstig lestel tot gevolg hebben. De bogen moeten voordat de bijeenkomst begint of onmiddellijk bij aanvang van de bijeenkomst opgespannen zijn/worden, Het lossen zonder een pijl op de pees,

Versie: nov. 2003

Pagina 19 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Beschadigde uitrusting zoals getwiste latten, breuk in de bogen of pijlen, losse nok of punt, gebroken nok, ……. Ondeugdelijke en beschadigde pezen moeten vervangen worden. Armbeschermers en tabs moeten de gebruiker goed passen en niet los gaan zitten of loslaten. Korte pijlen zijn dodelijk. Als deze pijl, net voor het lossen, te ver wordt uitgetrokken dan bestaat de kans dat de pijl de boog raakt en breekt of door de hand van de schutter gaat, Niet of nauwelijks een warming-up uitvoeren. Geef aan het begin van iedere bijeenkomst leiding aan een goede warming-up, De boogschutters moeten niet met pijlen in de hand hardlopen/rennen. Als zij geen pijlenkoker hebben, dient men de pijlen altijd te dragen met pijlpunt naar beneden. Een pijlenkoker beperkt de schade en eventueel letsel als de boogschutter mocht struikelen, Gezichtsmarkeringen en de positie van het hoofd moet zo zijn dat de pees, ter hoogte van de neus en de bril, voldoende ruimte heeft (speling) bij het lossen evenals ter hoogte van de borst bij de vrouwelijke boogschutter, Bij het naderen van de doelpakken is voorzichtigheid geboden om niet “in” de pijlen te lopen die in de grond steken of het doelpak. Nokken zijn erg scherp, raap alle pijlen op die kort voor het doel gevallen zijn ongeacht de eigenaar, Besteed speciale aandacht aan sporters die na ziekte en/of blessures/verwondingen weer beginnen met het schieten, wees voorzichtig met de geschiktheid/conditie van de sporter, Verzamel alle “gemiste” pijlen om te voorkomen dat de volgende groep schutters deze kapot lopen. KLEDING.

Vergeet niet om, in relatie met de ruimte/speling van de pees in het bijzonder de schietkleding/uitmonstering te controleren op de volgende risico’s: Uitstulpende, ongeknoopte of losse kleding die door de pees geraakt kunnen worden ter hoogte van de schouder, borst of de omgeving van de arm, De kleding moet goed passen. Als de boogschutter loszittende kleding draagt, dient hij/zij deze vast te maken. Als de pees tijdens het lossen de kleding raakt, kan dit blauwe plekken veroorzaken op de arm en de pijlvlucht van richting doen veranderen, Draag geschikte kleding om de lichaamswarmte te waarborgen, Controleer of niemand iets draagt die wellicht een gevaar opleveren voor de boogschutter zelf of voor anderen (sieraden, horloges, armbanden, halskettingen, enzovoort), Verberg draagbanden. Bind loshangend haar samen. Draai petten om. Verberg de punten van de kraag. Bescherm borstzakken. Leeg borstzakken. Verwijder kam, emblemen/badges en spelden. Bind korte mouwen samen, in het bijzonder als ze een boord hebben, Op het schietterrein dient men altijd stabiel schoeisel te dragen – sportschoenen hebben de voorkeur. Platte zolen zijn bij het schieten verplicht. VOORKOMEN VAN GEBREKEN AAN DE UITRUSTING.

Aanvullend, pas op met pijlen die niet goed in het doelpak steken en voor het doel hangen. Deze moeten zo spoedig mogelijk, nadat dit opgemerkt wordt, verwijderd worden. De schutters die op dat doel schieten moeten stoppen want als deze pijl wordt getroffen door een andere pijl: dan kan deze pijl beschadigd worden door de hangende pijl en mogelijk van de hangende pijl afketsen, als de hangende pijl dan uit het doelpak valt, dan wordt de score niet meegeteld voor de wedstrijd of deze ronde. Je moet een dergelijk geval onmiddellijk bekend maken, stop met het schieten en ga naar het doel, noteer de score van de pijl (indien mogelijk), verwijder de pijl en hervat het schieten.

Versie: nov. 2003

Pagina 20 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


3.4 DE GEDRAGREGELS OP HET SCHIETTERREIN (ETIQUETTE). Op elke bijeenkomst en tijdens het schieten, dient de boogschutter altijd rekening te houden met de rechten en gevoelens dan de rest van de groep c.q. de aanwezigen. Boogschutters komen uit alle lagen van de bevolking en terwijl sommigen er van houden om op de schietlijn een geintje te maken, nemen anderen het schieten zeer serieus. Er dient rekening te worden gehouden met diegenen die wellicht van slag raken of beledigd zijn door ondoordachte gedrag. Hier zijn enkele gedragsregels waar boogschutters zich aan dienen te houden: Praat niet op de schietlijn of leid andere boogschutters af tijdens het schieten van hun beurt, Alleen de trainer mag opmerkingen maken tegen iemand die aan het schieten is, Het is beter aanmoedigende opmerkingen te maken dan sarcastische, Maak geen onvriendelijke of minachtende opmerkingen over je eigen schieten als dit beledigend is of een iemand afleid, Als je problemen hebt, doe een stap achteruit van de schietlijn om andere boogschutters de gelegenheid te geven hun schietbeurt te laten beëindigen, Raak nooit de uitrusting aan van iemand anders zonder zijn/haar voorafgaande toestemming, Laat de pijlen van iemand anders in het doelpak zitten, tenzij iemand daarom heeft gevraagd, Houd rekening met andermans pijlen in het doelpak terwijl je de eigen pijlen eruit trekt, Wees vriendelijk en eerlijk bij het noteren van de score, Bovenal blijf altijd sportief, Geef aandacht en werk samen met de bestuursleden van de vereniging bij de uitvoering van hun taken/verplichtingen; Stel je beschikbaar voor bepaalde taken, zoals het ophangen van de blazoenen, het verzamelen van scorelijsten, enzovoort, Boogschutters die een andere mening toegedaan zijn en die niet in overeenstemming is met die van de trainer of met het functioneren of de reglementen van de vereniging. OF …… dienen op de eerstvolgende ledenvergadering hun mening kenbaar maken. Zij dienen tijdens de lessen de andere cursusleden of andere clubleden bij het oefenen lastig te vallen met hun bezorgdheid, Als om advies wordt gevraagd, neem die taak niet op je maar verwijs naar een bestuurslid die daar voor benoemd is, Op het schietterrein wordt absoluut geen alcohol gedronken. Iedereen onder invloed van alcohol moet de toestemming om te schieten ontzegd worden, In de sportruimte is het niet toegestaan om te roken. Rokers moeten gebruik maken van het rookruimte of het aangewezen rookgebied.

Versie: nov. 2003

Pagina 21 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


INFORMATIE VOOR NOODGEVALLEN.

Vereniging: …………………………………………………………………………………………………………… Bereikbaarheid locatie: ……………………………………………………. Telefoon …………………………. Dienstdoende veiligheidsfunctionaris: …………………………………… Telefoon ………………………….. Dienstdoende contactpersoon: …………………………………………… Telefoon ………………………….. TELEFOONNUMMERS HULPVERLENINGSDIENSTEN:

Nood #: 112

Ambulance: ……………………………………………

Politie: …………………………………………………

Brandweer: …………………………………………….

Ziekenhuis: ……………………………………………

Gemeente diensten: ……………………………………

Details over het schietterrein/incident (gegevens telefonisch door te geven aan de hulpverleningsdiensten) Aard en ernst incident/ongeval, aantal slachtoffers of omvang van het incident, adres en bereikbaarheid (het telefoonnummer dat – de contactpersoon die door de hulpverleningsdiensten teruggebeld kan worden voormeer informatie), ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Versie: nov. 2003

Pagina 22 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


TER INFORMATIE ONDERSTAANDE VERKLARING VAN OLYMPIC SOLIDARITY

OLYMPIC SOLIDARITY Olympic Solidarity (saamhorigheidsgevoel) is de afdeling (het orgaan) voor het management en de administratie van de gezamenlijke televisierechten van de Olympische Spelen die zijn toegewezen aan de Nationale Olympische Comités. “Het doel van Olympic Solidarity is het organiseren van de hulp aan de, door de Internationale Olympische Comité erkende, Nationale Olympische Comités in het bijzonder die daar de meeste behoefte aan hebben. Deze hulp betreft het opstellen van de programma’s met zorg uitgewerkt en indien noodzakelijk in samenwerking met de IOC en de NOC’s.” Artikel 8 van het Olympisch Handvest. Eén van de doelen van de programma’s die aangenomen zijn door Olympic Solidarity is het afstemmen op jouw behoefte als een trainer en de behoefte van jouw sporters, zoals: Het ontwikkelen van de technische sportkennis van sporters en trainers; Het verbeteren, door toekennen van studiebeurzen, van het technische niveau van de sporters en trainers. FITA heeft de actuele programma’s van Olympic Solidarity op hun website geplaatst, op: http://www.archery.org/fita_committees/develop/develop.html Voor het aanvragen van een programma van Olympic Solidarity dien je contact op te nemen met jouw Nationale Olympische Comité. Je kunt het adres van jouw Nationale Olympische Comité vinden op: http://www.olympic.org/uk/organisation/noc/index_uk.asp

BOVENSTAANDE VERKLARING DIENT TER INFORMATIE Versie: nov. 2003

Pagina 23 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4

HOOFDSTUK 4. BOOGSCHIETCURSUSSEN EN HET PROGRAMMA VOOR BEGINNERS. EEN PROGRAMMA VOOR BEGINNENDE BOOGSCHUTTERS:

Dit betreft een aantal praktijkoefeningen, gedurende ten minste 10 weken met één bijeenkomst per week. EEN BIJEENKOMST VOOR BEGINNENDE BOOGSCHUTTERS:

De bijeenkomsten duren van 45 minuten tot 2 uren en de boogschutters worden begeleidt door een trainer. De volgende onderwerpen worden behandeld: Het bekend worden met de handboogsport; De basis leggen voor deze sport; Het plezier met een boog en pijlen. AANTAL DEELNEMERS:

Ideaal is een trainer/deelnemer verhouding van 1/6. OEFENINGEN: Tijdens een praktijkoefening moeten een aantal oefeningen uitgevoerd worden. De oefeningen die uitgevoerd moeten worden, zijn afhankelijk van de bedrevenheid die de beginner heeft gekregen met de praktijkoefening. Tijdens de eerste bijeenkomsten worden de oefeningen groepsgewijs uitgevoerd, terwijl de laatste bijeenkomsten de oefeningen gericht zijn op de persoon of per stel. EEN STANDAARD LEERPROCES:

De uitgekozen oefeningen voor om de vaardigheid aan te leren, worden uitgevoerd in overeenstemming met een logisch leerproces. Vaak begint de trainer met een gemakkelijke oefening en naarmate de vorderingen van de beginnende schutter kan aan de oefening meer inhoud (uitdaging) gegeven worden, bijvoorbeeld: a. spelenderwijs (spel), b. schieten zonder een blazoen (doel), c. schieten op een blazoen (doel), d. een wedstrijd met puntentelling of een spel. Wanneer dit proces vaak wordt toegepast, dan kan het een “standaard leerproces” genoemd worden. We nodigen de trainers uit om hun eigen SLP te ontwikkelen. 4.1 CONTROLE LIJST TER VOORBEREIDING: Verzamel voor de eerste bijeenkomst de volgende informatie, deze kan later van pas komen: De leeftijdsgrens van de boogschutters, De tijdsduur van het programma, Het aantal te plannen praktijkoefeningen, Locatie(s), data en tijdsduur van de praktijkoefeningen, Data en locaties van de gewestelijke examens, De uitrusting die door de boogschutters aangeschaft moet worden/in bezit moeten hebben, De uitrusting die de trainer nodig heeft, De verzekering/aansprakelijkheid waar rekening mee gehouden moet worden. 4.1.1 AANTAL DEELNEMERS PER CURSUS: Het aantal deelnemers per cursus staat in directe verhouding met de mogelijkheden en het aantal trainers. Eén trainer kan maximaal 10 boogschutters hanteren, afhankelijk van het niveau dat ze hebben verkregen bij de theorie. De meest ideale verhouding trainer/boogschutters is 1/6.

Versie: nov. 2003

Pagina 24 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4.1.2 WETEN WIE DE BOOGSCHUTTERS ZIJN: Het bijhouden van eenvoudige formulieren zoals een boogschuttersbestand is nuttig voor de administratie. Vraag de boogschutters en de ouders voor de noodzakelijke informatie. Vraag eveneens om de adresgegeven wat makkelijk is voor het versturen van verenigingsnieuws, cursusinformatie, felicitaties bij verjaardagen. Als het bestand volledig is, maak een fotokopie en geef dit aan de deelnemers of de ouders van de boogschutter. Ouders waarderen het als ze een kopie krijgen. (zie volgende bladzijde voorbeeld “boogschuttersbestand”) 4.1.3 BESCHIKBAAR GESTELDE UITRUSTING: Het hebben c.q. bijhouden van een informatiekaart met de gegevens van de, door de vereniging, beschikbaar gestelde uitrusting wordt aanbevolen en het betreft dan onder meer de volgende gegevens: De lengte en diameter van de pijl; De dominantie (RH/LH); De actuele ontwikkelingen en problemen tijdens cursus; Specificaties van de gebruikte uitrusting. Weergave van de verenigingseigendommen. Als een boogschutter verhuist kan hij/zij deze informatiekaart meenemen en de nieuwe trainer weet dan het niveau waarmee hij de training kan voortzetten. (zie volgende bladzijde voorbeeld “informatiekaart beschikbaar gestelde uitrusting”) 4.1.4 GEZONDHEIDGEGEVENS: Het hebben c.q. bijhouden van de medische gegevens van elke boogschutter kan belangrijk voor de veiligheid. Op één van de volgende bladzijden is een voorbeeld van een medisch informatieformulier gegeven. Maak van dit formulier het nodige aantal fotokopieën en vraag de cursist of zijn/haar ouders om dit formulier volledig in te vullen en in te leveren bij aanvang van de cursus. Controleer de ingevulde formulieren en vraag, als dat noodzakelijk is, om nadere en aanvullende gegevens. Mocht het gebeuren dat de cursist zich verwond of betrokken geraakt bij een ongeval, dan is het fijn om de beschikking te hebben over bepaalde gegevens om problemen te voorkomen en de behandeling effectief uit te voeren. Verzeker de cursist of de ouders dat met de persoonsgegevens vertrouwelijk wordt omgesprongen.

Versie: nov. 2003

Pagina 25 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


BOOGSCHUTTERSBESTAND Jaar: …………. Naam boogschutter (en ouders)

Telefoon nummer

Geb. datum

Versie: nov. 2003

Man Vrouw

Discipline

Pagina 26 van 245 HANDBOEK

TRAINERS

Adres

Opmerkingen


Cursus: …………………………………………. Naam cursist LH Trek Pijl RH lengte lengte

INFORMATIEKAART BESCHIKBAAR GESTELDE UITRUSTING Bijgehouden tot: …………………………………….. Boog Boog Boog Trek Pijl Toegew. Toegew. Toegew. Opmerkingen lengte gewicht gegevens gewicht diameter pijlen tab Armbesch.

Versie: nov. 2003

Pagina 27 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


MEDISCHE GEGEVENS BOOGSCHUTTER Jaar: ……………… Achternaam: ……………………………………………….

Voornaam/namen: ……………………………………......

Leeftijdscategorie: …………………………………………

Geloofovertuiging: …………………………………………

Contactpersoon in geval van nood:

Achternaam: ………………………………………………..

Voornaam: ………………………………………………

Telefoon overdag: ………………………………………….

Telefoon avond/nacht: …………………………………

Achternaam: ………………………………………………..

Voornaam: ………………………………………………

Telefoon overdag: ………………………………………….

Telefoon avond/nacht: …………………………………

Achternaam: ………………………………………………..

Voornaam: ………………………………………………

Telefoon overdag: ………………………………………….

Telefoon avond/nacht: …………………………………

Contactpersoon als eerste niet bereikbaar is:

Huisarts:

Geboortedatum: D/M/J …………………………………………………………….

Verzekerdenummer zorgverzekering: …………………………………………………………………………………….

Contactlenzen:

JA / NEE

Van toepassing zijnde medische geschiedenis Medicijnen: Allergieën Bestaande letsels Heeft de boogschutter medicijnen bij zich en weet hij hoe hij zijn eigen medicijnen moet innemen? Andere omstandigheden

* Medische informatie is vertrouwelijk. Alleen de daartoe aangewezen personen mogen inzage hebben in deze informatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 28 van 245 HANDBOEK

TRAINERS

JA / NEE


4.2 CONTROLE LIJST TER VOORBEREIDING OEFENINGEN: Er zijn verschillende zaken die voorafgaand aan elke oefenbijeenkomst gedaan moeten worden. Het volgende is een voorbeeld lijst (agenda) met onderwerpen die gedaan moeten worden: Beveilig het schietgebied door het plaatsen waarschuwingsborden, sluit de deuren en controleer zo nodig voortdurend de waarschuwingsborden; Bevestig de blazoenen op de doelpakken; Leg de nodige scorelijsten, klemborden en schrijfgerei gereed; Zorg dat je de speciale uitrusting, die je voor de bijeenkomst nodig hebt, klaar hebt liggen. Bijvoorbeeld: elastische banden, videocamera’s, spiegels, enzovoort; Open de wapenkamer en het voorraadmagazijn; Zorg voor een gereedschapskist en EHBO-tas. 4.2.1 BEPALEN SCHIETZIJDE: Voordat je de uitrusting uitreikt, stel je eerst vast of de boogschutter links of rechtshandig is. Er zijn twee mogelijke criteria waarmee rekening gehouden moet worden bij het vast stellen van de schietzijde en was gedurende lange tijd een verschil van mening welke criterium het meest van toepassing is: de hand of het oog? Tegenwoordig worden goede resultaten bereikt met het gebruik van beide criteria. Onderzoeken in Frankrijk, uitgevoerd door het “Institute National du Sport et de l’Education Physique”, hebben aangetoond dat er onderscheid is tussen boogschutters van topniveau en boogschutters met minder vaardigheden: de boogschutters van topniveau hebben snellere handreacties bij een simpel visueel signaal. Gebaseerd op deze informatie, wordt de schietzijde bepaald met de meest lenige en snelle hand. Aangezien deze hand in het algemeen de sterkst is, moet de boogschutter in staat zijn het trekgewicht beter onder controle te hebben en het schietproces vlot aan te leren. Handzaamheid is een andere reden voor het kiezen van de schietzijde: je herinnert je misschien nog hoe onhandig je jezelf voelde toen je voor de eerste keer omging met een boog. Deze onhandigheid neemt toe als een rechtshandige boogschutter wordt gevraagd om linkshandig te schieten, en omgekeerd. Dientengevolge, sommige boogschutters houden de gehele groep op waardoor ze onbehaaglijk gevoel krijgen daaraan schuldig te zijn. Als je er voor kiest om met behulp van de handen de schietzijde van de boogschutter vast te stellen, let dan goed op dat de boogschutter ook het juiste oog gebruikt. Rechter oog voor diegenen die de pees met de rechterhand uittrekken, en omgekeerd. Door gebruik te maken van de “rechte lijn” richt methode (zie hoofdstuk 7) is de controle hierop moeiteloos gegarandeerd. Gebruik een oogklep als de boogschutter niet het juiste oog kan gebruiken. Als je er voor kiest de schietzijde te bepalen afhankelijk van het dominante oog, zijn hieronder drie (3) methoden beschreven om het richt oog vast te stellen: 4.2.1.1. METHODE #1: Strek beide armen naar voren, met de handen naar boven gedraaid en de handpalmen van je af. Kruis beide handen zo over elkaar dat de V tussen de duimen en de wijsvingers een kleine opening vormen. Breng deze opening - met beide ogen open in lijn met een bepaald voorwerp dat voor je staat. Houdt de handen stil en sluit het linker oog.

Versie: nov. 2003

Het bepalen van het richt oog door een opening gevormd met de handen Pagina 29 van 245

HANDBOEK

TRAINERS


Als het voorwerp door de opening nog steeds zichtbaar is, dan is het rechter oog het dominante oog. Om dit te bevestigen, brengt de boogschutter de handen naar achteren naar zijn gezicht en de opening is dan voor het dominante oog. Soms werkt deze eerste methode niet omdat de boogschutter niet één oog kan sluiten. De volgende methode is wellicht effectiever. Zorg voor een stuk karton, ongeveer 15 x 15 cm, met een klein gat met een diameter van 1,5 tot 2 cm in het centrum Houd dit stuk karton - met beide ogen open - op armlengte voor je en breng de opening in lijn met een voorwerp dat voor je staat. Breng het stuk karton dan langzaam naar je gezicht tot het de neus raakt. De opening is dan voor het dominante oog (zie afbeelding links)

Vaststellen richtoog met een doorboord stuk karton

4.2.1.2. METHODE #2: Ga op ongeveer 10 meter voor de boogschutter staan en laat hem een opening maken met de gekruiste handen zoals bij methode #1. Laat de boogschutter naar je kijken door het gat. Het oog dat je dan ziet is het dominante oog.

4.2.1.3. METHODE #3: Strek één arm voor je - met beide ogen open – en wijs met een vinger naar een voorwerp dat voor je staat (zie afbeelding onder, links). Sluit het linker oog. Als je vinger in lijn staat met het voorwerp dan is het rechter oog het dominante oog (midden). Herhaal de procedure en sluit het rechter oog om te controleren of het linker oog niet dominant is (rechts in de afbeelding hieronder).

Van links naar rechts: Twee ogen open Linker oog gesloten (door een rechtshandige persoon) Rechter oog gesloten (door een rechtshandige persoon

Samengevat, als het rechter oog wordt gebruikt om te richten dan wordt de pees uitgetrokken met de rechter hand en de boog wordt vastgehouden met de linker hand. Het omgekeerde is van toepassing voor iemand die het linker oog gebruikt om te richten.

Versie: nov. 2003

Pagina 30 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Sommige boogschutters kunnen het “niet dominante oog” niet sluiten, maar ondanks dat het geopend blijft tijdens het schieten, kan er op de juiste manier gericht worden omdat het extra sterkte en visuele controle van het ene oog het andere oog de baas is. Diegenen die geen “dominant” oog hebben om te schieten, kunnen wel één oog sluiten terwijl ze richten. Als de boogschutter niet één oog dicht kan doen kan wellicht gebruik worden gemaakt van een oogklep. Als een boogschutter en erg zwak oog heeft, kan voor de schietzijde de zijde van het betere oog gekozen worden. Als de boogschutter aan één zijde minder sterk is, met name de arm of de schouder, heeft de zijde met de meeste bedrevenheid de voorkeur omdat het uitvoeren van sommige handelingen, zoals het nokken van de pijl dan gemakkelijker zijn en zal over het algemeen de harmonie duurzamer zijn. 4.2.2.

VASTSTELLEN VAN DE TREKLENGTE.

Gebruik een pees van elastiek naast de – op de boog gespannen – pees en een extra lange pijl om de maat te nemen. Laat de boogschutter – staand voor een leeg doelpak - de pees van elastiek uittrekken tot volledige treklengte, waarbij de boogschouder laag wordt gehouden en het hoofd rechtop. Terwijl de boogschutter de volledige treklengte aanhoudt, kan de trainer of een helper een merkteken op de pijl aanbrengen ter hoogte van de achterkant van de handgreep. De treklengte van de boogschutter is de afstand van het merkteken op de schacht tot de onderkant van de inkeping in de nok. 4.2.3. VASTSTELLEN VAN DE LENGTE VAN DE PIJL. Om bij een beginnende boogschutter de lengte van de pijl vast te stellen kan eenvoudig 2,5 cm (1”) opgeteld worden bij de treklengte (zie afbeelding hieronder)

Een pees van elastiek als hulpmiddel bij het vaststellen van de treklengte

De punt van de pijl steekt 2,5 cm uit voor de boog

Versie: nov. 2003

Pagina 31 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4.2.4. KIEZEN VAN DE UITRUSTING. Zie hoofdstuk 11: “onderwerpen voor groepsinstructie” voor het kiezen van de uitrusting: booglengte, trekgewicht en lengte van de pijl. 4.3 OPBOUW VAN EEN ALGEMENE BIJEENKOMST . De onderwerpen van een algemene oefenbijeenkomst zijn: de opbouw; het welkom; de warming-up; de controlevragen over de voorgaande bijeenkomsten; de vaardigheidsinstructie. Dit onderwerp wordt uitgebreid behandeld in hoofdstuk 7 “Instructie suggesties voor de trainer”. Instructie houdt in: - technische instructie, bijvoorbeeld: hetzij een nieuwe vaardigheid aanleren of een vaardigheid bij te stellen/ te verbeteren; - vaardigheid beoordelen. Bij deze stap, gebruikt de trainer vaak een aantal situaties met een oplopende moeilijkheidsgraad; - ontwikkelen van het uithoudingsvermogen / het beoordelen van de resultaten. Deze stap wordt vaak ingeleid met een wedstrijd. Terug naar een correcte en gecontroleerde schietconditie; Nabespreken van de bijeenkomst / opruimen van de gebruikte middelen en uitrusting. 4.3.1 DE OPBOUW. Een vlotte opbouw kan gedaan worden met de hulp van de boogschutters. Dit geeft hun de medeverantwoordelijkheid en de mogelijkheid om te wennen aan de opbouw die door de vereniging wordt gebruikt, en gevoel van solidariteit bij het tot stand komen van de bijeenkomst. Dit is een ideale gelegenheid om het gevoel van “het er bij horen” te ontwikkelen en een manier om de tijd te besteden terwijl er gewacht wordt op de laatkomers. De boogschutters kunnen de doelpakken klaarzetten, de veiligheidsvoorzieningen (netten) aanbrengen en het wachtgebied gereedmaken achter de schietlijn. Laat de boogschutters de schietuitrusting opbouwen omdat er ooit een moment zal zijn dat ze hun eigen uitrusting om moeten gaan. Geef hun deze verantwoordelijkheid na de derde bijeenkomst. 4.3.1.1

HET AANBRENGEN VAN DE PEES OP DE BOOG.

Tijdens de eerste twee of drie oefenbijeenkomsten zijn alle bogen, voordat de bijeenkomst begint, voorzien van een pees. Het spannen en het ontspannen van de boog wordt geleerd tijdens de derde of vierde bijeenkomst als de boogschutters meer vertrouwd zijn met de uitrusting. De gevorderde cursisten dienen reeds te weten hoe een boog gespannen moet worden. Hieronder doen we een aantal aanbevelingen van de meest veilige methoden voor de boog en de boogschutter. Een spanband is goedkoop en gemakkelijk in gebruik. Op deze manier kan de pees vrijwel zonder moeite en inspanning op de boog aangebracht worden. Evenals elke andere spanmethode, is het noodzakelijk de juiste positie van de pees te controleren voordat de kracht van de spanband weggenomen wordt van de punt van de bovenste werparm. Om, bij een harde en ruwe ondergrond, beschadiging van de punt van de onderste werparm te voorkomen leg je een stukje vloerkleed of rubber op de grond onder de punt. Een puntbeschermer op de onderste werparm kan ook als zodanig dienst doen en beschermt zelfs de pees. De spanband gebruiken met behulp van twee voeten Versie: nov. 2003

Pagina 32 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Boven weergegeven spanband is voor beginners moeilijk te gebruiken. Met enige oefening is het gemakkelijk aan te leren.

De spanband gebruiken met behulp van ĂŠĂŠn voet

Het is ook mogelijk om bij een winkel in handboog artikelen de hiernaast weergegeven spanner aanschaffen, beginners zullen het de eerste tijd moeilijk hebben om de juiste manier aan te leren. Desalniettemin na en tijdje is het een geschikt middel.

Het gebruik van een spanner aan de muur.

Versie: nov. 2003

Pagina 33 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4.3.2. BEGROETING. Begroetingen worden gedaan terwijl de boogschutters hun aankomst, tijdens de opbouw en juist voordat de eerste warming-up begint. Het is en goed idee om aan het begin van de bijeenkomst een inleiding te houden als teken dat de bijenkomst echt is begonnen. 4.3.3. WARMING-UP. Gegeven het lage trekgewicht van d ebogen die door de beginners worden gebruikt, is de warming-up niet één van de belangrijkste onderdelen van de oefenbijeenkomst. De warming-up dient, ofschoon, wordt belangrijk naarmate geschoten worden met bogen met een hoger trekgewicht en naar een goede uitvoering wordt gezocht. Daarom het is het verstandig om in een zo vroeg mogelijk stadium te beginnen met warmingup; wij willen dat dit een goede gewoonte wordt. Tijdens de warming-up wordt door de deelnemers geen uitrusting gedragen, met name de pijlenkoker en borstbeschermer (als deze gedragen wordt). Het volgende is een karakteristieke warming-up, één van de vele die gebruikt zou kunnen worden. Dit speciale voorbeeld voor een gezamenlijke warming-up bestaat vier componenten. Beweging, Uitrekken, Met een elastische band, Schietbeweging. 4.3.3.1.

warming-up door beweging.

ROMP WARMING- UP EERSTE STAP: De romp, heupen (het bekken) en benen bewegen niet. De gestrekt armen worden gelijkmatig in een horizontale beweging op verschillende hoogten (hoog – laag – hoog) van links naar rechts bewogen. De handen blijven ontspannen en onbeweeglijk.

Draaien met de romp

TWEEDE STAP: Ga door met de gelijkmatige beweging op de verschillende hoogten, maar nu draaien de romp en de heupen mee met de beweging. De handen en armen blijven ontspannen en onbeweeglijk, maar volgen wel de beweging. DERDE STAP: Houd de romp gedurende enige seconden gedraaid in de uiterste stand (links of rechts) en draait daarbij het hoofd drie keer in de tegenovergestelde richting. Het hoofd moet daarbij rechtop gehouden worden. Herhaal dit aan de andere kant.

Draaien ruggengraat

Deze drie stappen worden direct achter elkaar uitgevoerd, zonder pauze.

Versie: nov. 2003

Pagina 34 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


SCHOUDER WARMING- UP CIRKELBEWEGING MET DE SCHOUDERS

De armen naast het lichaam, terwijl met de schouders een zo groot mogelijke draaiende beweging wordt gemaakt; eerst in de ene richting (met deklok mee) en daarna in de andere richting (tegen de klok in). Op dit moment wordt het aanbevolen dit te combineren met de ademhaling: - inademen terwijl de schouders naar boven draaien; - uitademen als de draaiende beweging omlaag gaat. Het is niet nodig om dit snel te doen, streef er naar de draaiende beweging in zo groot mogelijke cirkels uit te voeren. DRAAIBEWEGING MET DE ARMEN

De beide armen worden, op schouderhoogte, horizontaal gespreid terwijl de onderarmen gebogen zijn; één naar boven en één naar beneden. Beweeg de onderarmen gelijktijdig naar boven en naar beneden. Zie afbeelding hieronder.

Draaien met de schouders

NEK WARMING- UP DRAAI HET HOOFD AFWISSELEND NAAR LINKS EN RECHTS.

Adem in terwijl het hoofd zo ver mogelijk naar één kant wordt gedraaid. Adem uit terwijl het hoofd zo ver mogelijk naar de andere kant wordt gedraaid.

Draaien met de armen ROLLEN MET HET HOOFD

a. Kantel het hoofd naar een schouder, b. Rol het hoofd voorover gebogen tot op de borst en adem uit, c. Rol het hoofd nu door naar de andere schouder en adem in. Het hoofd wordt niet verder naar achteren gedraaid dan recht boven de schouder en begin met het uitademen. d. Rol het hoofd weer naar beneden tot op de borst en adem uit………enzovoort……… Doe dit niet te snel, zorg dat de beweging niet overdreven wordt en de boogschutter duizelig wordt. Verander van richting na zes keer.

Draaien met het hoofd

Rollen met het hoofd Versie: nov. 2003

Pagina 35 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


ELLEBOOG EN VUIST WARMING- UP ONDERARM DRAAIT OM DE ELLEBOOG

Om tijd te winnen kan gelijkertijd met de vuist worden gedraaid. VUIST DRAAIEN, MET DE HANDEN IN EEN GESLAGEN.

Draaien met de vuist

VINGERS WARMING- UP

“Pianospelen” en het snel openen en sluiten van de handen.

Snel openen en sluiten handen Pianospelen 4.3.3.2. WARMING UP DOOR UITREKKEN. Begin met het uitrekken na een goed uitgevoerde warming-up, omdat het veiliger is om warme spieren uit te rekken dan koude spieren. Span de spieren niet meer dan 70 – 80% van wat mogelijk is. Rek uit tijdens het uitademen en blijf ontspannen. Houd de spanning aan gedurende 15 tot 30 seconden, afhankelijk van de grootte van de spieren en zonder rukken. Het is aan te bevelen een gelijkmatige inspanning aan te leren (spiersamentrekking zonder te bewegen) voor het uitrekken volgens de afbeeldingen. SCHOUDERS UITREKKEN “ MIDDELSTE DEEL DELTASPIER” De Yoga naam hiervan is “” Cow Head”.

Handen bijeengebracht achter de rug met de vingertoppen naar boven wijzend. (zie afbeelding links, volgende bladzijde) Uitrekken “midden deltaspier” Versie: nov. 2003

Pagina 36 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Handen bijeen achter de rug

Schouders en zijden uitrekken

SCHOUDERS EN ZIJDEN UITREKKEN. Trek met de rechterhand de linkerelleboog opzij en houdt de kracht aan voor +/- 15 seconden. Stop met het trekken en kruis de benen (rechts over links). Druk nu met linkerelleboog de rechterhand naar het midden en houdt de kracht aan gedurende +/- 15 seconden. Voor een goed uitrekken, draaien de heupen mee naar de zijde van de elleboog (naar links). Herhaal dit met e linkerhand en de rechterelleboog. RUGKANT SCHOUDERS EN RUG.

a. Trek de rechterelleboog met de linkerhand naar rechts en houdt de kracht aan gedurende +/- 15 seconden. b. Stop met het trekken en kruis de benen (rechts over links). c. Trek aan de elleboog terwijl het lichaam wordt gedraaid, door met de heupen te draaien in tegengestelde richting. Houd de kracht aan gedurende +/- 15 seconden. Herhaal dit met de linkerelleboog.

UITREKKEN NEK NEK EN HALSSPIEREN . De “duivennek� houdt in dat de nek naar boven gericht wordt uitgerekt met het hoofd zo recht mogelijk terwijl de kin naar voren wordt bewogen. Beweeg de schouders omlaag. Dit is een goede warmingup oefening voor de expansie van de borst van de boogschutter.

Versie: nov. 2003

Pagina 37 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


HALSSPIEREN. Evenals bij de voorgaande oefening “duivennek”, wordt met uitzondering van de nek worden de spieren zijwaarts uitgerekt. a. Druk het hoofd tegen de hand voor 15 seconden. b. Stop de druk en breng de tegenoverliggende schouder omlaag. c. Gebruik slecht één of twee vingers voor het uitrekken omdat bij een te grote kracht letsel kan ontstaan aan het spierweefsel en/of de aanhechtring. Houdt de trekkracht aan voor ongeveer 15 seconden. d. Herhaal dit met de andere kant. NEK EN SCHOUDERSPIER.

1. Druk het hoofd naar achteren tegen de handen gedurende +/- 15 seconden. Adem rustig. 2. Stop met het drukken en buig de ellebogen tegen elkaar. 3. Buig de rug. Houdt de trekkracht aan voor +/- 15 seconden. Haal lang en diep adem, terwijl de nek en de rug wordt gebogen en uitgerekt.

Uitrekken halsspieren WARMING- UP VAN DE ROMP VERTICAAL TOTAAL UITREKKEN. Strek de armen omhoog. Druk de armen zo hoog mogelijk. Houdt de spanning aan voor +/- 15 seconden. INEENGESTRENGELDE ELLEBOGEN. Stop de linkerelleboog door de rechter. De linker onderarm draait om de rechter en vouw de beide handen samen.

Uittrekken nek en rugspieren

Druk de ellebogen naar voren. Ga met de bovenkant van het lichaam voorover staan. Beweeg de ellebogen zo ver als mogelijk is in alle richtingen. Voel het uittrekken naar elke elleboog.

Ineengestrengelde ellebogen Pagina 38 van 245

Versie: nov. 2003 HANDBOEK

TRAINERS


4.3.3.3. WARMING-UP MET ELASTISCHE (RUBBEREN) BAND. WARMING- UP VAN DE SCHOUDERPARTIJ. VOOR EN ACHTER HET LICHAAM – DE ARMEN EN DE RUBBEREN BAND ZIJN UITGESTREKT . Trek de rubber band uit tot deze gestrekt is. Dan, als er weerstand wordt ondervonden, strek de armen en beweeg de band afwisselend voor en achter het lichaam. Adem in terwijl de band naar achteren wordt bewogen en adem uit als naar voren wordt bewogen.

HETZELFDE MAAR DAN ZIJWAARTS. VOOR EN ACHTER VERTICAAL OPENEN.

a. Houd de band (iets uitgetrokken) boven het hoofd. b. Adem uit en breng de band voor het lichaam omlaag terwijl de band wordt uitgetrokken. c. Ga door met de neergaande beweging van de armen (armen horizontaal) en adem uit terwijl de band ontspannen wordt. d. Adem in terwijl de band wordt uitgetrokken en breng de armen omhoog tot boven het hoofd (armen verticaal). e. Ga door met de beweging naar achteren en adem uit tot de band achter de rug is. f. Ga door met het zakken van de armen (armen horizontaal) terwijl de band wordt ontspannen. g. Adem in en spreid de armen om de band uit te trekken en breng ze omhoog boven het hoofd. h. Enzovoort…… HORIZONTAAL OPENEN.

a. Strek de armen horizontaal voor het lichaam en sla een eind van de band om elke hand. b. Adem uit terwijl de armen worden gespreid. De band wordt uitgetrokken tot deze de voorkant van de borst raakt. c. Adem in terwijl de band ontspannen wordt en de armen weer terug gaan in de uitgangspositie. Versie: nov. 2003

Pagina 39 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


d. Adem uit terwijl de armen worden gespreid. De band wordt uitgetrokken tot deze de voorkant van de buik raakt. e. Adem in terwijl de band ontspannen wordt en de armen weer terug gaan in de uitgangspositie. f. Adem uit terwijl de armen worden gespreid. De band wordt uitgetrokken tot deze de voorkant van het voorhoofd raakt. g. Begin weer van af b. enzovoort ……. DRAAIEN MET DE SCHOUDERS, MET DE RUBBEREN BAND ONDER DE VOETEN. Adem in terwijl de schouders omhoog gedraaid worden. Adem uit terwijl de schouders omlaag gedraaid worden. Na zes keer wordt er van draairichting veranderd.

Draaien met de schouders

Ontwikkeling schouderspieren met rubber band

ONTWIKKELING SCHOUDERSPIEREN MET DE RUBBEREN BAND.

Ga op één ben staan en breng het ene eind van de band onder de knie van het andere been. Pak de band met het andere eind in de handen beet, iets breder gespreid dan de schouders. Dan wordt afwisselend: a. De armen worden gestrekt en omhoog gebracht (verticaal omhoog) – uitademen; b. Laat de armen zakken voor de schouders (horizontaal) – inademen; c. De armen gestrekt weer omhoog (verticaal) – uitademen; d. Laat de armen zakken achter de schouders – inademen; e. Begin weer bij a, enzovoort ………. Deze oefening maakt de boogschutter bewust van de balans in het lichaam terwijl hij bezig is het bovenlichaam voor te bereiden op de inspanning die komen gaat (het schieten).

Versie: nov. 2003

Pagina 40 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


SPECIALE WARMING-UP VOOR DE SCHOUDERS. HET NABOOTSEN VAN DE VOLLEDIGE TREKLENGTE/TREKGEWICHT MET DE RUBBER BAND OM DE PEESELLEBOOG EN DE BOOGHAND.

Haak het ene eind van de rubberen band achter de elleboog van de peesarm en trek de band zo ver mogelijk uit terwijl de band door de peeshand (oog van duim en wijsvinger) slipt, afwisselend: a. Uittrekken hoger dan de schouders, inademen; b. Ontspannen ter hoogte van de schouders, uitademen; c. Uittrekken lager dan de schouder, inademen; d. Ontspannen ter hoogte van de schouders, uitademen; e. Begin weer bij a, enzovoort.

De rubberen band om de peeselleboog HET SCHIETEN NABOOTSEN MET EEN RUBBEREN BAND.

Vervang de boog door de rubberen band en voer alle schietbewegingen uit. Dwing de spieren om na het lossen van de band het spanningsgevoel in de spieren aan te houden. Het narichten moet hierbij altijd nadrukkelijk in gedachten worden gehouden.

Nabootsen schieten met rubberen band Versie: nov. 2003

Pagina 41 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4.3.3.4. WARMING-UP SCHIETEN. Dit is het laatste deel van de warming-up, die vaak wordt uitgevoerd voor een leeg doelpak. Hierbij wordt een overzicht gegeven van wat tijdens de voorgaande oefening is geleerd/behandeld. Als je er de voorkeur aan geeft om te werken met de laatst aangeleerde vaardigheid/vaardigheden, in plaats van te beginnen met iets nieuw, dan kun je misschien een ronde organiseren met het uitgesneden geel van de blazoenen (zie hoofdstuk 9: Tips voor planning oefeningen, eerste bladzijde) 4.3.4. OVERZICHT VAN DE VOORGAANDE OEFENING. Tijdens de eerste warming-up ronde, geef je een paar kern begrippen over de laatste oefening. Voordat de tweede warming-up ronde wordt beĂŤindigd, als de boogschutters op de schietlijn staan, stel vragen over de laatste oefening. Zij zullen daar geen moeite mee hebben met het beantwoorden hiervan omdat hun geheugen, door het geven van de kern begrippen bij de eerste ronde, al wakker is geschud. Laat hun dit zelf onder woorden brengen, aangezien we een neiging hebben ons duidelijker te herinneren wat we zeggen dan wat we horen. 4.3.5. INSTRUEREN. Voordat je met de oefening begint, geef je een korte uitleg over wat de bedoeling van de oefening is. Daarna is de opbouw van de oefening als volgt: technische instructie, bijvoorbeeld het behandelen van een nieuwe vaardigheid of de nadruk leggen op een bepaalde vaardigheid verbetering daarvan; vaardigheid beoordelen. Bij deze stap maakt de trainer vaak gebruikt van situaties met oplopende moeilijkheidsgraad; ontwikkelen van het uithoudingsvermogen en het beoordelen van de resultaten. Een wedstrijd is dikwijls een onderdeel van deze stap. Meer informatie over instructie wordt gegeven in hoofdstuk 7: Instructiesuggesties voor de trainer. 4.3.6. HERSTEL. Sommige trainers vinden het herstel (bijkomen van de inspanningen) / het tot rust komen nuttig, laat de boogschutters op een leeg doelpak schieten of een paar ronden met hun ogen dicht om zo bij te komen van hun schietinspanningen. Andere trainers geven de voorkeur aan om de boogschutters het plezierig gevoel te laten behouden dat ze hebben opgedaan tijdens het wedstrijd. Geen van beide van deze oplossingen is beter dan de andere, de keus is afhankelijk van: Hoe succesvol de oefening is gegaan, de belangstelling die opgewekt is bij de van het uithoudingsvermogen en het leren evalueren; Het gedrag van de boogschutter tijdens het wedstrijd in relatie met de aangeleerde vaardigheid en de het getrouw uitvoeren van de instructies; De mate van concentratie/opwinding tijdens de wedstrijd 4.3.7. OPSLAG EN BEOORDELEN UITRUSTING. Om tijd uit te trekken om aandacht te geven aan de opslag van de uitrusting is belangrijk om verschillende redenen: Het leert de boogschutters de mogelijkheden en uitrusting op hun waarde te respecteren; Het ontwikkelt een gevoel van er bijhoren tot de club; Het biedt de gelegenheid om de oefening te bespreken op een informele manier; Het geeft de deelnemers de mogelijkheid onderling gegevens uit te wisselen buiten de context van de oefening; Het leert de boogschutters hoe veel werk er achter de schermen verzet moet worden; Het maakt het mogelijk om tijd vrij te maken voor technische adviezen; Geeft voorrang aan positieve kritiek. Versie: nov. 2003

Pagina 42 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


In het kort, plan iedere praktijkoefening met elk van de bovengenoemde fasen. Stem de leerfase af op de schietvaardigheid/-heden die geleerd is in de oefening. Verwerk altijd het Standaard Leer Proces (zie eerste bladzijde van dit hoofdstuk) in de oefeningen die je gebruikt bij de praktijkoefeningen. 4.4.

VOLGORDE VAN PRAKTIJKOEFENINGEN.

4.4.1.

EERSTE PRAKTIJKOEFENING

– SUGGESTIES. 5 tot 7

8 tot 10

11 tot 13

14 tot 16

Leeftijd

STAP NO. 1:

4m X De schietafstand ligt tussen de 4 en 10 meter, 6m X afhankelijk van de lichamelijke grootte van de 8m X boogschutter (leeftijd). Rechts is in de tabel 10 m aangegeven welke afstand geschikt is in relatie X met de leeftijdgroep. Gebruik blazoenen van 80 cm. Aanbevolen schietafstand bij de eerste les Verdeel de boogschutters in werkbare (handzame) groepen rekening en houd daarbij rekening met de beschikbare ruimte, uitrusting en trainers. STAP NO. 2:

In elke groep maken de trainers en de boogschutters met elkaar kennis, wordt gecontroleerd of de formulieren volledig ingevuld zijn. Zo niet, dan heb je nu de gelegenheid om dat alsnog te doen. STAP NO. 3:

Laat de groep kennis maken met de middelen en uitrusting die gebruikt worden. STAP NO. 4: Geef de boogschutters een plaats waar ze allemaal de demonstratie goed kunnen zien en laat zien hoe geschoten wordt. Zorg dat de veiligheidsregels bij de demonstratie eveneens de aandacht krijgen. Vertel de boogschutters de bedoeling van: “Let Down”. Leg hun uit wat het verschil is met personen die linkshandig zijn. Geef adviezen c.q. aanbevelingen met betrekking tot de kleding. STAP NO. 5: Voor elke boogschutter moet: - de schietzijde bepaald worden (dominante oog); - gemeten worden welke pijllengte noodzakelijk is; - het trekgewicht en de booglengte bepaald (ingeschat) worden; - deel een opgespannen boog uit, die past bij de lichamelijke vaardigheden. Bogen worden genummerd, zodat de boogschutter snel de boog kan terugvinden bij de volgende bijeenkomst. In deze fase is het trekgewicht van een boog zelden te licht, daarom stimuleer het gebruik van bogen met een licht trekgewicht. Leg nogmaals uit waarom het schieten zonder pijl verboden is. Deel zes pijlen uit met de lengte die past bij het trekgewicht van de boog die wordt gebruikt, bij voorkeur allen van dezelfde veren voorzien. Zie er op toe dat de pijl alleen op de pees genokt wordt, als de schutter(s) op de schietlijn staan. Gebruik een pijlenkoker en een armbeschermer van de juiste maat. Help de boogschutter met het instellen van de pijlenkoker en de armbeschermer. Bepaal of een borstbeschermer noodzakelijk is, zo ja gebruik die dan. Controleer of de kleding geschikt is, zo niet maak dan kleding geschikt en geeft advies voor de volgende bijeenkomst. Zorg voor een vingerbeschermer als alleen als dat noodzakelijk is. Boogschutters voelen zich meer op hun gemak, met name zonder een vingertab. Daarnaast heb je een betere kijk op de positie van de vingers van de cursisten. Versie: nov. 2003

Pagina 43 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Geef aan een beginner geen boogsling, aangezien weinig van hen deze op de juiste manier zullen/kunnen gebruiken en het leid de aandacht af van de meer noodzakelijke handelingen. Nadat je de uitrusting hebt uitgedeeld, vraag je de boogschutters om hun bogen neer te leggen. Daarna geef je een demonstratie, eerst met de gebruikelijke schietzijde en daarna met de tegenovergestelde zijde. STAP NO.6: Deel per doelpak 2 tot 3 paren schutters in. Herhaal wat “Let Down” betekent. Ieder moet op zijn/haar beurt en onder toezicht zijn/haar rondje schieten. Om tijdens de eerste paar bijeenkomsten de voortgang van het schietritme te handhaven, kun je het beste een verhouding trainer – schutter van 1 : 6 aanhouden. Help de boogschutters met het nokken van de eerste pijlen. Zie er op toe dat de boog niet te ver wordt uitgetrokken, verander de uitrusting als dat nodig is. Geef aandacht aan: - treklengte en pijllengte, - peesspeling, ten aanzien van de plaatsing en houding van de booghand, elleboog en schouders. Het geven van aanwijzingen voor een correcte houding en stand van het lichaam is tijdens de hele opeenvolging van handelingen erg vaak nodig. Om te beginnen kan gebruik worden gemaakt van nabootsen van de gebaren/handelingen. (Nabootsen – het acteren met houding van het lichaam en schieten zonder de boog te gebruiken). Onderbreek alleen, om er voor te zorgen dat de boogschutter rechtop staat, de schouders verlaagd zijn, de boogschutter ontspannen is, het uittrekken op de juiste manier gebeurt en om de veiligheid te waarborgen. Vraag de cursisten of ze onmiddellijk willen waarschuwen als ze pijn voelen wanneer de pees hetzij de onderarm of borst raakt, of peesvingers pijnlijk zijn/worden. Op het moment dat je daar het vertrouwen in hebt en als zij een veilige schietstijl beheersen en voldoende inzicht hebben in de basiselementen, laat je hen schieten zonder toezicht. STAP NO.7:

Als iedereen een ronde heeft geschoten, geef je uitleg over: - hoe je de schietlijn verlaat; - waar je dan de boog laat; - waar je moet wachten tot het signaal gegeven wordt om de pijlen op te halen. STAP NO.8:

Blaas op de fluit als de pijlen opgehaald mogen worden. Neem de cursisten mee naar het doelpak, waarschuw hen om op te letten op de pijlen in of op de grond/het gras/de vloer. Laat zien hoe de pijlen op de juiste wijze uit het doelpak worden getrokken en waar je moet staan als je de pijlen uit het doelpak trekt. NIEMAND STAAT ACHTER DE PIOJLEN IN HET DOELPAK, OP GEEN ENKEL MOMENT. STAP NO.9:

Na elke ronde als de boogschutters weer terug zijn op de schietlijn, herhaal snel één technisch punt door een korte demonstratie (met een elastische/rubberen band kan volstaan worden). STAP NO.10:

Tijdens elke volgende ronde, help je die boogschutters die nog problemen ondervinden en zorg je voor individuele ondersteuning aan niet meer dan twee boogschutters.

Versie: nov. 2003

Pagina 44 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


STAP NO.11: Na en aantal ronden, ongeveer 20 minuten voor het eind van de bijeenkomst, begin je met een spel: bijvoorbeeld, het schieten alleen op bepaalde kleuren (zie hoofdstuk 9). Bij dit spel gaat het niet noodzakelijkerwijs om de punten en daarnaast helpt het de beginners de verschillende kleurenzones te onthouden. Spelletjes/wedstrijden met een bepaalde opdracht geven een rustmoment voor degenen die moe zijn, evenals de gelegenheid om naar de “besten�te kijken. STAP NO.12: Na elke ronde of spel/wedstrijd, als de boogschutters weer terug zijn op de schietlijn, voeg je een moeilijkheidsgraad toe. Met elke speciale opdracht, laat hen observeren, of puntentellen, of hun uitrusting demonteren en opbergen. Bespreek teven hun beleving van de bijeenkomst.

Tenslotte: De duur van de bijeenkomst ligt tussen de 45 minuten en twee uren, afhankelijk van de gemiddelde vaardigheid/ bedrevenheid van de groep. 4.4.2. TWEEDE PRAKTIJKOEFENING. Het is aan te bevelen te beginnen met een warming-up. Geef nu extra aandacht aan de houding, met name die van het bovenlichaam (hoofd rechtop, schouders laag, ontspannen armen en handen). De boogschutters beginnen met het observeren van hun eigen houding en gebruik daarvoor een spiegel. Het belang van deze oefening is dat de boogschutters met nadruk gewezen kunnen worden op de details voor een juiste houding. De doelen worden bij deze oefening op een afstand van 10 meter gezet. 4.4.3 DE VOLGENDE BIJEENKOMSTEN. Vanaf dit moment (na de tweede praktijkoefening) moeten de boogschutters bij aanvang van de oefening zelf hun boog opspannen en na afloop de boog weer ontspannen. Vanaf de vierde bijeenkomst hierna, begin je met de realistische oefeningen (zie hoofdstuk 7). Leer de cursisten de basis schietvaardigheden in de volgorde van: Begin houding; Hand positie; Opheffen boog; Uitrekken boog; Inspanning om te komen tot volledige treklengte; Speling van de pees (tussenruimte); Booghand (introductie van de boogsling); Lossen; Narichten; Peesschaduw positie (plaats achter vizier = letterlijke vertaling) Verticale positie peeshand; Pees uitlijning; Instelling vizier (gebruik de vierhoek methode) Het lossen en narichten. Opmerking: Een aantal van deze basis vaardigheden vereisen meerdere bijenkomsten en veel verschillende oefeningen. Stel je eigen plan op over de te behandelen/te leren onderwerpen. In hoofdstuk 7 van dit handboek worden suggesties gedaan over de instructie van elk van deze onderwerpen.

Versie: nov. 2003

Pagina 45 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


5

HOOFDSTUK 5. ALGEMENE PROBLEMEN

Je taak als trainer is het geven van instructie over de basiselementen van de handboogsport, EN niet om les te geven over wat vermeden moet worden, of erger, over wat verkeerd is. Voor “het lesgeven” is kennis van wat niet gedaan mag worden, wat onthouden moet worden en de kunnen praten over de vaardigheden alles wat we nodig hebben. 5.1.

PIJL GERELATEERDE FOUTEN.

DE PIJL VALT VAN DE PIJLSTEUN TIJDENS HET UITTREKKEN VAN DE PEES:

De vinger onder de pijl drukt de pijl omhoog; Spanning in de peeshand – de knokkels worden samengeknepen bij het uittrekken van de pijl waarbij en de rug van de hand gekromd wordt in plaats van zuiver vlak; De boog wordt schuin gehouden waarbij de bovenkant van de boog over de pijlsteun valt. PIJLEN KAATSEN HERHAALDELIJK TERUG UIT HET DOELPAK:

De peeshand beweegt mee naar voren voordat de pees gelost wordt; De pijlpunt is stomp; Een spandraad/band van de hooibaal of het doelpak wordt geraakt of iets anders binnen in het doelpak. 5.2.

PIJL INSLAG FOUTEN.

DE PIJLEN VALLEN ONDER HET DOEL:

Het richtpunt wordt niet goed bepaald of het vizier is niet goed ingesteld; De boogarm wordt gevouwen; Geen onveranderlijk referentie punt (ankerpunt); De boogarm zakt; Het hoofd wordt voorover gebogen om de pees te raken; De nokken op de pees zitten te hoog c.q. de pijl is te hoog op de pees genokt; De pees raakt kleding of de armbeschermer; Er wordt gelost van een punt hoger of voor het referentiepunt (ankerpunt); De armen en schouders worden naar binnen gevouwen waardoor de treklengte vermindert. DE PIJLEN GAAN OVER HET DOEL:

Het richtpunt wordt niet goed bepaald of het vizier is niet goed ingesteld; Het referentiepunt (ankerpunt) is te laag; De boogarm wordt omhoog bewogen tijdens het lossen; De boogschutter drukt de boog te sterk tegen de boog; De nokken op de pees zitten te laag c.q. de pijl is te laag op de pees genokt; De boogschutter trekt de boog, voordat de pijl gelost wordt, verder uit dan het normale referentiepunt (ankerpunt); De boog wordt op een tegenstrijdige manier vastgehouden, bijvoorbeeld doordat er te veel druk wordt uitgeoefend op het onderste deel van de handgreep.

Versie: nov. 2003

Pagina 46 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


DE PIJLEN PASSEREN HET DOEL AAN DE RECHTERKANT (VOOR RECHTSHANDIGE SCHUTTERS):

De boog wordt naar rechts gedrukt tijdens het lossen; Het richtpunt wordt niet goed bepaald of het vizier is niet goed ingesteld; De boog wordt schuin gehouden of gekanteld, of te veel voorover; De boogpees of de boog wordt op een tegenstrijdige manier vast gehouden; Linkshandige boogschutters gebruiken het verkeerde oog om te richten; Er wordt geen gebruik gemaakt van de peesschaduw (slecht uitlijnen van de pees); De pees wijkt af tijdens het lossen; Het lichaam wordt te sterk uitgestrekt tijdens het lossen (te ver uittrekken); De bovenarmspier wordt gebruikt bij het uittrekken van de boog; De elleboog van de boogarm vouwt en drukt de boog naar rechts tijdens het lossen. DE PIJLEN PASSEREN HET DOEL AAN DE LINKERKANT (VOOR RECHTSHANDIGE SCHUTTERS):

De boog wordt naar links gedrukt tijdens het lossen; Het richtpunt wordt niet goed bepaald of het vizier is niet goed ingesteld; De boog wordt schuin gehouden of gekanteld, of te veel voorover; De boogpees of de boog wordt op een verkeerde manier vast gehouden; Rechtshandige boogschutters gebruiken het verkeerde oog om te richten; Er wordt geen gebruik gemaakt van de peesschaduw (slecht uitlijnen van de pees); Bij toepassing van en zijankerpunt (referentiepunt) wordt de wang te veel opgedrukt, waardoor de pees afwijkt bij het lossen; Tijdens het lossen wordt kleding geraakt; Het lichaam vouwt naar binnen tijdens het lossen; De pijl glijdt, voordat er gelost wordt, van de pijlsteun; De pees wordt geplukt of van het gezicht weggetrokken. In sommige gevallen zijn de voornoemde fouten niet te wijten aan de houding de uitvoering van de boogschutter. In dat geval schiet dan eens met de boog van de cursist. Het kan zijn dat de boog, of de pijlen gebreken vertonen. 5.3. ROZENVREES. Rozenvrees, of soms met verwijzing naar, als “geelschuw” is en probleem dat invloed heeft op de prestaties tijdens het kritieke moment. De boogschutter besluit om te schieten wanneer; hij het gevoel heeft dat de houding van het lichaam, de stabiele schietpositie op elkaar afgestemd zijn en het volmaakt richten één geheel vormen. Soms terwijl de boogschutter bezig is met het schietproces te leren, schiet hij voor een lonend richten bereikt. De trainer moet nu ingrijpen en er voor zorgen dat de boogschutter het vizier gestabiliseerd heeft voor hij schiet. In uitzonderlijke gevallen, schiet de boogschutter zelfs voor dat hij de schietpositie heeft bereikt. Rozenvrees wordt veroorzaakt als de boogschutter meer vertrouwt op visuele prikkels, dan op de innerlijke aandacht om vast te stellen en te beslissen om te schieten. Het probleem wordt gevormd op het moment dat de boogschutters voor uit gaat lopen op wat hij in zijn omgeving waarneemt, hij denkt als het ware in de toekomst, ook al is die toekomst slechts een fractie van een seconde verwijderd (bijvoorbeeld voor uit lopen op het geel in het vizier en de pees lossen). Om van de rozenvrees af te komen: laat de boogschutter zich concentreren op wat er gebeurt, niet op wat zal gebeuren. Er bestaan veel remedies, allen vragen van de boogschutter veel beheersing en volharding. Echter: er is één remedie waarmee het probleem onmiddellijk wordt geëlimineerd, verander de schietzijde. Deze kunstgreep kan, in de beginnerfase, gemakkelijk gerealiseerd worden. Versie: nov. 2003

Pagina 47 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Aangezien de zenuwbanen van de ene zijde van het lichaam verschillen ten opzichte van de andere zijde, kan de boogschutter het richtprobleem uitschakelen en zo het schot beter onder controle brengen. Een lichtere boog zal noodzakelijk zijn om het verschil in lichamelijke sterkte tussen de twee zijden te compenseren. De tijd die voor het wisselen van de schietzijde aan het schieten werd besteed is geen verloren tijd, eerder het tegenovergestelde. Het onderzoek dat uitgevoerd werd door de Italiaan Starosa (Matveev L. P.; Fundamentals of Sport Training; Fis Mosca, 1983) toonde aan dat terwijl op één zijde werd geoefend, bedrevenheid werd ontwikkeld op de werkloze zijde. Bovendien, “gezond” oefenen draagt alleen maar bij aan de ontwikkeling van betere condities voor uitvoering. Het Drenkov onderzoek heeft de gunstige neven effecten aangetoond op het uitvoeringsniveau van het tweezijdig oefenen. In de praktijk, ontmoet deze oplossing vaak weerstand voordat het wordt aangenomen en pas voor een groot deel aandacht verkrijgt tijdens en zelfs na de toepassing daarvan. Het gebruik van de andere zijde verhoogt de bedrevenheid van de zijde die normaal wordt gebruikt, met gevolg een verbeterde vaardigheid. De voordelen van deze oplossingen komen vanzelf – hard werken is dan ook noodzakelijk. 5.4 ALGEMEEN VOORKOMENDE PROBLEMEN BIJ HET BOOGSCHIETEN. Van begin tot eind wordt in dit handboek consciëntieus de nadruk gelegd op basisregels van het schieten. Daarom, moet je al nagedacht hebben over de algemeen voorkomende problemen: Het naar voren bewegen van het hoofd naar de pees; Het heffen van de schouders – speciaal de boogschouder bij het omhoog brengen van de boog; Het laag houden van de peeselleboog kan een tweeslachtig lossen veroorzaken of “dood lossen”; Het overbrengen van het totale lichaam (zwaartepunt) op de peesvoet; Het langzaam openen van de peesvingers (geeft een niet efficiënt lossen); Het vroegtijdig of te snel stoppen met het richten; De boogarm te snel na het lossen laten zakken. Zo gauw als een probleem wordt onderkend, stel de oplossing vast en bedenk de kundigheid die nodig is voor ontwikkeling. Kies daarna de meest geschikte oefeningen om de bekwaamheid bij te schaven. MOGELIJKE EN MEEST ALGEMEEN VOORKOMENDE PROBLEMEN BIJ HET LOSSEN EN NARICHTEN

Om elke mogelijke slechte gewoonte te vermijden, richten we onze aandacht op de meest gewenste manier om goed te schieten. De ervaring leert echter, dat er zich bij dit onderdeel van het schot twee algemeen voorkomende problemen kunnen voordoen. Hieronder zijn ze beschreven voorzien van enige aanbevelingen over hoe deze overwonnen kunnen worden. Als een peeselleboog, op het einde van de treklengte, lager ligt dan de schouder, dan komt wellicht door: * spierspanning in de oksel c.q. borst, ….. Als dat zo is, dan kan je er zeker van zijn dat - als de boogschutter op volledige treklengte komt – zijn elleboog al omlaag beweegt. De remedie is, maar kan ook verticale deformatie tot gevolg hebben waarbij het lichaam overhelt naar de peesvoet. * een verslapping van de peesschouderspieren bij het lossen heeft een verandering bij het narichten tot gevolg – dit moet vermeden worden.

Versie: nov. 2003

Pagina 48 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het draaien om de onderarm, waardoor de spieren van de bovenarm en onderarm gaan bewegen. Het draaien op zichzelf is niet schadelijk, maar het is ook niet nodig. Het veroorzaakt een overmatig gebruik van de spieren van de peesarm: deze techniek is niet aan te raden.

Het verslappen van de spieren rond de peesschouder. Meestal veroorzaakt door gebruik van de ruitvormige spieren in de rug, waardoor de peeselleboog tijdens het trekken omlaag beweegt.

Versie: nov. 2003

Pagina 49 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het weg bewegen kan een gevolg zijn van: * de opening hoek bovenarm/onderarm, waarbij de triceps1 gebruikt worden; * spierspanning in de pees onderarm en vuist – waardoor de pees plukkend gelost wordt. Het lossen op deze manier veroorzaakt links-rechts fouten, maar ook verticale afwijkingen en het is daarom niet raadzaam. Rationeel: De mens is nooit onbewegelijk maar constant op zoek naar evenwicht. We moeten ook toelaten dat op elk moment stabiliteit mogelijk is, zelfs tijdens het korte moment als de pees de pijl bij het lossen voortstuwt. Dit kan alleen gerealiseerd worden als de concentratie onafgebroken wordt gehandhaafd, geestelijk voorbereid is. In staat zijn om tijdens het lossen en narichten voortdurend het visuele en motorische op elkaar af te stemmen is een van de meest cruciale vaardigheden bij het boogschieten. De boogschutter als deze de volledige treklengte heeft bereikt toont deze elleboog beweging. Hoe natuurlijker de beweging, des te gemakkelijker is deze te herhalen. 1

De driehoofdige strekspier van de bovenarm.

Versie: nov. 2003

Pagina 50 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6

HOOFDSTUK 6. DE ROL VAN DE TRAINER. Als een trainer speel je een beschouwende/beoordelende rol door de beginnelingen te helpen plezier te beleven aan sport. Om sport voor iedereen leuk te maken, moet je weten/inzien en begrijpen hoe beginnelingen in de sport groeien en zich verder ontwikkelen, hoe zij onderling communiceren en wat hun motiveert om terug te komen voor meer. Dit handboek geeft je een globaal overzicht van de vaardigheden en kennis die een trainer nodig heeft om een doeltreffende trainer te zijn.

Boogschieten wordt gezien als een goede oefening voor het lichaam en geest. In de afgelopen jaren is het in populariteit toegenomen als een sport voor alle leeftijden. Mensen doen mee aan boogschieten om verschillende redenen. Ze beleven plezier in het leren van nieuwe vaardigheden en testen deze tegen anderen. Ze houden van de uitdaging en de opwinding gerelateerd aan deze sport. Winnen is belangrijk, maar boogschieten laat de mensen ook plezier beleven door simpelweg actief te zijn, onder vrienden te zijn – als een onderdeel van het boogschieten! De manier waarop je het trainen (opleiden en oefenen) aanpakt, moet een weerspiegeling zijn van deze behoeften. Je bent op de juiste weg als je plezier verenigt met het leren van de basisregels. – Maak het voor alle beginners tot een grote belevenis (zie hoofdstuk 13: Spel en wedstrijden). BASISREGELS LEREN – Richt de aandacht op de basisregels. Als beginnelingen leren en hun vaardigheden ontwikkelen, zal hun plezier in de sport toenemen.

PLEZIER

Met een goede voorbereiding en het trainen met toewijding uitvoeren, maak je het oefenen tot een positieve en plezierige belevenis. Je kan meer mensen aanmoedigen om sport en ontspanning dagelijks tot een deel van het leven te maken en het boogschieten te beschouwen als een sport die je levenslang kunt beoefenen! Hieronder een kort overzicht van een aantal van de belangrijkste trainingsprincipes, die in dit handboek aan de orde komen. Je zou het de geloofsbelijdenis van de trainer kunnen noemen: Zorg er voor dat je gereed bent (voor mekaar hebt), bereid bent en in staat (bevoegd) bent de nieuwelingen te helpen in het ontwikkelen van hun talenten (mogelijkheden) en ondertussen hun verschillen te onderscheiden. Ze hebben verschillende achtergronden, zijn geboren met verschillende talenten, groeien en ontwikkelen zich in verschillende mate (tempo’s). Stel haalbare doelen gebaseerd op het niveau van elke beginneling en, grootte, leeftijd en ontwikkelingstempo. Geef het voorbeeld. Leer hen en toon zelfdiscipline, samenwerking, sportiviteit en respect voor personen in functie (bestuur, scheidsrechter, baancommissaris, etc.) en tegenstanders. Benadruk de uitdaging en het plezier. Het leren van nieuwe vaardigheden en technieken wordt plezierig als deze geïntroduceerd worden met doeltreffende oefeningen en rivaliteit. Zorg voor afwisseling. Moedig de beginneling aan om deel te nemen aan andere sproten en activiteiten. Wees meegaand en bereid te leren bij het ontwikkelen van je routine als trainer. Wees niet bang om fouten te maken (toe te geven) en om assistentie te vragen als dat nodig is. Houd de zaken in de juiste samenhang. Zorg er voor dat de tijd logisch en in overeenstemming is met de belasting die je de beginnelingen oplegt. Het zijn in eerste instantie mensen en in tweede instantie boogschutters!

Versie: nov. 2003

Pagina 51 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6.1 JOUW ROL ALS TRAINER IN HET BOOGSCHIETEN. Het trainen is, voor iedereen die plezier heeft aan het boogschieten, houden van mensen en de behoefte om deze hartstocht met anderen te delen. Het is voor schoolsport, mannen en vrouwen, ouders en grootouders. Maar wat brengt iemand er toe om trainer te worden/zijn? Het zijn meestal mensen die altijd bezig zijn en van mensen houden. Mensen die van organiseren houden, die met anderen willen samenwerken en het lesgeven met hart en ziel uitoefenen. Trainers zijn mensen die van boogschieten houden en die kun kennis willen doorgeven. Als je met beginnelingen werkt, dan moet je steeds voor ogen houden dat je een leraar bent, een leider en een adviseur. ALS LERAAR:

Zorg je voor eenvoudige wezenlijke leerpunten om het voor de beginneling begrijpbaar te houden; Motiveer je het ontwikkelen van de vaardigheden door gebruik te maken van verschillende en doeltreffende leersituaties effectief; Zorg je ervoor dat veel van de activiteiten bijdragen aan een actieve levensstijl van de beginnelingen. ALS LEIDER:

Maak je het boogschieten tot een positieve en plezierige activiteit om te doen; Stel je doelen die uitdagend zijn, doch realistisch; Stimuleer en help je beginnelingen om naar het beste kunnen te presteren; Doordring ze van het belang om een goede sporter te zijn en sportief te blijven; Respecteer ieders persoonlijke rechten en wensen, verneder of bestraf een beginneling nooit ten overstaan van anderen; ALS ADVISEUR:

Luister je naar de beginnelingen aangaande hun problemen en probeer hen daarin zo goed mogelijk van advies te zijn; Respecteer de behoeften en vertrouwelijkheden van elk individu. ALS EEN TECHNISCHE BRON:

Dien je foutloos het onderwerp te beheersen voordat je als trainer begint; Dien je de kennis niet te beperken tot alleen datgene wat de beginneling moet weten; Bestudeer de geschiedenis van het boogschieten; Wees je bewust van de nieuwe denkbeelden/ontwikkelingen op dit gebied. Dit handboek is een hulp voor iedereen die instructie geeft en heeft geleerd hoe geschoten moet worden met een handboog. Desondanks is in eerste instantie een opleiding in het boogschieten noodzakelijk. Als je anderen traint dan zijn de resultaten feitelijk en onmiddellijk. Je deelt de kleine overwinningen met de beginnelingen als deze hun vaardigheden ontwikkelen. Je merkt het aan hun energie en enthousiasme. Je ziet het aan hun glimlach. Maar het resultaten van het trainen zijn ook klein en over een lange periode verspreid. Met behulp van het boogschieten help je de beginnelingen te groeien en zich ontwikkelen als persoon. De vaardigheden in het boogschieten die zij van jou leren zullen slechts voor een paar jaar gebruikt worden. Maar de bekwaamheid en de mentaliteit die zij naar zichzelf toe en naar anderen ontwikkelen zullen levenslang bijblijven. Deze winstpunten komen niet vanzelf. Er is veel tijd mee gemoeid om als trainer de verplichtingen na te komen – voor planning, oefeningen en spel / wedstrijden. En verlangt een hoge mate van verantwoordelijkheid als je te maken krijgt met jonge mensen. Maar het is de moeite waard. Vraag trainers die het al lang doen over hun problemen bij het boogschieten en zij zullen je vertellen dat zij eerder er mee hebben gewonnen dan verloren. Versie: nov. 2003

Pagina 52 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Eén van je eerste taken is om het nut van de instructies aan te tonen. Je moet ze laten zien dat ze de “kennis nodig” hebben en voordeel oplevert in directe verhouding met de inspanning die zij er in stoppen. In de grafiek hiernaast wordt de verhouding weergegeven tussen de trainer en de boogschutter in de tijd. Als iemand begint met het boogschieten, ben je verantwoordelijk om te voorzien in een aanzienlijke begeleiding en het geven van aanwijzingen als de beginneling zich de vaardigheden van de sport eigen maakt, de regels leert en voorbereid wordt op wedstrijd. Naarmate de tijd verstrijkt verwerft de boogschutter kennis en ervaring, nemen zijn/haar verantwoordelijkheden toe, terwijl die van de trainer in vergelijking daarmee afnemen. Trainer/sporter verantwoordingsmodel

6.2 TRAINERSKENMERKEN. De kenmerken die noodzakelijk zijn om van elk instructie programma een succes te maken zijn veel en verschillend. Ieder van ons bezit in verschillende mate een paar of alle van deze kenmerken, dus het is aan jou om na te gaan of je kennis of geschiktheid voldoende is en waar het noodzakelijk is om hier wat aan toe te voegen. 6.2.1. TECHNISCHE KENNIS. Kennis hebben van het materiaal dat je gebruikt/gaat gebruiken. Anders is het niet mogelijk zijn om anderen dit op anderen over te brengen: Houdt de actuele ontwikkelingen bij; Vertrouwen op de reputatie of oude toepassingen. 6.2.2. PERSOONLIJKHEID. Waar mensen moeten samenwerken, is het aanpassingsvermogen van iemand van doorslaggevende aard voor het succes. Er zijn veel zaken over iemands persoonlijkheid waar anderen gunstig of ongunstig op reageren. Door het concentreren op en het verbeteren van iemands eigen speciale kwaliteiten is het mogelijk om een aanvaardbare persoonlijkheid ontwikkelen. Door het observeren van andere trainers en hun specialiteiten te overdenken, kunnen we die onderwerpen overnemen die bijdragen tot een succesvol onderricht en in die tijd de onderwerpen die dat niet doen uitsluiten. Desondanks, blijf jezelf. Doe niet gekunsteld. Oprechtheid is van grote belangrijkheid. Wees attent op de persoonlijke benadering. 6.2.2.1. OPRECHTHEID. Voor wat betreft dit onderwerp (persoonlijkheid), is oprechtheid de meest belangrijke factor. Gedraag je te allen tijde natuurlijk, blijf je zelf en geniet van de ervaringen terwijl je uitleg geeft. Dat is wat je het beste kunt doen, en je zult ontdekken dat je daardoor eerder aanvaard wordt. Vermijd de “nadruk op show”. Je gehoor heeft meer aandacht voor wat je uitlegt dan voor de manier waarop je het brengt. 6.2.2.2. OPRECHT IN DOEN EN LATEN. Oprecht in doen en laten, punctualiteit en duidelijkheid zijn de eerste vereisten voor een goede trainer. Deze hoedanigheden dragen aanzienlijk bij aan hoe de beginneling over jou denkt en komt tot uiting in de aandacht tijdens de uitleg. Je moet natuurlijk zijn, oprechtheid is fundamenteel.

Versie: nov. 2003

Pagina 53 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6.2.2.3. GEDRAG NAAR DE GROEP. Je moet proberen je kennis uit te breiden en te zoeken naar mogelijkheden om de instructie te verbeteren. Een trainer moet belangstelling tonen voor de cursisten en hun problemen. Wees eerlijk in alle beslissingen. Het optreden van de trainer beïnvloedt de cursisten moreel omdat ze zowel het gedrag als de mening overnemen. Denk er aan, dat elke persoon die je ontmoet op enige wijze superieur is aan jou. Wees verstandig en leer van hen zodat je voordeel opdoet terwijl je aan anderen instructie geeft. Dienstwilligheid zal niet gemakkelijk zijn, maar het loont de moeite om te leren. 6.2.2.4. WAARDERING. Dit principe legt de nadruk op de werkelijke taak van de trainer: het opleiden en oefenen van mensen en niet het leren van zaken die alleen het onderwerp aangaan. Je moet je goed realiseren dat beginnelingen de dingen vaak anders uitvoeren c.q. leren dan het hun is voorgedaan. Je moet, daarvoor gebruik maken van een positieve houding. Onthouden je van opmerkingen of het geven van een persoonlijke mening dat wellicht bijdraagt tot onwenselijk gedrag van de beginneling. De instructie is pas volledig als de beginneling zich de juiste houding en gewoonten heeft eigen gemaakt en verbeter hun. De volgende controle lijst geeft een overzicht van de besproken onderwerpen: Behandel de cursisten als gelijken; Handhaaf orde door respect te tonen; Ken de antwoorden, bluf niet; Erken fouten en probeer ze niet weg te moffelen; Bespreek de onderwerpen openlijk en ga niet redetwisten; Verwacht goede resultaten en geef waar dit past een compliment; Houd de aandacht van de cursisten en blijf ze achter de vodden zitten; Wees eerlijk. Vriendjespolitiek achterwege laten; Wees beleefd, geduldig en tactvol en wanneer dat nodig is blijf bescheiden; Handhaaf evenwicht in de groep, vermijd nerveus gedrag; Geef leiding, gebruik geen kracht; Overweeg (denk na over) de eerste indrukken; Denk er aan, communicatie gaat in twee richtingen; Leef je in met elke situatie. Je moet ook andere kwaliteiten tonen, zoals: goed contacten kunnen leggen en communiceren, organisator, leermester, ‌.. In het theoretische deel van de opleiding tot trainer worden deze kwaliteiten uitgebreider behandeld. 6.2.3 EERLIJK SPEL. Sport geeft nieuwelingen de kans om eerlijk spel in de praktijk te ervaren. Hier zijn enige zaken die je kunt doen om dit te bevorderen: Onderken en houd rekening met de onderlinge verschillen; Zorg dat iedereen gelijke kansen / mogelijkheden heeft om deel te nemen; Instrueer en volg de regels van het spel; Moedig de nieuwelingen aan om altijd hun best te doen; Stel je positief op ten aanzien van onderlinge rivaliteit; Moedig de nieuwelingen aan bescheiden te zijn bij een overwinning en een goede sportman te zijn bij een nederlaag; Zorg er voor dat je met de je nieuwelingen praat over wat eerlijk spel voor hun betekent.

Versie: nov. 2003

Pagina 54 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6.2.4 COMMUNICATIE. Communicatie is een proces dat in twee richtingen plaats vind. Een goede communicatie leid tot een goede verstandhouding. Zo dat je vind je instructies beide productief en betrekkelijk eenvoudig uit te voeren zijn zou je bewust moeten zijn van enige delen van de bovengenoemde instructie proces Om er achter te komen of je instructies zowel lonend als betrekkelijk eenvoudig zijn, dien je je bewust te zijn van aantal zaken van het voornoemde onderwijsleerproces. 6.2.4.1. COMMUNICEREN MET NIEUWELINGEN. Hier zijn een aantal eenvoudige tips om je te helpen om effectief met de nieuwelingen tijdens de oefeningen en competities te communiceren: Communicatie is een tweerichtingsproces Geef ze de gelegenheid om te spreken en vragen te stellen; Luister naar wat ze zeggen en hoe zij het zeggen; Geef hun antwoord en gebruik woorden die ze begrijpen. Houd het altijd eenvoudig; Praat elke bijeenkomst even met elke nieuweling. 6.2.4.2. SPREEKTALENT EN CONTROLE. De gave van de trainer om de groep of het individu onder controle te houden begint met het talent om te spreken. Verstaanbaarheid, duidelijkheid en voordracht zijn de sleutels tot succes. Strenge controle is sterk verschillend van kracht en autoritaire klemtoon, die wellicht boosheid en gebrek aan medewerking tot gevolg kan hebben. Wees attent op je voordracht en stem. Je vindt meer onder ? “Communicatie”. ? 6.2.4.3. VERSTAANBAARHEID. Je moet zo luid spreken dat je door alle nieuwelingen goed gehoord kan worden. Spreek richting de groep en wel zo luid dat ook de mensen die achteraan staan je duidelijk kunnen horen. Let op degenen die het verst van je af staan, zorg er voor dat zij j in alle gevallen goed verstaan zonder dat de mensen – die vooraan staan – last hebben van je harde stem. 6.2.4.4. DUIDELIJKHEID. Spreek duidelijk en let daarbij op dat je delen van woorden inslikt of in toon laat afnemen waardoor ze niet te verstaan zijn. Als je spreekt met een bepaalde tongval of accent probeer je woordkeus/zinsbouw te beperken tot de kring van degenen die naar je luisteren. Gebruik woorden die ze begrijpen. De termen die je gebruikt moeten dezelfde zijn als die in het handboek beginnelingen, die de nieuwelingen hebben ontvangen als leerboek c.q. naslagwerk. Let er op dat je alleen details gebruikt die van toepassing zijn op het onderwerp dat je op dat moment behandeld. Verwar de cursisten niet met feiten die later aan de orde komen en die niets van doen hebben met het onderwerp die ze aan het leren zijn. Denk er aan: “To de point zijn is de sleutel tot inzicht”.

Versie: nov. 2003

Pagina 55 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6.2.4.5. SNELHEID. Bij de eerste les is het aan te bevelen om een langzame spreeksnelheid aan te houden. Een spreeksnelheid van 140 woorden per minuut wordt aangenomen als de hoogste geheugen opname grens bij het spreken tot een basis groep. In een later stadium, kan dit verhoogd worden als de beginnelingen meer bekend is met het onderwerp. De beginnelingen hebben tijd nodig om alle gebeurtenissen/informatie die jij ze geeft in zich op te nemen. 6.2.4.6. SUGGESTIES. De suggesties die je ontvangt worden uiteraard gedaan met de beste bedoelingen, gebruik ze maar ga daarin niet te ver. Het overdreven gebruik van de suggesties heeft alleen maar ergernissen tot gevolg en verpest de effectiviteit van de aandacht op de activiteit. Varieer je activiteiten, doe gewoon en blijf jezelf voor de groep. 6.2.4.7. ENTHOUSIASME TEGEN EENTONIGHEID. Als je enthousiast bent over het onderwerp dat je behandeld dan zal jouw gehoor eveneens enthousiast zijn en je onvolkomenheden zullen je niet kwalijk genomen worden. Als je tot een groep spreekt, moet je er voor zorgen dat de toonhoogte van je stem buigzaam is en vermijd het plichtmatig geluid door op “één toon” hoogte te praten. Nooit een van te voren opgesteld lesje oplezen. Gebruik kleine kaartjes, met korte notities en hoofdzaken van elk(e) onderwerp (paragraaf) dat je gaat behandelen. Dit stelt je in staat om tijdens de presentatie de juiste volgorde aan te houden en voorkom je dat je één of meerdere onderdelen van het onderwerp (paragraf) vergeet. Probeer elke bijeenkomst in te leiden met een paar beknopte opmerkingen over het (de) onderwerp(en) die je behandelt. Geef aan het einde een korte samenvatting van de presentatie door de kernpunten aan te halen waarvan je hoopt dat ze door de beginnelingen worden onthouden. 6.2.4.8 HET HERHALEN VAN BEPAALDE UITDRUKKINGEN. De meeste sprekers zijn geneigd om veelvuldig gebruik te maken van stopwoorden. Probeer te voorkomen dat je regelmatig gebruik maakt van uitdrukkingen, zoals: “mooi / prima”, “over het algemeen”, “weet je wel”, en vele andere. Hetzelfde geldt voor de spreekvullingen (onderbrekingen) zoals: “hum’s”, “ahs” en de “euh’s” die absoluut afleidend zijn en geen bijdrage leveren aan het verhaal. Deze onnuttige aanvullingen hebben slechts ergernis tot gevolg en leidt de aandacht van de nieuwelingen af van het feitelijke onderwerp dat wordt besproken. 6.2.4.9. HUMOR. Elke goede spreker kent de waarde van humor om zijn of haar gehoor te ontspannen. Alle toespraken worden opgesierd door op bekwame wijze gebruik te maken van geschikte en smakelijke anekdotes die betrekking hebben op het onderwerp dat behandeld wordt. De grappen moeten op een ongedwongen manier en zonder aarzelen gebracht worden manier, zoals een zenuwachtig gebrachte grap altijd mislukt. Wees altijd bereid om over jezelf te lachen als je een amusante blunder maakt; er wordt niet van je verwacht dat je perfect bent. 6.2.5 TIJDMANAGEMENT . Wanneer je over een bepaald onderwerp een praatje wilt houden van ongeveer 30 minuten, zorg er dan voor dat alle zaken met betrekking tot het onderwerp behandeld kunnen worden en er genoeg tijd over blijft voor het stellen c.q. beantwoorden van vragen. Het getuigt van een slechte planning als je de les15 minuten vroeger of later eindigt. Elke goede cursus beschikt over een goed voorbereid lesplan zodat een juiste verdeling van de tijd gewaarborgd is voor alle onderwerpen. Soms je ga je zo op in het onderwerp of gesprek dat je de tijd helemaal vergeet. Misschien ben je een zijspoor gebracht en heb je daardoor de geplande lesstof moeten verlaten. Beide veroorzaken dat je in tijdnood komt, die soms moeilijk te corrigeren zijn op het moment dat je je realiseert wat er gebeurd is. Nieuwelingen dienen te weten op welke tijd de les eindigt of wanneer er gepauzeerd wordt. Alles wat daarna wordt besproken is nutteloos. Versie: nov. 2003

Pagina 56 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


6.2.6 HET KIEZEN VAN EEN ONDERWIJSMETHODE. Het is belangrijk dat een trainer een trainingstechniek hanteert die geschikt is voor de beginnelingen die getraind worden. Als het niveau te hoog of te laag is dan zal de nieuweling al gauw verliezen de belangstelling verliezen en zo zal de oefenbijeenkomst net erg vruchtbaar zijn. Het onder de knie krijgen van de basis schiettechniek gaat sneller door voortdurend de fouten te verbeteren. Als een slechte techniek bij herhaling wordt toegelaten dan wordt deze techniek als juist geaccepteerd en wordt het zeer moeilijk om dit later te corrigeren en af te leren. Het is dan ook van algemeen belang, dat elke fase van het programma goed begrepen wordt/is voordat er doorgegaan wordt met de volgende fase. Uiteindelijk kan in een later stadium aandacht worden geschonken aan het verbeteren/oppoetsen van de techniek, zolang de basistechnieken voor de beginneling maar duidelijk zijn. Als de beginneling de vaardigheid begrijpt en zich er een beeld van kan vormen, dan neemt de motivatie om het over te nemen toe. Proeven en fouten dienen altijd onder nauw toezicht te worden uitgevoerd, totdat de juiste volgorde van handelingen is aangeleerd en beheerst wordt. Door herhaling wordt bereikt dat op een bepaald moment de beginneling de juiste volgorde heeft aangeleerd en beheerst. Herhaling is de mees effectieve manier om te voorkomen dat een boogschutter vaardigheden vergeet, maar het gebruik wordt bepaald door de het beoordelen van de toestand. Het steeds herhalen zal verveling en ongenoegen tot gevolg hebben. Het is beter om één uur per dag te oefenen gedurende zes dagen dan zes uur per dag. Dit principe dien je steeds voor ogen te houden als je de oefeningen opzet. Het is belangrijk om het oefenniveau aan te houden als de voorwaarde van de training. Als je merkt dat het oefenniveau achteruit gaat tot een niveau dat niet strookt met de trainingsvoorwaarde dan moet je het over een andere boeg gooien en het op een andere manier aan pakken om de aandacht en het enthousiasme van de beginnelingen te waarborgen. 6.2.7

HET ORGANISEREN VAN DE PERSOONLIJKE VERHOUDINGEN.

6.2.7.1 HET ORGANISEREN VAN DE TRAINER/OUDER/SPORTER RELATIE. Je bent uiteindelijk verantwoordelijk voor de meeste activiteiten van de beginnelingen. Deze bepaling zal gemakkelijker en meer genoegen scheppen als anderen gerekruteerd zijn om te helpen. Vrienden, bekenden en ouders van beginnelingen kunnen verzocht worden om dienst te doen als “assistent trainer” of “organisator”. Hier volgen een paar aan te houden regels en verantwoordelijkheden voor deze functies: ASSISTENT TRAINER (HELPER)

Bespreek, voor aanvang van elke oefenbijeenkomst, het oefenplan met de trainer; Help de trainer bij de uitvoering en onderlinge rivaliteit; Controleer het oefenveld op de veiligheid; Help bij het onderhoud van de uitrusting van de beginnelingen; Houdt de EHBO kist op orde. ORGANISATOR (MOEDER OF VADER VAN DE BEGINNELING)

Controleer de uitrusting (als je daarvoor gekwalificeerd bent); Zorg voor informatie over de oefenbijeenkomsten en de schema’s; Als dat noodzakelijk is bel de beginnelingen of hun ouders; Neem de verantwoordelijkheid voor de financiën. TIPS VOOR HET VINDEN VAN VRIJWILLIGERS.

Vraag je bondsvertegenwoordiger of voorzitter van de vereniging voor namen van mensen die kunnen helpen als je van hun andere informatie krijgt voorafgaand aan jouw trainingseizoen; Sta niet toe dat de lessen gezien worden een oppascentrale waar ouders hun kinderen kunnen afgeven, betrek de ouders; Versie: nov. 2003

Pagina 57 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Vraag de buren en vrienden of zij kunnen helpen? Kunnen zij anderen voorstellen die zin hebben om met mensen bezig te zijn en die een achtergrond hebben op het gebied van het handboogschieten? Bel met de plaatselijke hogere scholen en praat met de sportleraren. Leg uit wat je probleem is en kijk of zij je namen kunnen geven van mensen die wellicht geïnteresseerd zijn om je te helpen; Praat met de ouders vraag hun dringend om hun betrokkenheid; Het is belangrijk als een trainer, gedurende de lesperiode, zorg heeft voor de trainer/ouder/sporter relatie. Het kan gebeuren dat een ouder de relatie overheerst en bepaalde vorderingen, die je met de beginneling hebt bereikt, ongedaan maakt. Misschien kan die ouder betrokken worden om een andere beginneling te helpen, door bijvoorbeeld op te merken: “Het is mij opgevallen dat u goed kunt lesgeven _____ en kleine Jan heft hulp nodig met het _____. Ik kan uw hulp goed gebruiken om hem te helpen”, waardoor zijn/haar aandacht weggetrokken wordt van zijn/har eigen kind. TIPS OM VRIJWILLIGERS TE LATEN BLIJVEN.

Als je eenmaal vrijwilligers hebt gevonden dan is het belangrijk dat je ze gemotiveerd houdt en betrokken blijven. Hier zijn aantal manieren waarop je dat kunt doen: Betrek hen, als dat even kan, bij de planning; Laat hun dingen doen waar ze plezier in hebben; Houd en open dialoog met de ouders; Als zij ervaring hebben opgedaan, laat hun dan een aantal trainingsactiviteiten van je overnemen; Stimuleer hun om en officiële trainingscursus te volgen; Als zij nog niet schieten, spoor hun dan aan om het te leren. BIJEENKOMST MET DE BEGINNELINGEN EN OUDERS.

Regelmatig houden van bijeenkomsten stimuleert de communicatie en draagt bij aan een positieve relatie. De meeste trainers houden bij voorkeur drie bijeenkomsten per seizoen: één bij aanvang, één halverwege en één aan het eind. Sommige trainers organiseren bijeenkomsten met beginnelingen en ouders samen; anderen houden gescheiden bijeenkomsten. In sommige gevallen heeft een persoonlijk gesprek met de ouders wellicht de voorkeur. De leeftijd van je beginnelingen en de manier waar je voorkeur naar uitgaat, bepaalt hoe je de bijeenkomsten moet organiseren en hoe vaak. Denk er aan veel kan zijn volbracht in korte bijeenkomsten voor en na de oefeningen en de wedstrijden. Hier zijn enige agendapunten voor een bijeenkomst aan het begin van het seizoen: Welkom en kennismaking; Doelen en regels; De hoop en verwachtingen van de beginneling; Wedstrijdrooster; Oefenrooster; Planning van sociale activiteiten; Planning van andere activiteiten zoals fondsenwerving; Vraag en antwoord; Op welke wijze en wanneer men contact met je op kan nemen voor het vervolg. BIJEENKOMST MET OUDERS.

Een bijeenkomst met ouders aan het begin van het seizoen kan op en aantal manieren nuttig en zinvol zijn. Het verschaft je de mogelijkheid om kennis te maken met de ouders en met hen de plannen te bespreken voor het komende seizoen.

Versie: nov. 2003

Pagina 58 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het is een opzet naar een open en effectieve communicatie het hele jaar door. Het biedt je de kans om uitleg te geven over jouw ideeën over de training en de wijze waarop je dat aanpakt, evenals het de mogelijkheid geeft om vragen te beantwoorden of bezorgdheid weg te nemen. Het is tevens een goede gelegenheid om vrijwilligers te werven. Hier zijn enkele onderwerpen die op de bijeenkomst aan de orde kunt stellen: Welkom en kennismaking; Doelen met de nieuwelingen; Jouw ideeën over de training; Luisteren naar de ouders en hun verwachtingen; De mogelijkheden voor ouders om te helpen en betrokken te worden; Oefen- en wedstrijdroosters; Regelingen voor carpoolen of samen reizen; De uitrusting en andere (on)kosten, activiteiten voor fondswerving; Vragen en antwoorden; Uitleg van de regels, veiligheid, enzovoort; Op welke wijze en wanneer men contact met je op kan nemen voor het vervolg. Gebruik deze bijeenkomst om roosters en de adressenlijst van de nieuwelingen uit te delen. Vergeet vooral niet om de ouders te vragen om een volledig ingevuld formulier met de medische gegevens van de nieuweling. Het is belangrijk om gehoor te geven aan de wens van de ouders als zij met jou over hun kind willen praten. Het is jouw taak om de ouders te begeleiden in hun betrokkenheid in de handboogsport. Je kan dit op een aantal manieren doen: Stimuleer hen inzicht en waardering te hebben voor het handboogschieten door uitleg te geven van de basisregels, vaardigheden en opzet; Verlang van hen dat ze hetzelfde respect opbrengen voor sportiviteit zoals je dat ook van de nieuwelingen verlangt; Probeer diegenen, die vanaf de zijlijn “trainen”, er van te weerhouden en zeg dit ook tegen hen. Het krijgen van informatie van anderen zal alleen de nieuwelingen verwarren. Leg hun uit hoe zij een bijdrage leveren aan jouw ontwikkelingsplan. Ouders dienen hun kinderen te steunen in hun betrokkenheid met sporten, maar hun niet aanmoedigen om daarover zelf de eindbeslissing te nemen. Een kind dat echt niet aan in het handboogschieten mee wil doen, moet daar ook niet toe gedwongen worden. Dit verkleint de kans dat het kind op later tijdstip alsnog mee wil doen en kan zelfs leiden tot negatief standpunt over sport in het algemeen. Van tijd tot tijd moeten sommige ouders er op gewezen worden dat het alleen maar een spel is! 6.2.8. RESPECT EN ER VOOR ZORGEN DAT DE ETHIEK & SPORTIVITEIT GERESPECTEERD WORDEN. Handboogschieten is voor iedereen die het beoefent een uitdaging - nieuwelingen, trainers, bestuursleden en ouders – om hun best te doen fatsoenlijk en sportief te zijn. Je dient als trainer een voorbeeld te zijn voor anderen. De volgende gedragscode dient als richtlijn:

Versie: nov. 2003

Pagina 59 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


TRAINER GEDRAGSCODE.

Handel altijd oprecht bij het uitvoering van je functie en taken met betrekking tot de nieuwelingen, hun ouders en de vereniging; Zorg er voor dat je je goed voorbereid zodat je jouw trainingstaken vakbekwaam uitvoert; Handel altijd zo goed mogelijk in het belang van de ontwikkeling van de nieuwelingen als mens; Handhaaf de hoogste norm voor persoonlijk geleiding door respecteren de normen en waarden van je nieuwelingen; Schik je naar zowel de letter als de geest van de regels; Aanvaard en ondersteun de functie van de officials in hun uitspraak/oordeel en het zeker is dat wedstrijden sportief verlopen in overeenstemming met de vastgestelde regels; Leer je nieuwelingen de regels te respecteren evenals alle andere, inclusief de beslissingen; Behandel je collega trainers met beleefdheid, goed vertrouwen en respect. Je kan de totale FITA trainer gedragscode vinden op: www.archery.org. SPORTIVITEIT.

Sport biedt jouw nieuwelingen een kans te ervaren wat sportiviteit in de praktijk betekent. Hier zijn enkele punten die je kunt gebruiken om dit te stimuleren: (H)Erken en respecteer de individuele verschillen; Zorg ervoor dat iedere deelnemer / cursist gelijke moegelijkheden / kansen krijgt / heeft; Hecht een hoge waarde aan een DRUGS vrije beoefening van sport; Leer en volg de regels van het spel; Stimuleer de beginnelingen om altijd hun best te doen; Doordring de beginnelingen van een positieve mentaliteit in relatie tot de wedstrijden; Stimuleer de beginnelingen om bescheiden te blijven bij overwinning en sportief te blijven bij verlies; en Stimuleer de beginnelingen onbaatzuchtig te zijn als anderen hun scores doorgeven en ingetogen te zijn als zij hun eigen scores doorgeven. 6.2.9. ERVARING. Uiteraard is het, hoe meer ervaring je hebt des te beter is je optreden ter overstaan van de groep. In elke onderwijssituatie zul je ontdekken dat je nieuwe uitdrukkingen (manieren om iets te verwoorden) en nieuwe methoden leert, terwijl je steeds effectiever gebruik maakt van de tijd die je ter beschikking hebt. Pas op dat je niet te rad van de tong wordt. Hierdoor wordt het gehele proces te automatisch. 6.2.10. ZELFBEOORDELING. Het is een goed idee om van tijd tot tijd “jezelf te beoordelen� en te kijken hoe je het als trainer doet. Vul in een vroeg stadium van jouw cursus de volgende controlelijst volledig in. Doe dat nog eens halverwege de cursus en aan het eind nog een keer.

Versie: nov. 2003

Pagina 60 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Een aantal vragen die je regelmatig voor jezelf kunt stellen (zie de tabel hieronder). VRAGEN

JA

NEE

Zorg ik er voor dat de beginnelingen zich op hun gemak voelen als ik met hen praat? Zorg ik mijn kennis actueel is / blijft door het volgen van voorlichtingen, workshops, cursussen en vakbladen / leerboeken? Bereid ik goed voor op de cursus / bijeenkomst? Controleer ik voor aanvang van de bijeenkomsten het schietterrein en de uitrusting op de veiligheid? Zorg ik er voor dat de oefeningen elke beginneling (kind) actief mee doet aan de activiteiten en nauw betrokken is me wat hij / zij doet? Stimuleer ik samenwerking?

Zorg ik er voor dat de beginneling, als ik apart met hem / haar praat, zich op zijn / haar gemak voelt? Betrek ik de beginnelingen in de besluitvorming? Help ik de beginnelingen actief als zij problemen hebben? Stimuleer ik respect te hebben voor de officials en de regels? Ben ik een enthousiaste trainer? Probeer ik het iedereen naar de zin te maken en plezier te hebben in de bijeenkomst? Vermeerder ik mijn kennis / inzicht / kundigheid door van de oefeningen te leren? Vermeerder ik mijn kennis / inzicht / kundigheid door van de wedstrijden te leren? Schieten mijn cursisten vaker? Vermeerder ik mijn kennis / inzicht / kundigheid door zelfontwikkelde oefeningen? EĂŠn van de beste indicatoren van je succes als trainer is de regelmaat waarin deelnemers aan de cursus afwezig zijn. Vraag jezelf waarom de beginnelingen wegblijven: zijn de oefeningen saai?, te veel het karakter van een wedstrijd?, is er een tekort aan uitrusting?, zijn de schietfaciliteiten onveilig?. Als je en goede trainer bent dan kun je plotseling geconfronteerd worden met een flinke groei van nieuwe deelnemers als tevreden beginnelingen hun vrienden en kennissen meebrengen. Controleer jezelf en als je niet op het gewenste niveau bent, maak dan een plan om daar veranderingen in aan te brengen. Om je daarbij te helpen, vul dan de volgende verklaring in voor elk onderdeel dat je graag wilt veranderen.

Versie: nov. 2003

Pagina 61 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Ik wil graag verbetering aan brengen in: ___________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ Ik kan dit doen door: __________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________ Mijn deadline voor verbetering is: ________________________________________________________ ___________________________________________________________________________________

Versie: nov. 2003

Pagina 62 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


7

HOOFDSTUK 7. INSTRUCTIESUGGESTIES OOR DE TRAINER. Mensen leren door observatie, voorbeelden, kennisoverdracht, begeleiding, oefening en fouten, en herhaling.

Het aanleren van nieuwe vaardigheden draait om het leren van de juiste basis voorwaarden, niet door het verbeteren van kleine fouten aan het begin. Verbeteren van fouten wordt pas gedaan nadat de grondbeginselen zijn aangeleerd. De belangrijkste vaardigheden op het beginnerniveau zijn: Houdt de inleiding van het boogschieten voor de beginneling eenvoudig; Leg de beginneling uit wat hij / zij doen moet en waar hij / zij op moet letten; Geef feedback op de situatie op het moment van uitvoering. Deze terugkoppeling geeft de boogschutter de nodige informatie over wat hij / zij moet doen, en wat het verschil is met wat hij / zij heeft gedaan. Door te vergelijken kan de beginneling leren om de vaardigheden op de juiste wijze uit te voeren. Om dit in praktijk te brengen is het noodzakelijk dat je bekend bent met vaardigheden van het boogschieten en hun kern elementen, die in dit hoofdstuk worden behandeld. Ook moet je weten hoe je: De vaardigheden moet voordoen; De meest geschikte leeromstandigheden moet scheppen; Op effectieve wijze de zaken terugkoppelt. In de volgende paragraven wordt elke fase in detail behandelt. In de volgende bladzijden van dit handboek wordt, voor zowel rechts- als linkshandige schutters, de lichaamszijde van de boogschutter steeds aangegeven.

Peeshandzijde

Booghandzijde

Peeshand / booghand zijde Versie: nov. 2003

Pagina 63 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Dit is om op de juiste uitleg te geven aan rechts- en linkshandige boogschutters. De linkerkant van de rechtshandige boogschutter en de rechterkant van de linkshandige boogschutter wordt de boogzijde genoemd en de andere zijde de peeszijde. Dus wordt er verwezen naar het boogbeen, het pees oor enzovoort. Om dezelfde redenen wordt er verwezen naar drie vlakken zoals: Schietvlak : het vlak waar in de pijl zich voortbeweegt (vliegt); Horizontale vlak : het vlak dat evenwijdig aan het grondvlak loopt ter hoogte van de nok; Verticale of sagitale vlak : het vlak loodrecht op het grondvlak en dat over de meet (schietlijn) loopt.

HET SCHIETVLAK

HET VERTICALE VLAK

HET HORIZONTALE VLAK

De referentievlakken waarbij 70% van het lichaamsgewicht rust op de muis van de voet. 7.1.

VEREISTE TECHNISCHE KENNIS.

7.1.1. LIJST VAN BASIS VAARDIGHEDEN. Gebaseerd op de huidige kennis van het boogschieten, zijn de belangrijkste basisvaardigheden: Het nauwkeurig herhalen van de volgorde van handelen en houdingen / standen; Moeite doen om de volgorde onveranderlijk en systematisch aan te houden, in een strikt ritme; Het gelijktijdig uitvoeren van verschillende handelingen; Het afstemmen van handelen en kijken. Wat je om deze vaardigheden uit te voeren moet doen, is: Goed afstemmen en aanvoelen; Voldoende kracht en lichaamsbalans; Goede afstemming tussen het richten en lossen. 7.1.2. KIEZEN VAN TECHNISCHE ELEMENTEN. De technische elementen en hun sleutelfuncties worden hieronder uitgelegd. Wat voor de trainer belangrijk is, is dat hij elke boogschutter deze elementen laat herhalen. Persoonlijke kern elementen komen tot uiting nadat de boogschutter de basisvaardigheden beheerst. Dit is een niveautwee trainer taak. Versie: nov. 2003

Pagina 64 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De elementen worden weergegeven in de volgorde waarin ze gewoonlijk uitgevoerd worden. Het schietproces begint met de houding en wordt zoals hieronder is weergegeven uitgevoerd.

Voeten in de parallelstand

De houding, hoe je moet gaan staan op de meet / schietlijn 7.1.2.1. HOUDING. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : ContinuĂŻteit en ruimtelijke verhouding naar het doel, waardoor een optimale stabiliteit wordt verkregen. Uitvoering : De voeten naast elkaar (parallel) haaks op de schietrichting, weerszijden van de meet op ongeveer schouderbreedte uit elkaar geplaatst. Toelichting : Het geeft de boogschutter de mogelijkheid de handelingen moeiteloos en nauwkeurig te herhalen. Het ondersteunt de kracht voor het uittrekken en gelijktijdig naar voren drukken van de boog tijdens het richten. Zorgt voor consequente balans van het lichaam in de schietrichting. Maakt observatie gemakkelijk. Voorkomt rugklachten. 7.1.2.2. HET NOKKEN VAN DE PIJL. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Uniformiteit in het plaatsen van de pijl op de boog. De handeling moet om de boogschutter, andere boogschutters en uitrusting te beschermen op een veilige manier uitgevoerd worden. Uitvoering : Pak de pijl vast bij de nok, plaats de pijl op de pijlsteun (oplegger), draai de pijl in de juiste positie en bevestig de pijl aan de pees. Toelichting : Als de pijl voor de veren wordt vastgepakt is het moeilijker om de pijl te nokken en de veren kunnen beschadigd worden als de hand tijdens het nokken wegglijdt. De pijlsteun kan neerwaarts niet belast worden. Als het nokken van de pijl onjuist wordt uitgevoerd, kan de pijlsteun beschadigd worden.

Versie: nov. 2003

Pagina 65 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Hoe de pijl uit de pijlkoker gepakt moet worden.

Opleggen (nokken) van de pijl op de boog.

Het nokken van de pijl

Vingerdruk beschadigt de pijlsteun

7.1.2.3. HANTEREN VAN DE BOOG. a. AANHAKEN VAN DE PEES. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Continu dezelfde vingerpositie op de pees, ten opzichte van de pijl. Uitvoering : De pees wordt met de vingers tussen de twee bovenste

vingerkootjes vastgepakt. De palm van de hand is daarbij ontspannen en de rug van de hand is vlak. Er worden drie vingers gebruikt die onder de pijl worden geplaatst. De ruimte tussen de nok en de wijsvinger bedraagt ongeveer twee of drie vingers, afhankelijk van de botstructuur van het gezicht en de grootte van de vingers. Versie: nov. 2003

Pagina 66 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De trekkracht wordt gelijkelijk over de drie vingers verdeeld. Daarbij wordt de rug van de hand zo verticaal als mogelijk gehouden, niet gekromd, en met de vuist zo vlak als mogelijk. De binnenzijde van de onderarm blijft ontspannen. De hand is voortdurend in dezelfde lijn of verticale vlak als de onderarm en de pijl. Toelichting : Hoe meer de boogschutter ontspannen is, des te beter kan hij /zij leren en des te minder wordt de pees getwist. Deze “diepte” van de greep maakt het mogelijk om de spieren van de peeshand, arm en onderarm te ontspannen. De pees glijdt bij het lossen netjes van de vingers. Het is niet meer nodig om herhaaldijk aandacht te geven aan het ankerpunt op het gezicht bij volle treklengte (zie de driehoek en vierhoek methode, die verder op in dit hoofdstuk worden beschreven) en het vereenvoudigt de geometrie van een vierhoek naar een rechte lijn (zie verder in dit hoofdstuk). Het is niet meer nodig om je zorgen te maken dat de vingers een verticale druk uitoefenen op de pijl. b.

BOOGHAND EN ELLEBOOG.

Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Continu contact booghand en voldoende vrije ruimte met de pees tijdens het lossen / schot. Uitvoering : De vingers zijn ontspannen en iets gevouwen, ze grijpen of knijpen de boog niet vast. De vuist is gebogen. De “V” tussen de wijsvinger en de duim ligt in lijn met de lengteas van de onderarm. De boog drukt op het midden van de “V” gevormd door de lengteas van de duim en de levenslijn in de handpalm. Het grootste drukgebied ligt op ongeveer De juiste houding van de booghand: 2,5 cm lager dan het “V” contactgebied en gekanteld punt dat gevormd wordt door de duim en de wijsvinger. De andere zijde van de handpalm van de levenslijn oefent geen druk op het midden van de handgreep. De onderarm van de boogarm is recht maar niet gestrekt. De boogelleboog is gefixeerd, niet gebogen. De elleboogpunt moet, voor de rechtshandige schutter, naar links zijn gedraaid en niet naar de grond. Motivatie : De houding / stand van de booghand vereist weinig spiercontractie om ontspannen gehouden te worden. Tijdens de eerste bijeenkomsten is het aanbevolen om geen sling te gebruiken. Het trekt de aandacht van de boogschutter op het gebruik daarvan in plaats van de feitelijke handeling om dit onderdeel onder de knie te krijgen. Hoe meer ontspannen de boogschutter is des te beter zijn zijn/haar perceptie en des te minder geneigd te produceren een tegendruk op de boog. Versie: nov. 2003

Pagina 67 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Een juiste uitlijning van de booghand

Ontspannen vingers van de booghand

De boogelleboog wijst naar buiten = de juiste vrije ruimte met de pees

7.1.2.4.1. HOUDING VAN HET LICHAAM ALS VOORBEREIDING OP HET SCHOT. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Zorgen voor een eenvormige, stabiele basis waardoor het mogelijk is om de handelingen met het bovenlichaam op gelijke wijze te herhalen evenals een optimale totale balans. Het moet daarbij ook mogelijk blijven dat het richt oog opnieuw ingesteld kan worden met dezelfde aanhoudende blik naar voren. Darbij moeten we ons voorstellen dat het richtoog zich bevindt op de top van een piramide zit (dit wordt de “grote piramide” genoemd, om verwarring te voorkomen met de “Piramidetop” zal dit later nader uitgelegd worden). Uitvoering : Terwijl de pees vastgepakt wordt en de boog (zie twee voorgaande stappen), staan de meeste boogschutters daarbij voorover gebogen. De beweging om van de gebogen houding naar een rechtopstaande houding te komen vormt een goede basis voor het uitvoeringsproces van het schot, er zijn verschillende mogelijkheden. Hieronder worden een paar weergegeven.

Versie: nov. 2003

Pagina 68 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De houding van het lichaam als voorbereiding op het schot houdt volgende in: A. Een vlakke en een rechte rug B. Het gewicht van het lichaam is verdeeld over beide voeten C. Het hoofd staat rechtop D. Een laag zwaartepunt en de buikspieren gespannen E. Vlakke borst – de ribben worden naar beneden gehouden F. De schouders laag G. Het gehele lichaam staat in het schietvlak: De schouders boven de heupen en voeten H. Het hoofd gedraaid naar het doel: de neus en kin wijzen naar het doel.

Versie: nov. 2003

Pagina 69 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


a.

BENEN.

Uitvoering : Een omgekeerde “V” symmetrisch aan de lichaamsas die door het hoogste punt gaat. Het lichaamsgewicht is daarbij gelijk verdeeld over beide voeten. Toelichting : Het lichaamsgewicht is ongeveer gelijk verdeeld over beide benen. Omdat het lichaamsgewicht iets naar voren (naar de tenen) is gericht, wordt het naar voren / achteren slingeren beperkt. Zoals weergegeven in de boven- / nevenstaande afbeelding ondersteunt het peesbeen het produceren van de drukkracht terwijl het boogbeen bijdraagt aan de trekkracht. In werkelijkheid heffen de twee krachten elkaar nagenoeg op in de heup alleen op een kleine naar beneden gerichte druk na, die zorg draagt voor een stevig fundament voor het werk van het bovenlichaam en een goed stabiliteit. Het Voor het schietproces is het gebruikelijk positioneren dat het bekken wordt “gekanteld” (vlakke van het onderrug), dus alleen het boven lichaam en de benen lichaam is nodig voor het positioneren. b.

HET BOVENLICHAAM.

Categorie Doel

: Voorbereidende handeling. : De romp, schouder en hoofd worden in een positie gebracht die nagenoeg overeenkomt met hun eindpositie. Uitvoering : Draai of kantel het bekken naar achteren (vlakke onderrug), de wervelkolom is gestrekt met de schouders in hetzelfde vlak als de heupen. De schouders worden omlaag bewogen en de borstkas is vlak. Daarbij wordt een lichte spanning in de monnikskapspier gevoeld ter hoogte van de schouderbladen in het midden van de rug). Draai het hoofd naar het doel (terwijl de spanning “klaar voor actie” gehandhaafd blijft) tot dat de neus naar het doel is gericht. Toelichting : Het rechten van het hoofd en de wervelkolom garandeert een kaarsrechte verticale houding. Het kantelen van het bekken, het vlak houden van de borstkas en het omlaag brengen van de schouders verlaagt het zwaartepunt, waardoor het lichaam meer stabiliteit krijgt; bovendien het verplaatst de veerkracht van het bovenlichaam naar het onderlichaam waardoor de boogschutter meer ontspannen is. De schouders en het hoofd hebben nagenoeg de eindpositie ingenomen, waardoor het bewegen tijdens het trekken tot een minimum wordt beperkt. 7.1.2.5. HET OMHOOG BRENGEN VAN DE BOOG. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Het uitvoeren van de voorbereidende handelingen met zo min mogelijk onnodige beweging en verstoring van de begin positie. Uitvoering : De beide handen worden gelijktijdig omhoog gebracht richting het doel totdat de boogarm gestrekt is.

Versie: nov. 2003

Pagina 70 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


GEDURENDE DIT PROCES:

-

moet de boogschouder zo laag mogelijk blijven; wordt de verlaagde stand van het bovenlichaam (schouders, borstkas en zwaartepunt) aangehouden; moet de pijl omhoog gebracht worden in het schietvlak; blijven het hoofd en de wervelkolom kaarsrecht; blijft het bekken gekanteld (als voor deze houding is gekozen).

NABIJ HET EIND VAN HET OMHOOG BRENGEN:

-

zijn beide handen worden omhoog gebracht op dezelfde hoogt; loopt de pijl evenwijdig aan de grond.

AAN HET EINDE VAN HET OMHOOG BRENGEN:

-

is de pijl op de hoogte van de neus / het oog; is de vuist van de peeshand in lijn met de onderarm van de peesarm; een lichte achterwaartse helling van de romp naar de voet van het peesbeen is aanvaardbaar, maar een kaarsrechte houding van het lichaam heeft de voorkeur.

Het omhoog brengen van de boog

Toelichting : Eenvoudige bewegingen zijn gemakkelijk te herhalen. Het is een veilige beginstand om te trekken, zelfs als de beginneling een pijl uit de vingers laat glijden. Als de bestanddelen in de juiste volgorde van handelen worden uitgevoerd, kan er weinig fout gaan. De krachten die op de boven armen uitgeoefend worden, maken de lage positie van de schouders mogelijk. De helling van het lichaam naar de voet van het peesbeen compenseert het gewicht van de boog waardoor het zwaartepunt van de boogschutter zich richting het doel verplaatst (door lichtere bogen te gebruiken kan deze helling verminderd worden). 7.1.2.6. VOOR-TREK. Een groot aantal boogschutters pauzeren heel kort nadat ze de boog omhoog gebracht hebben, dit wordt de “voor-trek” genoemd. Categorie : Voorbereidende handeling. Doel : Deze stap makt het mogelijk om de voorinstelling van de pijl te corrigeren, als ook de positie van enkele delen van het bovenlichaam. Daardoor kunnen de beginhouding van de schouders en schouderbladen, maar ook van het hoofd, de borstkas, de verticale houding van het lichaam, de hoogte van de boog, ……….. als nog gecorrigeerd worden. Uitvoering : Geen zichtbare verandering aan het “eind van het omhoog brengen van de boog” zoals hierboven werd beschreven. 7.1.2.7. TREK. Categorie : Kracht opwekkende bewegingen. Doel : Nadat de voorbereidende handelingen zijn uitgevoerd de boog zonder onderbreking (uit)trekken van de boog naar de beginpositie. Deze trek handeling is de laatste die aan het schot voorafgaat.

Versie: nov. 2003

Pagina 71 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het (uit)trekken van voor-trek naar de volledige treklengte.

Uitvoering : Blijf altijd kalm. De massatraagheidsbewegingen zijn minimaal. De gewenste handelingen nemen af in snelheid naarmate zij het gezicht naderen, maar worden niet gestopt! De romp is bijna onbewegelijk. Als er geen voor-trek werd uitgevoerd, kunnen de schouders met een lichte draaiing van de borstkas uit het schietvlak worden gebracht. Het lichaam staat verticaal met en kleine helling. De schouders blijven verlaagd. Het hoofd blijft op zijn plaats en rechtop; het mag - tijdens de laatste centimeters van het trekken - niet naar de pees toe bewegen. De pijl blijft altijd evenwijdig aan de grond. De pees beweegt - in het schietvlak direct naar het gezicht.

De ononderbroken trek handeling begint op het moment dat de boog omhoog is gebracht en eindigt als de pijl is gelost

Versie: nov. 2003

Pagina 72 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Een evenwicht tussen het leveren van de stuw en terugslag (trekken en drukken) krachten moeten tijdens het trekken aangebracht worden. De afbeelding hiernaast laat zien, de trek en duw krachten die door de benen ondersteund worden. Toelichting : Gemakkelijk over te nemen omdat de basis moeilijk te verstoren is en de handelingen eenvoudig zijn, zodat de controle gemakkelijk uitgevoerd kan worden. Het streven naar symmetrie voorkomt dat de balans wordt verstoord. Het leveren van de inspanning is naar ĂŠĂŠn punt gericht, maar verspreid. Dit maakt het mogelijk de symmetrie te realiseren, het reduceert plaatselijke vermoeidheidseffecten en verkleint het risico op letsel. De grootste spieren worden gebruikt om deze inspanning op te wekken. De volledige treklengte wordt bereikt op het moment dat de Het peesbeen ondersteunt de kracht om treksnelheid vermindert in de buurt van het te drukken gezicht, waardoor het mogelijk is de controle te handhaven. Omdat in het begin de trek sneller is, bespaart de boogschutter energie.

Het boogbeen ondersteunt de trekkracht.

Versie: nov. 2003

Pagina 73 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De trek gezien van boven

7.1.2.8 REFERENTIEPUNT GEZICHT . De naam van dit onderdeel mag nieuw klinken, maar het vroeger gebruikte woord “anker” was ongeschikt omdat anker de betekenis heeft van iets dat statisch is, terwijl het schieten met een boog een voortdurende “beweging” (het spannen) is; bovendien in de rechte lijn richt methode is er geen “anker”. Recentelijk zijn verschillende benamingen overwogen, zoals: “Achter vizier positie”, “Referentie punt”, ………… Allen refereren naar de ruimtelijke positie van de nok van de pijl met betrekking tot het richt oog. Categorie Doel

: Voorbereidende handeling. : Bij herhaling, met nauwkeurigheid en eenvoud, de richting bepalen van de pijl ten opzichte van het richt oog. Uitvoering : Er worden drie meetkundige figuren gevormd door de verschillende punten op het gezicht: een rechte lijn, een driehoek en een vierhoek.

a. RECHTE LIJN. (de meest eenvoudige methode – aan te bevelen tijdens de eerste bijeenkomsten) Het richten langs / over de schacht van de pijl. Op volledige treklengte, de schacht is op de richtlijn (de lijn van het oog naar het doel), met de nok op ongeveer 2,5 cm voor het richt oog. Om op een prettige manier te richten, dienen de vingers van de peeshand de pees beet te pakken met een ruimte van twee / drie vinger onder de nok (vier tot 5 cm). Toelichting : Er dienen drie eenvoudige handelingen geleerd te worden: - Het nauwkeurig in positie brengen van de pijlnok (het gebeid op het gezicht gebied van het aloude anker) - Het beheersen van de stand van het richt oog (pees uitlijning / peesschaduw). Versie: nov. 2003

Pagina 74 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Dan blijft er nog één handeling over, een eenvoudige visuele uitlijning. Daarmee kan de boogschutter: - met gemak en precisie consequent zijn, waardoor bemoedigende resultaten worden verkregen: - de beweging beter begrijpen die begint op het moment van trekken en eindigt nadat de pijl gelost is, vermindert de verleiding om te stoppen tussen trekken en richten.

Bij de Rechte lijn richt methode is de pijl visueel in positie gebracht terwijl de het richt oog op een vast punt staat.

Deze vorm wordt ook wel “Apache” of “schacht richten” genoemd, de boogschutters kunnen met deze methode bevredigende resultaten realiseren als het doel opgesteld staat op een afstand van 10 meter. Afhankelijk van de lengte van het lichaam en de spankracht van de boog, kan deze methode ook gebruikt worden op een afstand van 20 meter. Als kleine kinderen deelnemen, is het soms nodig om voor een kortere afstand te kiezen. * 8 meter voor de leeftijd van 1 tot 13 jaar; * 6 meter voor de leeftijd van 8 tot 10 jaar; * of gebruik te maken van de driehoek methode (zie hieronder) voor de jongste, waardoor de vliegeigenschappen van de pijl verbeterd worden. Met de schacht richt methode leid elk verschil in trek, of elk licht kruipen tot lagere resultaten dan met de driehoek methode (punt richt methode). b. DRIEHOEK. (de tussenweg en minder nauwkeurige methode) De “driehoek” is een meetkundige figuur die eenvoudiger is dan de “vierhoek”. Alhoewel, een eenvoudiger meetkundige figuur betekent nog niet dat deze gemakkelijker is te herhalen en te leren. Deze methode is bij het boogschieten de moeilijkste (en minder nauwkeurig) om de baas te worden. De pijl wordt in positie gebracht door twee referentie punten: - de pijlpunt, door deze visueel te plaatsen op het doel; - de pijlnok, door het raakpunt van de peeshand op het gezicht. Om er zeker van te zijn dat de boogschutter de driehoek reproduceert, moet hij / zij: - steeds dezelfde treklengte aanhouden; - de plaats van zijn / haar richt oog bepalen met de pees uitlijning c.q. de peesschaduw.

Versie: nov. 2003

Pees uitlijning / peesschaduw is nodig bij de driehoek (en de vierhoek) methode Pagina 75 van 245

HANDBOEK

TRAINERS


De vingers van de peeshand van de boogschutter zijn steeds op dezelfde afstand van de nok. De vingers worden doorgaans net onder de nok om de pees gehaakt en worden altijd op dezelfde plek op het gezicht van de boogschutter geplaatst, bijvoorbeeld de punt van de wijsvinger raakt de hoek van de lippen met de top van de ringvinger net op / onder het kaakbeen. Toelichting : Deze methode brengt al de moeilijkheden en genoegens van het boogschieten in de spotlights. De moeilijkheid met deze methode is dat we richten met de pijlpunt, wat: - erg groot is, door een onnauwkeurige richt doel te creëren; - niet zo duurzaam is als een vast vizier – met name voor de beginnende boogschutter. Het is ook moeilijk om een vast contactpunt van de pees vinger op de kaak te behouden. Alhoewel, het heeft een praktische en lerende waarde aangezien het gelijk is aan de oorspronkelijke manier van het boogschieten. Het is belangrijk om de boogschutters dit te leren omdat het best zou kunnen dat hij / zij aan deze manier van boogschieten de voorkeur geeft. Deze manier wordt gewoonlijk na de rechte lijn methode geleerd en voordat met de vierhoekmethode wordt begonnen. De boogschutter ervaart dan de manier waarop de afgeschoten pijl door de lucht vliegt en het belang van het herhalen van de nokpositie en de pees uitlijning / peesschaduw. Als deze technische elementen eenmaal geleerd zijn en beheerst worden, dan kan overwogen worden om te beginnen met de vierhoekmethode.

Punten op het gezicht die gebruikt worden tijdens het richten met de driehoekmethode.

c. VIERHOEK. (de meest algemeen toegepaste en nauwkeurigste manier) De pijl wordt in positie gebracht door twee referentiepunten: - de pijlpunt, door deze met het vizier visueel op het doel te plaatsen. Daarom moet, voordat met deze methode wordt begonnen, het vizier zijn geïntroduceerd; - de nok van de pijl, door een voelbare plaatsing van de peeshand op het gezicht. Vervolgens, om er zeker van te zijn dat de vierhoekmethode herhaald wordt, moet de boogschutter er voor zorgen dat: - de boog verticaal gehouden wordt (in het verticale vlak), of steeds onder dezelfde hoek wordt gehouden (gekanteld); - een constante trek aanhouden; - de positie van het oog bepaald wordt door de pees uitlijning / peesschaduw. Realiseer je hoe moeilijk het voor de boogschutter is om consequent deze handelingen te herhalen en je begrijpt dan waarom deze methode tijdens de eerste bijeenkomsten NIET aan de nieuwelingen wordt geleerd! Het vasthouden van de pees als een “sigaret” (ook wel de “Mediterraan” greep genoemd) is de meest algemeen toegepaste methode. De wijsvinger is net boven de nok met de middelvinger en de ringvinger er onder. De peeshand wordt daarbij over het algemeen onder de onderkaak (onder kaakbeen) gehouden en de pees raakt het midden of de zijklant van de kin of neus. Versie: nov. 2003

Pagina 76 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het in verband brengen van de drie methoden met de punten op het gezicht behoort tot het programma voor nieuwelingen. We hebben hiervoor de 3 methoden behandeld in relatie met de drie uitvoeringen voor de punten op het gezicht zoals deze worden toegepast bij het boogschieten op een doel. Aangezien de meest nauwkeurige manier (de vierhoekmethode) niet de eenvoudigste is om te leren en te instrueren, kunnen we het als volgt beschouwen: Vraag #1 Antwoord #1 Vraag #2 Antwoord #2

: Wat is een eenvoudiger methode dan een vierhoekmethode (met 4 zijden en 4 hoeken)? : Een driehoekmethode (3 zijden en 3 hoeken). : Wat is een eenvoudiger methode dan een driehoekmethode (met 3 zijden en 3 hoeken)? : Een eenvoudige rechte lijn methode (geen hoek, alleen een lijn).

Vanuit die beschouwing kunnen we overwegen het boogschieten te instrueren vanaf de eenvoudigste methode (rechte lijn) naar de meer ingewikkelde (vierhoek), wat een logische ontwikkeling is in het leerproces met duidelijke voordelen. Instructie vanaf de eenvoudigste manier heeft een ander voordeel, aangezien de nieuweling op zijn minst met twee vormen van boogschieten moet kunnen experimenteren: zonder vizier en met vizier: wordt hem / haar zo de mogelijkheid geboden om te kiezen voor de manier van boogschieten waar hij / zij de voorkeur aan geeft. Suggesties om de 3 methoden met elkaar in verband te brengen: Instrueer de boogschutter met de rechte lijn methode op een erg korte afstand, bijvoorbeeld als volgt: - 10 meter voor volwassenen; - 8 meter voor personen onder de 14 jaar; - 6 meter voor personen onder de 11 jaar; - 4 meter voor personen die jonger zijn dan 8 jaar. De schietafstanden moeten aangepast zijn op de fysieke grootte van de persoon; de leeftijd als referentie alleen is onvoldoende. De rechte lijn methode vermindert het aantal van bijzondere punten zoals: de pees tegen de kin, peeshand onder de onderkaar, het kaakbeen of tegen de kaak, …. waardoor de boogschutter aandacht kan schenken aan de feitelijke basiselementen. Als de scores van de boogschutter beter worden (bijvoorbeeld 140 punten met 18 pijlen op een 80 cm blazoen) dan kun je de afstand vergroten met 5 meter, enzovoort tot 30 meter. Gebruik de rechte lijn methode voor de afstanden waarbij de boogschutter rustig kan richten, ergens in het bovenste gedeelte van het blazoen. Als de schietafstand de boogschutter noodzaakt om hoger te richten dan het blazoen, schakel dan over op de driehoekmethode. Als de scores van de boogschutter zich verbeteren met een gemiddelde van 25 punten op de 20 meter of 25 meter afstand (afhankelijk van de vaardigheden van de nieuweling), verhoog dan de schietafstand met 5 meter en blijf de driehoekmethode gebruiken voor tenminste één bijeenkomst, voordat je overgaat om de vierhoekmethode te instrueren. Het gebeurt vaak dat tijdens het leerproces van de vierhoekmethode de boogschutter zijn / haar eigen manier van schieten kiest: - terugkeert naar de driehoekmethode (zonder vizier); - doorgaat met de vierhoekmethode (met vizier).

Versie: nov. 2003

Pagina 77 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De punten op het gezicht die gebruikt worden bij de vierhoekmethode, pees uitlijning is eveneens noodzakelijk

De meetkundige vormen vereenvoudigd uitgebeeld.

Versie: nov. 2003

Pagina 78 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


7.1.2.9 VOLLEDIGE TREKLENGTE ( HET HOUDEN). Categorie : Kracht opwekkende bewegingen. Doel : Stabiliteit van het lichaam en de uitrusting voor effectief richten. De boog op volle treklengte gespannen houden zonder dat de spieren verslappen. Uitvoering : De romp is onbeweeglijk. Het lichaam staat rechtop (in een verticale stand), de borstkas en schouders oefenen een aanhoudende druk uit richting de grond terwijl geprobeerd wordt de schouders te spreiden. De wervelkolom en het hoofd zijn recht. Er moet een balans gevonden worden tussen de duw en trekkrachten. Deze inspanningen worden ondersteund door de benen, die een lichte druk in het gebied van de onderbuik gebied tot gevolg heeft. De constanten zijn: - de afstand tussen de pijl- en de boogschouder, in het horizontale vlak; - de afstand tussen de kin en boogschouder; - het hoogteverschil tussen de pijl- en boogschouder; - de hoogte van de schouders; - de verticale stand van de boog; - de romp en het hoofd. Toelichting : Vermindert het veer effect de boog, wat mogelijk de oorzaak is dat de boogschutter verslapt. Intrekken van de borstkas, waardoor de pees verplaatst (verschoven) wordt. Een asymmetrische houding wordt hiermee vermeden. Het leveren van de inspanning is niet op een punt gericht, maar wordt verdeeld waardoor een symmetrische houding mogelijk is; het vermindert plaatselijke vermoeidheid en verkleint het risico op letsel. Bovendien, de belangrijke spieren worden getraind om deze inspanning te leveren. Het strekken van de ruggengraat helpt om rechtop te blijven staan en het omlaag brengen van de schouders verlaagt het zwaartepunt, waardoor de stabiliteit van het lichaam wordt verbeterd. De combinatie van de bovengenoemde activiteiten draagt bij tot het aanhouden van de volledige treklengte en helpt mee om het hoofd en het richt oog op een constante hoogte te houden. Een zwakke spier maakt het aannemelijk dat door het veereffect de krachten verslappen. Daarom is een goede harmonie van de spieren van essentieel belang. 7.1.2.10. HET KRITIEKE MOMENT (HET LOSSEN) EN DE VERVOLG ACTIE (NA-RICHTEN). Categorie : Kritiek moment. Onderwerp : Het lossen. Doel : Doorgaan met alle opvolgende activiteiten, niet alleen het lossen van de pees. Uitvoering : Het schot moet iemand die staat te kijken verassen, geen signalen die het aanstaande schot aangeven mogen gezien worden. Het lichaam, gezicht en “de starende blik” blijven onbeweeglijk voor, tijdens en korte duur na de actie. De peeshand en arm volgend de beweging van de schouder. De pees hand stopt ter hoogte van de verticale aslijn door en vaak tegen het oor aan de peeszijde. Het gebied waar de peeshand eindigt wordt het “back end” genoemd. De peesarm eindigt in de aslijn van de schouders.

Versie: nov. 2003

Pagina 79 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Er zijn verschillende vormen van het lossen, afhankelijk van de uitvoering van de spieractiviteit bij volle treklengte.

In het begin van het lossen rolt de pees van de vingers af.

Het gezicht van de boogschutter blijft onbeweeglijk

Versie: nov. 2003

Pagina 80 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De voortstuwing van de pijl.

7.1.3 ADEMHALING. Tijdens het schieten, is de ademhaling van doorslaggevend belang. Laten we eens de ademhaling beschouwen in samenhang met het schietproces. De meeste boogschutters ademen in op het moment dat ze met een beweging beginnen, bijvoorbeeld bij: Als zij zich naar de schietlijn begeven; Als zij een pijl uit de pijlenkoker nemen; Als zij de boog of de pees vastpakken; Als zij de boog omhoog brengen. Nauwkeurige handelingen worden gekenmerkt door het inhouden van de adem, voor een paar seconden, dan onmiddellijk gevolgd door het uitademen. Bijvoorbeeld, als de boogschutter: Stopt, uitademt als hij / zij de voeten op de schietlijn plaatst; Stopt, uitademt als hij / zij de pijl op de boog / pees plaatst; Stopt, uitademt als hij / zij de peesvingers en de booghand plaatst; Gedeeltelijk uitademt als hij / zij de boog spant (pees uittrekt) door de natuurlijke druk van de borstkas. De ademhaling van de boogschutter kan dan ongeveer als volgt plaatsvinden: - inademen, als naar de schietlijn gelopen wordt; - uitademen als de voeten op de schietlijn geplaatst worden; - inademen als een pijl uit de pijlenkoker wordt genomen; - uitademen als de pijl op de pees genokt wordt; - inademen als de pees en boog vastgepakt worden; - uitademen als de vingers van de peeshand om de pees gehaakt worden en de booghand om de handgreep; Versie: nov. 2003

Pagina 81 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


-

inademen als de boog omhoog gebracht wordt; iets uitademen tijdens het uittrekken van de pees; adem inhouden terwijl er gericht en gelost wordt; uitademen nadat de pijl het doel heeft getroffen.

CONTINUÏTEIT IN ADEMHALING TIJDENS HET LOSSEN.

Het belang van de continuïteit van de ademhaling met ademen net voor, tijdens het lossen en het na-richten kan niet TE nadrukkelijk zijn. Zoals we weten moet de boogschutter zo min mogelijk veranderen aan zijn / haar handelingen voor het lossen; ideaal is dat alleen de spierspanning - om de vingers van de peeshand gekromd te houden – afneemt. Het onderhouden van dezelfde handelwijze voor de ademhaling vanaf het richten tot na afloop van het na-richten ondersteunt het ideale vervolg van alle handelingen van de boogschutters. Speciaal bij de afstemmingscorrecties van de boogschutter als de pijl wordt “geleid” door de pees en de boog. De meeste boogschutters houden hun adem in tijdens het richten tot ongeveer 1 seconde na het lossen. Als de boogschutter uitademt net voor, of tijdens het lossen moet het beschouwd worden als een verandering in de boogschutter; mogelijk een mentale verandering. Een dergelijke verandering dient vermeden te worden. CONTROLE / BEHEERSING VAN DE ADEMHALING. Je moet dan ook niet verbazen als bij de eerste bijeenkomsten de boogschutters bij de behandeling van de adem volgorde geconfronteerd worden met de volgende moeilijkheden: op de ademhaling letten zonder dit te veranderen; het gelijktijdig concentreren op de ademhaling en de stappen van het schietproces.

Vaak zeggen de nieuwelingen: “Ik schiet beter als ik niet op mijn ademhaling let”. Als dit gebeurd, doe dan niet moeilijk, als het zo gemakkelijk was dan zou deze bedrevenheid niet aangeleerd hoeven te worden. Herhaald naleven, concentratie en bewust zijn van de ademhaling zijn een waarborg dat dit een routine wordt en een onderdeel wordt van het schietproces.

Versie: nov. 2003

Pagina 82 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


8

Hoofdstuk 8 TIPS VOOR DEMONSTRATIE, ORGANISATIE EN PRESENTATIE.

Mensen leren door observatie, voorbelden, kennisoverdracht, adviezen die nauwgezet overgenomen worden, oefenen en fouten en herhaling. Observatie is een effectieve methode om te leren en wordt als eerste gebruikt. Demonstratie maakt het voor de boogschutter mogelijk om te observeren. Als in de demonstratie exact wordt getoond wat er gedaan moet worden, gebruik dan dezelfde middelen (uitrusting) als de boogschutters en hou rekening met de veiligheidsvoorschriften voor het boogschieten. Demonstreren houdt in dat er zowel gekeken als geluisterd wordt. Om het hoogste effect te bereiken moeten de boogschutters in staat zijn om te zien wat er gedemonstreerd wordt maar ook horen wat er gezegd wordt. 8.1 VOORGAANDE KENNIS. Stel de boogschutters in de gelegenheid om aan te geven wat zij weten over de vaardigheid die tijdens de praktijkoefeningen benadrukt is. Sta toe dat ze vragen stellen voordat de demonstratie begint. Wees niet verrast over de kennis die de beginners hebben. Beginnende boogschutters hebben al een bepaald denkbeeld van de sport of zelfs eerder ervaring opgedaan. De boogschutter de kans geven om zijn / haar gedachten / ideeën te uiten, heeft voordelen: Als deze onjuist zijn dan heb je nu de gelegenheid om deze te corrigeren, te verbeteren door jouw ideeën uit te leggen en met meer efficiëntie les te geven; Als deze niet volledig zijn, kun je de missende leemten opvullen; Inspelen op de boogschutters, door hun te motiveren en daarmee te voorkomen dat het een monoloog wordt met steeds dezelfde spreker; Wellicht krijg je bepaalde reacties over de oefeningen om deze efficiënter uit te voeren; Als deze juist zijn, de voordelen zijn dezelfde als voornoemd en het werk is al gedaan door anderen! Geen enkele methode is perfect. Deze is dan ook geen uitzondering. Sommige boogschutters voeren te vaak de boventoon tijdens de gesprekken of zijn te lang aan het woord. Beperk het commentaar tot het onderwerp dat ter discussie staat. Gebruik dit leer instrument omdat de kracht van de analyse en de woordenwisseling zwaarder wegen dan de problemen. 8.2 LEER HULPMIDDELEN. Hieronder volgen een paar suggesties voor demonstraties en oefeningen: De aandacht van de beginnende boogschutter is vaak verbijsterd door de trefzekerheid van degene die de demonstratie geeft. Bovendien taxeren sommige boogschutters de geloofwaardigheid dikwijls op basis van waar de pijl het doel getroffen heeft. Daarom stellen we voor, dat je de demonstratie geeft door de ene zowel de andere keer: te schieten zonder blazoen, in een leeg doelpak of direct in een net; te kiezen om geen pijlen te schieten maar met een “droog schot” mechanisme (een systeem waarmee de boog op een veilige manier zonder pijlen gelost kan worden) of met een elastische band; tijdens de demonstratie naar de boogschutters te kijken om te zien of zij acht geven op de wezenlijke punten; die delen van je lichaam - die niet direct betrokken zijn bij de kernpunten - te verhullen. Aangezien leer hulpmiddelen de boogschutter helpen om de door hem / haar uit te voeren handelingen beter te begrijpen, is het belangrijk dat deze zo veel mogelijk overeenkomen met de handelingen die tijdens de oefeningen gebruikt worden. Bovendien kunnen deze hulpmiddelen niet te veel verschillen in samenhang met het werkelijke schietproces omdat anders te veel tijd verloren gaat met het voortdurend reconstrueren daarvan. Voortbouwend op deze gedachte, laten we als voorbeeld de oefening over de krachtinspanning om te duwen nemen. Versie: nov. 2003

Pagina 83 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Om de deelname van het pees-been te begrijpen zouden we de volgende situaties kunnen creĂŤren door gebruik te maken van drie verschillende leer hulpmiddelen. Ook al worden ze op gelijke wijze uitgevoerd kunnen zijn door de boogschutter verschillend geĂŻnterpreteerd worden.

Het schieten simuleren met een elastische band richting een assistent

Hulp van een assistent om de krachtinspanning te ervaren als er tegen je geduwd wordt.

Als iemand tegen de boogschutter duwt waarbij de boogschutter zich moet verweren met zijn / haar pees-been, laat zien hoe dit bij het boogschieten toegepast wordt. Visueel de aandacht leggen op een kernpunt Versie: nov. 2003

Pagina 84 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Hulp van een assistent om de krachtinspanning te laten ervaren als de boog tegen je duwt

Hulp van een assistent om te de krachtinspanning te laten ervaren als de pees uitgetrokken is

Iemand duwt tegen de boog van de boogschutter waardoor de boogschutter met zijn / haar pees-been kracht moet leveren om hier weerstand aan te bieden. Als de pees is / wordt uitgetrokken, duwt de boog tegen de boogschutter, waardoor de boogschutter weerstand biedt met zijn / haar pees-been. Merk op hoe de verschillende leer hulpmiddelen hierboven kunnen helpen om de verschillende omstandigheden beter te begrijpen. Zie ook hoofdstuk 10 “Enige suggesties voor leer hulpmiddelen”. 8.3

OPSTELLING VOOR EEN DOELTREFFEND ZICHT OP DE BOOGSCHUTTER.

niet voor toekijkers veilig gebied De meest geschikte opstelling voor een demonstratie

Om veiligheidsredenen, verbied de boogschutters om voorbij de schietlijn te lopen als iemand gaat schieten of aan het schieten is. Echter voor het goed volgen van de demonstratie breken we even met deze regel omdat het observeren op een positie “3/4 front” (of te wel op 2 uur – zie afbeelding links) de beste hoek biedt. Daarom worden de demonstraties op korte afstand van het doel (3 tot 10 meter) uitgevoerd; zo lopen de boogschutters - die op ¾ front staan positie – weinig of geen risico en krijgt de instructeur de gelegenheid te schieten terwijl de cursisten toekijken en aandacht schenken aan de essentiële punten van de oefening.

Opmerking: het toekijken op een positie 10 – 11 uur is niet veilig aangezien de cursisten zich dan in het schietgebied van de bevinden en ook kunnen zij niet goed zien wat er gebeurd.

Versie: nov. 2003

Pagina 85 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


8.4 AANWIJZINGEN (TIJDENS EEN DEMONSTRATIE). Aanwijzingen zijn onontbeerlijk voor het leer proces en de groepsactiviteiten: Praat luid genoeg om door iedereen gehoord te worden en gebruik begrijpbare taal; Gebruik positieve bewoordingen, leg uit wat er gedaan moet worden (niet wat vermeden moet worden), we waargenomen / gevoeld moet worden, ‌‌ Gebruik steeds dezelfde formulering (dezelfde formulering als in de boogschutterhandboek, als dat gebruikt wordt), zodat de boogschutters dat later kunnen raadplegen om vertrouwd te raken met de terminologie; Zorg voor ter zake doende aanwijzingen, vermijd aanwijzingen die niet gerelateerd zijn aan het boogschieten; De meest werkzame aanwijzingen gaan gepaard met nadrukkelijke gebaren. Als de boogschutter de actief deelneemt en resultaten boekt, dan zal hij / zij meer gemotiveerd zijn om het steeds beter te doen; Van af de eerste praktijkoefening leer de naam van elke boogschutter, de aanwijzingen worden dan beter ontvangen. Als de demonstratie wordt gegeven door iemand anders, zorg er dan voor (zoals in de afbeeldingen wordt getoond) dat jouw positie om de belangrijke punten aan te wijzen, of die punten die speciale aandacht verdienen, zodanig is dat het zicht van de boogschutters op het gedemonstreerde niet belemmerd / gehinderd wordt als je de demonstratie uitvoert, aanwijzingen geeft voor, tijdens en na de demonstratie.

Positie als iemand de boog-schouder demonstreert

Positie als iemand de pees-hand op het gezicht demonstreert

Versie: nov. 2003

Pagina 86 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Positie als iemand de uitlijning (het richten) demonstreert

Positie als iemand de boog-hand demonstreert

Positie als iemand de uitlijning (het richten) demonstreert

Positie als iemand de werking van de rug demonstreert

Versie: nov. 2003

Pagina 87 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Versie: nov. 2003

Pagina 88 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


9

Hoofdstuk 9 ADVIEZEN VOOR PLANNING OEFENINGEN. 9.1

ADVIEZEN VOOR HET VOORBEREIDEN VAN HET OEFENTERREIN.

SCHIETAFSTAND

Voor de eerste oefenbijeenkomsten de schietafstand bereik van 4 m tot 10 m afhankelijk van de leeftijd van de boogschutter, daadwerkelijke geschiktheid en moeilijkheidsgraad van de opdracht. DOEL

Er worden tijdens de les- / leerperiode geen blazoenen gebruikt, alleen een doelpak. Bij bepaalde oefeningen waarbij richten wordt geoefend wordt hierop een uitzondering gemaakt. Aan het einde van de les- / leerperiode wordt een 80 cm blazoen, of een speciaal blazoen gebruikt (met bijvoorbeeld een afbeelding). Tijdens de eerste praktijkoefeningen wordt er geschoten op een omgekeerd blazoen (met het witte veld naar de schutters) De boogschutters vinden het leuk om dit te doen. Als je tijdens eerste lessen/oefeningen niet op een “blazoen” wilt laten schieten kun je op een leeg doelpak de omtrek van het blazoen aangegeven (zie afbeelding). Vermijd het gebruik van kleine krammen, nieten of spijkers. Gebruik grote nagels of pinnen die gemaakt zijn van dik ijzerdraad die gemakkelijk uit te trekken zijn. DE PLAATS VAN DE BOOGSCHUTTERS OP DE SCHIETLIJN.

Scheid de boogschutters met een onderlinge afstand van ten minste 80 cm. Bij het schieten binnen biedt één doelpak voor elke twee schutters voldoende oefenmogelijkheden. Voor oefeningen buiten kan volstaan worden met drie schutters per doelpak. Terwijl je zelf in het midden van de schietlijn gaat staan zet je alle linkshandige schutters aan de rechterkant en de rechtshandige schutters aan de linkerkant (van achteren gezien) zodat zij je allemaal aan kunnen kijken terwijl jij in hun midden op de schietlijn staat. Iedereen schiet vanaf de schietlijn. De voeten van De boogschutters staan schrijlings met hun lichaam boven de schietlijn. LES- / LEERMIDDELEN. Het is moeilijk om alle te gebruiken / geschikte les- / leermiddelen voor het boogschieten op te sommen, aangezien hun bruikbaarheid verschilt afhankelijk van het onderwerp en de leermethode die gebruikt wordt. Hoewel het raadzaam is de volgende middelen altijd direct bij de hand te hebben: Een spiegel, om de boogschutters te laten zien op welke manier ze schieten, of de houding die ze daarbij aannemen in vergelijking met wat hun voorgedaan is; en Een boog opgespannen met een elastische pees (elastiek) om de boogschutters in de gelegenheid te stellen om een handeling met groot gemak uit te voeren. Zij kunnen op deze manier de pees lossen zonder de boog te beschadigen.

Versie: nov. 2003

Pagina 89 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


9.2

ADVIEZEN VOOR MAXIMALE EFFECTIVITEIT .

SCHIETLIJNEN.

Zorg er voor dat iedereen in één lijn (opgesteld) staat om te schieten om zo de tijd voor het oefenen minimaal te houden. Als personen – ten opzichte van elkaar – in verschillende lijnen (opstelling) staan, vraagt dit enige verantwoording (rekenschap) van diegenen die niet schieten. Bijvoorbeeld, maak paren en vraag één van hen om de spiegel vast te houden zo dat de ander zijn / haar spiegelbeeld kan zien, daarna wordt er gewisseld. Werk niet (probeer dat althans) met twee afzonderlijke lijnen, omdat dit veel tijdverlies tot gevolg heeft bij het heen en weer lopen tussen de twee lijnen (opstelplaatsen). Als er drie lijnen (opstelplaatsen) nodig zijn, overweeg om op een ander moment te schieten. ROULEREN VAN UITRUSTING.

Als de beschikbare uitrusting beperkt is, kan deze door één of twee schutters gedeeld worden en die elkaar afwisselen om te schieten, beurt A, B en wellicht C. Hoewel deze situatie vermeden dient te worden, maar het gebeurt. Een voorbeeld hiervan is, als er niet genoeg pijlen zijn. Twee schutters moeten elkaar afwisselen omdat ze de zelfde set pijlen gebruiken. In dit geval heeft het de voorkeur dat de eerste schutter zijn pijlen ophaalt en hij de tijd krijgt om te zien wat / hoe hij geschoten heeft (scores, pijlgroepering), terwijl de tweede schutter de gelegenheid krijgt zicht op het schieten voor te bereiden. Hoezeer ook, het is wenselijk dat alle schutters de gelegenheid krijgen om schieten voordat de pijlen gehaald worden. De uitrusting wordt aan de andere schutter gegeven, die dan schiet, waarna allen gelijkertijd naar de doelpakken gaan. Dit systeem vermijdt buitensporig tijdverlies.

Schietlijn

Materiaallijn

Wachtlijn Inrichten opstelling Versie: nov. 2003

Pagina 90 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


HET BEWEGEN, ZICH VERPLAATSEN OP DE SCHIETLIJN.

Zie er op toe dat het bewegen / zich verplaatsen op de schietlijn tot een minimum beperkt wordt / blijft. Probeer bij meerdere doelen deze in te delen naar de afstand en allen op de bedoelde afstand kunnen schieten. Lijnen op de grond wordt op eenvoudige, snelle en veilige wijze zeker gesteld dat de schutters verantwoord opgesteld staan. Maak een tweede lijn op 3 m tot 5 m achter de schietlijn, waarmee een veiligheidszone wordt gecreëerd. Vraag de schutter om achter deze lijn te blijven als zij geschoten hebben. VERPLAATSEN VAN UITRUSTING.

Boogstandaards worden geplaatst achter de schietlijn. Als er geschoten wordt op een kortere afstand dan gebruikelijk, vraag de schutters om hun bogen op 3 m achter hun op de grond te leggen. Na het schieten plaatst de schutter zijn / haar boog in een rek achter de schietlijn of op de grond. De blazoenen dienen niet te vaak gewisseld (vernieuwd) te worden vanwege de tijd die er mee gemoeid is om ze op het doelpak aan te brengen c.q. af te halen. GROEPEREN SCHUTTERS.

Het vormen van de groepen is afhankelijk van de soort oefening die gepland staat. Niettegenstaande zijn een paar basis categorieën te formeren: Door gelijke lengte, voor de oefeningen die door koppels uitgevoerd worden. De schutters kunnen werken in hun normale houding; Door het niveau van uitvoering c.q. ontwikkeling, voor de schutters die op hetzelfde niveau presteren, zodat ze elkaar begrijpen / aanvoelen; Door leeftijd, als het met de twee voorgaande criteria niet mogelijk is; Plaatselijk maatschappelijke gevoeligheden dienen ook in overweging genomen te worden. Als je gebruik maakt van een draagbare spiegel, werk dan in groepen zoals hieronder is afgebeeld. Zo kan er met twee schutters gewisseld worden. Eén schutter schiet en kijkt in de spiegel terwijl de ander zich gereed maakt om te schieten.

Werken met een spiegel en een linkshandige en een rechtshandige schutter Versie: nov. 2003

Pagina 91 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Als je groepjes vormt met een rechtshandige schutter en een linkshandige dan kun je, zoals bovenstaande afbeelding laat zien met weinig lopen beide schutters bedienen met de spiegel. In het andere geval zul je heen en weer moeten lopen zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.

Werken met een spiegel met twee rechtshandige schutters

Hoe de schutter zich zelf kan observeren met behulp van en spiegel wordt hieronder weergegeven.

Versie: nov. 2003

Pagina 92 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


9.3

ADVIEZEN VOOR VERBALE COMMUNICATIE.

WAAROM?

Het met elkaar praten heeft verschillende doelen: Het geven van instructies aan de groep of individueel over de komende oefening, of de daarop volgende; Het geven van feedback over de laatste oefening of de komende oefening; Het bespreken van het gedrag van de schutter over de discipline en veiligheid. WAAR, WANNEER EN HOE? De tijdstippen die geschikt zijn om met elkaar te praten zijn: tussen de ronden net voor of na het schieten; tijdens een ronde onder het schieten; terwijl je met de schutters naar en van de doelpakken lopen; en na afloop van de laatste ronde. VOOR HET SCHIETEN.

Wacht tot de schutters van het doelpak zijn teruggekomen. Als zij weer op de schietlijn zijn en hun uitrusting hebben opgepakt, ga je voor hen staan zoals hiernaast is afgebeeld. Kijk hun in de ogen van zoveel mogelijk schutters en vraag om hun aandacht. Zo nodig noem je de namen dan die schutters die met hun gedachten er niet bij zijn. Dit is het moment en plaats voor het instrueren van de groep over de volgende schoten. Na de instructies kun je, terwijl de schutters zich voorbereiden op het schieten, een stap naar voren doen naar een bepaalde schutter voor persoonlijke instructies. TIJDENS HET SCHIETEN.

Een onbelemmerd zicht op wat de schutters doen, is van essentieel belang voor het geven van adviezen. Het is daarom aan te bevelen om te bewegen terwijl je instructies geeft vanuit de posities zoals deze in de volgende afbeeldingen zijn weergegeven. Door naast de schutters te gaan staan kun je zowel de rechtshandige als de linkshandige schutter afwisselend observeren onder een gunstige hoek. Dit kun je alleen toepassen onder de gebruikelijke omstandigheden. In die gevallen waarbij de schutters kracht moet zetten, is het aan te bevelen om achter de schutters te gaan staan. Vanuit deze posities herhaal je of geef je nauwkeuriger instructies door gebruik te maken van kernwoorden. Je kunt op deze manier ook zaken persoonlijk of collectief terugkoppelen over de kwaliteit waarop de oefening uitgevoerd wordt. Door langs de schietlijn te lopen en draaiend om elke schutter te draaien kunnen elke deelnemer goed observeren. Dit is ook een moment en gelegenheid om specifieke instructies te geven of zo nodig bepaalde onderwerpen terug te koppelen.

Versie: nov. 2003

Pagina 93 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


NA HET SCHIETEN.

Dit is een ideaal tijdstip om zaken terug te koppelen omdat de schutters zich dan nog goed herinneren wat zij net daarvoor gedaan hebben en zo voordeel hebben van de aanvullende informatie. Terugkoppeling met de groep is effectiever voordat zij hun pijlen gaan halen, terwijl individuele terugkoppeling nuttiger is als de schutter niet staat te schieten. TERWIJL DE SCHUTTERS NAAR EN VAN DE DOELPAKKEN LOPEN.

Aangezien het heen en weer lopen enige tijd in beslag neemt is het mogelijk individueel instructie of terugkoppeling te geven. Je kunt nu uitgebreid de tijd nemen om individueel over bepaalde onderwerpen instructies te geven, zonder de anderen daarbij te storen. Vat de instructies - die je net voor het schieten geeft - in het kort samen en doe dit ook zo met het terugkoppelen van zaken na het schieten. Stel de schutters in de gelegenheid hun ervaring over de manier waarop zij het gedaan hebben en gevoel (beleving) daarbij te verwoorden. Naderhand, haal je alle positieve kritiek aan die betrekking heeft en deze relevant te begrijpen de vaardigheid die te worden ontwikkeld en voeg toe enige kern informatie dat heeft niet zijn bedoeld. Als de veiligheid riskant wordt, grijp dan zo snel mogelijk in. Als je niet ingrijpt, lijdt de kwaliteit van de instructie daaronder evenals de aandacht van de andere schutters en de gedrevenheid van de totale groep. Blijf kalm, weifel om schutters met ontoereikende prestaties te verbieden om te schieten. Gebruik de rouwdouwers voor demonstraties. 9.4 ADVIEZEN VOOR FEEDBACK EN OBSERVATIES. Bij het boogschieten worden drie vormen gebruikt voor feedback: Aanschouwelijk: direct of indirect (spiegel of video), dit biedt de schutter de gelegenheid om te zien hoe hij / zij schiet en dit te vergelijken met wat gedemonstreerd is. Mondeling: met dat wat waargenomen is als uitgangspunt en het vermogen van de schutter om de instructies te interpreteren en deze samen te laten gaan met zijn/haar manier / mogelijkheden van beweging. De schutter denkt in termen van wat hij / zij tijdens het schieten heeft beleefd (ondervonden) en wat hij / zij zou moeten ervaren gebaseerd op de feedback. Het gebruik van gebaren maakt de mondelinge feedback volledig. Door contact en het laten voelen van de specifieke drukpunten/prikkels: dit wordt gerealiseerd door het aanraken van bepaalde plaatsen en is een zintuiglijk ervaring van bepaalde drukpunten/prikkels. De trainer maakt contact met de schutter door die plaats(en) aan te raken (of daar een lichte druk op uit te oefenen) waarvan hij wil dat de schutter zich daar volledig op concentreert. De feedback is dan helemaal gericht op die bepaalde plaats. Het wordt gebruikt om het de sporter gemakkelijk te maken om (op een niveau van gevoel) de controle punten of de onnauwkeurigheid van uitvoering van elke beweging te analyseren.

Bij moeilijkheden kan de trainer de nieuweling bij elke stap in het schertsproces helpen.

NB: Als de trainer kiest voor deze wijze van feedback, dan dient hij de schutter voor dat hij deze aanraakt daarvan mededeling te doen: “Ik raak je aan op ……….. om ……….” Ook dient de trainer te waarschuwen als hij het contact tijdens de uitvoering van de beweging handhaaft of net daarvoor het contact verbreekt”. Iemand onaangekondigd aanraken c.q. loslaten kan tot een schrikreactie leiden (met alle gevolgen van dien) of zelfs verkeerd geïnterpreteerd worden.

Versie: nov. 2003

Pagina 94 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voordat je enige feedback geeft is het noodzakelijk dat je eerst de uitvoering goed observeert. In het laatste deel van deze paragraaf bestuderen we enkele aspecten van feedback; in dit deel bespreken we de observatie als één van de meest fundamentele trainingsvaardigheden bij het boogschieten. DOEL.

Als er zich tijdens de uitvoering fouten voordoen, dan is feedback het middel om de schutter de juiste manier bij te brengen door de schutter uit te leggen hoe hij/zij dient te handelen in vergelijking met de manier waarop hij/zij op dat moment heeft gehandeld. Hoe de schutter handelt, is niet zo belangrijk als wel de wijze waarop het uitgevoerd moet worden en wat hij/zij daarbij voelt. OBSERVATIE PLAN. Als we weten hoe een bepaalde handeling/activiteit uitgevoerd moet worden en de kernelementen dan kunnen we vaststellen op welke wijze we kunnen/moeten observeren door op de volgende simpele vragen antwoord te geven: Wat? Hoe? Van waar? Hoe vaak? WAT OBSERVEREN WE?

Observeer de kernelementen van de handelingen c.q. activiteiten die uitgevoerd worden. HOE OBSERVEREN? WELKE OBSERVATIE STRATEGIEËN?

Ga van het algemene naar het specifieke, door eerst aandacht te besteden aan het geheel van opeenvolgende handelingen c.q. activiteiten. Observeer: Totale uitvoering; Herhaling van de voorbereidende handelingen en posities; De mogelijkheid dat deze voorbereidende handelingen en posities de juiste uitlijning van de krachten opleveren; Het gemak, hoedanigheid en precisie van de kracht opwekkende handelingen (de stappen voor de trek); De uitlijning krachten en de mogelijkheid te komen tot een efficiënt lossen; Het visueel en lichamelijk narichten tijdens het lossen; De bewegingen van het lichaam tijdens het lossen, als voortzetting van de kracht opwekkende handelingen (inspanningen voor een volledige treklengte) en de informatie verschaft over de gepleegde inspanningen. Alleen daarna kan het observeren van details nuttig zijn. VAN WAAR OBSERVEREN?

De plaats van waar geobserveerd wordt is afhankelijk van wat we willen observeren. In relatie met de schutter en de positie van de trainer: Een minimum van 3 meter voor een totaal overzicht; Een afstand van ongeveer 2 meter voor observatie van de uitgangspunten voor de verschillende opeenvolgende stappen; en Op niet meer dan 1 meter voor het analyseren van de details. De volgende afbeeldingen tonen een aantal plaatsen waar je kunt gaan staand en wat je daarbij kan observeren. Als je naast de schutter (in aangezicht) staat, kun je de twee volgende aspecten observeren (afbeelding rechts): De opzet en het handhaven van de uitlijning van krachten terwijl de pees uitgetrokken wordt naar de volledige treklengte; en Het narichten.

Versie: nov. 2003

Pagina 95 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De aandachtpunten daarbij zijn: De beweging van de pees elleboog; De uitlijning van de pees onderarm met de pijl in het schietvlak; De stabiliteit van het hoofd, speciaal tijdens de laatste paar centimeters van het uittrekken, evenals bij de volledige treklengte en het lossen; De gestrekte houding en hoek van de boog in het schietvlak en het handhaven hiervan bij het uittrekken en het lossen; De naar achter gerichte beweging van de pees arm bij het lossen en zijn eind positie; De beweging van de pees vingers bij het lossen. Als je achter de schutter (kijkend in de schietrichting) staat, kun je de twee volgende aspecten observeren (afbeelding onder): De opzet en het handhaven van de uitlijning van krachten bij het uittrekken, de volledige treklengte en het narichten; en Het handhaven van de gestrekte houding.

Het observeren van de schutter 2 tot 3 meter achter hem / haar in het schietvlak

De aandachtpunten daarbij zijn: Het handhaven van de treklengte c.q. trekkracht (niet verslappen, toegeven); De pees onderarm is – tijdens het uittrekken - in lijn en het in stand houden van de uitlijning bij volledige treklengte en het lossen; Het handhaven van het hoogteverschil tussen de boog schouder en de pijl bij volledige treklengte; De stabiliteit van het hoofd, speciaal bij de laatste paar centimeters van het uittrekken evenals bij volledig treklengte en het lossen; Het horizontaal houden van de boog arm bij het lossen; De gestrekte houding, het in stand houden van de gestrekte houding bij volledige treklengte en het lossen; De naar achter gerichte beweging van de pees arm bij het lossen en de eindpositie daarvan; De naar voren gerichte beweging (amplitude) van de boog arm en de eind positie daarvan; en De beweging van de boog vingers bij het lossen.

Versie: nov. 2003

Pagina 96 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Als je naast de schutter (rugzijde) staat, kun je het volgend aspect observeren (afbeelding onder): De opzet en het handhaven van de uitlijning van krachten tijdens de trek, de volledige treklengte en het narichten. De aandachtpunten zijn: Het handhaven van de treklengte c.q. trekkracht (niet verslappen, toegeven); De pees onderarm is in lijn met de pijl, in het horizontale vlak; De uitlijning van de schouder bij het uittrekken, het in stand houden van deze uitlijning bij volledige treklengte en het lossen; Het handhaven van het hoogteverschil tussen de boog schouder en de pijl bij volledige treklengte; De stabiliteit van het hoofd, speciaal bij de laatste paar centimeters van het uittrekken, evenals bij volledig treklengte en het lossen; De stabiliteit of de verticale beweging van de boog arm bij het lossen; De gestrekte houding in het schietvlak, het in stand houden van de gestrekte houding bij volledige treklengte en het lossen; De naar achter gerichte beweging van de pees arm bij het lossen en de eindpositie daarvan; en De naar voren gerichte beweging van de boog arm bij het lossen en de eind positie daarvan. Als je schuin achter de schutter (in aangezicht) staat, kun je de volgende twee aspecten observeren (afbeelding rechts): De degelijkheid (houding) van de boog arm; en De onbelemmerde verplaatsing van de pees. De aandachtpunten daarbij zijn: Het handhaven van de afstand tussen de boog schouder en de pijl bij volledige treklengte; De stabiliteit of de zijwaartse beweging van de boog arm bij het lossen; De beweging van de boog vingers bij het lossen; Het in stand houden van een “ongesloten� elleboog; De speling (vrije bewegingsruimte) van de pees; De naar voren gerichte beweging van de boog arm bij het lossen; en De eindpositie van de boog arm.

Versie: nov. 2003

Pagina 97 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Als je schuin achter (in aangezicht) de schutter hurkt, kun je het volgende aspect observeren (afbeelding onder): Het handhaven van de uitlijning van krachten bij het uittrekken, volledige treklengte en het narichten. De aandachtpunten daarbij zijn: De uitlijning van de pees onderarm met de pijl; Het handhaven van de afstand tussen de boog schouder en de pijl bij volledige treklengte; De stabiliteit of de zijwaartse beweging van de boog arm bij het lossen; De aslijn van de naar achter gerichte beweging of de spreiding van de vingers van de pees hand bij het lossen; De verplaatsing van de pees; De naar voren gerichte beweging van de boog arm bij het lossen en de eind positie daarvan. Als je schuin voor de schutter (in aangezicht) staat, kun je de volgende twee aspecten observeren (afbeelding onder): De continuĂŻteit van het kijken; en Het in stand houden van de uitlijning van krachten bij het uittrekken, de volledige treklengte en het narichten.

De aandachtpunten daarbij zijn: Het handhaven van de afstand tussen de boog schouder en de pijl bij volledige treklengte; Het afstemmen van de uitlijning van de schouder als de pees uitgetrokken wordt en het in stand houden van de positie bij volledige treklengte en het lossen; De stabiliteit van het hoofd bij volledige treklengte en het lossen; De aslijn van de naar achter gerichte beweging of de spreiding van de vingers van de pees hand bij het lossen, en de eindpositie daarvan; en Gelaatsuitdrukkingen, speciaal bij het lossen.

Versie: nov. 2003

Pagina 98 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


HOE VAAK MOET JE OBSERVEREN?

Het aantal schoten die geobserveerd moeten worden alvorens er feedback wordt gegeven is afhankelijk van de omstandigheden. Twee voorbeelden zijn: Als er sprake is van een gevaarlijke situatie voor de schutter, voor andere schutters of de uitrusting dan is het raadzaam (noodzakelijk) om onmiddellijke in te grijpen; wat er op neer komt dat er direct een opdracht gegeven wordt: “bogen omlaag” (staakt het schieten). De betekenis van deze opdracht moet bij alle beginnelingen bekend zijn voordat ze ook maar één pijl schieten; en Als een bepaalde handeling/activiteit niet goed wordt uitgevoerd, observeer dan het volgende schot. Als dan op dezelfde manier type uitvoering wordt gegeven, geef je commentaar in korte bewoordingen en ga door met het observeren. Als de uitvoering dan nog steeds fout is, onderbreek dan het schieten door gebruik te maken van één van de methoden die verder op in dit hoofdstuk worden behandeld. 9.5. ADVIEZEN VOOR INSTRUCTIE VAN DE TECHNISCHE HANDELINGEN. Met de voorgaande paragraven heb je wellicht je kennis over de techniek en theorie van het boogschieten verbeterd. Deel “A” van dit hoofdstuk voorziet in een paar adviezen voor het organiseren van je cursus. Deel “B” behandelt adviezen voor instructie van de verschillende technische handelingen. De onderdelen van een bepaalde oefenbijeenkomst voor het boogschieten zijn behandeld in hoofdstuk # 4 (zie paragraaf 4.3), te weten: De opzet; Het begroeten; De warming up; De terugblik op de voorgaande bijeenkomsten; De instructie van de vaardigheden betreft: - de technische instructie, bijvoorbeeld: of het inleiden / uitleggen van de handelingen of het herhalen c.q. verbeteren van de handelingen; - het aanpassen / veranderen van de handelingen: bij dit onderdeel maakt de trainer vaak gebruik van een aantal situaties met een steeds moeilijkere oefening / opdracht; - voortdurend ontwikkelen / evalueren: dit onderdeel wordt vaak ingeleid met een spel / wedstrijd. Terug naar de meer “reguliere”en gecontroleerde schietomstandigheden; Het evalueren van de bijeenkomst en het opruimen van de uitrusting. Nu behandelen we het deel genoemd “instructie van handelingen” zoals aangekondigd in hoofdstuk # 4 (paragraaf 4.3). De eerste stap van de technische oefening is het inleiden / uitleggen van een handeling (het doen begrijpen en laten zien). Het eindresultaat of het doel van de instructie over een bepaalde technische handeling is de correcte en consequente uitvoering daarvan terwijl er gericht wordt. Het is aan de trainer om het initiatief te nemen voor een werkwijze waarbij de cursisten alle handelingen uitvoeren van af de eerste stap tot aan het voornoemde eindresultaat. 9.6 1ste

ADVIEZEN VOOR HET INSTRUCTIEPROCES. STAP:

DE NIEUWELING KIJKT NAAR WAT GEDAAN MOET WORDEN – INLEIDING / UITLEG VAN EEN HANDELING. Tijdens de demonstratie de schutters kijken naar wat er wordt gedemonstreerd. Begin met een vereenvoudigde versie van de handeling. De demonstratie moet uitgevoerd worden onder eenvoudige voorwaarden, zoals: Tijdens het uittrekken en bij volledige treklengte de spieren van de rug en schouders (rugzijde) zijn gekoppeld (beiden gespannen). De meeste trainers moedigen aan dat de spieren aan de kant van de peeshand continu gespannen blijven, omdat de pees hand bij het lossen naar achter beweegt; Versie: nov. 2003

Pagina 99 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Om het de schutter gemakkelijker te leren, nemen we aan dat je besluit om hetzelfde te doen voor de boogzijde waardoor de boog- en peeszijde gelijk ontwikkeld worden; Nu moet je de schutter laten ondervinden en oefenen om deze spieren aan de boogzijde te spannen. Om dit te bewerkstelligen stellen we voor dat je de handelingen met de boogarm afzonderlijk te behandelen door in de volgende oefening te werken met koppels van twee personen. Uitrusting Instructies

: De gebruikelijke schiet uitrusting. : De oefening wordt uitgevoerde op een afstand van drie tot vier meter van het blazoen. De partner die de pees uittrekt staat voor de schutter (in aangezicht) en houdt zijn hand tegen de schouder aan de pees zijde van de schutter om zo de schutter te helpen om tegenwicht te geven tegen weerstand van de boog.

Het ondervinden door een situatie waar de boog arm is “ontkoppeld” NB: de helper houdt de schutter vast met de linker hand (dit is een klein beetje te zien) tegen de schouder aan de pees zijde om zo het lichaam van de schutter in balans te houden.

De schutter brengt de boog omhoog, niet hoger dan de schouder. De partner trekt de pees enigszins uit tot 1/3 van de treklengte en stuurt de pijl naar de middenpositie voor een gericht schot. Zo nodig geef je de partner instructies. De partner trekt de pees een klein beetje verder uit naar de borstkas, NIET te hoog, om zo te voorkomen dat de schutter in het gezicht wordt als er gelost wordt. De schutter houdt de boog vast en kijkt daarbij voortdurend richting de boog arm, vooral tijdens het lossen. De schutter moet daarbij vertrouwen op de partner en de instructies die hij / zij heeft gekregen volgen. De schutter houdt de boog hand, arm en schouder ontspannen. OBSERVATIE:

De boog arm moet – na het lossen – richting de rug van de schutter bewegen. Dit wordt veroorzaakt door het aanhoudende actie van de rugspieren van de boogschouder. Deze actie mag (moet) niet onderbroken worden door het lossen welke actie door de partner wordt gestuurd. De boog arm en zelfs het gehele lichaam beweegt iets naar voren. Dit is het gevolg van de aanhoudende duw inspanning die geproduceerd wordt bij het uittrekken door het gehele lichaam van de boog arm naar het pees been. Versie: nov. 2003

Pagina 100 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Dit is de eerste stap van de technische instructie bijvoorbeeld: het ondervinden van beide handelingen. De volgende stap van het instructieproces is: het aanpassen / veranderen van de handelingen. Bij dit onderdeel maakt de trainer vaak gebruik van een aantal situaties met een steeds moeilijkere oefening / opdracht. 2de

STAP.

DE NIEUWELING OBSERVEERT ZIJN / HAAR EIGEN HANDELINGEN.

Dit is de eerste stap in het proces voor het aanpassen / veranderen van de handelingen. De ervaringen in de voorgaande paragraaf moeten vaste vorm hebben gekregen en eigen gemaakt zijn in het totale en geregelde schietproces van de schutter. Om dit effectief te doen, moet de schutter zich concentreren op het waarnemen en voelen terwijl hij / zij de handeling uitvoert door het oefenen in kleine stappen. ZICHZELF OBSERVEREN. De schutter voert de actie alleen uit, 3 tot 4 meter voor het blazoen. De schutter trekt de pees enigszins uit tot 1/3 van de treklengte. De pees elleboog wordt gehouden op pijl hoogte. De schutter observeert door voortdurend naar de boog arm te kijken, zoals in de voorgaande oefening. Als het voor de schutter te moeilijk is om de boogarm in de juiste stand te brengen / houden, help dan even met je handen.

Gereduceerde treklengte, kijken naar de boogarm

Vervolgens herhaalt de schutter de oefening en door de pees uit te trekken tot nagenoeg de volle treklengte en stopt niet met de beweging om de te lossen. De schutter observeert door voortdurend naar de boog arm te kijken en daarbij voortdurend zichzelf te observeren.

Lossen BIJ het uittrekken, nog voor de volledige treklengte is bereikt

Op volle treklengte, zo gauw de pees dicht bij het gezicht komt, lost de schutter terwijl hij met de beweging (het samentrekken van de spieren) door gaat in hun richting, waardoor de boog arm richting de rug beweegt. De schutter observeert zijn / haar boog arm tijdens de gehele schietvolgorde, tot en met het lossen.

Versie: nov. 2003

Pagina 101 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Kijken hoe iemand schiet (volledige treklengte)

Omdat de schutter bezig is met de reactie van zijn boog arm, moet hij - TIJDENS het lossen- kijken naar zijn boog arm

NB: voor sommige handelingen is een spiegel nodig om de nieuweling naar zichzelf te laten kijken hoe hij / zij schiet, bijvoorbeeld: het narichten, het lossen en gezichtsuitdrukkingen. Ook kan gebruik gemaakt worden van een video, uitgezonderd als de schutter zichzelf direct en goed kan bekijken levert dit niet een onmiddellijk samenvloeien van wat de nieuweling ziet en voelt. 3de

STAP.

DE NIEUWELING WORDT ZICH BEWUST VAN ZIJN EIGEN HANDELINGEN.

De schutter moet zich bewust zijn van de stelselmatige herhaling van een spierwerking voor en na het schot. Als de schutter zijn / haar ogen gesloten houdt, kan hij / zij de activiteit van de aangespannen spieren het best voelen. Als gevolg van het lossen beweegt de boog arm naar voren en richting de rug (naar links, voor een rechtshandige schutter).

De verwachte reactie van de boogarm

Versie: nov. 2003

Pagina 102 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


4de

STAP.

UITVOERING ZONDER DAARBIJ NAUWKEURIG TE RICHTEN: KIJKEN EN WAARNEMEN IN HET BIJZONDER.

Dezelfde oefening als boven, maar nu zonder de ogen te sluiten. De schutter kijkt voor zich uit in het niets ter hoogte de bovenste werparm van de boog. De schutter voelt de spierwerking nu met visuele prikkels. 5de

STAP.

UITVOERING MET EEN EENVOUDIGE VISUELE HANDELING EN WAARDOOR DE SCHIETRICHTING BIJ BENADERING WORDT ZEKER GESTELD: KIJKEN NAAR EEN LEEG DOELPAK.

De afstand tot het doelpak loopt op van 5 meter tot de gebruikelijke schietafstand. Het doelpak is leeg (geen blazoen). De schutter kijkt naar het lege doelpak en naar elk deel van het doelpak zonder daarbij te richten. De schutter moet alleen op zijn / haar oog bewegingen letten zonder te stoppen of naar een vast punt te kijken. De schutter kan zelfs beide ogen wijd open open houden.

Uitvoering zonder te richten om de spierwerking goed waar te nemen. De aandacht van de schutter is gericht op de handelingen van de hand. Uitvoering terwijl bij benadering gericht wordt op een leeg doelpak. De aandacht van de schutter is nog steeds gericht op de handelingen van de hand

de

6

STAP.

UITVOERING WAARBIJ STEEDS NAUWKEURIGER GERICHT WORDT : SCHIETEN NAAR IETS DAT STEEDS KLEINER WORDT.

A) Bijvoorbeeld, begin met een 80 cm blazoen waarin een groot gat is geknipt (tot de zwarte ring) met het wit naar de schutter. Dit maakt het voor de schutter gemakkelijk om te richten.

Versie: nov. 2003

Pagina 103 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Omdat het richten steeds moeilijker wordt, de schutter moet verdelen zijn aandacht tussen juist uitvoeren van de handelingen en op het goed kijken /c.q. richten Schieten op een wit blazoen met een groot gat om het richten eenvoudig te houden. Een groot deel van de aandacht van de schutter gaat uit naar de handelingen van de handen een klein deel naar het richten van de pijl.

B) Ga door met het schieten op een 80 cm blazoen met de ringen 7 – 8 – 9 en 10 er uitgeknipt. Het gebied waarop gericht moet worden is nog steeds groot, maar verlangt wel een betere richtvaardigheid en visuele aandacht. C) Ga door met het schieten op een 80 cm blazoen met de ringen 8 – 9 en 10 er uitgeknipt, waarbij nu echt nauwkeurigheid bij het richten noodzakelijk is. Het blazoen met de ringen 7 – 8 – 9 en 10 er uit geknipt.

Het blazoen met de ringen 8 – 9 en 10 er uit geknipt.

Versie: nov. 2003

Pagina 104 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Met het toenemen van de moeilijkheidsgraad van het richten en de schietvaardigheid van de schutter die nu ontwikkeld wordt, leidt er toe dat de handelingen steeds minder bewust uitgevoerd worden.

D) Ga door met het schieten op een 80 cm blazoen met de ringen 9 en 10 er uitgeknipt, dit vraagt van de beginneling bij het richten veel nauwkeurigheid.

We zij nu dicht bij de normale richt omstandigheden. De schietvaardigheid die nu ontwikkeld wordt, leidt er toe dat de handelingen meer onbewust uitgevoerd worden.

E) Ga door met het schieten op een compleet 80 cm blazoen, dit vraagt van de volledige aandacht bij het richten. De vaardigheid die nu ontwikkeld wordt, wordt onbewust uitgevoerd

Versie: nov. 2003

Pagina 105 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Bij de normale richt omstandigheden. De richtvaardigheid is ontwikkeld wat er toe leidt dat de handelingen nagenoeg onderbewust uitgevoerd worden.

In het kort, de stappen in het voorgaande leerproces helpen de schutter – stapsgewijs - om een nieuwe bedrevenheid in het richten aan te nemen. In de eerste stap de nieuweling is volledig geconcentreerd op het uitvoeren van de handeling terwijl in de latere stappen hij / zij steeds meer gat concentreren op het richten. Je wordt nu uitgenodigd om een dergelijk leerproces te ontwikkelen. Als het regelmatig gebruikt wordt, dan kan het een “Standard Leer Proces” genoemd worden. 9.7 ADVIEZEN VOOR GESTADIGE ONTWIKKELING EN EVALUATIE MET DE SCHUTTER. Tijdens de eerste paar bijeenkomsten, worden er twee factoren gestadig ontwikkeld: Kracht: door de schutter schieten veel pijlen te laten schieten. Het aantal schoten vermeerdert zich in directe relatie met het aantal bijeenkomsten. Aandacht: door schutters in situaties te brengen waarin zij moeten concentreren op een nauwkeurige herhaling van wat hun geleerd is. Voor dat doel de trainer kan inleiden spelletjes / wedstrijden, zelf evaluatie met beloning en het organiseren van een examen. Bijvoorbeeld, na het examen van het Standaard Leer Proces voor een bepaalde technische handeling, kan een spel georganiseerd worden. Een dergelijk spel, het aanmoedigen van belangstelling en aandacht van de schutters die: in het begin geen positieve eerste ervaring hebben gehad; zich vervelen; moeite hebben om de handelingen – die tijdens de bijeenkomst behandeld werden - in praktijk te brengen. Deze schutters slagen uiteindelijk als op een plezierige aandacht geschonken wordt. Kies zorgvuldig een spel, warvoor de handelingen noodzakelijk zijn die tijdens de bijeenkomst geleerd / geoefend werden. Bijvoorbeeld: bij de inleiding over het uitlijnen van de pees, je kunt een spel voorstellen waarin de schutter zich moet inspannen om de positie van het hoofd te controleren in relatie met het schietvlak. Het uitvoeren van deze aspecten worden in verband gebracht met het horizontale patroon van treffers als onderdeel van het spel, verticaal nauwkeurigheid wordt dan onbelangrijk. Daarvoor kan gekozen worden voor het volgende spel “kleiner worden doel”; Laat de schutters een onbepaald aantal ronden van drie pijlen schieten, afhankelijk van de tijd die beschikbaar is. Na afloop van elke ronde, elke schutter moet zijn / haar eigen blazoen er af halen, het (om)vouwen op de verst uit elkaar gelegen trefpunten en daarna weer op het doelpak aanbrengen. Het blazoen vormt nu een smallere strook; De schutter blijft schieten op de versmalde strook, nooit het raakvlak vergroten. Versie: nov. 2003

Pagina 106 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De breedte van de groep pijlen is bepalend voor de vouw / de snijlijn van het raakvlak voor de volgende ronde

In het kort, deel elke oefen bijeenkomst in volgens boven genoemde stappen. Bouw en pas de stappen aan op de schiet vaardigheid / vaardigheden die tijdens de bijeenkomst geleerd zijn. Betrek altijd het Standaard Leer Proces bij de oefeningen die tijdens de praktijkoefeningen gebruikt worden. Het volgende hoofdstuk (#10) is een verzameling oefeningen voor de basis vaardigheden van het boogschieten, gerangschikt volgens het Standard Leer Proces, om te gebruiken bij de praktijkoefeningen.

Versie: nov. 2003

Pagina 107 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Hoofdstuk 10 ENKELE ADVIEZEN VOOR INSTRUCTIE OEFENINGEN.

10

In dit hoofdstuk worden een aantal oefeningen behandeld die je tijdens de praktijk bijeenkomsten kunt gebruiken. Bij de meeste van deze oefeningen is het aan te bevelen dat je de Standaard Instructie Methode gebruikt. Geen van de oefeningen heeft dezelfde vorm, dit komt omdat zij door verschillende auteurs zijn ontwikkeld / geschrevenen OF wel van de zelfde auteur maar op een ander tijdstip geschreven en aangezien veel trainers streven naar verbetering van hun werkwijze c.q. les- en leerstof, veranderen zij hun oefeningen eens in de zoveel tijd. Als niet alle schutters geschikt zijn om de zelfde trainingmethodiek te volgen / uit te voeren, dan is het te overwegen om voor deze personen de oefeningen respectievelijk de begeleiding aan te passen aan de mogelijkheden / behoeften van deze schutters. De volgende opsomming is niet volledig. Probeer dan ook je eigen oefeningen te ontwikkelen. Als je een paar nieuwe en interessante oefeningen hebt, stuur ze s.v.p. dan naar het FITA-bureau.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING:

(1) 1. Sluit je ogen zo gauw je de pees vastpakt. Wellicht sta je op dit moment iets voorover gebogen. Vervolg je handelingen met de ogen gesloten tot dat je - nadat je de pees op de volledige treklengte hebt uitgetrokken - weer rechtop staat, open daarna je ogen en schiet – 12 pijlen2. Terwijl je je ogen hebt gesloten, concentreer je je op: a) Wanneer en hoe stel je je op in het begin (als een piramide = de meetkundige figuur die gevormd wordt tussen je richt oog en je voeten). Dit is wellicht op het moment dat je de boog omhoog brengt, of nadat je de boog voorgespannen hebt in de richting van de vloer of het doel. Voor de compound schutters die hun lichaam verdraaien / verwringen om de piekspanning te overbruggen, kan dit na de piek zijn. b) De volgende momenten en waarnemingen. Gestrekt lichaam (wervelkolom verticaal met het gewicht van het lichaam gelijk verdeeld over de beide voeten). Fixeren van je lichaam en heupen (vooral de onderrug). Laag zwaartepunt (de buik gespannen / ingetrokken, lage schouders en schouderbladen, vlakke borst en gespannen monnikskapspieren = de nek en schouderspieren). Rechte wervelkolom en het hoofd rechtop (rechte nek) Het gehele lichaam in het schietvlak (de schouders boven de heupen en voeten).Hoofd gericht naar het doel (kin en neus wijzen naar het doel). c) Het handhaven van deze beginhouding terwijl je de boog omhoog brengt en uittrekt. BEGINHOUDING VAN HET LICHAAM

2. Dezelfde oefening als bij 1, maar nu met een stok (of pijl3) die op je buik druk uitoefent; het andere eind van de stok wordt tegen en muur gedrukt of een helper - zie figuur volgende bladzijde “De buik ingetrokken” - of tegen de grond (je hebt een stok nodig van circa 1 meter) – zie figuur volgende bladzijde “Het zwaartepunt tegen een stok gedrukt” – 12 pijlen.

2

Opmerking vertaler: Er wordt hier niet vermeld of hier – zoals bij de volgende oefeningen wel of niet op een leeg doelpak c.q. leeg doelpak geschoten wordt. Aangenomen mag worden dat bij deze oefeningen de houding en het waarnemen daarvan het centrale punt is en niet het richten of het gericht schieten op een blazoen.

3

Opmerking vertaler: Dit is beslist af te raden om met het gevaar dat bij een te sterke druk of een sterk voorover buigen van de schutter het niet ondenkbaar is dat hij / zij letsel oploopt als de nok of punt ver in de buik gedrukt wordt.

Versie: nov. 2003

Pagina 108 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het zwaartepunt rust tegen een stok gedrukt

De buik gespannen

3. Hetzelfde als bij 1, maar nu met de ogen open, schieten op een leeg doelpak of wit papier achterkant blazoen), met een kleefbal (tennisbal voorzien van kleefband) boven op het hoofd - zie figuur Bewegingsloos hoofd – 12 pijlen. 4. Hetzelfde als bij 1, maar kijk je naar je zelf in een spiegel in plaats van je ogen te sluiten – zie figuur “Handhaven beginhouding waarnemen in spiegel” – 12 pijlen.

Bewegingsloos hoofd

5. Hetzelfde als bij 1, maar nu met de ogen open, schieten op een leeg doelpak – 6 pijlen. 6. Hetzelfde als bij 5, maar nu scheten op een blazoen – 6 pijlen.

Handhaven houding, waarnemen in spiegel

Opmerking: Voor alle oefeningen met een spiegel, de spiegel moet zo geplaatst zijn dat de schutter - zonder daar voor zijn / haar hoofd te moeten bewegen - zich zelf kan zien. Daarvoor de spiegel moet op een hoogte gebracht zijn van het gezicht van de schutter en heel dicht bij het richtvlak – een ruimte van ongeveer 25 cm tussen de lengte as van de pijl en de rand van de spiegel. Een spiegel kan het best op een driepoot (of elk ander type standaard) geplaatst worden, in het andere geval heb je een helper nodig. Aantal pijlen: 60 voor de totale oefenbijeenkomst. Versie: nov. 2003

Pagina 109 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING:

(2) 2. Sluit je ogen zo gauw je de vingers om de pees hebt gehaakt. Wellicht sta je op dit moment iets voorover gebogen. Vervolg je handelingen met de ogen gesloten tot dat je - nadat je de pees op de volledige treklengte hebt uitgetrokken - weer rechtop staat, open daarna je ogen en schiet – 22 pijlen (zie voetnoot 1). Terwijl je je ogen hebt gesloten, concentreer je je op: a) Wanneer en hoe stel je je op in het begin (als een piramide = de meetkundige figuur die gevormd wordt tussen je richt oog en je voeten). Dit is wellicht op het moment dat je de boog omhoog brengt, of nadat je de boog voorgespannen hebt in de richting van de vloer of het doel. Voor de compound schutters die hun lichaam verdraaien / verwringen om de piekspanning te overbruggen, kan dit na de piek zijn. b) De volgende momenten en waarnemingen. Gestrekt lichaam (wervelkolom verticaal met het gewicht van het lichaam gelijk verdeeld over de beide voeten). Fixeren van je lichaam en heupen (vooral de onderrug). Laag zwaartepunt (de buik gespannen / ingetrokken, lage schouders en schouderbladen, vlakke borst en gespannen monnikskapspieren = de nek en schouderspieren). Rechte wervelkolom en het hoofd rechtop (rechte nek) Het gehele lichaam in het schietvlak (de schouders boven de heupen en voeten).Hoofd gericht naar het doel (kin en neus wijzen naar het doel). d) Het handhaven van deze beginhouding terwijl je de boog omhoog brengt en uittrekt. BEGINHOUDING VAN HET LICHAAM

Versie: nov. 2003

Pagina 110 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


2. Herhaal oefening 1 op een leeg doelpak, weer 22 pijlen. 3. Schiet de volgende 22 pijlen, afwisselend tussen de eerste situatie (ogen gesloten) en de tweede situatie (ogen open, leeg doelpak) en één pijl gericht op het blazoen. Aantal pijlen: 66 voor de totale oefenbijeenkomst AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: STAND EN DUURZAAMHEID VAN STAND / BALANS.

Doel Situatie

: Het vinden van de juiste voet positie waarmee - in zowel de schietrichting als naar voren gericht - de beste balans wordt verkregen. : Volledige treklengte, ogen gesloten. Zonder boog.

A) Met de voeten op schouderbreedte gescheiden: - Eerste positie: Tenen naar buiten gericht en de hielen naar binnen. Dit is prettig, maar het lichaam kan daarbij enigszins voorvoren te hellen. - Tweede positie: Tenen bij elkaar en de hielen nar buiten gericht. Dit is onprettig en het lichaam is geneigd om achterover te hellen. - Derde positie: De voeten evenwijdig aan elkaar. Dit is vaak de meest stabiele stand van de drie posities. B) Met de voeten evenwijdig aan elkaar: - Eerste positie: De voeten uit elkaar op grote afstand. Geeft een goede stabiliteit in de schietrichting, maar is onstabiel naar voren. - Tweede positie: De voeten naast elkaar (gesloten). Onstabiel in alle richtingen, misschien wel het meest in de schietrichting; en - Derde positie: De voeten uit elkaar op schouderbreedte.

De verschillende standen worden aangegeven met “a” tot “e” en van links naar rechts. a & b – het lichaam beweegt naar de open zijde van de voeten. c – a standaard stabiele stand. d – a voeten wijd gespreid maakt het mogelijk dat het lichaam naar voren of naar achteren kan bewegen. e- voeten dicht bij elkaar is de meest onstabiele stand. Versie: nov. 2003

Pagina 111 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Uitrusting : Boog opgespannen met een elastische pees (elastiek of vergelijkbaar). Instructies : De schutter ervaart hoe zijn / haar lichaam zich gedraagt bij onstabiele standen en hij / zij zo uit proberen welke stand de meest stabiele is. Als de stabiliteit onbevredigend is, handel dan als volgt: - Zorg er voor dat de schutter de voeten evenwijdig heeft staan; - Spreid de voeten als de schutter van links naar rechts beweegt; - Breng de voeten dichter bij elkaar als de schutter naar voren en naar achteren beweegt; - Verminder het gewicht op de hakken. Het lichaamsgewicht dient op de volle voet te staan, maar bij diverse schutters zit het balanspunt ter hoogte van de wreef van de voet respectievelijk op de bal van de voet. Met de balans op het voorste deel van de voet is het mogelijk om met het lichaam de wind en andere invloeden te compenseren. De vrije ruimte tussen de pees en de borst wordt hierdoor ook beter. - Als een laatste toevlucht, spreid of breng de tenen dichter bij elkaar, in overeenstemming met de onstabiliteit.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: VERDELING VAN HET LICHAAMSGEWICHT .

Doel

: Het beheersen en verbeteren van het bewustzijn van de verdeling van het lichaamsgewicht op de onderste ledematen.

Uitrusting

: De complete basisuitrusting. Breng op het doelpak een verticale strip aan (gevouwen blazoen met alleen het middelste gedeelte zichtbaar).

Instructies : Bij / op volle treklengte richt de schutter op de bovenkant van de smalle strook en sluit dan de ogen. Vervolgens buigt hij / zij door de knieĂŤn. Als de knieĂŤn gebogen zijn opent de schutter de ogen. Als het lichaamsgewicht gelijkelijk over de beide benen is verdeeld, wijst het vizier of de pijl (afhankelijk van de richtmethode) naar de onderkant van de smalle strook. Situatie

: Zie afbeeldingen hieronder.

Richten op de bovenkant van een smalle strook van het blazoen

Versie: nov. 2003

Pagina 112 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Bij een goede balans van het lichaam beweegt het vizier of de pijl over de smalle strook omlaag AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HANDHAVEN VAN DE HOUDING / BALANS VAN HET LICHAAM .

Doel

: Het ontwikkelen van het vermogen om de houding van het lichaam tijdens een gedeeltelijke en de volle treklengte te handhaven.

Situatie

: Korte afstand, ongeveer 5 meter en staand voor een spiegel.

Uitrusting

: De complete basis uitrusting en een spiegel.

Instructies : Tijdens het trekken kijkt de aspirant schutter in de spiegel om de stabiliteit van het lichaam in te stellen / aan te nemen lichaam, daarna probeert hij / zij deze te handhaven gedurende het gehele trekken tot na het lossen en narichten. Deze oefening is een onderdeel van het Standaard Leer Proces. De schutter herhaalt de oefening met de ogen gesloten, kijkt op, kijkt naar een leeg doelpak en schiet daarna op steeds moeilijker wordende doelen.

Zelf controleren in een spiegel van het handhaven van de beginhouding

Versie: nov. 2003

Pagina 113 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HET OMLAAG BRENGEN VAN HET ZWAARTEPUNT .

Doel

: Het verbeteren van de lichaamsstabiliteit door het zwaartepunt zo laag mogelijk te houden.

Situatie

: Op de normale schietafstand met een helper.

Uitrusting

: De complete basisuitrusting en een pijl.

Instructies : De helper staat met het gezicht naar de schutter en zet de punt van een pijl tegen zijn / haar buik net onder de navel en de nok net onder de navel tegen de buik van de schutter. Vanaf het moment van - even voor – het trekken tot twee of drie seconden na het lossen handhaaft de schutter de druk op de pijl.

Het omlaag brengen van het zwaartepunt door het handhaven van d e druk op de pijl

Deze oefening is een onderdeel van het Standaard Leer Proces. Leer de schutter zich zelf te observeren in een spiegel. De schutter herhaalt de oefening met de ogen gesloten, kijkt op, kijkt naar een leeg doelpak en schiet daarna op steeds moeilijker wordende doelen. Het zwaartepunt oefent druk uit op een stok AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HET OMHOOG BRENGEN (van

de armen, handen en

boog) . 1. SIMULATIEOEFENINGEN: 1.1 Houdt de handen / vinger ineengestrengeld: de handpalmen naar boven, de armen voor je dijbenen, je armen zijn bij de ellebogen iets gebogen. Breng je schouders omlaag door de borstspieren te gebruiken, voel dat je monnikskapspieren (nek- en schouderspieren) gespannen worden. Breng je armen voor je omhoog zo hoog als je maar kan, terwijl je de schouders OMLAAG blijft houden. Je eindigt met je bovenarmen (niet de onderarmen) omhoog onder een hoek van circa 45 graden t.o.v. verticaal, zonder je schouders omhoog te brengen.

We kunnen onze armen omhoog brengen tot 45 graden, zonder de schouders omhoog te brengen en zonder de houding van d e borst te veranderen.

Versie: nov. 2003

Pagina 114 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


1.2 Simuleer het omhoog brengen van de boog terwijl de schouders blijvend zo laag mogelijk worden gehouden. Als de boog omhoog gebracht is, zul je merken dat de peesbovenarm (niet de onderarm) een hoek maak van ongeveer 45 graden met je lichaam. Bij deze stap is je onderarm ongeveer op ooghoogte evenals je beide handen en de denkbeeldige pijl.

De peesarm maakt een hoek van +/- 45° met het verticale vlak, zonder dat daarbij de schouders omhoog zijn gekomen.

1.3 Herhaal de voorgaande simulaties met een elastische band om de peeselleboog en je booghand (of met de vingers). Voor de totale oefening volg je alle punten die in het voorgaande zijn behandeld.

Zelfcontrole, handhaven beginhouding lichaam (speciaal de verlaagde schouders bij het omhoog brengen van de boog

Bij alle voorgaande oefeningen, voorgaande houd je je aan het volgende patroon: - begin met het omlaag brengen van het zwaartepunt (verzwaarde gordel); - Zorg voor een “goede” balans op je voeten; - Hoofd rechtop terwijl je naar het doel kijkt. Het simuleren van het voorgaande maar nu met een Op dit punt is je top van de driehoek (driehoek tussen elastische band het richtoog en de beide schouders) de VOORINSTELLING. 2.

SCHIETEN

2.1 Tijdens het schieten kijk je naar de bovenarm van de boogarm terwijl je de boog omhoog brengt, kijk als je kan naar de boogschouder en zorg er voor dat de boogschouder en schouderblad in een zo laag mogelijke positie worden gehouden. Als de boog omhoog gebracht is, kijk je naar het doelpak en trek – 12 pijlen.

Versie: nov. 2003

Pagina 115 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Boog omhoog brengen (en trek) …………..

Simuleer de zelfcontrole, handhaaf de beginhouding van het lichaam, maar nu met boog

2.2 Hetzelfde, maar nu kijk je naar je zelf in een spiegel – 12 pijlen. 2.3 Hetzelfde als bij # 2.1, maar nu sluit je de ogen in plaats van te kijken naar je boogschouder. Richt je aandacht op het voelen van de lage positie van de boogschouder en het schouderblad – 12 pijlen. 2.4 Idem # 2.1, maar nu met de ogen open en kijk daarbij omhoog (zie afbeelding linksonder) – 12 pijlen. 2.5 Idem, maar nu kijk je naar een leeg doelpak – 12 pijlen. 2.6 Idem, maar nu schiet je op een blazoen – 12 pijlen. Aantal pijlen: 72 voor de totale oefening, met 8 proefpijlen waarmee het totaal op 80 komt voor de gehele oefenbijeenkomst.

Boog omhoog brengen (en trek) en kijk omhoog

Boog omhoog brengen en kijk naar d e boogschouder

Versie: nov. 2003

Pagina 116 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BEGIN VAN DE TREK.

1.

SIMULATIEOEFENINGEN:

1.1 Houd je hand / vingers ineen gestrengeld: de handpalmen naar boven, de armen voor je lichaam, je armen zijn bij de ellebogen iets gebogen. Breng je schouders omlaag door de borstspieren te gebruiken, voel dat je monnikskapspieren (nek- en schouderspieren) gespannen worden. Breng je armen voor je omhoog zo hoog als je maar kan, terwijl je de schouders OMLAAG blijft houden. Je eindigt met je armen omhoog onder een hoek van circa 45 graden t.o.v. verticaal. De bedoeling is dat we de armen ophoog brengen tot een hoek van 45 graden zonder dat de schouders mee omhoog gaan.

we brengen de armen ophoog tot een hoek van 45 graden zonder dat de schouders mee omhoog gaan

Nu laat je de handen los en beweeg je de armen naar beneden aan de zijkant van het lichaam, ZONDER de boog van de armen te veranderen. Je zult merken dat de armen zich openen als een waaier en dat bij het openen het gevoel vanuit de schouders komt, welke beweging naar beneden en afzonderlijk plaatsvindt, ook voel je het vergroten van de borstkast (ribben) als een adembeweging.

Het waarnemen van het openen van de armen als een waaier ZONDER de boog te veranderen

1.2 Simuleer het omhoog brengen van de boog terwijl de schouders blijvend zo laag mogelijk worden gehouden. Als de boog omhoog gebracht is, zul je merken dat de bovenarm (peesarm) een hoek maak van ongeveer 45 graden met je lichaam. Bij deze stap is je onderarm ongeveer op ooghoogte evenals je beide handen en de denkbeeldige pijl.

De peesarm maakt een hoek van +/- 45° met het verticale vlak, zonder dat daarbij de schouders omhoog zijn gekomen.

Ga door met het simuleren van het uittrekken, door de houding van je armen een klein beetje te veranderen om te voorkomen dat je ze gebruikt om te trekken. Voel dat bij AANVANG van het trekken de trekbeweging vanuit de schouders komt die elk apart omlaag bewegen. Ook krijg je een soort gevoel van borst verwijden, als het inademen vooral bij het begin van het trekken. Stel de aandacht hoofdzakelijk in op het BEGIN van de trek. Versie: nov. 2003

Pagina 117 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


1.3 Herhaal de voornoemde simulaties met een elastische band die je om je elleboog slaat van je peesarm en vasthoudt in je booghand.

Het simuleren van het uittrekken met een elastische band om de elleboog van de peesarm

Bij alle oefeningen houd je rekening met al het voorgaande en het volgende patroon: - begin met het omlaag brengen van het zwaartepunt (verzwaarde gordel) en zorg voor een “goede” balans op je voeten; - Houd de schouders laag; - Hoofd rechtop terwijl je naar het doel kijkt. Op dit punt is je top van de driehoek (driehoek tussen het richtoog en de beide schouders) de VOORINSTELLING. Van af nu wordt er bij de oefeningen geschoten. 2. Breng de boog omhoog en TREK de pees uit met de ogen gesloten. Als je de volle treklengte bijna bereikt of alleen bij de volle treklengte open je de ogen – 18 pijlen. 3. Breng de boog omhoog en trek de pees uit terwijl je naar jezelf kijkt in een spiegel. Kijk - als je bijna de volle treklengte hebt bereikt of alleen bij de volle treklengte - naar het doelpak – 18 pijlen. 4. Breng de boog omhoog en trek van de pees uit met de ogen geopend maar geknepen (vervaagd zicht door de wimpers). Kijk - als je bijna de volle treklengte hebt bereikt of alleen bij de volle treklengte - naar het doelpak – 18 pijlen. 5. Breng de boog omhoog en trek de pees uit terwijl je naar een leeg doelpak kijkt. Concentreer je (richt) niet op een bepaald gebeid op het blazoen; ben een toeschouwer van de bewegingen van je vizier op het blazoen – 18 pijlen. 6. Breng de boog omhoog en trek de pees terwijl je op het blazoen schiet – 12 pijlen. Aantal pijlen: 84 voor de totale oefening, met 8 proefpijlen waarmee het totaal op 92 komt. Versie: nov. 2003

Pagina 118 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: DE PEES UITTREKKEN IN HET SCHIETVLAK:

1. Ga voor een spiegel staan met een pijl op je boog. De spiegel is bevestigd op het doelpak of een muur. Ga betrekkelijk dicht voor het doelpak staan, waarbij de afstand van de punt van de lange stabilisatorstang tot het doelpak ongeveer een 0,5 meter bedraagt. Breng de boog omhoog en: Voor een recurve schutter: Zorg er voor dat de pees in lijn ligt zoals je hem normaal ook uitlijnt (op het boogvenster of de ring van het vizier) Voor de compound schutter: Zorg er voor dat de pees ruwweg in lijn ligt met het midden van het kijkvenster (scope) Terwijl je in de spiegel kijkt probeer dan zo te kijken dat je de pees voor je richtoog ziet (voor deze oefening ten minste). Trek de pees uit terwijl je controleert of de pees tijdens de trekbeweging: - voor je oog blijft; - op het punt blijft waarmee je de pees in lijn hebt gebracht. Belangrijk: Beweeg tijdens het uittrekken NOOIT je handen 10 x herhalen en 3 minuten rust. 2. Begin opnieuw maar sluit de ogen net voordat je begint met het trekken. Bij volle treklengte open je je richtoog en controleer je of de pees nog steeds voor je oog zit en op het punt waarmee je de pees in lijn hebt gebracht. Zo niet, dan heb je wellicht tijdens het trekken: - je hoofd bewogen, of - je de pees buiten het schietvlak getrokken, of - je lichaam verdraaid, of - je voorover geleund (naar de tenen) 10 x herhalen. 3. Hetzelfde als bij #1, maar nu schiet je een aantal pijlen op een leeg doelpak op een korte afstand van 10 tot 18 meter (daarbij kun je beter de spiegel van het doelpak verwijderd hebben!) – 24 pijlen. 4. Idem #1, maar nu schiet je een aantal pijlen op een verticale strook van het blazoen op een korte afstand van 10 tot 18 meter – 24 pijlen. 5. Idem #1, maar nu terwijl je op een verticale strook van het blazoen schiet op de normale schietafstand – 24 pijlen. 6. Idem #1, maar nu terwijl je op een volledig blazoen schiet en op de normale schietafstand – 24 pijlen. Aantal pijlen: 116 voor de totale oefening, met128 proefpijlen waarmee het totaal op 128 komt.

Versie: nov. 2003

Pagina 119 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: DE TREKBEWEGING EN BAAN:

1. Warming-up inclusief het schieten van 9 pijlen. 2. Simulaties. 2.1 Simuleer je beginhouding en breng de boog op hoogte, vervolg met het simuleren van de trek en zorg er voor dat je handen – vooral je peeshand - een licht glooiende boogbaan volgt tot het eind van de volle treklengte, dat wil zeggen tot deze aangekomen is onder je onderkaak (of tegen het gezicht voor sommige compound schutters c.q. bare boog schutters). Daarna blijven beide handen evenwijdig aan de grond op gelijk niveau en onderlinge afstand van elkaar. Deze handeling moet langzaam en met toenemende kracht, zonder te verslappen, uitgevoerd worden – 5 x herhalen. Hetzelfde maar nu voor een spiegel - 5 x herhalen.

De schutter controleert visueel het niveau van beide handen in een spiegel terwijl hij de trek simuleert

2.3 Hetzelfde als bij 2.1 en 2.2 maar nu met een elastische band, de ene bocht om de elleboog van de peeshand en in de booghand – op de gewenste afstand c.q. spanning - het andere eind - 5 x herhalen. Simuleer de trek waarbij de handen altijd op dezelfde hoogte zijn

2.4 Hetzelfde als bij 2.3 maar nu voor een spiegel - 5 x herhalen.

De lijn van krachten zijn tijdens de gehele trekhorizontaal Versie: nov. 2003

Pagina 120 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Tijdens alle simulaties, besteed je aandacht aan het voorgaande Bij alle oefeningen houd je rekening met al het voorgaande en het volgende patroon: - Romp c.q. lichaam rechtop (verticale wervelkolom + lichaamsgewicht gelijk verdeeld over beide voeten). -

Fixatie van je lichaam op je heupen (vooral in je onderrug).

-

Laag zwaartepunt (zwaar en krachtig gespannen buik, lage schouders en schouderbladen, vlakke borstkast en gespannen gevoel in de schouderspieren).

-

Rechte wervelkolom (vlakke nek).

-

Het gehele lichaam in het schietvlak (schouders boven de heupen en voeten).

-

Hoofd richting het doel (kin en neus wijzen naar het doel).

Op dit punt is je top van de driehoek (driehoek tussen het richtoog en de beide schouders) de VOORINSTELLING en vanuit die positie kun je beginnen met het trekken met je borstspieren. 3. Nu, bij het werkelijke schieten, je begint met het omhoog brengen van de boog, je kijkt naar je peeshand terwijl je de pees uittrekt en je volgt de beweging (de baan) van je peeshand zo lang / ver je dat kan. Zorg er voor deze evenwijdig aan de grond en op dezelfde hoogte blijft als je booghand. Als de volle treklengte is bereikt kijk je naar het doel en vervolg je de schiethandelingen - zie afbeelding rechts – 12 pijlen. 4. Hetzelfde, maar nu kijk je naar jezelf in de spiegel terwijl je de pees uittrekt – 12 pijlen

Controleer je handen terwijl je de pees uittrekt

Trekken met de ogen gesloten.

5. Idem als bij 3 maar nu houd je de ogen gesloten in plaats van naar de peeshand te kijken – 12 pijlen. Concentreer je op het voelen van: - een geleidelijke en voortdurend toenemende kracht / baan van de peeshand; - een handeling die komt uit de spieren van je borst, rug en het onderste deel van de rug c.q. de bilspieren (NIET van uit je bovenarmen)

6 Hetzelfde, maar nu met je ogen open en de oogleden geknepen (wazig zicht) - 12 pijlen. Zie afbeelding rechts, volgende bladzijde.

Versie: nov. 2003

Pagina 121 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


7. Idem, maar nu kijk je naar een blanco blazoen – 12 pijlen. 8. Idem, maar nu schiet je op een gewoon blazoen – 12 pijlen. Aantal pijlen: 20 simulaties + 72 pijlen voor de oefeningen + 9 pijlen voor warming up = ongeveer 98 pijlen voor de totale oefenbijeenkomst.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HOOFD ONVERANDERLIJK EN STABIEL:

* Simulaties met een elastische band. a) Stel een spiegel op zoals hieronder is weergegeven.

Zelf controle op de romp tijdens de trek simulaties met een elastische band.

Neem de beginhouding aan en stel je vervolgens op richting het doel. Op het moment dat je begint met het uittrekken van de pees, beweeg je je ogen - zonder je hoofd te verdraaien – naar de spiegel en kijk naar je bovenlichaam (de top van de piramide - met andere woorden: naar je hoofd en je schouders) als mede naar je gezicht. Zij moeten onbeweeglijk en onveranderlijk zijn. Daarbij besteed je geen aandacht aan je gelaatsuitdrukkingen. Bij volle treklengte, beweeg je je ogen naar het doel en vervolg je handelingen om te schieten – 6 keer.

b) herhaal dit maar nu met de ogen gesloten – 6 keer. c) Wissel om de beurt de simulaties a (in de spiegel) en b (ogen gesloten) – 6 keer.

Versie: nov. 2003

Pagina 122 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


* Tijdens het schieten. 1. Zo gauw je begint met het omhoog brengen van je boog (of op het moment dat je begint met het uittrekken van de pees), laat iemand een zachte bal of iets anders ergens op je schouder of boven op je hoofd plaatsen (zie afbeelding hiernaast). Gelijkertijd beweeg je je ogen ZONDER je hoofd naar een spiegel te draaien / bewegen, die dichtbij je gezicht is opgesteld, en kijk naar de pees als deze het gezicht nadert en op het ankerpunt aankomt terwijl je gezicht daarbij onveranderd blijft, vooral je lippen en je kin. Op volle treklengte kijk je naar je gelaatsuitdrukking waarna je je ogen weer terugdraait naar het doel en doorgaat met de schiethandelingen. De zachte bal moet daarbij op zijn plaats blijven (hoofd / schouder) – 8 pijlen.

Oefening voor controle bovenlichaam door een zachte bal of iets dergelijks te gebruiken

2. Hetzelfde als hiervoor, maar nu met de ogen gesloten in plaats van naar jezelf te kijken in de spiegel – 8 pijlen. 3. Idem maar, nu met weggedraaide ogen (als of je naar de wolken kijkt) in plaats van naar jezelf te kijken in de spiegel – 8 pijlen. 4. Idem, maar nu schiet je op een leeg doelpak – 8 pijlen. 5. idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan de middelste ringen zijn verwijderd, alleen de ringen 1 tot en met 5 zijn verwijderd - 8 pijlen. 6. Idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan de ringen 1 tot en met 6 zijn verwijderd – 8 pijlen. Een blazoen waarvan de middelste ringen zijn verwijderd

7. Idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan de ringen 1 tot en met 7 zijn verwijderd – 8 pijlen. 8. Idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan de ringen 1 tot en met 8 zijn verwijderd – 8 pijlen. 9. Idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan de ringen 1 tot en met 9 zijn verwijderd – 8 pijlen. 10. Idem, maar nu schiet je op een blazoen waarvan alleen de ringen 1 tot en met 9 op het doelpak zijn aangebracht – 8 pijlen. 11. Idem, maar nu schiet je op een volledig blazoen– 8 pijlen. Aantal pijlen: 9 warming-up pijlen + 18 simulaties + 88 pijlen voor de oefeningen = ongeveer 108 pijlen voor de totale oefenbijeenkomst. Versie: nov. 2003

Pagina 123 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: CONTROLE STABILITEIT HOOFD IN RELATIE MET DE BOOGSCHOUDER:

Doel

: Het controleren van en de schutter bewust maken dat de borstkast - bij het eind van de volle treklengte – kan inzakken. Situatie : Normaal schieten, met hulp van een partner. Uitrusting : Basis uitrusting, gereed om te schieten. Instructies : De partner wordt aan de rugzijde – ter hoogte van de boogschouder - van de schutter opgesteld en houdt zijn rechterhand net boven de boogschouder (de schouder wordt net niet aangeraakt) en de linkerhand net voor de kin van de schutter (net geen contact met de kin). Beide handen blijven op hun plaats en fungeren als een stophaltes, zodat de schutter de aanraking voelt als hij / zij de boogschouder ook maar iets naar boven beweegt of het hoofd naar de pees wordt bewogen.

De partner controleert of de afstand tussen de kin en de schouder hetzelfde blijft

Deze oefening behoort tot het Standaard Instructie Proces. Bij het uittrekken, vooral op het eind, wordt in de spiegel gekeken of het bovenlichaam onveranderd blijft tijdens het richten. Geef de schutter opdracht om de oefening te herhalen met de ogen gesloten, naar boven kijken en dan naar een leeg doelpak en als laatste te schieten op een steeds moeilijker worden doel (blazoen).

Zelfcontrole van de gelaatsuitdrukking Versie: nov. 2003

Pagina 124 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: GEZICHT ALS REFERENTIEPUNT GEZICHT TEGENOVER DE UITLIJNING PIJL / ONDERARM VAN DE PEESARM:

1. Ga op de schietlijn staan. Laat een helper – ook op de schietlijn - een spiegel vasthouden op gezichthoogte en op ongeveer 1 meter afstand van je. 2. Pak met je peesvingers een dun stijf stokje vast (een pijl of een potlood) zodanig dat dit zo goed mogelijk overeenkomt met de manier waarop je de pees normaal ook vastpakt. 3. Met de wijsvinger van de andere hand pak je het stokje vast op de plaats waar normaal de nok zit (bijvoorbeeld tussen je wijsvinger en je middelvinger). Haak het stokje in het eerste kootje, of een beetje dieper (zie afbeelding rechts). 4. Breng je vingers, die het stokje vasthouden tegen je mond en kijk in de spiegel. Het stokje moet verticaal blijven en precies in het midden voor je gezicht in contact met de neus. Druk de top van de wijsvinger van je peeshand tegen je mond tussen de lippen. Op dit punt aangekomen: - Moeten de onderarmen op dezelfde horizontale lijn liggen als je mond of je kin, - Kijk of je onderarmen met elkaar in lijn zijn. Je hebt nu een uitstekend kracht-uitlijn-systeem gevormd. Zie afbeelding hieronder

Met behulp van deze simulatie heb je een ongedwongen en prima uitlijning van beide onderarmen

Vervang de onderarm van de boogarm door een pijl en je krijgt een ideale positie van de onderarm van je peesarm

Versie: nov. 2003

Pagina 125 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


We zullen proberen deze ideale uitvoering te realiseren met je boog op volle treklengte. - Houdt je armen, onderarmen en vuisten ontspannen. - Breng je schouder omlaag. 5. Draai je hoofd rustig naar het doel. Je moet de tip van je wijsvinger ergens in de buurt van je mondhoek voelen. Stel de plaats vast waar je contact maakt en onthoudt dit voor de volgende stap; probeer dit vast te stellen met behulp van de spiegel (zonder je hoofd daarvoor te bewegen / te verdraaien). Je helper die de spiegel vasthoudt kan de spiegel bewegen zodat je wat gemakkelijker in de spiegel kan kijken, maar het contact voelen is belangrijker. De pijl / het stokje moet in de positie zijn waar de pees ook op volle treklengte is, dat is verticaal en lager dan het middelpunt van het doel. 6. Pak je boog (met en zonder pijl), trek de pees uit naar volle treklengte – zonder tab kan het nauwkeuriger en gemakkelijker (met excuses voor de lichte pijn!) – zet de top van je wijsvinger op dezelfde plaats zoals je eerder hebt vastgesteld (zie vorige punt). Belangrijk: Neig (buig) op geen enkel moment je hoofd naar het doel / de pees, maar handhaaf gedurende het gehele proces je positie / houding / stand zoals je die hebt aangenomen (lage schouders en hoofd rechtop). 7. Je helper controleert je treklengte (waar zit de pijlpunt) als je op volle treklengte zit, zoals hiervoor is beschreven. 8. Begin opnieuw met stap #4 maar breng nu de vingers die het stokje vasthouden tegen het midden van je kin, terwijl je in de spiegel kijkt. Je houdt het stokje verticaal en precies in het midden van je gezicht en in contact met de neus. Houdt je peesvingers op de hoogte die je normaal ook gebruikt, bijvoorbeeld de wijsvinger van de peeshand tegen je kin. Op dit punt aangekomen, heb je: - je onderarm op dezelfde horizontale lijn als je nek / hals. - Zorg dat de onderarmen, in elk vlak, in lijn zijn; je hebt nu een ideaal krachten uitlijn systeem. Nu proberen we deze ideale uitvoering te benaderen met je boog en op volledige treklengte. - Houdt je armen, onderarmen en vuisten ontspannen. - Houdt je schouders laag. 9. Draai je hoofd rustig naar het doel. Nu moet je het contact met de wijsvinger voelen onder je kin. Je helper die de spiegel vasthoudt kan een beetje draaien zodat je je zelf Peescontact en plaatsbepaling goed en gemakkelijk kan zien, maar het voelen van het contact is belangrijker. Vraag je helper om de plaats, waar de pees moet zijn, te markeren. Door het gewicht van de boog, en het inzakken / spannen van sommige delen van het lichaam terwijl je de volledige treklengte hebt bereikt, de plaats waar de pees contact moet maken ligt ONGEVEER 1 tot 1,5 cm voor het stokje (richting het doel). Een goede manier om de plaats te markeren is om een stukje plakband op je kin te laten plakken met het achtereind op ongeveer 13 mm voor het stokje. Wat je ook kiest, het mekteken moet op je kin zitten net boven de wijsvinger zodat het verschil tussen het verticale stokje en de schuine pees zo klein mogelijk is. Probeer dit – zonder je hoofd te bewegen - in de spiegel te zien. In de volgende stap moet je proberen de pees met het gezicht in contact te brengen in overeenstemming met dit merkteken Bijvoorbeeld net achter het stukje p[lakband).

Versie: nov. 2003

Pagina 126 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


10. Nu pak je je boog (met of zonder vizier) en trek je de pees uit naar de volledige treklengte – zonder vingertab zal het in eerste instantie nauwkeuriger en gemakkelijker gaan (met excuses voor de pijn) – en de pees op de plaats in overeenstemming met het merkteken op je kin (zie voorgaande punten). Je helper biedt met de spiegel je de mogelijkheid om zelf deze plaats te controleren. Belangrijk: Neig (buig) op geen enkel moment je hoofd naar het doel / de pees, maar handhaaf gedurende het gehele proces je positie / houding / stand zoals je die hebt aangenomen (lage schouders en hoofd rechtop). 11. Herhaal #10 verschillende keren met je vingertab en een pijl. Je helper moet met de spiegel klaar staan zodat je jezelf in de spiegel kunt observeren waar de pees contact maakt met je kin bij volledige treklengte. Trek de boog 6 keer uit naar de volledige treklengte, met de ogen gesloten, open daarna de ogen en kijk in de spiegel. Als de pees op de juiste plaats contact maakt dan schiet je de pijl. Als dat niet het geval is dan ontspan je je en doe je het hele proces over. Trek de boog 6 keer uit, terwijl je naar de onderkant van de bovenste werparm kijkt. Kijk dan in de spiegel. Als de pees op de juiste plaats contact maakt dan schiet je de pijl. Als dat niet het geval is dan ontspan je je en doe je het hele proces over. Trek de boog 6 keer uit, terwijl je naar een leeg doelpak kijkt. Kijk dan in de spiegel. Als de pees op de juiste plaats contact maakt dan schiet je de pijl. Als dat niet het geval is dan ontspan je je en doe je het hele proces over. Bij de volgende 6 pijlen voer je elk van de voorgaande drie punten in achter elkaar uit (de eerste pijl met de ogen gesloten, de tweede pijl en kijkend naar de onderkant van de bovenste werparm, de derde pijl kijkend naar een leeg doelpak). Elke keer als je de volle treklengte hebt bereikt kijk je even in de spiegel om te controleren of de pees op de juiste plaats contact maakt. Als dat niet het geval is dan ontspan je je en doe je het hele proces over. Tijdens twee ronden van 4 pijlen, herhaal je het voorgaande oefeningen en begin je met de vierde oefening. Bij de vierde pijl richt je op een normaal blazoen. Elke keer als je de volle treklengte hebt bereikt kijk je even in de spiegel om te controleren of de pees op de juiste plaats contact maakt. Als dat niet het geval is dan ontspan je je en doe je het hele proces over. Van af nu schiet je op een normaal blazoen, afwisselend de volgende 12 pijlen als volgt: - één pijl - terwijl je jezelf controleert in de spiegel of de pees op de juiste plaats zit en zo ja schiet je de pijl. Zo niet dan doe je het over, en - één pijl – schiet je zonder te kijken in de spiegel. Echter, als je voelt dat de pees niet op de juiste de plaats zit, ontspan je je en doe je het opnieuw. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: OP VOLLE TREKLENGTE:

* Simulaties met een elastische band. Neem de beginhouding aan en begin met de schiet volgorde. Op het moment dat je met het uittrekken begint, kijk je naar de spiegel ZONDER het hoofd te verdraaien, om te controleren of je bovenlichaam, gelaatsuitdrukkingen onbeweeglijk en onveranderd Zelfcontrole van de gesimuleerde volledige treklengte blijven. Op dit punt aangekomen is de bestendigheid van de gelaatsuitdrukkingen niet het belangrijkste. Op het moment dat je de volledige treklengte hebt bereikt, draai je je ogen terug naar het doel en ga je door met het schietproces – 5 keer. Herhaal dit met de ogen gesloten – 5 keer. Wissel een keer met het kijken in de spiegel en met gesloten ogen – 6 keer (elke situatie 3 keer) Versie: nov. 2003

Pagina 127 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


1. Neem de beginhouding aan en begin met de schiet volgorde op het doel. Op het moment dat je met het uittrekken van de pees begint, draai je met je ogen ZONDER het hoofd te verdraaien om te controleren of je bovenlichaam en gelaatsuitdrukkingen onbewegelijke en onveranderd blijven. Daarbij negeer je de verschillen in de gelaatsuitdrukkingen. Op volle treklengte, draai je je ogen terug naar het doel en vervolg je het schietproces. 2. Herhaal de voorgaande handelingen maar sluit je ogen in plaats van jezelf in de spiegel te bekijken. 3. Herhaal de eerste handelingen, maar nu met de ogen open en zonder te richten in plaats van naar je zelf te kijken in de spiegel.

Zelfcontrole op de treklengte

4. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een leeg doelpak. 5. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 4. 6. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 5. 7. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 6. 8. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 7. 9. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 8. 10. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een blazoen met alleen de ringen 1 tot en met 9. 11. Herhaal de eerste handelingen maar nu schiet je op een volledig blazoen. Let daarbij goed op je gedachtegang / aandacht voor het richten tijdens het uittrekken van de pees. Aantal pijlen: 8 pijlen per situatie = 90 pijlen voor de oefeningen + 14 warming-up pijlen = ongeveer 104 pijlen voor de totale oefenbijeenkomst.

Versie: nov. 2003

Pagina 128 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEES UITLIJNING:

Aandachtpunt: De bedoeling van de peesuitlijning (verkeerde benaming, omdat de pees in beginsel ALTIJD in het midden van de boog zit; is het in feite de schutter die zijn positie van zijn / haar ogen moet corrigeren in relatie met het vlak van de boog het vlak waar de pees en de boog in samenvallen). OP VOLLEDIGE TREKLENGTE

De schutter draait het hoofd van rechts naar links terwijl hij / zij naar de pees en de boog kijkt en achtereenvolgens de pees aan de linker en rechterkant ziet. Kan ook gedaan worden met een pees van elastiek (zie hoofdstuk 4 ยง 4.2.2)

Algemene peesuitlijning voor een boog zonder vizier

a)

Het hoofd draait / kantelt naar links =de pees zit dan aan de rechterkant terwijl de pijlen het doel treffen aan de linkerkant.

b)

Het hoofd draait / kantelt naar rechts = de pees zit dan aan de linkerkant terwijl de pijlen het doel treffen aan de rechterkant

Versie: nov. 2003

Pagina 129 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: STABILITEIT PEES UITLIJNING:

1. TEST VOOR DE TIJDSDUUR VAN STABIELE PEESUITLIJNING: Opzet : Eén persoon observeert en staat opgesteld tegen een muur. Opdracht : De schutter trekt de pees uit ZONDER een pijl, richt op één van de ogen van degene die observeert en lijnt de pees – met zijn / haar richtoog - uit op het midden van het vizier dat gericht is op het oog van de observeerder. Op het moment dat de observeerder het oog van de schutter dan zijn het vizier en de pees IN LIJN en hij / zij start een tijdklok. De observeerder stopt de tijdklok als hij / zij ziet dat de uitlijning verslechterd, bijvoorbeeld: Voor de recurve schutter: Als er ruimte komt tussen de pees en het vizieroog c.q. de vizierstift; Voor de compound schutter: Een relatie vastgesteld wordt tussen het achtervizier en het vizieroog (ring). Noteer van tenminste 5 keer de tijd, als er geen consistentie is verhoog het aantal testen. 2. ZELF CONTROLE OP DE PEESUITLIJNING: a. Breng een spiegel aan op het doelpak op een zodanige hoogte dat bij volle treklengte de schutter kan richten op zijn / haar richtoog. Om dit te realiseren moet je wat experimenteren met de opstelling (hoek en hoogte) van de spiegel. b. Pak je boog en ga ongeveer op 2 meter voor de spiegel staan. c. Trek de pees uit zonder een pijl en richt je op je richtoog. Probeer met je oog, de pees en vizier (of kijker en werkgebied) tijdens het richten de stabiliteit zo goed mogelijk te handhaven. Aantal: warming-up + 2 x 8 vizier oefeningen = ongeveer 16 keer voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BEWEGINGEN VAN DE BORSTKAS BIJ VOLLE TREKLENGTE:

UITZETTEN VAN DE BORSTKAS

Doel

: Vaststellen van de kracht inspanning die nodig is de druk (compressie) te weerstaan als gevolg van het spannen van de boog.

Situatie #1: Uitrusting

: Twee steunen, met de steunen op 70 cm uit elkaar en 70 tot 120 cm hoog (bijvoorbeeld met twee stoelen met op elke stoel een persoon of een gymnastiektoestel = brug met gelijke leggers). Instructies : Draag het lichaam met de handen, voeten van de grond, de schouders opgetrokken en het lichaam omlaag hangend. De breedte van de schouders zal nu op zijn kleinst zijn. Beweeg de schouders omlaag en til het lichaam weer omhoog. De breedte van de schouders zal toenemen tot een zo groot mogelijke stand.

Versie: nov. 2003

Pagina 130 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Situatie #2: De schutter maakt – staand voor de spiegel en met elastische band in de booghand en om de elleboog van de peesarm - zogenaamde “duivennek” bewegingen. De schutter probeert de elastische band te strekken en als het kan verder uittrekken. Deze toename is voldoende om de druk van de schouders als gevolg van de uitwerking van het spannen van de boog te weerstaan. Deze oefening behoort tot het Standaard Leer Proces. Kijk naar de bewegingen van de borstkas bij volledige treklengte. Geef de schutter opdracht de oefening te herhalen met de ogen gesloten, opkijkend naar de lucht, kijkend naar een leeg doelpak en daarna schietend op een steeds moeilijker doel.

Opmerking: Het hoofd opdrukken help eveneens om de verticale stand van het lichaam te handhaven en de verdeling van het lichaamsgewicht over beide voeten op een evenwichtig wijze te verdelen. Niettemin, moet je er op toezien dat de schutter een zo laag mogelijk zwaartepunt aanhoudt.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING:

Duivennek beweging, nek strekken

BOOGSCHOUDE VERLENGING:

Doel

: Instellen (vaststellen) van de actie (het aandeel c.q. effect) waarmee het mogelijk wordt de boogarm aanhoudend (onveranderlijk) in het schietvlak te houden en elke verdraaiing te vermijden terwijl: - We onze treklengte zo groot mogelijk maken – voor gebruikers van een klikker en ontspanner (of loshulpmiddel met trekker maar een rug-span-methode gebruiken), - Het vermijden van het afzwakken / inzakken door de veerspanning van de boog – voor recurve schutters die geen klikker gebruiken, evenals de bare boog schutters en compound schutters die zich niet kunnen identificeren met het voorgaande punt. Met andere woorden hoe (st)rek ik de boogschouder en schouderbladen naar beneden en weg van de wervelkolom Versie: nov. 2003

Pagina 131 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Speciale aandacht: Voel hoe de schouder van de peesarm zich ontspant en naar beneden en wegdraait. Bij het schieten tijdens deze oefening, maak je niet druk over de uitvoering van de trekbeweging. De actie moet hoofdzakelijk komen vanuit de grote spieren rondom je ribbenkast, waardoor de inspanning van de spieren in je boogarm vermindert. 1. Simuleer de actie van je boogschouder door de booghand tegen de muur of een ander object (stang, paal, kolom) te drukken / duwen, zoals hiernaast is afgebeeld. Het peesbeen blijft daarbij op de grond en het boogbeen is los van de grond zodanig dat het lichaamsgewicht op de boogarm overgebracht wordt. Nu druk je met de schouderspier van de boogarm (spier tussen wervelkolom en schouderblad) je lichaam richting de peesarm. Probeer daarbij je lichaam ALLEEN in het schietvlak te bewegen – 20 keer. 2. Voor een spiegel en met een elastische band (die je vasthoudt met de booghand en om de elleboog van je peeshand hebt geslagen) simuleer je de druk / duw actie. Zorg er voor dat de afstand tussen de band en de boogschouder / arm voortdurend gelijk blijft – 14 keer (zie afbeelding hier onder). 3. Bij het schieten houdt een helper een pijl plat tegen je rug en boven de schouderbladen. Bij VOLLEDIGE TREKLENGTE (niet tijdens het uittrekken van de pees) kijkt de helper langs de pijlschacht terwijl jij drukt om de volledige treklengte aan te houden (met een klikker) of omgekeerd de spanning van de boog (zonder klikker). De pijl moet op dezelfde plaats c.q. richting worden gehouden (welke richting dan ook) – 12 pijlen. Zie afbeelding hieronder.

Opmerking: De pijl op de afbeelding zou hoger gehouden kunnen worden als afgebeeld. De pijl kan heel goed aan de onderkant van de nek gehouden worden rustend op de achterkant van de schouders 4. Bij volledige treklengte, kijk je naar je boogarm terwijl je drukt om de volledige treklengte te aan te houden (met een klikker) De helper controleert of het drukken / duwen geen invloed heeft op de lijn van de schouders of omgekeerd de spanning van de boog (zonder klikker). Er mag ter hoogte van de boogschouder geen verdraaiing worden waargenomen en de afstand tussen de pijl en je boogarm c.q. schouder moet voortdurend gelijk blijven – 12 pijlen. Versie: nov. 2003

Pagina 132 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


5. Herhaal #4 met de ogen gesloten – 12 pijlen. 6. Idem, maar nu met de ogen omhoog gericht en niet gericht – 12 pijlen. 7. Idem, maar nu kijken naar en schieten op een leeg doelpak – 12 pijlen. 8. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 34 simulaties met een elastische band + 96 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 142 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING:

“BASIS” TREK HANDELING: Dit deel over het uittrekken wordt afgerond met een ander deel over “RUG SPANNING” als bijlage voor het volgende deel over het schieten. Doel

: Instellen (vaststellen) van de trek handeling waardoor de schutter in staat is om in het schietvlak te blijven terwijl hij / zij probeert – met de peeszijde van het lichaam de treklengte zo groot mogelijk te maken (klikker) c.q. de trekker te pakken (compound). Met andere woorden: Hoe beweeg je het peesschouderblad / de schouder zonder je schouders, je middel of je nek ook maar iets te bewegen / verdraaien?

Speciale aandacht: bij het schieten tijdens deze oefenbijeenkomst, verminder je je druk / duw actie. De actie moet hoofdzakelijk komen van uit de grote spieren om je ribbenkast en niet van je peesarm, peesonderarm of peeshand. 1. Simuleer de actie van je peesschouder door met je elleboog tegen een muur te drukken zoals hiernaast is afgebeeld. Het boogbeen blijft daarbij op de grond en je peesbeen is los van de grond zodanig dat het lichaamsgewicht op de elleboog van de peesarm overgebracht wordt. Nu druk je met de schouderspier van de peesarm (spier tussen wervelkolom en schouderblad) je lichaam richting de boogarm. Probeer daarbij je lichaam ALLEEN in het schietvlak te bewegen – 20 keer. 2. Voor een spiegel en met een elastische band (die je vasthoudt met de booghand en om de elleboog van je peeshand hebt geslagen) simuleer je de trek handeling. Zorg er voor dat de afstand tussen de band en de boogschouder / arm voortdurend gelijk blijft – 14 keer.

Versie: nov. 2003

Pagina 133 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


3. Bij het schieten houdt een helper een pijl plat tegen je rug en net boven de schouderbladen. Bij VOLLEDIGE TREKLENGTE (niet tijdens het uittrekken van de pees) kijkt de helper langs de pijlschacht terwijl jij trekt om de volledige treklengte aan te houden (met een klikker) of omgekeerd de spanning van de boog (zonder klikker). De pijl moet op dezelfde plaats blijven c.q. dezelfde richting blijven wijzen (welke richting dat ook is) – 12 pijlen. Zie afbeelding links.

4. Bij volledige treklengte, kijk je naar je boogarm terwijl je door je klikker trekt (recurve) / je trekken pakt (compound). Er mag geen verdraaiing worden waargenomen op de volgende niveaus: Boogschouder Middel Nek. De afstand tussen de pijl en je boogarm moet voortdurend gelijk blijven – 12 pijlen. 5. Herhaal #4 met de ogen gesloten – 12 pijlen. 6. Idem, maar nu met de ogen omhoog gericht en niet gericht – 12 pijlen. 7. Idem, maar nu kijken naar en schieten op een leeg doelpak – 12 pijlen. 8. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 34 simulaties met een elastische band + 96 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 142 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING:

GECOMBINEERDE TREK HANDELINGEN

Doel

(“Basis trek” + “Rug spanning”):

: Introduceer de “Rug Spanning” en voer de gecombineerde TREK handelingen uit: - Strek je pees schouder naar beneden en weg van je wervelkolom (Basis trek), en - Draaiactie van de rugspieren van de peesschouder (Rug spanning).

1. Simuleer een basis trekhandeling met je peeselleboog tegen een muur, zoals je in de vorige oefening deed. Probeer je lichaam ALLLEEN te bewegen in het schietvlak – 10 keer. Speciale aandacht: Je pees monnikskapspier moet van je wervelkolom af bewegen. 2. Rug spanning simulatie. Leg de vingertoppen c.q. vingers van je peeshand op je borstbeen, terwijl je de handpalm vlak tegen je rechter borst houdt. Beweeg je peeselleboog naar voren terwijl je de vingers krombuigt (over de vingertoppen laat kantelen) en je de bovenkant van je vingers naar je linkerborst brengt (zie afbeelding volgende bladzijde). Als je daarna je oorspronkelijke houding aanneemt dan voel je de beweging in het ruggedeelte van je peesschouder. Dit gevoel benadert dat wat in het algemeen de “Rug spanning”wordt genoemd (zie afbeelding volgende bladzijde) Versie: nov. 2003

Pagina 134 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Simulatie om kennis te maken met het Rug spanning gevoel

3. Simuleer een Rug spanning handeling met je peeselleboog tegen een muur zoals je dat ook in #1 deed, maar beweeg je alleen de spier in je schouder (zie afbeelding rechts linker figuur) – 10 keer. Speciale aandacht: je bovenarm moet met de draairichting van de klok mee draaien. 4. Je hebt de elleboog nog steeds tegen de muur en je combineert nu de simulaties van de “Basis trek” en van de “Rug spanning”. Je laat je lichaam iets voorover hellen (ca. 45 graden richting een denkbeeldige doel en naar je tenen – 12 keer. Speciale aandacht: je peesschouderblad moet van de wervelkolom af bewegen en de bovenarm moet met de draairichting van de klok mee draaien (voor rechtshandige schutters) gezien van boven in het horizontale vlak. Je peeselleboog mag NIET naar beneden bewegen. 5. Daarna simuleer je de gecombineerde TREK handelingen met een elastische band die om de peeselleboog is geslagen en in de booghand wordt vastgehouden – 6 keer. 6. Bij het schieten, drukt een helper een pijl vlak tegen je rug net boven je schouderbladen. Als je de volledige treklengte hebt bereikt kijkt de helper langs de schacht en terwijl je de pijl door de klikker trekt (recurve) of werkt met een trekker (compound). De pijl moet op dezelfde plaats blijven c.q. dezelfde richting blijven wijzen (welke richting dat ook is) – 6 pijlen. Zie afbeelding bij vorige paragraaf oefening 3.

Versie: nov. 2003

Pagina 135 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


7. Op volledige treklengte, kijk je naar je boogarm terwijl je de pijl door de klikker trekt (recurve) trekker pakt (compound). Er mag geen verdraaiing worden waargenomen op de volgende niveaus: Boogschouder Middel Nek. - 6 pijlen. 8. Herhaal #2 maar nu met de ogen gesloten – 15 pijlen. 9. Idem, maar nu met de ogen naar boven gericht / starend – 12 pijlen. 10. Idem maar nu kijk je naar en schiet je op een leeg doelpak – 12 pijlen. 11. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 22 simulaties tegen de muur + 6 simulaties met een elastische band + 87 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 99 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: EFFICIENTE TREK:

Doel

: In staat zijn te trekken zonder ook maar iets met het hoofd of het bovenlichaam te bewegen.

1. Simuleer de “Gecombineerde Trek Handelingen” met een elastische band om de peeselleboog en vastgehouden in de booghand. De Gecombineerde Trek Handelingen zijn eigen gemaakt met de voorgaande oefeningen, zij combineren de Spreiding van je peesschouder omlaag en weg van de wervelkolom (Basis trek) en de Concentreer actie van je schouderspieren van de peesschouder (Rug spanning). 2. Voel dat je pees hand LICHT langs je kin beweegt (bij recurve en sommige compound schutters) of kaak (bij de bareboog en sommige compound schutters) – 15 keer. 3. Terwijl je op een erg korte afstand schiet, kijk je – bij de volledige treklengte (NIET tijdens het trekken) – in een spiegel naar de beweging van de pees naar je gezicht. Probeer de voortgang te zien (beweging naar achteren) - 6 pijlen. 4. Nu sluit je je ogen, nog steeds op een erg korte schietafstand, en probeer te voelen OF: - de pees naar achteren beweegt naar je gezicht; OF - je peeshand onder je kin naar achter glijdt of langs je kaak; OF - de druk van de pees druk op je gezicht toeneemt (vaak op je kin of je neus); OF - een combinatie van voornoemde gevoelen – 18 pijlen. Versie: nov. 2003

Pagina 136 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


5. Idem, maar nu met de ogen omhoog gericht en niet gericht – 12 pijlen. 6. Idem maar nu kijk je naar en schiet je op een leeg doelpak – 12 pijlen. 7. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 8 pijlen per situatie = 48 pijlen. Aantal pijlen: 8 warming-up pijlen + 111 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 119 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BASIS SYMMETRISCHE HANDELING VOLLEDIGE TREK:

Opmerking: Deze oefening heeft tot doel de COMPLETE handeling naar volledige trek aan te leren, maar beperkt zich tot het symmetrische deel van de VT. Bij de volgende Rug spanning oefening wordt deze Symmetrische VT toegevoegd. Vanaf dat moment is het aan de schutter om te kiezen voor ZIJN meest efficiënte VT. Doel

: Vaststellen van de BASIS gecombineerde spierbewegingen van de boog- en peeszijde van het lichaam van de schutter waardoor de krachten (duw en trek) in hun lijn gehandhaafd kunnen worden, alleen door het verbreden van beide schouders omlaag en van elkaar weg. Gelijkertijd vereffen je je borstkas en verlaag je je buik.

1. Simuleer de beweging van je boogschouder tegen de muur of een stang zoals in de afbeelding rechts wordt weergegeven. Probeer je lichaam ALLEEN te bewegen in het schietvlak - 12 keer. 2. Schiet op een leeg doelpak, ogen mogen geopend zijn of gesloten – 12 pijlen met voornamelijk een terugslag beweging 3. Idem zoals bij 1 maar nu met de peeselleboog, zoals in de afbeelding rechts wordt weergegeven. Probeer je lichaam ALLEEN te bewegen in het schietvlak - 12 keer. 4. Schiet op een leeg doelpak, ogen mogen geopend zijn of gesloten – 12 pijlen waarbij voornamelijk geconcentreerd wordt op de trekbeweging. 5. Simuleer een SYMMETRISCHE volledige trek met een elastische band vastgehouden in de booghand en om de peeselleboog geslagen. Onderzoek de spierbewegingen: Het handhaven van de elastische band in het schietvlak; Het vermijden van elke verdraaiing of vervorming van je lichaam, speciaal het bovenlichaam, door het spreiden van je schouderbladen omlaag en weg van je wervelkolom. Versie: nov. 2003

Pagina 137 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voel het ontspannen en het omlaag c.q. wegdraaien van je schouders. Richt je hoofd omhoog. Zie afbeelding rechts – 12 keer. Sommige schutters voelen een soort van bootgevoel, stel je voor dat je de hoofd de mast van een zeiljacht is, de booghand de voorsteven en je peeselleboog de achtersteven. Dan - als je je schouders omlaag brengt voel je een licht omhoog gaan van de mast, de voor en achtersteven. De handeling moet hoofdzakelijk komen van uit de spieren rond je ribbenkast. Hierdoor kunnen de armspieren minder belast worden. Voel hoe de driehoek – richtoog, boog- en peesschouder - uitzet. 6. Sluit de ogen terwijl je: De pijl door de klikker trekt (recurve); De trekker vastpakt (compound); De trek een klein beetje vergroot (bareboog en anderen). Zoek naar een symmetrisch en evenwichtig uitzetten van de driehoek: richtoog, boog- en peesschouder terwijl je deze driehoek handhaaft in het schietvlak – 12 pijlen. 7. Herhaal #2 met de ogen omhoog gericht en starend – 12 pijlen. 8. Idem, maar nu op een leeg doelpak – 12 pijlen. 9. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 9 pijlen per situatie = 54 pijlen. Aantal pijlen: 15 warming-up pijlen + 114 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 129 schoten voor de totale oefenbijeenkomst.

Versie: nov. 2003

Pagina 138 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: COMPLETE HANDELING VOLLEDIGE TREK:

Doel

: Het combineren van de: - Duw handeling (boogzijde van de schutter) - Gecombineerde trek handeling (peeszijde van de schutter).

Omschrijving: A. DUW HANDELING – HERHALING: 1. Simuleer de handeling van je boogschouder op een denkbeeldige muur of een stang … zie afbeelding blz. 25 bij § 1. Probeer je lichaam ALLEEN in het schietvlak te bewegen – 12 keer.

Situatie voor je de elastische band uittrekt

2. Voor een spiegel, simuleer de duwhandeling met een elastische band om je peeselleboog en die je vasthoudt met je booghand en let op dat je voortdurend dezelfde afstand bewaard tussen de band en je boogschouder – zie onderstaande afbeelding – 12 keer.

Situatie terwijl je de elastische band wegduwt

3. Bij het schieten, een helper drukt een pijl tegen je schouders net boven de schouderbladen. Bij volledige treklengte (niet tijdens het trekken) kijkt de helper langs de pijl terwijl je duwt in de richting van: - je treklengte groter maakt om de pijl door de klikker te trekken; of - je trek iets groter maakt als je de trekker vastpakt; of - te treklengte iets groter maakt om het veereffect van de boog op te heffen (geen klikker). Versie: nov. 2003

Pagina 139 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De pijl moet in de zelfde stand c.q. richting blijven wijzen (welke dat ook mag zijn) – zie afbeelding rechts – 9 pijlen. B. GECOMBINEERDE TREK HANDELING – HERHALING: 4. Met je peeselleboog tegen een muur, worden de simulaties van de handelingen voor de Basis trek en de Rug spanning gecombineerd. Je lichaam maakt een hoek van 45 graden bijvoorbeeld een beetje voorover naar een denkbeeldig doel – 12 keer. 5. Voor een spiegel, simuleer de gecombineerde handelingen voor de Trek met een elastische band om je peeselleboog en vastgehouden in de booghand – 12 keer. 6. Bij het schieten, een helper drukt een pijl tegen je schouders net boven de schouderbladen. Bij volledige treklengte (niet tijdens het trekken) kijkt de helper langs de pijl terwijl je duwt in de richting van: - je treklengte groter maakt om de pijl door de klikker te trekken; of - je trek iets groter maakt als je de trekker vastpakt; of - te treklengte iets groter maakt om het veereffect van de boog op te heffen (geen klikker). De pijl moet in de zelfde stand c.q. richting blijven wijzen (welke dat ook mag zijn) – zie afbeelding boven – 9 pijlen. C. COMPLETE HANDELING VOOR VOLLEDIGE TREK A + B 7. Voor een spiegel simuleer je de “Complete Handeling voor Volledige Trek” uit met een elastische band om je peeselleboog en vastgehouden in de booghand – 12 keer. 8. Bij het schieten, bij volledige treklengte, let je op de bovenlichaam en de pijl terwijl je: - je treklengte groter maakt om de pijl door de klikker te trekken; of - je trek iets groter maakt als je de trekker vastpakt; of - te treklengte iets groter maakt om het veereffect van de boog op te heffen (geen klikker). Er mag geen verdraaiing worden waargenomen op de volgende niveaus – 10 pijlen: Boogschouder Middel Nek. 9. Herhaal § 8 met de ogen gesloten, voel hoe goed (perfect) alle draaipunten (spierinspanningen) in je lichaam aangehouden worden – 12 pijlen. 10. Idem maar nu met de ogen omhoog gericht en starend – 12 pijlen. 11. Idem, maar kijk je en schiet je op een leeg doelpak – 12 pijlen. 12. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 9 pijlen per situatie = 54 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 118 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 130 schoten voor de totale oefenbijeenkomst.

Versie: nov. 2003

Pagina 140 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: VERPLAATSING MIDDELPUNT (ZWAARTEPUNT ) VOOR HET RICHTEN §1:

1. Breng op het doelpak een horizontale strook aan (met 2,5 cm breed afplakband kan volstaan worden). a) Trek je boog uit en richt op het linker gedeelte van de lijn. Op volledige treklengte beweeg je je vizier langzaam over de horizontale lijn naar rechts terwijl je de pijl door de klikker trekt / trekker vastpakt en de pijl lost - 6 pijlen. Speciale aandacht: Stel vast welk deel van je lichaam het mogelijk maakt om met je vizier de lijn te volgen. b) Idem als bij a, maar nu van rechts naar links - 6 pijlen. Speciale aandacht: Stel vast welk deel van je lichaam het mogelijk maakt om met je vizier de lijn te volgen. Je moet na afloop beseffen dat het niet je bovenlichaam is waarmee je deze verplaatsing hebt uitgevoerd. 2. Hetzelfde maar nu met een verticale strook. a) van boven naar beneden – 6 pijlen. b) in omgekeerde richting – 6 pijlen. Speciale aandacht: Stel vast welk deel van je lichaam het mogelijk maakt om met je vizier de lijn te volgen. Je moet na afloop beseffen dat de beweging komt vanuit het middel of buik. Onthoud dit, met name de veldschutters en ook als het winderig is (hoe opnieuw je vizier te centreren na een windstoot). 3. Hetzelfde maar nu met twee diagonaal aangebrachte stroken. a) van boven links naar beneden rechts – 6 pijlen. b) in omgekeerd richting over deze diagonaal – 6 pijlen. c) van boven rechts naar beneden links – 6 pijlen. d) in omgekeerd richting over deze diagonaal – 6 pijlen. 4. Hetzelfde maar nu over een cirkel, je kan een blazoen gebruiken en je volgt de lijn tussen 2 kleuren; a) met de draairichting van de klok mee – 6 pijlen. b) in omgekeerde richting – 6 pijlen. 5. Hetzelfde over een kronkellijn De lengte van elk segment van de kronkel moet groot genoeg zijn om - terwijl je op volle treklengte bent - ten minste één keer van richting te veranderen. a) van links naar rechts – 6 pijlen. b) in omgekeerde richting – 6 pijlen. Aantal pijlen: 8 warming-up pijlen + 72 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 80 schoten voor de totale oefenbijeenkomst.

Versie: nov. 2003

Pagina 141 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: NEK EN SCHOUDER ONTSPANNINGSTEST:

Doel Situatie Uitrusting Instructies

: : : :

Het beheersen van de spanning/ontspanning ter hoogte van de nek en schouder. De gebruikelijke schietomstandigheden. Boog. Op volle treklengte, laat je de peeshand zakken onder de kaak (voor de driehoek en rechte lijn methode), of trek de peeshand direct in positie. Draai het hoofd, totdat je naar de peeselleboog kijkt.

Deze oefening betreft het Standaard Leer Proces. Geef de schutter de opdracht om de oefening te herhalen met de ogen gesloten, omhoog kijkend, kijkend naar een leeg doelpak en daarna met het schieten op een steeds moeilijker worden doelen.

Het hoofd draaien toont de ontspanning van de nek aan. De schutter mag niet lossen als zijn hoofd van het doel weggedraaid is, tenzij de schutter op een afstand van minder dan 4 meter van het doelpak staat

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BOOGHAND:

Doel

: Het zoeken / vaststellen van de positie van de booghand die gemakkelijk te herhalen is, stevig, niet vermoeiend, ontspannen waardoor een vrije beweging van de pees mogelijk is. Situatie : Schietsituatie. Uitrusting : Boog. Instructies : Besteed aandacht aan: - Het hinderen van de peesbeweging c.q. de verplaatsing als de verdikking van de handpalm bij de pink tegen de handgreep van de boog; en - het ongemak en het vermoeiende gevoel van de handpositie als de pees een beetje uitgetrokken wordt met de handgreep die tegen de basis van de duim drukt.

Een “juiste� booghand positie Versie: nov. 2003

Pagina 142 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De peesspeling is klein als de handpalm aan de pinkzijde tegen de handgreep drukt.

Een andere kijk op de peesspeling als de handpalm bij de pink tegen de handgreep drukt.

De peesspeling is goed als de handpalm aan de pinkzijde geen contact heeft met de zijkant van de handgreep

De booghandpositie te ver naar buiten en op de duim

Een onstabiele en vermoeiende greep ontstaat als met de duim tegen de handgreep wordt gedrukt.

Versie: nov. 2003

Pagina 143 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Een aanbevolen positie wordt getoond in de afbeelding rechts. De positie voorziet in een draagvlak dat gevormd wordt door het gebied tussen de leeflijn en de basis van de duimt. Als de rompoefeningen een vaste vorm hebben gekregen in het schietproces, dan hoef je geen aandacht te besteden aan de positie van de boogschouder. Als de beweging / verplaatsing van de pees wordt gehinderd en de booghandpositie noch het openen van de elleboog daar niet de oorzaak van zijn, herhaal dan de eerste twee romp oefeningen. Een “juiste” booghandpositie

Probeer de volgende oefening als de pees beweging nog steeds gehinderd wordt. Als de pees beweging ongehinderd, ga dan door met de ontspanningsoefeningen van de boogvuist. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BOOGHAND:

* Schutters met Olympische boog A1. Op ongeveer 4 meter van het doel, leg je een pijl op je boog. ZONDER de klikker, breng je de boogarm omhoog op schouderhoogte. Een helper - achter je ondersteunt je peesschouder en trekt de pees een klein stukje uit (10 cm en lost hem. Zie afbeelding rechts. Opmerking voor de helper: Trek de pees slechts een weinig naar de borstkas van de schutter, NIET te hoog, om te voorkomen dat je bij het lossen niet het gezicht van de schutter raakt.

Ontspanning booghand – schieten met een helper. Op de afbeelding is niet te zien dat de helper met zijn linkerhand de peesschouder ondersteunt.

Opdracht aan de schutter: LET OP je booghand en houdt hem zo ontspannen mogelijk. Als de helper de pees lost dan zie je dat de vuist van je booghand minder gebogen is, haast vlak en uiteindelijk open, je vingers moeten licht gekromd blijven en erg ontspannen – 10 pijlen. Zie afbeelding links A.2 Nu doe je het alleen – 10 pijlen. Zie afbeelding onder.

Een ontspannen booghand na het schot

Een ontspannen booghand bij voor - trek

Versie: nov. 2003

Pagina 144 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


A3. Als boven, maar nu verhoog je treklengte (vanaf 10 cm) geleidelijk tot je de volledige treklengte hebt bereikt – 10 pijlen. A4. Hetzelfde, maar nu met je klikker op de boog bevestigd – 10 pijlen. * Compoundschutters A1. Ga dicht bij het doel staan (5 mtr.) en kijk – bij volle treklengte – naar je booghand. Zorg er voor dat deze zo ontspannen mogelijk is terwijl een helper op de trekker druk uitoefent om deze dan namens jou over te halen. Je ziet dan dat de vuist van je booghand minder gebogen is, haast vlak en tenslotte open, je vingers moeten licht gekromd blijven en los – 20 pijlen. A2. Nu doet de schutter de gehele procedure alleen – 20 pijlen. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: TEST VOOR ONTSPANNEN VAN DE VINGERS (VOORAFGAAND AAN DE INTRODUCTIE VAN DE SLING):

Doel

: Beheersen van ontspannen vingers van de booghand. Situatie : Schutters in paren, de schutter met de boog en de helper staat naast de schutter aan de kant van de vingers van de booghand. Uitrusting : Boog zonder pijl. Instructies : De helper probeert de vingers van de schutter te verplaatsen / bewegen om de schutter bewust te laten worden van het juiste ontspanningniveau. De schutter houdt de boogarm in een horizontale stand, zonder te spannen en kijkt dan naar de vingers (of sluit de ogen) en probeert zijn vingers te ontspannen.

De helper controleert de mate van ontspanning van de vingers van de booghand door deze aan te raken / te bewegen

Introductie van de sling. Doel : De boog stil houden (zonder enige beweging). Situatie : Afstand tot het doel drie meter. In paren, de schutter met de boog en de helper staat achter de schutter. De helper houdt met de ene hand de schouder van de schutter tegen en met de andere hand pakt hij de pees en trekt deze rustig uit. Uitrusting : De schietuitrusting met een op maat gebrachte sling. Gebruik geen sling die aan de boog bevestigd is. Instructies : De helper richt de pijl op het doel, de schutter houdt de boogarm in een horizontale stand zonder deze te spannen. De schutter kijkt naar de vingers en vuist van de booghand die uiterst ontspannen gehouden worden, van af nu tot twee à drie seconden na het lossen. Daarna doet de schutter hetzelfde, maar dan alleen. De schutter vergroot de treklengte geleidelijk tot deze volledig tot stand is gebracht. Deze oefening behoort tot het Standaard Leer Proces. Geef de schutter de opdracht om de oefening te herhalen met de ogen gesloten, omhoog kijkend, kijkend naar een leeg doelpak en daarna met het schieten op een steeds moeilijker worden doelen.

Versie: nov. 2003

Pagina 145 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De helper trekt de pees uit – De schutter kijkt naar de ontspannen vingers en vuist van de booghand AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BOOGHAND:

Doel

: Het vestigen van een passieve booghand en vingers, zodat de voortstuwing van de pijl ongehinderd kan plaatsvinden zonder dat op het middenstuk een kracht wordt overgebracht waardoor de boog tordeert bij volledige treklengte en terwijl de pijl voort gestuwd wordt (net na het lossen). Simulaties voor ontspanning van de booghand. De vuist wordt ontspannen op de handgreep gehouden, daarom buigt de vuist – als de handgreep net na het lossen naar voren beweegt naar beneden - 12 keer. Zie afbeelding rechts. 1. Houdt een spijker van ongeveer 5 cm lang met de punt en kop licht vast tussen je duim en wijsvinger van de booghand. De lengte van de spijker moet overeenkomen met de dikte van de handgreep en de positie van je vingers zoals je normaal de handgreep vasthoudt. Zie afbeelding onder.

Simulatie van een ontspannen booghand op volle treklengte en na het lossen

Op volle treklengte kijk je naar je booghand en vingers en los je. De spijker moet door het middenstuk weggedrukt worden terwijl je in geen van de vingers iets mag voelen van de spijker – 12 pijlen. Versie: nov. 2003

Pagina 146 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


2. Voor diegenen die moeite hebben met het goed uitvoeren van deze oefening, kan de volgende stap toegepast worden. Zelfde oefening, maar nu kijk je in een spiegel - die voor je staat (op en afstand van ca. 50 cm voor je boog en iets naar rechts = voor rechtshandige schutters) waardoor je de voorkant van je middenstuk en je boogvingers ziet. Pak de spijker tussen je vingers elke tweede pijl – 6 pijlen. 3. Schiet met de ogen gesloten terwijl je je op je booghand concentreert met de spijker tussen je vingers - 6 pijlen. 4. Hetzelfde als boven, maar nu met de ogen naar boven gericht – 6 pijlen. 5. Hetzelfde, maar nu schiet je op een leeg doelpak – 6 pijlen. 6. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. 7. Beëindig de oefening door alle pijlen te schieten, maar nu zonder de spijker – 12 pijlen. Opmerking 1: Een lichte spanning in de duim en wijsvinger richting het doel is aanvaardbaar. Opmerking 2: Als je vuist na het lossen verstijfd is, ontspan eerst volledig de vuist voor je de boog laat zakken. Aantal pijlen: 18 warming-up pijlen + 84 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 102 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: BOOGHAND:

1. Doe je sling af, schiet op een korte afstand (5 m) terwijl je naar je booghand kijkt; de helper vangt de boog – 12 pijlen. Zie afbeelding rechts. Opmerking: Afhankelijk van de uitvoering van de boog of het type pijlsteun kan het voorkomen dat sommige compoundschutters niet in staat zijn om deze oefening uit te voeren. 2. Hetzelfde als boven, maar nu schiet je op een blazoen op de gebruikelijke afstand – 18 pijlen. 3. Doe je sling weer om, schiet met de ogen gesloten op een doelpak op een afstand van ca. 5 m, terwijl je je concentreert op je booghand – 6 pijlen. 4. Hetzelfde als boven, maar nu met de ogen naar boven gericht – 6 pijlen. 5. Hetzelfde, maar nu schiet je op een leeg doelpak dat opgesteld staat op 18 m – 6 pijlen. 6. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. Opmerking 1: Een lichte spanning in de duim en wijsvinger richting het doel is aanvaardbaar. Opmerking 2: Als je vuist na het lossen verstijfd is, ontspan eerst volledig de vuist voor je de boog laat zakken. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 84 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 96 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. Versie: nov. 2003

Pagina 147 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEESHAND:

Doel

: Het realiseren van zo min mogelijke spanning in de peeshand (vuist) en onderarm zodat verandering in de spanning op de pees wordt vermeden. Als de pees – na het lossen - naar voren beweegt buigt de spanningsloze peeshand vanzelf omlaag (en beweegt naar achteren door de aangehouden spanning in de rugspieren van de trekschouder) met de gebogen trekarm.

Recurve schutters. Simulatie voor het ontspannen van de peeshand. Haak de peesvingers om de middelvinger van de booghand (die naar beneden wijst). Houdt de bovenste vingerkootje en de rug van de peeshand vlak (de knokkels mogen niet uitsteken); je peeshand moet wel “draaibaar” blijven. De beide ellebogen moeten iets naar boven gericht zijn. Schutter simuleren hun schot, aanvullend als een

Simuleer het lossen terwijl je naar je peeshand kijkt. leersituatie voor de trekhandeling Na het beëindigen van de simulatie, zorg je ervoor dat je hand ontspannen is, de vuist moet naar beneden gebogen zijn en de vingers licht ontspannen. Zie afbeelding onder.

Het simuleren van ontspannen handen na het lossen

Schutters simuleren hun schot, aanvullend als een leer situatie voor de trekhandeling. 1. Ga op 4 meter voor het doel staan, leg een pijl op je boog en gebruik geen klikker. Breng de boog omhoog en begin te trekken (10 cm) richting het borstbeen om te voorkomen dat je de kin raakt op het moment dat er gelost wordt. Zorg er voor dat de pijl op het doel gericht is of ander richting een net. Los de pees terwijl je naar je peeshand kijkt – 12 pijlen. Zie afbeelding onder.

Versie: nov. 2003

Pagina 148 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


BELANGRIJK: Stop niet met het trekken, zorg er voor dat de beweging van de pees VOORTDUREND naar achteren gaat totdat de pees gelost wordt. BLIJF naar je peeshand KIJKEN die zich langzaam en geleidelijk meer en meer ontspant, blijf dit gedurende de gehele loshandeling met je ogen volgen. Bij elke pijl, vergroot je de treklengte steeds een klein stukje tot dat je de volle treklengte hebt bereikt.

Kijken naar wat je doet is een wezenlijk onderdeel in het leerproces. Draag iets (een emmer water aan het hengsel) of trek aan een elastische band om vast te stellen hoe je de peeshand ontspannen en goed in lijn kan brengen c.q. houden.

2. Als je niet direct naar je peeshand kan kijken (omdat je peeshand onder je kin zit), gebruik dan een spiegel om naar je hand te kijken tijdens het lossen – 12 pijlen. Na 4 – 6 pijlen mag je de klikker gaan gebruiken. Opmerking: Probeer de pees dieper vast te pakken als je niet kan voorkomen dat: Je knokkels van je peeshand naar buiten uitsteken, of Je vuist naar buiten buigt. Compound schutters. Simulatie voor het ontspannen van de peeshand. Met je loshulpmiddel ergens omheen geslagen, bijvoorbeeld een stokje; houdt het stokje stevig in de andere hand vast. Houdt beide ellebogen iets omhoog en trek ze uit elkaar. Voor degenen die een loshulpmiddel met trekker gebruiken, knel de trekker op 1/3 tot 2/3 van zijn bereik. Met je loshulpmiddel ergens omheen geslagen, bijvoorbeeld een stokje; houdt het stokje stevig in de andere hand vast. Houdt beide ellebogen iets omhoog en trek ze uit elkaar. Voor degenen die een loshulpmiddel met trekker gebruiken, knel de trekker op 1/3 tot 2/3 van zijn bereik. Versie: nov. 2003

Pagina 149 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Handhaaf de spanning. Voor degenen die een loshulpmiddel met trekker gebruiken, voel je trekkervinger een haak maakt. Span deze vinger niet, maar houd hem stevig (onveranderd). Let bijzondere goed op de spanning in je hele peeshand, houd de haak in stand en zorg er voor dat weerstand geboden kan worden. Let speciaal en goed op de spanning in je gehele peeshand en vingers. Voor degenen die een trekker gebruiken, de andere vingers moet voortdurend gelijk blijven. Zoek - terwijl je de pees uittrekt naar volle treklengte – naar het meest efficiënte spanningsniveau van je rugen nekspieren. Terwijl je – staand voor een spiegel – schiet, kijk je - op het moment dat je lost - naar je hand – 24 pijlen. Ons advies: Begin met een zo totaal ontspannen mogelijke peeshand en vingers, voer dan geleidelijk – pijl per pijl – de spanning steeds een beetje op. Controleer hoe gebogen je vingers zijn en de ruimte tussen hen onderling en de binnenkant van je hand. Probeer om visueel vast te stellen wat de meest efficiënte vorm (houding / stand) is, voordat je met de volgende stap begint (B1) VOOR BEIDE TYPE BOOG GEBRUIKERS

Na het lossen is de vuist van de peeshand spanningsloos en omlaag gebogen. De peeshand moet langs je nek glijden, nooit er van weg (bij de volgende bijeenkomst besteden we daar aandacht aan). B1. Schiet met je ogen gesloten, terwijl je je concentreert op je peeshand – 12 pijlen. B2. Hetzelfde, maar nu met de ogen naar boven gericht – 12 pijlen. B3. Hetzelfde, maar nu schiet je op een leeg doelpak – 12 pijlen. B4. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 12 pijlen per situatie = 72 pijlen. Aantal pijlen: 11 warming-up pijlen + 132 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 143 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEESHAND, VUIST, ONDERARM, REFERENTIEPUNTEN OP HET GEZICHT EN UITLIJNING TREKLENGTE, EN ONTSPANNING:

Koord trekken Doel : De basis leggen voor een goede uitlijning en ontspanning van de onderarm, vuist en hand van de peesarm. Situatie : De simulaties worden in paren uitgevoerd of alleen. Uitrusting : Twee dunne stukjes rotan / riet van ongeveer 10 cm lang die met een koord (een oneindige lus) met elkaar verbonden zijn.

Alleen of in paren. Observeer de uitlijning van de ontspannen hand

Versie: nov. 2003

Pagina 150 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Instructies : Elke persoon houdt één van de twee stukjes rotan omhoog met zijn / haar peesvingers, met de andere hand span je het koord licht terwijl je de onderarm – ter hoogte van je kin evenwijdig aan de grond houdt. Probeer zo goed mogelijk te voorkomen dat de spieren de hand tot een vuist samentrekken. Nu moeten beide onderarmen een rechte lijn vormen. Dit is de uitlijning van krachten. Kijk naar de uitgelijnde positie van de vuist van de peeshand en de vlakke rug van de peeshand. Deze oefeningen helpt om het ontspannen gevoel te onderkennen bij het trekken en de gevolgen van de treken duwkrachten als deze met elkaar in lijn zijn. Ga door met de volgende oefening. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: REFERENTIEPUNTEN OP HET GEZICHT EN TREKLENGTE:

Doel

In deze situatie zijn beide onderarmen met elkaar in lijn

: Vaststellen op welk moment tijdens het trekken een referentiepunt op het gezicht gebruikt moet worden om een goede uitlijning van de trek en duwkrachten te realiseren. Situatie : Simulaties. Uitrusting : Spiegel. Instructies : Met de peesvingers wordt de wijsvinger van de booghand – die naar de grond wijst – vastgepakt. Door met beide handen te trekken breng je de boogvingers tegen: - de mond bij de rechte lijn methode en bij de driehoekmethode; en - de hals bij de vierhoekmethode.

De onderarmen worden in een horizontaal lijn gehouden. Het hoofd is gedraaid richting het doel. Stel je voor dat de onderarm van de boogarm een pijl is; de onderarm van de peesarm en pijl vormen een volkomen rechte lijn. Laat de peeshand waar hij is en laat de booghand los. Als de schutter schiet, is de peeshand op zijn gebruikelijke plaats. Kijk in de spiegel naar de positie / plaats van de hand. Vervolgens simuleer – staand voor een spiegel – het uittrekken van d eboog met een elastische band en daarna met een normale boog. Hoogte referentiepunt op het gezicht / ankerpunt – alleen bij de driehoekmethode. Doel : Vaststellen van de hoogte van het referentiepunt op het gezicht (ankerpunt). Zich bewust worden van de juiste / exacte positie, nodig om dit ankerpunt te herhalen. Situatie : Verschillende simulaties. Een hoog referentiepunt op het gezicht maakt dat de pijl laag gericht is. Een laag referentiepunt op het gezicht maakt dat de pijl hoog gericht is (afbeelding onder).

Versie: nov. 2003

Pagina 151 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Uitrusting : Spiegel en een pijl. Instructies : Houdt een pijl vast bij de nok, tussen de peesvingers. Plaats de voorkant van de pijl op je booghand, in de diepte tussen de duim en de wijsvinger. Simuleer een volle treklengte en richt met de punt van de pijl op een bepaald punt. Kijk in de spiegel naar de oog – pijl afstand en de schuinte van de pijl. Doe hetzelfde maar nu met de peesvinger geplaatst op een lagere locatie op het gezicht. Stel je voor hoe de pijl nu door de lucht zou vliegen in vergelijking met de eerste positie en met een situatie waarbij de nok erg dicht bij je oog zou zijn. Variatie : Kan gerealiseerd worden met een pijl uitgetrokken op een boog die, naast de pees (voor de juiste peesafstand) voorzien is van een rubberen band of elastiek. Vervolgens pas je deze verschillende oefeningen toe in echte schietsituaties op korte afstand, ongeveer drie meter. Analyseer, maar nu omgekeerd, de relatie tussen de hoogte van het ankerpunt hoogte en de hoogte Vervang de boog onderarm door een pijl. zonder de van de inslag. Daarna organiseer je een wedstrijdje waarbij trekhand of de locatie op het referentiepunt op het gezicht te bewegen tot een schiet referentie is het noodzakelijk is om - in verticale richting - goed en precies gevonden te richten (bijvoorbeeld op een gevouwen blazoen of smalle reep papier). AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEES UITLIJNING OF VISUELE ANKERPUNTEN VOOR HOOFD BUIGEN (INCLINATIE): Voor zowel de driehoek en vierhoek methode. Doel : Herhaling van de posities in het schietvlak op volledige treklengte bij de driehoek en vierhoekmethode. Situatie : Schietomstandigheden. Uitrusting : Drie verticale stroken aangebracht op het doelpak. De stroken zijn 10 cm breed en hebben een onderlinge afstand van 10 cm. Versie: nov. 2003

Pagina 152 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Instructies : Zonder de pees te lossen, kijk je naar de pees en boog terwijl je je hoofd van positie verandert van links naar rechts. Let daarbij op het beeld van de pees die van rechts naar links van het booglichaam lijkt te bewegen. Schiet op de gebruikelijke afstand door – tijdens de gehele oefening te richten op de middelste strook. Door naar de pees te kijken als deze rechts van het booglichaam zit, zie je dat de treffers dichter bij de verticale strook aan de linkerkant zijn. Wanneer je naar de pees kijkt als deze links van het booglichaam zit dan zijn de inslagen dichter bij de verticale strook rechts. Vervolg de oefening door een wedstrijdje te organiseren waarbij het noodzakelijk is om – in zijwaartse richting - goed en precies te richten (bijvoorbeeld schieten op een gevouwen blazoen verdeeld in kolommen) (voor een rechtshandige schutter) a) het hoofd gedraaid of hellend naar rechts, de pees wordt gezien aan de linkerkant en de treffers aan de rechterkant, b) het hoofd gedraaid of hellend naar links, de pees wordt gezien aan de rechterkant en de treffers aan de linkerkant, AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEES UITLIJNING – DE PEESGEBRUIKEN ALS ACHTERVIZIER: De schutter trekt de pees naar volledige treklengte brengt het vizier, pees en doel in lijn. De schutter schiet op dit moment niet: - de schutter draait of kantelt het hoofd naar rechts totdat hij de pees aan de linkerkant van het vizier ziet, het vizier blijft gericht op het midden van het doel. De schutter lost en de pijl raakt het doel aan de rechterkant. - De schutter draait of kantelt het hoofd naar links totdat hij de pees aan de rechterkant van het vizier ziet, het vizier blijft gericht op het midden van het doel. De schutter lost en de pijl raakt het doel aan de linkerkant. Dit laat zien hoe ver een pijl uit de richting kan geraken als de pees niet gebruikt wordt als achtervizier.

Versie: nov. 2003

Pagina 153 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: SIMULEREN MET EEN ELASTISCHE BAND:

Doel

: Het leren van het voortdurend aanhouden van de spierkracht / werking die voor het trekken nodig is. Situatie : Zie afbeelding rechts. Uitrusting : Elastische band. Instructies : Houd het ene eind van de rubber band in de booghand en houd het andere eind vast met de peesvingers en trek de band uit tot volledige treklengte. Op dat moment wordt het hoofd naar het doel gedraaid en de schutter kijkt in de spiegel. Elimineer zo goed mogelijk onnodig samentrekken van de spieren in de hand, vuist en Een elastische band uittrekken en in een spiegel onderarm. Verlaag en spreid de kijken schouders van elkaar terwijl de rug en de nek maximaal gestrekt worden gehouden. De schutter kan de spanning in de rubber band nu zien en voelen. Ontspan de greep van de peesvingers en kijk naar de hand spreiding als de monnikskapspieren bij het narichten samentrekt. Deze oefening behoort tot het Standaard Leer Proces. Begin met het schieten terwijl er in de spiegel gekeken wordt naar de activiteit van de bovenste werparm nadat er gelost is. Geef de schutter de opdracht om de oefening te herhalen met de ogen gesloten, omhoog kijkend, kijkend naar een leeg doelpak en daarna met het schieten op een steeds moeilijker worden doelen. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HET LOSSEN:

Simulatie in paren Doel : Het leren van het voortdurend aanhouden van de trekhandeling. Situatie : De schutter en de partner staan met het gezicht naar elkaar toe tegenover elkaar, de schutter plaatst zijn boog hand tegen de schouder van de partner. De schutter houdt met zijn peesvingers (pees arm gestrekt) en de helper met de vrije hand (arm gebogen) een stukje stokje (rotan, riet of schacht) vast. De beide onderarmen zijn in elkaars verlengde (als de schacht van een pijl) Zie afbeelding rechts. Uitrusting : Twee stukjes rotan of bamboe die door een touw met elkaar verbonden zijn (een eindeloze lus). Versie: nov. 2003

Pagina 154 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Instructies : De schutter trekt langzaam (licht) aan het koord en oefent gelijkertijd een lichte duwkracht (druk) uit op de schouder van de partner. De schutter verhoogt zijn trekkracht. De partner vertraagt de trekactie van de schutter (geeft tegenactie) en als het stokje van de schutter het gezicht van de schutter nadert laat de partner zijn stokje los. Let op de achterwaartse beweging van de peesarm van de schutter en de druk die hij daarbij uitoefent op het lichaam van de partner. NB: De voornoemde oefening kan ook zonder partner gedaan worden (figuur links)

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: HET LOSSEN:

Doel

: Het ervaren (gewaarworden, bewust worden) van het doorzetten (het doen doorgaan van de handeling respectievelijk het narichten). Situatie : De partner gaat achter de schutter staan, slaat een arm om de schutter heen en pakt de onderarm van de peearm. Met de andere hand pakt hij de onderarm van de boogarm van de schutter. De armen overlappen de armen van de schutter en schiet op een doel. Zie afbeelding rechts. Uitrusting : De standaard uitrusting en schietklaar. Instructies : De partner oefent en lichte trekkracht uit op de armen van de schutter, geleidelijk aan vergroot de partner de opening en het verbreden van de borstkas van de schutter. Tijdens het lossen, het trekken wordt door de partner aangehouden om de schutter bewust te laten worden (maken) van de vereiste (geschikte) lichamelijke vervolging (het narichten). Herhaal de oefening terwijl je de mate van hulp verminderd. De ogen van de schutter zijn gesloten, waardoor meer gelegenheid is om zich op het narichten in te concentreren / dit aan te voelen. Deze oefening betreft het Standaard Leer proces. Geef de schutter de opdracht de oefening te herhalen met de ogen geopend, omhoog kijkend, naar een leeg doelpak kijkend en daarna te schieten op een steeds moeilijker doel. Versie: nov. 2003

Pagina 155 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voor Compoundschutters, je kan gebruiken de volgende situatie (aangepast op compoundschutter) Zie afbeelding rechts.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: LOSSEN:

Doel

: Dezelfde spier activiteit (spanning) houden vanaf de volledige treklengte, tot na het schot.

Voor schutters die vingers gebruiken: Slechts één wijziging – de mate van spanning van de peesvingers. Voor schutter die een loshulpmiddel gebruiken: Geen wijzigingen. Simulaties voor ontspanning peeshand (recurve). a. Pak met je peesvingers de middelvinger van de booghand – de middelvinger wijst naar beneden. Breng de ineengestrengelde handen omhoog tot halshoogte (adamsappel). De beide ellebogen zijn daarbij iets hoger dan horizontaal en de peeshand c.q. vuist vlak (er steken geen knokkels naar buiten). De peeshand moet draaibaar blijven. Simuleer het lossen terwijl je naar je peeshand kijk. b. Pak opnieuw je middelvinger van de booghand, draai je hoofd en kijk naar je elleboog van de peesarm tijdens het simuleren van het lossen. De elleboog moet dezelfde hoek behouden als deze naar achteren beweegt, horizontaal. De beweging moet vanuit de schouder komen. Zie afbeelding onder.

Simulatie ontspannen vasthouden pees

Simulatie ontspannen

Versie: nov. 2003

Pagina 156 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


c. Combineer de beide simulaties terwijl je naar voren – richting het doel – kijkt, je peeshand moet langs je hals / nek glijden en ongeveer stoppen onder het oor. Zie afbeelding rechts. De borst blijft zich verbreden als de vingers de één na de ander zich ontspannen. Hetzelfde gebeurt als de peesvinders de pees lossen Elke stap 12 keer herhalen. Aandachtpunt voor compoundschutters: Afhankelijk van je gezichtsreferentiepunt (waar je peeshand je gezicht c.q. hoofd raakt, kun je enige handicaps inbouwen bij de volgende oefeningen.

Eindpunt vierhoekmethode na het lossen

§1. PEES ELLEBOOG. Ga op een afstand van ongeveer 4 meter van een doelpak staan, op het moment van je volledige treklengte draai je het hoofd 180 graden om naar de elleboog van je peesarm te kijken, los terwijl je er voor zorgt dat: De hoek in de elleboog voortdurend gelijk blijft, Je elleboog van de peesarm steeds op dezelfde hoogte (in hetzelfde horizontale vlak) naar achteren beweegt (min of meer), Het draaipunt / de draaiende beweging van je peesarm in de schouder plaatsvindt.

Versie: nov. 2003

Pagina 157 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


§2. OBSERVATIEMETHODE LOSSEN. 2.1 Op het moment van volledige treklengte kijk je in de spiegel naar de uitvoering. Houd de peeshand zo ontspannen mogelijk. Los TERWIJL je in de spiegel naar je peeshand en arm KIJKT – 24 pijlen voor die genen niet in staat zijn de voorgaande oefeningen uit te voeren en - 12 pijlen voor de anderen. 2.2 Schiet met de ogen gesloten, terwijl je je concentreert op het lossen en je voelt dat je lichaam en het lossen in het schietvlak blijven – 12 pijlen. 2.3 Hetzelfde, maar nu met de ogen open – 12 pijlen. 2.4 Hetzelfde, maar nu schiet je op een leeg doelpak op een officiële schietafstand (18 meter) – 12 pijlen. 2.5 Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 12 pijlen per situatie = 72 pijlen. Aantal pijlen: 11 warming-up pijlen + 132 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 143 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: GELEIDELIJK TOIENEMENDE TREKLENGTE EN HET NARICHTEN :

Doel

: Het leren van het narichten door het analyseren. Simulatie : Schieten op een afstand van 3 tot 4 meter van het doel, dezelfde situatie als in de afbeelding op de vorige bladzijde rechtsonder. Uitrusting : De standaard uitrusting, schietklaar. Instructies : Breng beide handen en de pijl op schouderhoogte, maar NIET hoger. Begin de pees langzaam uit te trekken. Controleer of de peeshand, vuist en onderarm ontspannen zijn, zij moeten met elkaar in lijn zijn. Volg visueel de trage beweging van de peeselleboog, zorg er voor dat de elleboog hoog genoeg gehouden wordt. Het lossen moet gedaan worden tijdens het trekken, dus stop de trekbeweging niet. Lossen moet gebeuren bij: - op 1/2 van de trek; - op 2/3 van de trek; - op 3/4 van de trek; - net voordat je ankert. - op volle trek, maar de treklengte nog vergrotend, en Versie: nov. 2003

Pagina 158 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


- op volle trek, geen voortgang in de treklengte. Tijdens het lossen volgen de ogen de vervolgbeweging van de elleboog van de peesarm. Na het lossen, de ogen gaan van de elleboog van de peesarm naar de controle de vist eindpositie, in overeenstemming met de voorgaande oefening. Zie afbeelding blz. 49 (Simulatie ontspannen vasthouden pees). Ga door terwijl er in de spiegel naar de elleboog van de peesarm wordt gekeken. Deze oefening betreft het Standaard Leer proces. Geef de schutter de opdracht de oefening te herhalen met de ogen geopend, omhoog kijkend, naar een leeg doelpak kijkend en daarna te schieten op een steeds moeilijker doel.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: SCHIETEN MET EEN MECHANISCHE ONTSPANNER:

Doel Situatie Uitrusting Instructies

: : : :

Vaststellen (ervaren) van de spieractiviteit tijdens het narichten. Tijdens het schieten. Standaard uitrusting en een mechanische ontspanner bij voorkeur aan de hand bevestigd. Schiet terwijl je in de spiegel kijkt. Observeer het narichten. Ga door met de oefening als onderdeel van het Standaard Leer proces …………….. de ogen gesloten enzovoort……………. Daarna wordt het – voor de spiegel – herhaald, maar deze keer zonder mechanische ontspanner.

AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: DUWEN / BOOGARM:

Doel Situatie

: Vaststellen (ervaren) de spieractiviteit tijdens het narichten. : In paren, de schutters houden de boog vast en hun partners staan achter hun peeschouder. De partner houdt met één hand de peesschouder tegen, en met de andere hand trekt hij rustig de pees uit. De afstand tot het doel bedraagt vier tot vijf meter. Uitrusting : Standaard uitrusting, schietklaar en een leeg doelpak. Instructies : De partner trekt de pees rustig uit tot halve trek en duwt langzaam / kalm tegen de schouder van de schutter om hem te helpen in balans te blijven. De partner richt de pijl op het oog op het doelpak. De pijl is daarbij op schouderhoogte van de schutter. De schutter blijft rechtop staan; de boog schouder verlaagd en hij kijkt naar de boogarm en NIET naar het De boogarm van de schutter reageert - onder deze doelpak. De partner lost, de omstandigheden - op een natuurlijke manier boogarm van de schutter beweegt naar het boogvenster en het lichaam beweegt iets naar het doel. De schutter gaat door, maar doet het nu alleen en hij kijkt daarbij deels naar de boogarm en deels naar het trekken, terwijl de trek groter wordt tot de volledige treklengte is bereikt. De schutter blijft tijdens het lossen voortdurend kijken naar de boogarm (zie afbeelding volgende bladzijde boven) Versie: nov. 2003

Pagina 159 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Zelf observeren van de boogarm terwijl de trek groter wordt

Deze oefening betreft het Standaard Leer proces. Geef de schutter de opdracht de oefening te herhalen met de ogen geopend, omhoog kijkend, naar een leeg doelpak kijkend en daarna te schieten op een steeds moeilijker doel. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: PEES SPELING / RUIMTE:

1. Ter hoogte van de boogarm. Zonder de pees in de hand te pakken breng je de boog omhoog en kijk je naar de plaats waar de pees ter hoogte van je armbeschermer of onderarm zit. Op ongeveer 2 cm voor dit punt plak je een stukje plakband dat – in het midden - met een bocht van ca.2 tot 5 mm iets naar buiten steekt (een boogvorm – een pleister is ook goed). De brug van het plakband moet verticaal zijn aangebracht, haaks op de onderarm / armbeschermer of zoals je wilt evenwijdig aan de pees. Markeer met een pen, de kant van het plakband die het dichts bij de pees zit (het beste is de markering aan te brengen voordat het plakband wordt geplakt). Dit merk zal je helpen vast te stellen of de pees – als deze de pijl naar voren stuwt, op zijn terugweg is - het plakband raakt / heeft geraakt. Zie afbeelding rechts. Schiet een pijl met het plakband op de arm, zorg er voor dat je het plakband niet plat drukt voordat je de pees uittrekt! Na het schot kijk je naar het plakband of het door de pees geraakt is (als dat zo is). Als je ziet dat de speling van de pees (erg) klein is, probeer dan met de volgende elementen te variëren totdat je een goede pees speling hebt: - De hoek van de lijn “boogarm en schouders” door Een brug van plakband is een efficiënte manier om de middel van de borstkas en / of de stand van de speling van de pees te controleren voeten alsmede de heupen die in dezelfde lijn moeten staan als de schouders. Het heeft de voorkeur dat de schouders dezelfde positie (richting) hebben als je heupen en je voeten, zonder deze te draaien aangezien elke verdraaiing tussen je bovenlichaam en heupen de peesspeling verkleind. Zie de afbeeldingen op de volgende bladzijde.

Versie: nov. 2003

Pagina 160 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Kleine ruimte tussen de onderarmen, ellebogen naar de grond gericht, als een volleybal spelen

Grote ruimte tussen de onderarmen, ellebogen. Dit moet de positie zijn van de elleboog van de schutter bij het schieten

- De positie / stand van het gewricht van de boogschouder. Het gewricht moet boven het heupgewricht blijven (aan dezelfde kant). Als dit gewricht naar de pees wordt gedraaid vermindert dit de peesspeling drastisch. Echter de boogarm kan in de schouderkom met de klok mee draaien, zolang het gewricht maar in de in de juiste positie blijft. - De positie van de elleboog. Zie voor de juiste positie de volgende afbeeldingen. Peesspeling kan verbeterd worden met een open stand van de voeten. Zorg er voor dat je niet te ver draait om de schietlijn niet in gevaar te brengen

De peesspeling is goed met een open elleboog

De speling is klein als de elleboog naar de grond wijst

Versie: nov. 2003

Pagina 161 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


-

De positie / stand van de booghand op de handgreep. De peesspeling is klein als het raakvlak van de handpalm met de handgreep laag zit. Zie afbeelding rechts.

2. Ter hoogte van de borstkas, boogzijde. Of je kijkt naar jezelf in een spiegel of met hulp van een helper om te kijken waar de pees de borst raakt bij volledige treklengte, als er contact is. Ongeveer 1,5 cm voor het raakpunt plak je een stukje plakband dat – in het midden - met een bocht van ca.2 tot 5 mm iets naar buiten steekt (een boogvorm – een pleister is ook goed). Zie afbeelding links. Het meest kritische punt is de zoom (boord of afzetting) van de borstbeschermer die om je boogschouder zit. De brug van het plakband moet evenwijdig aan de pees op je borstbeschermer zijn aangebracht. Schiet een pijl met het plakband op de borstbeschermer, let op voor dat je het plakband niet plat drukt voordat je de pees uittrekt! Na het schot kijk je naar het plakband of het door de pees geraakt is (als dat zo is). Als je ziet dat de speling van de pees (erg) klein is, speel dan eens met de volgende elementen totdat je een goede pees speling is gerealiseerd: - De hoek van de lijn “boogarm en schouders” zoals boven, - De positie / stand van het gewricht van de boogschouder zoals boven, - De verticale stand van je lichaam. Het voorover leunen richting het doel helpt om ruimte te geven tussen de pees en je borstkas, voorover buigen ook maar dan bestaat de kans dat je de stabiliteit van het lichaam verstoord, - De inwendige druk in je borstkas. Het verlagen van de energie in de buik helpt om de borstkas vlak te houden, dit is eveneens goed voor de balans van het lichaam (laag zwaartepunt) en om ontspannen te blijven. Aantal: afwisselend, dit is afhankelijk de beginsituatie van de peesspeling en de snelheid waarmee het probleem opgelost wordt. Niettemin moet je bij deze oefening ongeveer 78 pijlen schieten, inclusief de warming-up pijlen. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: NARICHTEN:

Doel

: De pees van de vingers of loshulpmiddel te laten gaan zonder enige geestelijke, visuele en lichamelijke verandering. Opmerking: Alleen de “vinger” van de schutter hebben een lichte geestelijke verandering tot gevolg als het gaat om het spanningsniveau in de spieren van zijn vingers. 1. Simulaties narichten: Recurve schutters: met je peesvingers haak je om één van je boogvingers. Compoundschutters: met je loshulpmiddel houd je iets vast, bijvoorbeeld een stokje. Houd het stokje met je booghand vast en de trekker van je loshulpmiddel in je peeshand. Versie: nov. 2003

Pagina 162 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Voor beide type bogen: Breng je beide onderarmen omhoog tot halshoogte (zie afbeeldingen boven). Ze moeten nu horizontaal zijn en in elkaars verlengde (één lijn vormen). Met je rugspieren probeer je je handen uit elkaar te trekken. Draai je hoofd naar het doelpak, verhoog de trekkracht in je armen om de inspanning bij volledige treklengte te simuleren. Met een spiegel dichtbij je gezicht kijk je “diep” in je eigen ogen en zorg er voor dat ze onveranderd blijven tijdens het gesimuleerde lossen, er mogen geen problemen ontstaan – 12 keer. 2. Zelfde oefening, maar nu schiet je op een korte afstand (ca. 6 meter) – 12 pijlen. 3. Schiet op een leeg doelpak op een bepaalde afstand (18 meter binnen en 70 meter buiten) – 12 pijlen. 4. Ga door met het schieten op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) - 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. 5. Schiet op een normaal blazoen – 15 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 12 simulaties + 75 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 99 schoten voor de totale oefenbijeenkomst.

Versie: nov. 2003

Pagina 163 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: NARICHTEN:

Doel

: Dezelfde geestelijke werkzaamheid behouden van af het moment dat de volledige treklengte is bereikt tot na het lossen.

1. Simulaties. Recurve schutters: met je peesvingers, houd je de middelvinger van je booghand – die naar beneden wijst – vast. Compound schutters: met je loshulpmiddel houd je iets vast, bijvoorbeeld een stokje. Houd het stokje met je booghand vast en de trekker van je loshulpmiddel in je peeshand. Voor beide bogen: a. simuleer de houding zoals bij de volledige treklengte, maak een luid en doorlopend gemurmel, zoals: “Hhhhhuuu uuuuuuummmmmmmm….” (onderbreek dit op het moment van het lossen, zie spatie) OF “HhhhhuuuuuuUuuummmmmmmm….” (geef meer nadruk op de toon op het moment van het lossen, zie hoofdletter U). De continuïteit en intensiteit van het geluid moet steeds precies hetzelfde zijn – 8 keer. b. hetzelfde maar nu met een elastische band, er mogen zich geen problemen voordoen – 10 keer. Nu wordt er geschoten. 2. Als bij de vorige oefening (2) maar nu met de ogen gesloten op een korte afstand (10 meter) – 15 pijlen. 3. Idem, maar nu kijk je in een spiegel (in je eigen ogen) naar jezelf – 15 pijlen. 4. Idem, maar nu schiet je op een leeg doelpak op de gebruikelijke afstand (18 of 25 meter) – 15 pijlen. 5. Idem, op blazoenen waarvan de ringen zijn uitgesneden of andere cirkels (zie blz. 21 punten 5 t / m 10) 6 pijlen per situatie = 36 pijlen. 6. Idem maar nu bij elk tweede schot (pijl) GEEN geluid – 14 pijlen. 7. Idem, maar nu ZONDER enig geluid – 12 pijlen. Aantal pijlen: 12 warming-up pijlen + 18 simulaties + 107 pijlen voor alle oefeningen = ongeveer 137 schoten voor de totale oefenbijeenkomst. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: VISUEEL NARICHTEN, GEBRUIK VAN EEN SPIEGEL:

Doel

: Leren om het richten door te gaan tijdens het lossen. Situatie : Schietafstand maximaal 5 meter. Uitrusting : Standaard uitrusting, schietklaar en een spiegel. Instructies : Bij volledige treklengte kijk je – met behulp van de spiegel - in je ogen. Los terwijl je er voor zorgt dat de ogen gezicht en bovenlichaam onbeweeglijk blijven tijdens het schot. Ga door met de volgende oefening. Versie: nov. 2003

Pagina 164 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: NARICHTEN:

Terwijl je naar een ander doel kijkt. Doel

: Kijken naar en ander doel tijdens het lossen. Uitrusting : Standaard uitrusting, schietklaar met twee doelpakken naast elkaar op tenminste 2 meter afstand (zie afbeelding rechts). Instructies : Op volledige treklengte richt de schutter kortstondig op het doel dat direct voor hem staat. Dan kijkt de schutter naar het andere doel en schiet terwijl hij naar het tweede doel kijkt. De visuele activiteit moet tijdens het schot precies blijven. Herhaal dit maar nu blijf je kijken naar het eerste doel. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: CONTRA - RICHTEN: Wanneer zonder vizier wordt geschoten, is het wenselijk dat er “contra – richt” oefeningen geïntroduceerd worden, omdat schutters zich soms moeilijk kunnen voorstellen dat het mogelijk is om op één punt te richten om op een andere locatie resultaten te boeken. Om van dit denken voordeel te hebben, wordt schuin (diametraal) tegen over het gemiddelde van de trefpunten (pijlgroep) een richtpunt geplaatst. Laat de schutter richten op dit punt – de schutter ervaart nu om het midden van het doel te raken als daar niet direct op gericht wordt. Verwijder het punt na twee of drie ronden. AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: OEFENING CONTRA – RICHTEN ZONDER VIZIER: Trek de score ringen in dunne lijnen op de achterkant van een blazoen met het geel uit het midden, bijvoorbeeld in de zone van de 7 ring op negen uur. Deze dunne lijnen moeten niet zichtbaar zijn vanaf de schietlijn. Maak verschillende blazoenen op deze manier OF verdraai om de paar ronden het blazoen, maar vertel de schutters steeds waar het “uit het midden” centrum is. Het wordt dan mogelijk om de resultaten van de oefening te evalueren.

Schiet een aantal ronden op verschillende afstanden en houdt daarvan de punten bij.

Versie: nov. 2003

Pagina 165 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: REFERENTIEPUNTEN GEZICHT TIJDENS HET LOSSEN:

Doel

: De referentiepunten gezicht vaststellen / ervaren tijdens de achterwaartse beweging van de peeshand. Situatie : Simulaties. Uitrusting : Spiegel. Instructies : De vingers van de peeshand houden de wijsvinger van de booghand vast, die naar beneden is gericht; terwijl je met beide handen trekt breng je de peesvingers tegen je: - mond voor de rechte lijn methode en de driehoekmethode, - hals / nek voor de vierhoekmethode. De onderarmen vormen een horizontale lijn. Het hoofd is naar het doel gedraaid en de schutter kijkt in de spiegel. Elimineer alle onnodige spierspanning in de hand, vuist en onderarm. Verlaag en spreid de schouders uit elkaar terwijl de rug en de nek gestrekt gehouden worden. De schutter voelt dat de spanning in de vingers groter wordt. Los de greep van de peesvingers plotseling en observeer – in de spiegel – het glijden van de peeshand / vingers langs: - de kaak voor de rechte lijn methode end e driehoekmethode - de hals / nek voor de vierhoekmethode. Herhaal dit met de ogen gesloten. Herhaal deze twee oefeningen met een boog opgespannen met een rubberen pees (elastiek) gevolgd door het werkelijk schieten met de standaard uitrusting door eerst in de spiegel te kijken. Daarna koppel je dit aan het Standaard Leer Proces. Geef de schutter de opdracht de oefening te herhalen met de ogen geopend, omhoog kijkend, naar een leeg doelpak kijkend en daarna te schieten op een steeds moeilijker doel.

Versie: nov. 2003

Pagina 166 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: EINDPOSITIE REFERENTIEPUNTEN GEZICHT NA AFLOOP VAN HET LOSSEN:

Doel Situatie Uitrusting Instructies

: : : :

De uiteindelijke ankerbeweging vaststellen / ervaren. Simulaties zoals in de vorige paragraaf. Spiegel. De vingers van de peeshand houden de wijsvinger van de booghand vast, die naar beneden is gericht; terwijl je met beide handen trekt breng je de peesvingers tegen je: - mond voor de rechte lijn methode en de driehoekmethode, - hals / nek voor de vierhoekmethode.

De onderarmen vormen een horizontale lijn. Het hoofd is naar het doel gedraaid en de schutter kijkt in de spiegel. Elimineer alle onnodige spierspanning in de hand, vuist en onderarm. Verlaag en spreid de schouders uit elkaar terwijl de rug en de nek gestrekt gehouden worden. De schutter voelt dat de spanning in de vingers groter wordt. Los de greep van de peesvingers plotseling en observeer – in de spiegel – de eindpositie van de peeshand / vingers als volgt: - tegen het oor voor de rechte lijn methode end e driehoekmethode - tegen de hals / nek voor de vierhoekmethode. Deze eindpositie wordt de “back end” genoemd Herhaal dit met de ogen gesloten. Herhaal deze twee oefeningen met een boog opgespannen met een rubberen pees (elastiek). Als een algemene regel, de beginners boog kantelt onvoldoende zodat je de “forward end” dient te behandelen. Als, echter, het voorkomt, breng het dan NU onder de aandacht van de schutter. Daarna koppel je dit aan het Standaard Leer Proces. Geef de schutter de opdracht de oefening te herhalen met de ogen geopend, omhoog kijkend, naar een leeg doelpak kijkend en daarna te schieten op een steeds moeilijker doel. Voor de compound schutters kun je de volgende situatie toepassen.

Compound schutter de natuurlijke eindpositie van de peeshand laten vaststellen / ervaren Versie: nov. 2003

Pagina 167 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: INSTELLEN VIZIER:

Doel

: Bekend worden met de functie van het vizier en hoe deze ingesteld c.q. afgesteld moet worden. Situatie : Simulatie van het schieten in paren van twee personen. Uitrusting : Een boog opgespannen met een elastiek / rubberen koord en een stok van ca 1.75 m. lang. Instructies : A. Doorgronden van de hoogte instelling. Zet het de vizier op zijn maximum hoogte. De schutter trekt de pees uit zonder pijl en richt op een doel op de gebruikelijke afstand. De partner plaatst, naast de boog van de schutter en verticaal in de grond een meetstok. De partner maakt een merkteken op de meetstok ter hoogte van de onderkant van het boogvenster en de schutter kijkt naar dit merkteken.

De pees van elastiek of rubber koord is erg praktisch om de boog langdurig op volledige treklengte te houden.

a. Het effect als het vizier naar beneden wordt verplaatst. De partner verstelt, op volledige treklengte, het vizier lager. De schutter richt het vizier opnieuw op het doel en stelt vast hoeveel hoger hij zijn boogarm nu moet houden, dan ontspant hij de pees en rust. Conclusie: “Als ik mijn vizier lager instel dan gaat mijn arm en pijl omhoog, dus mijn pijl raakt het doel hoger”. b. Het effect als het vizier omhoog wordt versteld. De schutter trekt de boog uit zonder pijl en richt op een doel op de gebruikelijke afstand. De partner maakt een merkteken op de meetstok op de hoogte van de pijl (pijlsteun) en de schutter kijkt naar dit merkteken. De partner verstelt, op volledige treklengte, het vizier hoger. De schutter richt het vizier opnieuw op het doel en stelt vast hoeveel lager hij zijn boogarm nu moet houden, dan ontspant hij de pees en rust. Conclusie: “Als ik mijn vizier hoger instel dan gaat mijn arm en pijl omlaag, dus mijn pijl raakt het doel lager”. Vizier laag, boog is hoog op de meetstok. Vizier hoog, boog is laag op de meetstok Versie: nov. 2003

Pagina 168 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Opmerking; Een eveneens doeltreffende manier is om te kijken naar de positie van de booghand op het doel met het vizierpin op maximum hoogte en dit te vergelijken het met de positie van dezelfde hand met de vizierpin op minimum hoogte. B. Doorgronden van de correcties van de wind. De partner houdt een pijl vast (horizontaal en haaks op de boog) ter hoogte van het vizier van de schutter en met de punt iets verder dan het boogvenster (ca. 15 cm). De schutter gebruikt de pijlpunt als vizier en richt op het doel. c. Het effect als het vizier naar binnen wordt versteld (naar rechts richting de boog). De schutter handhaaft de volledige treklengte terwijl de partner de pijl - t.o.v. de beginstand - ongeveer 10 cm naar binnen in het boogvenster laat glijden. De schutter corrigeert het richten door de pijlpunt als vizier te gebruiken en stelt daarbij vast hoeveel hij de boogarm naar links moet bijstellen, dan ontspant hij de pees en rust. Conclusie: “Als ik (rechtshandige schutter) mijn vizier naar binnen verstel, dan wordt mijn arm en mijn boog verder naar links verzet waardoor mijn pijlen het doel links raken”. d. Het effect als het vizier naar buiten wordt versteld (naar links vanaf de boog). De schutter richt op het doel met de pijlpunt als vizier en in de beginstand. Hij handhaaft de volledige treklengte terwijl de partner de pijl - t.o.v. de beginstand - ongeveer 10 cm naar buiten in het boogvenster laat glijden. De schutter corrigeert het richten met de pijlpunt als vizier te gebruiken en stelt daarbij vast hoeveel hij de boogarm naar rechts moet bijstellen, dan ontspant hij de pees en rust. Conclusie: “Als ik mijn vizier naar buiten verstel, dan wordt mijn arm en mijn boog naar rechts verzet waardoor mijn pijlen het doel rechts raken”. Opmerking; Een eveneens doeltreffende manier is om te kijken naar de positie van de booghand op het doel met het vizierpin ver naar links en dit te vergelijken het met de positie van dezelfde hand met de vizierpin ver naar rechts.

Versie: nov. 2003

a. vervang het vizier door de pijlpunt b. de partner beweegt de pijlpunt naar ongeveer 10 cm buiten. c. Om de punt weer op het geel te zetten moet de schutter zijn boogarm verzetten en schiet naar rechts Pagina 169 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


AANBEVOLEN INSTRUCTIE / OEFENING: CORRIGEREN VAN HET VIZIER:

Doel Situatie Uitrusting

: Leren hoe een vizier werkt en hoe dit gecorrigeerd moet worden. : Schietomstandigheden. : Standaard uitrusting, schietklaar met een doelpak voorzien van een blanco blazoen met de 10 ringen dat 4 maal gevouwen wordt / is waardoor het blazoen in 16 gelijke vierkanten wordt / is verdeeld. Zie afbeelding onder.

Instructies : Centreer het vizier en verstel het daarna in ĂŠĂŠn richting. Daarna wordt gekeken waar de pijlen het blazoen raken. De correctie (verstelling) van het vizier wordt altijd gedaan in dezelfde richting van de inslagen. Bijvoorbeeld, verstel het vizier omhoog om de hoge treffers te corrigeren.

Versie: nov. 2003

Pagina 170 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


PLANNINGFORMULIER VOOR PRAKTIJKOEFENINGEN.

Betreft hoofdstuk ………. Totaal aantal bijeenkomsten noodzakelijk ………….. met een tijdsduur van ………… uur / minuten. Voorzieningen / benodigdheden ……………………………………………………………………………. Schutters kenmerken ………………………………………………………………………………………… Welkom en onderwerp inleiding .……………………………………………………………………………. Voorbereiding uitrusting / voorzieningen …………………………………………………………………… Tijd: …….. minuten. Warming up, omschrijving van de oefeningen. Algemeen: ………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Specifiek: …………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Schieten: …………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Terugblik op de voorgaande oefeningen. Onderwerp terugblik …………………………………………………………………………………………….. Vragen die gesteld moeten worden: …………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Verwachte antwoorden: ………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Verwachte aanvulling / afspraken: …………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………… Waarnemingen: ………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………

Versie: nov. 2003

Pagina 171 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Van: ……………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………..………… Tijd: ……… minuten. Inleiding van het onderwerp dat geleerd / geoefend moet worden. Te leren vaardigheden: ………………………………………………………………………………………… Wijze van inleiding: …………………………………………………………………………………………..… Controlevragen: ……………………………………………………………………………………………….… ……………………………………………………………………………………………………………………… Verwachte antwoorden: ………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Tijd: ……… minuten. Doel: Welke resultaten / prestaties worden er – in relatie met de te leren vaardigheden - van de schutters verwacht? Houdt rekening met de leeftijd en het aantal deelnemers van de oefening, het aantal trainers en de tijdsduur van de oefening / bijeenkomst. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………

Versie: nov. 2003

Pagina 172 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Presentatie van oefening …… Demonstratie: Door: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Opstelling / plaats schutters: …………………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Uitvoering: Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………………………………………………………… Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Waarnemingen: ………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Terugkoppeling: ………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: ……………………………………………………………………………………………………

Presentatie van oefening …… Demonstratie: Door: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Opstelling / plaats schutters: …………………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Uitvoering: Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………………………………………………………… Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Waarnemingen: ………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Terugkoppeling: ………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: …………………………………………………………………………………………………… Versie: nov. 2003

Pagina 173 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Presentatie van oefening …… Demonstratie: Door: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Opstelling / plaats schutters: …………………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Uitvoering: Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………………………………………………………… Benodigde uitrusting / voorzieningen: ………………………………………………………………………………… Plaats trainer / derden: …………………………………………………………………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Waarnemingen: ………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Terugkoppeling: ………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: …………………………………………………………………………………………………….

Wedstrijd / spel na oefening …… Naam: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Inleiding: ……………………………………………………………...…………………………………………………… Opstelling: ………………………………………………………………………………………………………………… Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………….……………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Taak van de niet deelnemende schutter (indien noodzakelijk: …………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: ………………………………………………………………………….………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Tijd: ………. Min.

Versie: nov. 2003

Pagina 174 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Wedstrijd / spel na oefening …… Naam: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Inleiding: ……………………………………………………………...…………………………………………………… Opstelling: ………………………………………………………………………………………………………………… Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………….……………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Taak van de niet deelnemende schutter (indien noodzakelijk: …………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: ………………………………………………………………………….………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Tijd: ………. Min. Wedstrijd / spel na oefening …… Naam: …………………………………………………………………………………………… Afstand: ………… m. Inleiding: ……………………………………………………………...…………………………………………………… Opstelling: ………………………………………………………………………………………………………………… Groeperen schutters (indien noodzakelijk): …………………………….……………………………………………. Instructies: ………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Aantal te schieten pijlen: …….. ronden ……… pijlen. Taak van de niet deelnemende schutter (indien noodzakelijk: …………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Analyse / conclusie: ………………………………………………………………………….………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Tijd: ………. Min.

Totaal aantal te schieten pijlen: …………………………………………………………………………………….

Opruimen: ……………………………………………………………………………………….. Tijdsduur: ….. min.

Versie: nov. 2003

Pagina 175 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Analyse van de bijeenkomst / oefening. Wijze van analyse: ……………………………………………………………………………………………………… Te stellen vragen: ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Verwachte antwoorden: ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… Tijdsduur …….. min. Te verstrekken informatie: Diversen(clubactiviteiten…..) …………………………………………………………………………………………… Uit te reiken documenten: ………………………………………………………………………………………………. Volgende bijeenkomst / oefening: ………………………………………………………………………………………

Versie: nov. 2003

Pagina 176 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


EVALUATIE FORMULIER PRAKTIJKOEFENING.

Totale oordeel / beleving

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Betrokkenheid van de schutter

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Aantal schutters

Te veel

Juist

Te weinig

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Aantal assistenten

Te veel

Juist

Te weinig

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Welkom / planning / opbouw

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Warming up

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Terugblijk voorgaande oefening

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Versie: nov. 2003

Pagina 177 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Kwaliteit instructies

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Kwaliteit instructies

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Kwaliteit feedback

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Kwaliteit feedback

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Diversiteit / variatie

Te veel

Juist

Te weinig

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Plezier / enthousiasme

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Gebruikte oefening(en)

Geschikt

Ongeschikt

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Gebruikte onderwijs / instructie hulpmiddelen

Geschikt

Ongeschikt

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… Versie: nov. 2003

Pagina 178 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Vorderingen / vooruitgang

Geschikt

Ongeschikt

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………

Gebruikte wedstrijden / spelen

Geschikt

Ongeschikt

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………

Doelen

Overtroffen

Uitgevoerd

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………

Tijdsduur van de bijeenkomst / oefening

Te lang

Juist

Te kort

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Aantal geschoten pijlen

Te veel

Juist

Niet genoeg

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Analyse van de oefening met de schutter

Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Andere zaken ……………………….………….… Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………

Andere zaken ……………………….………….… Goed

Middelmatig

Slecht

(één omcirkelen)

Waarom? …………………………………………………………………………………………………………………. In te voeren wijzigingen: ………………………………………………………………………………………………… Versie: nov. 2003

Pagina 179 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


11

Hoofdstuk 11 FACILITEITEN VOOR GROEPSINSTRUCTIE.

Of je nu kiest om binnen of buiten te schieten, kies een faciliteit die voor rolstoelgebruikers toegankelijk is zodat alle uitgenodigde schutters ondergebracht kunnen worden en dat de veiligheid van alle schutters tijdens het schieten te allen tijde gewaarborgd is en blijft.

Binnen opstelling / uitvoering

11.1 BINNEN. Elk oppervlak van 9 bij 21 m kan gebruikt worden voor de praktijklessen boogschieten en biedt ruimte voor 10 tot 12 schutters aan de schietlijn. Voor en grotere groep en een langere afstand is de ideale grootte 20 m x 30 m en met alles daarbinnen is mee te werken door de afstand te verkleinen of het aantal schutters daar op aan te passen. In een zaal is het noodzakelijk om wandbescherming te gebruiken, boven en onder de doelpakken. Wandbescherming voorkomt dat pijlen naar de schutters terugstuiteren, beschermt de muur tegen verdwaalde pijlen en spaart de pijlen. Als het kan dient hiervoor een net aangebracht te worden en de kolommen / zuilen dienen bedekt te worden. Het net moet dan bij voorkeur: Op zijn minst 1 m van de muur hangen, Niet gespannen worden, En op de vloer liggen (20 cm) Voorkomen moet worden dat openingen (ramen, deuren ‌‌.) in het schietvlak liggen evenals direct zonlicht de schutters op de schietlijn hindert en / of verblindt. Als de doelpakken aan de muur bevestigd zijn, dan dient het beschermende materiaal hetzelfde of gelijkwaardig te zijn aan het materiaal van de doelpakken en aangebracht te zijn boven en onder de doelpakken. Het beschermende materiaal moet voldoende dik zijn en op een geschikte afstand van de muur aangebracht zijn om schade aan de pijlpunten te voorkomen.

Versie: nov. 2003

Pagina 180 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Verschillende doelpakken die geschikt zijn om binnen te gebruiken

De schutters dienen er rekening mee te houden dat de vloer beschadigd is, zodat het te overwegen is om een paar oude matten, vloerkleden of dekens opgerold op de vloer achter de doelpakken te leggen en als het mogelijk is - voor de beginners - 2 tot 3 meter voor de doelen. Om duidelijk de schietlijn aan te geven, breng je op de vloer - met afplakband / witte verf - een streep aan. Een tweede streep wordt aangebracht op ongeveer 4 tot 5 meter achter de schietlijn. Daarachter is het wachtgebied voor de schutters, trainers en voor de boogstandaards. Er moet voor elke schutter ten minste 80 cm ruimte zijn en voor elke rolstoelgebruiker minimaal 1,5 m. Als de ruimte erg beperkt is, schiet in twee groepen om dringen te voorkomen. Dit maakt het ook mogelijk dat twee schutter ĂŠĂŠn boog gebruiken.

11.2 BUITEN. Een ideale situatie is een vlak gebied met achter de doelpakken een aarden wal als natuurlijke stopper voor de pijlen en om het probleem op te dat in het gras naar pijlen gezocht moet worden. Zelfs dicht gezaaid en kort gemaaid gras van een pijl verbergen. Waar een achterstop aanwezig is, moet achter de doelpakken een redelijk grote ruimte vrij gelaten worden. Als er op korte afstanden wordt geschoten ( 10 tot 30 meter) laat dan ten minste 45 m ruimte zodat de pijlen op de grond kunnen vallen voordat ze door een of ander object tegen gehouden worden. Ter hoogte van het doel en net daar achter is het niet wenselijk dat het grondoppervlak van asfalt of ander hard materiaal waardoor pijlen kunnen afketsen.

Versie: nov. 2003

Pagina 181 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Gewoonlijk worden – om de schietafstand te vergroten of te verkleinen de doelen naar voren of naar achteren verplaatst, waardoor de plaats van de schietlijn onveranderd blijft en zo bijdraagt aan de veiligheid in het gebied achter de doelpakken. Echter, als de buiten situatie zo ingericht is dat een aanbevolen doelpak een vaste opstelling heeft dan wel er semipermanente doelen worden gebruikt, dan zit er niets anders op dan dat de schietlijn verplaatst wordt naar de vereiste afstand. Dit verlangt een voldoende groot veiligheidsgebied of een natuurlijke achterstop zoals een dijk om de veiligheid te waarborgen voor alle verschillende afstanden waarop geschoten wordt. Als een net voor het binnenschieten beschikbaar is, kan deze ook buiten gebruikt worden. Aangezien de wind het net kan doen opwaaien, dient het net beveiligd te worden met een kabel om het opwaaien te voorkomen. Het wordt aanbevolen de blazoenen in het noorden van het veld opgesteld staan (op het noordelijk halfrond en naar het zuiden op het zuidelijk halfrond). Als dat niet mogelijk is, heeft de oostelijke richting de voorkeur. Na verloop van tijd dat er geschoten wordt, zal de zon hoog genoeg staan om geen problemen te veroorzaken en in de middag in de rug van de schutters staan. Voor de aanbevolen afstanden en richtingen dien je de FITA voorschriften te raadplegen.

Inrichting van de schietbaan DOELMATTEN EN PAKKEN.

Een lichtgewicht, draagbare mat is een ideaal doel voor schutters die een boog met geringe trekkracht gebruiken (lichtgewicht boog). Voor de eerste instructie is een doelpak van 90 cm het meest geschikt. De doelpakken moeten - met pinnen in de grond - goed vastgezet worden op hun standplaats, zodat ze niet door de wind omver geblazen (kunnen) worden. Om ongelukken te voorkomen als de pijlen uit het doelpak worden getrokken, plaats de doelpakken zo laag mogelijk. Zachte doelpakken maakt het voor de kinderen en de rolstoel gebruikers makkelijker om hun pijlen uit het doelpak te trekken. BLAZOENEN. Blazoenen zijn verkrijgbaar in vele maten, van 40 cm tot 122 cm. Voor de eerste instructie, is een 80 cm volledig gekleurd blazoen geschikt. Als het even kan gebruik dan het grootste blazoen. Het is gemakkelijker om met het schieten te beginnen op grote blazoenen. De voldoening om het geel te raken is voor iedere nieuwe boogschutter een uitstekende motivatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 182 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


STANDAARDS / BOKKEN.

Het wordt aanbevolen om houten standaards / bokken te gebruiken om de schade aan pijlen zo laag mogelijk te houden. Van metalen standaards is het zeker dat de gemiste pijlen terugstuiteren richting schutters of afketsen. Ook, hoe lager de standaards, hoe gemakkelijker het is voor de “korte afstand schutters” zoals kinderen en rolstoelgebruikers om hun pijlen te verzamelen. 11.3 UITRUSTING VOOR GROEPSINSTRUCTIE. Zorg er voor dat de schutter geschikte en veilige uitrusting tot zijn beschikking heeft. Goede groepsinstructie is afhankelijk van het hebben van voldoende en de juiste uitrusting voor alle deelnemende schutters. Als het niet mogelijk is om voor elke schutter een complete uitrusting te hebben, zoek dan schutters van gelijke lengte en geslacht (mannelijke schutters kunnen over het algemeen met zwaardere bogen schieten dan vrouwelijke schutters) en laat dan twee schutters samenwerken met één set uitrusting. Enige houten standaards / bokken

Leer de beginners het boogschieten met een licht trekgewicht recurve boog, omdat dit type boog in verschillende lengtes gemonteerd kan worden. Bij het lesgeven in compound bogen of “long” bogen, probeer dan bogen te gebruiken met een trekgewicht lichter dan 20 pond bij volledige treklengte (en niet meer dan 36 pond piek trekgewicht voor compound bogen als deze beschikbaar zijn) Een standaard uitrusting voor boogschieten bestaat uit het volgende onderdelen: 1 boog (10 tot 25 pond trekgewicht); 1 armbeschermer; 1 vingertab; 1 pijlenkoker die aan de riem bevestigd kan worden; 3 tot 6 gelijke pijlen van de juiste lengte; 1 elastische band / koord.

Boogstandaard – ideaal om de bogen te bergen als ze – tijdens de lessen - niet worden gebruikt

Versie: nov. 2003

Pagina 183 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Bij een oefenbijeenkomst met 24 deelnemers (inclusief volwassenen en kinderen) wordt voor de totale uitrusting het volgende geadviseerd beschikbaar te hebben: Onderwerp Rechtshandige bogen

Aantal 1 3 1 1 3 2 1 1 1 1 1 1 1

Beschrijving 12 # – 64” 12 # – 66” 12 # – 68” 15 # – 70” (of 68”) 15 # – 68” 15 # – 66” 15 # – 64” 15 # – 62” 20 # – 68” 20 # – 66” 20 # – 64” 20 # – 62” 24 # – 68”

Linkshandige bogen 1 1 1 1 1 1 1 Boog (werparm) tip beschermers 1 Armbeschermers 24 6 Vingertabs 10 10 8 3 3 2

12 # – 66” 12 # – 64” 15 # – 70” (of 68”) 15 # – 66” 15 # – 62” 20 # – 68” 12 # – 64” per boog normale lengte lange lengte Rechtshandig, klein Rechtshandig, middel Rechtshandig, groot Linkshandig, klein Linkshandig, middel Linkshandig, groot (of gebruik op grote instelbare tabs)

Pijlenkokers 28

Stuks

10 10 8

Klein Middel Groot

25

Stuks

32 12

Rechtshandig Linkshandig

Vingerslings

Vizieren Pijlsteunen

Versie: nov. 2003

Pagina 184 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Nokringen 36

8- en 10 strengs

3 4 5 1 2 2

Rechtshandig, klein Rechtshandig, middel Rechtshandig, groot Linkshandig, klein Linkshandig, middel Linkshandig, groot (of gebruik op grote instelbare)

Kledingbeschermers

Aantal (in dozijn) Aluminium pijlen 1 2 2 1 2 2 6 1 6 6 Hout 1 5 4,5 1,5 6 Carbon 3 3 3 1 1

Schacht Lengte (in Engelse duimen)

1416 1516 1516 1616 1616 1616 1716 1716 1816 1916

24 25 26 26 27 28 28 29 30 31

< 35# 24 < 35# 26 < 35# 28 < 35# 30 30 / 40# Club Club Club Club Club

26 27 29 30 31

11.3.1 BOGEN. Maak een zorgvuldige keus uit de bogen. Het booggewicht of trekgewicht kan voor de eerste bijeenkomsten nooit te licht zijn. Als een schutter eenmaal de juiste techniek heeft geleerd en enige “boogschutterspieren� heeft ontwikkeld dan kan hij / zij kiezen voor een boog met het juiste gewicht en past bij de discipline schieten die hij / zij wenst te gaan beoefenen. Om met een te zware boog te beginnen levert geen voordelen op en vormt eerder een belemmering in een goede ontwikkeling. Er zijn verschillende testen om uit te vinden wat de juiste balans is tussen de conditie van de schutter en het boog- / trekgewicht. Hierbij enkele voorbeelden: A) De 30 seconden test: houdt de boog op volle treklengte. Als een schutter dit niet kan, dan is deze boog te zwaar voor hem / haar. B) Houd de boog voor 10 seconden op volledige treklengte uitgetrokken en rust dan 10 seconden. Doe dit 10 keer. Als een schutter deze oefening niet kan uitvoeren / volhouden, dan is de boog te zwaar. Als bij beide oefeningen te gemakkelijk zijn voor de schutter dan is de boog te licht voor hem. Versie: nov. 2003

Pagina 185 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Hieronder staat een schema, waarin aangegeven wordt welk boog gewicht gebruikt kan worden bij de treklengte van de schutter: BOOGGEWICHT VOOR BEGINNENDE SCHUTTER:

Kinderen 6–8 ongeveer 10# Kinderen 8 – 12 ongeveer 12# Jongens 12 – 14 15 – 20# Meisjes 12 – 14 16 – 16# Jongens 15 – 17 16 / 18 tot 18 / 22# Meisjes 15 – 18 15 / 18# Mannen 16 / 18 tot 20 / 24# Vrouwen 16 / 20# NB: Het trekgewicht in Engelse ponden bij volledige treklengte van de schutter. Opmerking: Ondanks deze lage trekgewichten zullen kleine kinderen niet in staat zijn om op lange afstanden te schieten. Zelfs als zij konden, dan wordt het aanbevolen (is het wenselijk) om op het beginnerniveau te beginnen op de korte afstand. Bij de Recurve bogen wordt het trekgewicht gemeten op een treklengte van 28# ten opzichte van de achterkant van de boog (26¼”vanaf het nokpunt op de pees tot het draaipunt in de handgreep plus ¾”, voor de breedte van het venster). Om bij benadering het actuele trekgewicht op elk ander treklengte te bepalen, vermeerder of verminder je met twee (2) Engelse pond per Engelse duim plus of min het boven aangegeven gewicht. Voorbeeld: een boog met gekenmerkt 24# op 28” moet dan 28# op 30” en 20# op 26” zijn. De lengte van de recurve boog wordt langs de boog gemeten van de tip tot de tip, als een boog NIET opgespannen is. De meeste fabrikanten maken recurve bogen van 62”tot 70”lang. Voor het lesgeven aan beginnende schutters is het beter om een te lange boog te gebruiken in plaats van een te korte. Korte bogen zijn lastig (moeilijk) om naar volledige treklengte te trekken en de hoek tussen de pees op volle treklengte kan wellicht de vingers van de schutter afklemmen / afknijpen waardoor het juist / netjes lossen bemoeilijkt wordt. Ook het schieten met een te kleine (korte) boog kan schade aan de boog tot gevolg hebben. PIJLLENGTE

18 – 20” 21 – 23” 24 – 25” 26 – 27” 28 – 29” 29 – 30”

BOOGLENGTE

Hout Niet onder 52” Niet onder 56” Niet onder 60” Niet onder 66” Niet onder 68” Niet onder 70”

Glasfiber Niet onder 42” Niet onder 48” Niet onder 54” Niet onder 62” Niet onder 64” Niet onder 66”

De hoek van de pees is scherper bij een korte boog dan bij een lange boog Versie: nov. 2003

Pagina 186 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Gebruiksvriendelijke bogen. Een aantal fabrikanten maken bogen die zowel door rechtshandige als linkshandige mensen gebruikt kunnen worden. Deze bogen worden hoogst aanbevolen voor groepsinstructie. De meeste bogen van dit type hebben twee viziervensters en kunnen dan ook door zowel de linkhandige als de rechtshandige schutters gebruikt worden. Deze bogen zijn zeer geschikt om te gebruiken de beginselen van het boogschieten te leren. Deze bogen worden niet aanbevolen voor wedstrijden. Als een rechtshandige met dit type boog gaat schieten zorg er dan voor dat het venster aan de linkerzijde zit en omgekeerd voor de linkshandige schutter. 11.3.2 PIJLEN. Pijlen worden gemaakt van diverse materialen: hout, glasfiber, aluminium en carbon of een carbon / aluminium combinatie. Het is niet aan te bevelen om houten pijlen voor beginners te gebruiken omdat ze zonder enige waarschuwing kunnen breken en serieuze verwondingen kunnen veroorzaken. Ook zijn ze moeilijk te repareren. Glasfiber pijlen zijn duurder en sterker dan houten pijlen. Ook deze pijlen worden niet aanbevolen om bij beginners te gebruiken, omdat ze voor de lichte bogen te zwaar zijn. Pijlen van aluminium en carbon (of samenstellingen daarvan) zijn de populairste en ze zijn op vele manieren te gebruiken. Ze elkaars evenknie en kunnen aangeschaft worden in vele maten en gewichten. Dit type pijl verlangt enig onderhoud, speciaal het recht houden / maken. Om het onderhoud te beperken wordt aanbevolen de XX75 schacht te gebruiken, of een betere legering. Carbon pijlen zijn licht, verlangen minder onderhoud maar kunnen niet gebogen worden zodat ze niet geschikt zijn om weer recht te maken. Daarentegen kunnen ze versplinteren en kunnen ze niet gerepareerd worden. Als carbon pijlen uit een doelpak getrokken worden gebruik altijd een pijlentrekker om je handen te beschermen tegen scheurtjes in het carbon door welke schade splinters kunnen losbreken. WAARSCHUWING: Schiet NIET met een gebroken of beschadigde pijl. Probeer voor iedere schutter een set pijlen samen te stellen. Elke schutter moet drie tot zes pijlen tot zijn beschikking hebben. Elke set moet gemerkt worden of afzonderlijk gekleurde veren hebben om ze gemakkelijk te onderscheiden. Elke pijl in de set heeft dezelfde lengte, diameter en samenstelling. De belangrijkste technische criteria zijn: gewicht, buigzaamheid (spine) en lengte. Het gewicht wordt aangegeven in grains (1 grain = 0,07 gram) en geeft het totaal gewicht aan van de complete pijl en gereed voor gebruik (inclusief nok, punt en veren). Lichtere pijlen vliegen sneller. De meeste fabrikanten maken pijlen die heel gebruikt kunnen worden voor beginners en waarmee goede resultaten te bereiken zijn. De buigzaamheid (spine) is een aanduiding voor de statische mate van doorbuiging, in duizendste delen van een Engelse duim, als een pijl geplaatst wordt op twee dragers en in het midden omlaag wordt gedrukt door een massa van 880 gram. Versie: nov. 2003

Pagina 187 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Meting van de buigzaamheid van de pijl

Op het moment dat de pijl gelost wordt buigt de pijl, en de doorbuiging van de pijl, soms aangegeven met stijfheid, wordt bepaald door de juiste afstemming tussen de pijl goed en het trekgewicht van de boog. Een pijl die niet stijf genoeg is, heeft de neiging om te veel door te buigen en slecht te vliegen. Een pijl die te stijf is zal eveneens slecht vliegen zonder nauwkeurigheid. Het is belangrijk dat elke pijl in de set op dezelfde manier vliegt. In het algemeen is het beter op met pijlen te schieten die een beetje te stijf zijn in plaats van de slap. Alle pijlen zijn gemarkeerd zodat hun gewicht en buigzaamheid bekend is. De lengte wordt gemeten, in Engelse duimen, van het diepste punt in de nok (plaats pees) tot waar de schacht is afgesneden en mag -0 ten opzichte van de andere pijlen in de set, niet meer afwijken dan plus of min 2 mm. Een groter verschil beïnvloedt het richten, de treklengte, het gewicht en het balanceerpunt van de pijl. Ook zal de set niet langer op elkaar afgestemd zijn en dus niet meer groeperen. Met pijlen die te lang zijn kan naar tevredenheid mee worden geschoten. Pijlen die te kort zijn, zijn niet VEILIG. 11.3.3 PEZEN. De pezen voor dit niveau (beginners) zijn meestal gemaakt van Dacron. Sommige bogen – met name de goedkopere - zijn voorzien van een gevlochten pees die om het ene eind is geknoopt en met een lus om het andere eind. Deze pezen moet, als het even kan vervangen worden door Dacron pezen. Dacron pezen zijn in verschillende kleuren verkrijgbaar en dat ook nog wel zo blijven. Het is gebruikelijk dat de bogen voor het beginner niveau niet voorzien zijn van ander pees materiaal. Als je – bij de plaatselijke dealer - nieuwe pezen besteld, kijk dan op de onderste werparm en als het voorzien is van een A.M.O (Archery Manufacurers Organisation) nummer, geef de dealer dan dit nummer en hij weet hoe lang de pees moet zijn. Als er geen A.M.O nummer aanwezig is, meet dan de lengte van de boog in ongespannen toestand en geef die lengte door. Voor de bogen op het beginnerniveau passen heel goed de Dacron pees met acht strengen. De pezen voor de recurve boog zijn gebruikelijk drie Engelse duim (7.5 cm) korter dan de A.M.O booglengte (De lengte van de compound pezen staan meestal vermeld op de onderste werparm).

Versie: nov. 2003

Pagina 188 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


11.3.4 PIJLSTEUNEN. Het gebruik van een pijlsteun is belangrijk om het contactgebied tussen pijl en boog te verkleinen, waardoor de wrijving – als de pijl na het lossen begint te bewegen – zo klein mogelijk is / wordt gehouden. Pijlsteunen die gemaakt zijn van (staal)draad zijn duur. Pijlsteunen van kunststof (plastic) worden daarom aanbevolen. De pijlsteun dient - direct boven het draaipunt in de handgreep - vastgelijmd te worden in het boogvenster en moet onmiskenbaar loodrecht op de pees uitgelijnd worden.

Multifunctionele pijlsteun

11.3.5 VIZIEREN. Een vizier is samengesteld uit een hoofdrail met een in hoogte (verticaal) verstelbare rail, een mogelijkheid om het vizier zijwaarts (windinvloed) te verstellen (horizontaal) en een vizier oog / pin. Voor de eerste lessen is een vizier niet nodig, maar mogen wel gebruikt worden. De schutter kan de dwanggedachte krijgen om steeds het schot te corrigeren door het vizier te verplaatsen, in plaats van zich te concentreren op de waarop hij / zij moet schieten. Er zijn vele eenvoudige goedkope vizieren verkrijgbaar. Het is mogelijk om een goedkoop vizier te maken met een strook van 1,2 x 13 cm van een 3 tot 5 mm dikke kurkplaat, gevouwen, of tochtstrip, gelijmd op de achterkant van de boog. Gebruik een spijker met een grote Twee vizieren geschikt voor beginners gekleurde kop als een horizontaal verstelbare rail (stip). Zie afbeelding rechts. Dit werkt redelijk goed en kan makkelijk weer verwijderd worden. Als het vizier op de boog is aangebracht let op dat het vizier in een verticale stand staat en goed vast gemonteerd is. Zorg er voor dat de pijl - als deze gelost wordt - niet het vizier raakt. 11.3.6 ARMBESCHERMERS. Een armbeschermer stijf genoeg zijn om op de arm of over de kleding vlak te blijven. De betere armbeschermers hebben een bewapening om de vlakheid te handhaven. Om de armbeschermer goed te bevestigen zijn tenminste twee spanbanden noodzakelijk. Het model met drie spanbanden kan het best gebruikt worden bij beginners. Dit type bedekt de arm ook voorbij de elleboog, waar beginners nog wel eens door de pees geraakt worden. De kruisbanden, elastische riempjes van de armbeschermer kunnen bij het dragen uitsteken en problemen veroorzaken met de peesspeling. De armbeschermers kunnen zowel door de rechtshandige als de linkshandige schutters gebruikt worden.

Verschillende uitvoeringen armbeschermers

Versie: nov. 2003

Pagina 189 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


11.3.7 BORSTBESCHERMER. * Slobberende of uitstekende kleding kan bijeen worden gehouden met veiligheidsspelden dan wel met behulp van plakband of elastische banden om de bovenarm dan wel de schouders. Zie afbeeldingen hieronder

Borstbeschermer c.q. bescherming tegen slobberende kleding*

11.3.8 VINGERBESCHERMING (VINGER TABS). De bedoeling van de vingertabs is de vingers te beschermen en er voor te zorgen dat een egaal / gelijkmatig en homogeen oppervlak wordt verkregen zodat het lossen geen problemen oplevert. Een beetje talkpoeder zorgt voor een egaal en gelijkmatig oppervlak en verhoogt de levensduur van de tab. Vingertabs worden bij de eerste lessen niet gebruikt. Dit onderdeel wordt pas geĂŻntroduceerd als de schutter last krijgt van zijn vingers. Zonder dit onderdeel voelt de beginners zich meer op zijn gemak. Door het niet dragen van een tab wordt een beter gevoel gekregen voor de positie van de vingers op de pees. Niettemin, later zal de schutter met een tab preciezer lossen. Vingertabs hebben de voorkeur boven schiethandschoenen omdat ze minder problemen veroorzaken bij het passen / de maatvoering. Met de tab voelt de schutter de pees en de pijl en draagt in vroeg stadium bij aan de beheersing. Houdt ongeveer 20% linkshandige tabs beschikbaar. De goedkope dubbelzijdige plastic tab voldoet redelijk goed voor beginners. Dit type tab kan zowel door rechts- als linkshandige schutters gebruikt worden en zijn verkrijgbaar in kleine, middel en grote maten. De opening (in het riempje) moet zo groot zijn dat de tab aan het derde vingerkootje bevestigd kan worden en weerstand De vingertab dient niet groter te zijn dan de omtrek van bieden zodat de tab niet mee (af)getrokken wordt de vingers. Het is noodzakelijk om voor kinderen een kleine maat te nemen of de maat goed passend te door de druk op de uiteinden van de tab. maken naar de hand en vingers van het kind

Versie: nov. 2003

Pagina 190 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De tab moet groot genoeg zijn om de vingers van de peeshand te bedekken als deze om de pees gebogen zijn. Elk deel dat groter is (uitsteekt) vertraagd de pees bij het lossen en veroorzaakt problemen met de vlucht van de pijl. 11.3.9 PIJLENKOKERS. Er zijn twee typen pijlenkokers die geschikt zijn voor groepsinstructie: de riem of heup pijlenkoker en de grond pijlenkoker. Soms worden zak pijlenkokers gebruikt, maar deze zijn niet geschikt voor het beginnerniveau. De pijlenkokers die aan de riem gedragen kunnen worden, kunnen aangepast worden aan zowel de links als rechtshandige schutters door simpel de haak om te draaien. Ze kunnen zowel binnen als buiten gebruikt worden. Van de grond pijlenkokers heb je twee typen: de pijlenkoker die je binnen kunt gebruiken en de pijlenkoker die je buiten kunt gebruiken. De binnen pijlenkoker heeft een platte onderkant en kan gewoon op de grond neergezet worden en is zwaar genoeg om een set pijlen te bergen. Het buiten type heeft een metalen pin aan de onderkant die in de grond gedreven kan worden zodat deze niet omvalt of door de wind omver geblazen wordt. Sommige grond pijlenkokers kunnen ook als boogstandaard gebruikt worden en hebben - aan de bovenkant - twee gebogen vorken als boogsteun. Vloer pijlenkokers moeten ongeveer 30 cm voor het boogbeen van de schutter als deze op de schietlijn staat (rechterbeen voor de rechtshandige en linkerbeen voor linkshandige schutter). Er zijn vijf nadelen voor het gebruik van de grond pijlenkoker: nadat de pijlen uit het doelpak getrokken zijn en de schutter terugloopt nar de schietlijn c.q. wachtlijn, dan moet hij de pijlen in de hand houden en dit is geheel risicoloos. De pijlenkoker moet verplaatst worden als de schutter van plaats verandert. De ruimte die de schutter beschikbaar heeft op de schietlijn, wordt daardoor kleiner. Je bet er twee nodig, zowel voor binnen als buiten. EN Ze moeten bij elke bijeenkomst op precies dezelfde plaats neergezet worden om – tijdens het schieten – bij de nokken van de pijl gelijkwaardigheid te bewerkstelligen. Een pijlenkoker die zes pijlen kan bergen is groot genoeg. De pijlenkokers, zoals in sommige catalogi zijn afgebeeld en extra ruimte bieden, heeft voor dit niveau geen voordeel. 11.3.10 POLS OF VINGERSLING. Introduceer de pols of vingersling pas als je begint met de oefeningen voor de booghand (zie hoofdstuk 7, § 7.1.2.3) en niet al bij het begin van het praktijkgedeelte van de cursus. We bevelen de volgende typen aan: Koord: vastgemaakt om de pols, voor de handpalm langs om de handgreep en vinger(s) heen. EN Vingersling: vastgemaakt om de duim en de wijsvinger of de middelvinger. We bevelen het gebruik van de boogsling – vastgemaakt aan het middenstuk (handgreep) – niet aan, omdat de boog dan nog veel kan bewegen en de schutter de neiging krijgt om de vingers te spannen of de boog te vangen.

Versie: nov. 2003

Pagina 191 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


11.4 ZORG VOOR DE UITRUSTING. 11.4.1 ONDERHOUD. Berg de boog op zonder een gespannen pees, vlak liggend. Zet hem niet rechtop. Los de pees niet zonder een pijl. Zorg dat de uitrusting niet blootgesteld wordt aan extreme temperaturen, door ze bijvoorbeeld in de zomer in de auto te laten liggen. Vervoer alle uitrustingstukken in een daarvoor geschikte koffer / tas / kist. Controleer werparmen van massieve glasfiber regelmatig. Als er een lichte gekleurde (meestal witte) strepen te zien zijn of stukjes glas beginnen los te laten, dan kan de boog als afgeschreven beschouwd worden. Controleer periodiek de werparmen van samengestelde bogen op scheurtjes / breuken, let speciaal op die in dwarsrichting. Als de scheurtjes /breuken aangetroffen worden mag de boog niet meer gebruikt worden. Een ervaren boogbouwer is misschien in staat de scheurtjes / breuken in de werparmen te repareren. Controleer periodiek de werparmen of deze gedraaid (getwist) zijn en dat de pees – als deze opgespannen is - zuiver over het midden van de boog loopt. Als dat niet het geval is, breng de boog dan naar een erkende dealer voor reparatie. Houd de juiste (de door de fabrikant aanbevolen) peesafstand aan (de grootste afstand tussen het diepste deel van de handgreep en de pees). Deze ligt tussen de 20 en 23 cm (met 21,5 cm als gemiddelde). Controleer periodiek de uiteinden van de werparmen (peessleuven) op scherpe randen en hoeken of oneffenheden waardoor de pees beschadigd kan worden / kan slijten. Controleer regelmatig de pijlen zorgvuldig op scheutjes / breuken / spleten en splinters, vooral dichtbij de punten. Schrijf de pijlen af bij de geringste fout (niet herstelbaar). Controleer de aluminium pijlen of ze nog recht zijn en richt ze als dat noodzakelijk is. Controleer regelmatig de nokken op scheurtjes / knikken en of ze nog deugdelijk aan de schacht vastzitten. Vervang de nok zelfs bij de geringste onvolkomenheid. Controleer de punten op bramen of stompheid, vervang de punten of vijl ze zo nodig weer glad / puntig. Berg houten pijlen op op een koele en droge plaats zodat ze niet (kunnen) krom trekken of breken. Berg de pijlen op op een veilige plaats, niet de pijlenkoker, zodat de veren niet beschadigd (kunnen) worden. Vervang de veren als ze ernstig beschadigd zijn. Evenwel is met een pijl - die licht beschadigd is of zelfs een veer mist – op korte afstand nog redelijk mee te schieten. De vizieren dienen gecontroleerd te worden en verloren schroefjes / boutjes moeten vervangen worden. Beschadigde vizierpinnen moeten vervangen of gerepareerd worden. Berg geen lijm of insectenverdelger op in de boogkoffer / tas. Bij lekkage of lijmresten kunnen de werparmen (en andere kunststof onderdelen van de uitrusting) aangetast worden. AANBEVOLEN INHOUD VAN DE GEREEDSCHAPKIST :

Accessoires. Fluit Plakband / hechttape Reserve vingertabs Reserve armbeschermers Reserve borstbeschermers Elastieken Blazoenpinnen / krammen Schroevendraaiers Handdoeken Talkpoeder om de handpalm te drogen

Voor onderhoud uitrusting. Plakband / hechttape Afzetlint Viltstiften (1 groot, 1 klein) Reserve pijlsteunen Reserve onderdelen voor vizieren Inbussleutels Tangen Reserve pezen Spankoorden Reserve nokringetjes

Versie: nov. 2003

Pagina 192 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Peeswas Potloden Oogklepje of hoofdbanden Scorebriefjes / kaarten Golfbalpinnen (Tees) Reinigingscrème Veiligheidsspelden Meetlint, centimeter.

Nokring tangetjes Reserve veren Verenlijm Reserve nokken Booghaak Gereedschap en draad voor peestakelingen (servings) Verenlijm (epoxy, superlijm en smelthars)

11.4.2 PIJLREPARATIES. Pijlen moeten altijd recht zijn. Zeer kleine buigingen in aluminium pijlen hebben over het algemeen bij de beginners geen invloed op de nauwkeurigheid. Op het oog kun je - door langs de schacht te kijken of de pijl rond te laten draaien (te laten tollen) – controleren / vaststellen of er kronkels of trillingen in zitten. De schacht langs een tafel laten rollen kan ook gebruikt worden om te controleren of de pijl recht is.

Snel ronddraaien: een populaire manier om vast te stellen of de pijl recht is.

Controleer de schachten altijd op schade, zoals spleten, schilfers of gleuven waardoor het te gevaarlijk is om deze nog te gebruiken en onnauwkeurig worden. Als er in houten of aluminium schachten geen spleten zitten, kan een pijlrichtapparaat gebruikt worden. Het rechtmaken kan met de hand gedaan worden, maar dat verlangt veel ervaring. Wees voorzichtig omdat soms een pijl – tijdens het richtproces - kan breken. Als er veel pijlen voor een cursus ingekocht moeten worden, dan is het verstandig dat er extra veren en nokken besteld worden zodat het zeker is dat men over hetzelfde type en kleur beschikt als de Het rechtmaken van een aluminium schacht met een originelen. Veren / vanen kunne vervangen worden pijlrichtapparaat met behulp van een verenplakapparaat, zonder dit hulpmiddel is het moeilijk de veren / vanen recht op de schacht aan te brengen en te houden zolang de lijm niet uigehard is. Versie: nov. 2003

Pagina 193 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De meeste dealers van boogschietartikelen kunnen de pijlen van nieuwe veren voorzien, wat goedkoper is dan nieuwe pijlen te kopen. Ideaal zou zijn als de vereniging een eigen verenplakapparaat heeft (zie afbeelding). De nokken dienen ook vaak vervangen te worden als zij door andere pijlen geraakt zijn en uiteenbuigen / splijten. De nokken zijn verkrijgbaar in verschillende maten, uitvoeringen en kleuren te verkrijgen. Van een set pijlen dienen alle nokken van hetzelfde type te zijn en dezelfde kleur te hebben. De kleur is belangrijk zodat de pijlen in het doelpak makkelijk te herkennen zijn. Als een stukje van een oude nok nog in de aluminium schacht zit, moet dit voorzichtig verwijderd worden door de schacht te verhitten en het stukje rustig met een tang uit de schacht te trekken. Wees voorzichtig met de passing. Bij houten pijlen kun je de oude lijmresten wegschrapen of schuren / vijlen. Pas op dat je geen hout weg schraapt (schuurt of vijlt), omdat anders de nieuwe nok niet (moeilijk) past of gecentreerd op de schacht zit. Maak de aluminium schachten schoon met een reinigingsmiddelen op acetonbasis. Als de schacht weer droog is, zorg er voor dat de nieuwe nok juist aangebracht wordt en breng een dun laagje verenlijm aan rond de passing en druk de nok licht maar stevig op zijn plaats. Om de nok goed in lijn te plaatsen voor op de pees, breng de nok – direct achter de indexveer / haanveer – aan op de schacht. Als er geen indicatie is dan moet de groef in de nok haaks (hoek = 90 graden) geplaatst worden op de stand van de indexveer. Als de nok op zijn plaats zit en de overtollige lijmresten zijn verwijderd controleer dan of de nok correct in lijn ligt. Draai de schacht snel rond met de vingertips of langs de rand van de tafel, om te controleren of de nok daadwerkelijk in lijn is aangebracht en er geen kronkel in zit. Terwijl de lijm nog zacht is, kunnen kleine correcties nog aangebracht worden. Plaats de pijl gedurende minimaal een half uur voor gebruik rechtop. Van tijd tot tijd moeten de punten vervangen worden. Kleine schade aan de punt kan verholpen worden met een zoetvijl of schuurpapier. Uitgezonderd zijn houten pijlen waarvan de punten over het algemeen verlijmd zijn met smelthars. zoals Ferr-L-Tite. De punt moet als één geheel zijn met de schacht. INSTRUCTIES UIT DE LEIDRAAD ONDERHOUD

EASTON

VERWIJDEREN PUNTEN (EN / OF INSERTS).

Als een metalen punt verwijderd moet worden (insert en punt als één geheel) of een insert en punt als twee delen, dan ga je als volgt te werk: 1. Verhit - met behulp van een kleine gasvlam - het eind van de punt gedurende 3 – 5 seconden. WAARSCHUWING: Pas op dat het onderdeel of de schacht niet oververhit worden. 2. Pak - onmiddellijk daarna - de punt met een tang vast. 3. Draai en trek de punt uit de schacht (en insert als die aanwezig is). 4. Als de punt of de insert niet bewogen kan worden, verhit het opnieuw voor 3 – 5 seconden en probeer het dan weer. Versie: nov. 2003

Pagina 194 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


MONTEREN VAN PUNTEN EN INSERT IN DE SCHACHT .

Materiaal dat je nodig hebt voor het monteren: Isopropyl alcohol 91% Papieren zakdoekjes of handdoekjes Wattenstaafjes Smelthars (speciaal voor het boogschieten) Gasbrander De instructies die nu volgen kunnen gebruikt worden voor een eendelige punt of aluminium insert met de punt daarin geschroefd.

Het monteren van de punt met smelthars

Nadat de schacht - volgens de voorschriften - op de gewenste lengte is gesneden, volg je de instructies voor het aanbrengen / monteren van de punt nauwkeurig om oververhitting van de punt te voorkomen. Oververhitte punten kunnen de Epoxy lijmverbinding van de schacht tussen de aluminium en carbon pijp vernietigen (van een aluminium / carbon schacht), of de duurzaamheid van het aluminium in dit gedeelte van de schacht veranderen (als het een aluminium schacht betreft) of de Epoxy lijmverbinding tussen de carbonvezels vernietigen (als het een carbon schacht betreft). Voor het verlijmen van punten en insert dient smelthars gebruikt te worden. 1. Maak de binnenkant van de schacht over ongeveer 5 cm vanaf de punt schoon en vetvrij met een in 91% alcohol gedrenkt wattenstaafje. Herhaal dit totdat een schoon wattenstaafje schoon blijft van slijp / zaag resten os ander vuil / stof. Laat de schacht goed drogen voor dat je met het lijmen begint. 2. Verhit voorzichtig boven en gasvlam het uiteinde van de smelthars en breng daarna een ring van hars aan op de binnenkant van de schacht. WAARSCHUWING: Stel de schacht niet direct bloot aan hitte. Het smeltpunt van de smelthars is LAAG genoeg zodat de schacht geen schade oploopt bij het aanbrengen / monteren van de punt en HOOG genoeg om de punt vast op zijn plaats te houden tijdens de hittewrijving als de pijl in het doel binnendringt. Pijlpunten kunnen uit de schacht geraken als een smelthars wordt gebruikt met een lage smelttemperatuur. Versie: nov. 2003

Pagina 195 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


3. Houd de pijlpunt (aan de punt) vast tussen je vingers (Niet met een tang omdat het dan mogelijk is dat de punt oververhit raakt). Verhit het te monteren gedeelte totdat je de punt heet / warm voelt worden. Het gedeelte moet net heet genoeg zijn om de smelthars te doen smelten. WAARSCHUWING: Oververhit de punten niet. Als de punt te heet wordt om langer in je vingers vast te houden, dan is de punt te heet om in de schacht te aan te brengen / monteren. Leg de punt weg op een niet brandbare plaats tot dat deze is afgekoeld. 4. Verhit de smelthars en breng een laagje aan op de steel van de punt of de insert. 5. Druk nu, zonder onderbreking en terwijl de lijm nog zacht is, de punt en / of de insert met een draaiende beweging in de schacht totdat deze tegen het einde van de schacht zit. Om een gelijke verdeling van de smelthars te verkrijgen draai je de punt 2 keer terwijl deze in de schacht is aangebracht. OPMERKING: oefen geen kracht uit op de punt en / of de insert. Als de montage niet ij één keer lukt, verhit de punt dan onmiddellijk opnieuw gedurende 2 – 3 seconden en probeer de punt en / of insert opnieuw in de schacht te drukken. 6. Verwijder direct daarna, terwijl de lijm nog zacht is, de overtollige lijm met een papieren zakdoekje / handdoekje. WAARSCHUWING: Stel de schacht niet direct bloot aan hitte (op geen enkel moment) omdat dit de carbonvezels kunnen vernietigen of de duurzaamheid van het aluminium in dat gebied kunnen veranderen. Oververhit de punten niet omdat dit eveneens de schacht kan beschadigen. Als het voorstuk van de schacht is beschadigd, dan is het raadzaam om de schacht (over een kleine lengte) in te korten om een nieuw stukje te monteren om de pijl weer op de standaard lengte te brengen of gelijk aan de voorraad pijlen. Het is moeilijk om de pijlen uit het doel te trekken als de uiteinden dikker zijn dan de schacht. Zie afbeelding hiernaast als voorbeeld om een pijl op dat stuk te “repareren”. 11.4.3 PIJLSTEUNEN Pijlsteunen dienen in de juiste vorm gehouden te worden respectievelijk zo nodig gerepareerd of vervangen te worden. Controleer of de lijmverbinding de pijlsteun stevig op zijn plaats houdt. Controleer of er in het gedeelte dat uitsteekt en waar de pijl op rust of er krassen, scheurtjes of oneffenheden aanwezig zijn. Controleer ook of dat gedeelte niet verbogen is. Leer de beginners om met de pijlsteun voorzichtig te zijn. Sta niet toe dat met de booghand, met name met de wijsvinger, de pijl (schacht) aangeraakt wordt terwijl deze op de pijlsteun rust. 11.4.4 REPARATIES AAN DE PEES De pees is een onderdeel dat aanmerkelijk veel aandacht verdient en moet regelmatig gecontroleerd worden. Let daarbij op het volgende: Pezen die van de kleur veranderen of (uit)rafelen; Losse draden (strengen) in of tussen de windingen; en Windingen die uiteen wijken. Pezen die één of meer deze kenmerken vertonen dienen vervangen te worden. Versie: nov. 2003

Pagina 196 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Het periodiek vernieuwen (vervangen) van de windingen en / of nokpunten kan de levensduur (het nuttig gebruik) van de pees verlengen. Versleten pezen moeten, voordat er breuken optreden, vervangen worden; versleten middenwindingen moeten vernieuwd worden en de nokpunten moeten gecontroleerd worden of ze nog op de juiste hoogte zitten. Bij gelegenheid dienen de pees licht ingesmeerd te worden met was. Om de overtollige was en om de was goed in de draden (strengen) door te laten dringen wrijf je zachtjes over de pees door op eenvoudige wijze met lap of stukje leer of een veter (koord) - die dubbel om de pees wordt geslagen - op en neer te bewegen. Er mag geen was op de winding komen / aangebracht worden. 11.4.5 ZELF EEN PEES MAKEN Een boog van een beginner moet eigenlijk voorzien zijn van een Dacron, de andere materialen verkleinen de levensduur van de pees en de boog aanmerkelijk. Wat voor materiaal er ook gebruikt wordt, de basismethode om een pees te maken is en blijft hetzelfde, maar let op met het aantal draden (strengen). Er zijn verschillende modellen voor een peesbok (rond, vierkant, rechthoekig). De materialen en gereedschappen die je nodig hebt om een pees te maken zijn: Een klos Dracon garen, Garen om windingen te maken (geslagen nylondraad of enkeldraad), Een wikkelapparaat om de windingen te maken, Een schaar, Twee viltstiften (elk van een andere kleur), Een liniaal of richtlat, 2 houten plankjes, ongeveer 10 cm lang (afhankelijk van het type peesbok), EN Geduld, Tijd, Voorzichtigheid / zorg, De wil om een goede pees te maken, zelfs als dat betekent dat het over gedaan moet worden.

Versie: nov. 2003

Pagina 197 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Aanbrengen van de draad op de peesbok. Een oude pees om de lengte te bepalen van de nieuwe pees die je wilt maken, maakt het bij de eerste poging een stuk makkelijker om de nieuwe pees op de juiste lengte te maken. Als je geen pees hebt met de juiste lengte, dan zijn er verschillende procedures en meetmethoden die je helpen om de vereiste lengte vrij goed te benaderen. Dit wordt later besproken. Als je de beschikking hebt over een oude pees met de juiste lengte. Draai de pinnen van beide spanners (beugels)zo dat ze in elkaars verlengde staan. De onderlinge afstand wordt bepaald door de lengte van de pees waarvan het aantal draaiingen met 10 tot 15 keer is teruggebracht. Plaats de pees op de bok en verstel de afstand van beide spanners zodanig strak dat de pees niet meer doorzakt (hangt). Span de pees niet te strak om dat dit geen invloed heeft op de lengte van de pees die je gaat maken. Als je geen pees hebt die als maat voor de juiste lengte kan dienen. Stel de bok in op een lengte die ca. 9 cm korter is dan de lengte van de boog (de lengte van de boog wordt gemeten aan de achterkant = de kant van de boog die naar het doel is gericht = van de ongespannen boog van tip tot tip. Volg daarbij de rondingen van de boog). Deze afstand is afhankelijk van het type (constructie c.q. opbouw) maar het resultaat ligt dicht genoeg bij de vereiste lengte van de pees die je maken wilt. Neem de oude pees van de bok. Draai de beide spanner zo dat ze haaks op de peesbok staan. Maak het eind van het peesmateriaal losjes vast (met een lusje) aan één van de pinnen op ongeveer 2 cm onder de groef. Wind dan het peesmateriaal rond de pinnen (in de groef aan de bovenkant van elke pin) en zorg er voor dat de winding begint over de pin die het meest dichtbij de eerste pin zit (de pin dezelfde spanner). Het geheim van een goede, betrouwbare pees ligt in de gelijkmatige spanning van elke streng. Als de spanning tussen alle strengen niet gelijk is, dan breekt de pees omdat de spanning slecht door een paar strengen wordt gedragen. Als het trekgewicht van de beginnerboog altijd minder is dan 25 pond, dan is het aan te bevelen om voor het maken van de pezen Dacron te gebruiken met acht strengen. Als je een 8 strengs pees maak ga je 4 keer om de pinnen van de peesbok. Als je een 10 strengs pees moet je de draad 5 keer om de spanners draaien. Zorg er voor dat het eind altijd stevig vastgemaakt wordt aan de pin volgend op de pin waarop je begonnen bent. Hierdoor krijg je een overlapping die door de winding van de lus wordt geborgd. Het maken van een winding. Maak de eerste winding tussen de pinnen waar het peesmateriaal elkaar overlapt, hiermee worden de elkaar overlappende einden van het peesmateriaal geborgd tegen losgaan bij de volgende handelingen voor het maken van de pees. Maak met het windgaren een grote open lus richting de tweede pin (de pin op zelfde spanner) en maak een merkteken op ca. 10 – 12 mm afstand vanaf pin twee. Neem het losse eind van het garen en begin op ca. 15 – 20 mm vanaf het einde van de lus het garen strak om de pees te winden richting pin 2. Bij het merkteken (op ongeveer 10 – 12 mm vanaf pin ) steek je het losse eind door de lus en trek je de lus dicht, strak tegen de winding aan. Het losse eind wordt zo geborgd tegen loskomen. Ga met het windgaren door richting pin 1. Alle windingen moeten in dezelfde richting om de pees gedraaid worden, dit voorkomt dat ze los gaan zitten als de pees wordt gedraaid (getwist) om deze op de juiste gebruikslengte te draaien. Als alle windingen op deze manier zijn aangebracht, dan hebben ze allemaal dezelfde richting.

Versie: nov. 2003

Pagina 198 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Begin met maken van de winding bij pin 1, het begineind

De lengte van de luswinding is afhankelijk van de grootte van de tip van de werparm

NB: Let er op dat de windingen voor de lussen precies in het midden aangebracht worden, tussen de pinnen van de spanner en draai het garen steeds van je af – over de pees. De lengte van de luswinding. Hoe groot de winding moet zijn om een lus te maken, is afhankelijk van de omtrek van de werparmtip waar over de lus moet glijden als de pees op de boog wordt aangebracht. Voor de onderste lus ca. 6 cm en voor de bovenste lus (die over de werparm glijdt) ca. 8 cm.

werk van rechts naar links

Het maken van de lus. Wanneer de winding de juiste lengte heeft dan draai je de spanner 90 graden zodat de winding om één van de pinnen glijdt - de achterste pin – en afgemaakt kan worden tot een lus. Het windapparaat (spoel) zit nog steeds om de pees. Op ongeveer 4 mm vanaf het begin van de winding (richting achterste pin). Hiermee wordt de luswinding 4 mm overlapt en voor de lus een keurige eindverbinding gerealiseerd. Intussen wordt in plaats van een verdikking - door het bijeentrekken van de twee kanten van de winding de pees ter plaatse iets dunner waardoor deze gemakkelijk om de hals van de werparm wordt geleid. Ga door met het winden van de eindverbinding van de lus in dezelfde richting als voorheen. Zorg er voor dat de twee lossen einden van het pees materiaal onder de winding verwerkt worden. Na ongeveer 6 centimeter moeten de einden afgesneden worden, zorg er voor dat tenminste 4 windingen liggen tussen het afsnijden van het eerste eind en het tweede eind. Met dit kleine tussenstuk wordt voorkomen dat de winding tijdens het schieten losgaat. De juiste lengte van de winding. Ga door met het omwinden van het garen tot 1 cm voor de gewenste lengte, dat is 10 tot 12 cm (deze lengte is afhankelijk van de ronding van de werparm bij de recurve, zie afbeelding rechts). Houd de winding onder spanning, trek de spoel weg van de pees en snijd het garen op ongeveer 45 cm af om daarmee de winding af te maken. Versie: nov. 2003

Pagina 199 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De afwerking van de winding. Pak het eind van het garen en sla deze – aan de linkerkant met ongeveer 3 cm ruimte tussen de winding - over de pees; maak in het garen een bocht (lus) groot genoeg om met de vingers er garen door te steken. Steek nu het eind van het garen door de lus en sla dit ongeveer 12 keer tot 1 cm terug om de pees richting de winding.

Pak nu de lus, terwijl je het garen en de winding onder spanning houdt, en wind het garen om de pees en het losse eind van het garen (zie afbeelding rechts) naar links om de winding af te maken. Als alle windingen zijn gemaakt houdt je een lus over. Trek aan het lossen eind - terwijl je het garen strak houdt om de lus dicht te trekken.

Als de lus dicht getrokken is, kun je het losse eind afsnijden. Leg daarbij het mes plat op de pees de winding (dat je net gemaakt hebt) en snij - door het garen richting het mes te trekken - het losse eind er af. Als je de eerste lus hebt gemaakt draai je de bok om en maak je de tweede lus op precies dezelfde manier. Denk er aan dat de bovenste lus groot genoeg moet zijn om over de werparm te schuiven. Door de tweede lus in dezelfde richting om de pees te winden, hebben beide windingen de juiste draairichting om de pees in te draaien en deze op de juiste lengte voor de boog te brengen. Versie: nov. 2003

Pagina 200 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De pees draaien (twisten) om de pees op de juiste lengte te brengen voor de boog. Als beide lussen gered zijn moet de pees op de boog aangebracht worden, zodat de middenwinding gemaakt kan worden. Breng de bovenste lus over de werparm (ca. 10 cm) en draai de lus van de onderste werparm 10 tot 20 keer in (let op

dat je de draaiingen inde juiste richting maakt, anders gaan de windingen loszitten). De draaiing zoals afgebeeld is de juiste draairichting om de pees in te draaien. De pees wordt gedraaid in tegengestelde richting aan de winding (anders kan de winding los gaan zitten en tijdens het schieten bewegen). Alle drie windingen moeten in dezelfde draairichting om de pees aangebracht zijn. Er zijn mensen die hun pezen van windingen voorzien met een andere draairichting dan in dit hoofdstuk wordt getoond. De nevenstaande voorbeelden kunnen van dienst zijn bij het bepalen van de richting die de draaiingen in de pees moeten hebben om te voorkomen dat de windingen tijdens het schieten los gaan zitten. Het instellen van de juiste peesafstand. Als de nieuwe pees niet de juiste lengte heeft voor een bepaalde peesafstand, dan moet de lengte gecorrigeerd worden door in de pees een aantal omslagen te maken. Als uitgangspunt voor het minimum aantal slagen in de pees kan per 7,5 cm 1 volledige slag aangehouden worden, er is geen maximum maar denk er aan dat hoe meer slagen je in de pees maakt het des te langer duurt voordat de pees gesetteld is en zijn werklengte heeft aangenomen. Ook zal de pees dikker worden waardoor de prestaties minder zullen zijn. Het opmeten van de peesafstand

Versie: nov. 2003

Pagina 201 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De middenwinding. Nu kan de middenwinding aangebracht worden op de gewenste hoogte. Kies een voor de winding een garen met een diameter zodat - voor de grootte van de nokken die gebruikt worden – de middenwinding juiste omtrek krijgt. Hiermee wordt voorkomen dat je extra windingen moet maken om de middenwinding passend te maken voor de nok, of omgekeerd, de middenwinding moet vervangen omdat de nok te strak zit. Begin de middenwinding op een hoogte boven het gewenste nokpunt om zo een goede bescherming voor de pees te realiseren; aanbevolen wordt 6,5 cm. De winding moet in dezelfde richting gewonden worden als de windingen van de eindlussen, over de pees en van je af.

Bepaal de plaats waar de winding moet komen en maak het garen vast aan het begin van de winding

Als ongeveer je nog 1 cm moet doen om de winding de vereiste lengte te geven (dat is ongeveer 16 cm, afhankelijk van de persoonlijke voorkeur) dan ga je om de winding te beĂŤindigen op precies dezelfde manier te werk als hiervoor is beschreven bij de boven en onder winding. Realiseer je dat de winding de pees bescherming biedt als deze na het lossen in aanraking komt met de armbeschermer. Ook draagt het bij aan de harmonie van de boog, hoe lichter de winding des te sneller de pees zich voortbeweegt en hoe zwaarder de winding des te langzamer beweegt de pees. Het verschil in lengte en gewicht van de middenwinding kan ook gebruikt worden bij het nauwkeurig af- / instellen van de boog. Nadat een aantal centimeters gewonden zijn houdt je de boog horizontaal en hang je een pijl aan de pees. Als de winding de juiste maat heeft moet de pijl van de pees vallen als met de vinger een lichte tik tegen de pees wordt gegeven.

Het is erg belangrijk dat de passing tussen de pijlnok en middenwinding goed is. Soms moet, bij een dunne pees voor een boog met een klein trekgewicht, het nokpunt verdikt worden om een juiste passing te realiseren. Dit kan verwezenlijkt Een te dunne middenwinding worden door met een dun garen (of tandflosdraad) over de winding ter hoogte van het nokpunt een tweede laag (winding) aan te brengen van ongeveer 2 cm lang. Een beetje verenlijm kan over het verloop van de winding aangebracht worden, maar zorg er voor dat je niet te veel lijm gebruikt waardoor de pees op dit punt stijf wordt. De beste manier is om, voordat je de winding begint te maken, over de lengte van de winding een aantal strengen Dacron te leggen. Wel moet je er op letten dat deze extra strengen goed recht blijven liggen terwijl je het garen om de pees windt. Versie: nov. 2003

Pagina 202 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Als de nok te strak om de pees zit, moet een dunner garen gebruikt worden om de middenwinding te maken

Een te dikke middenwinding

Over het algemeen is het het gemakkelijkst om de met de winding te beginnen aan de rechterkant en dan naar links te werken, waarbij je de spoel onder de pees door naar je toe haalt. Op 8 tot 10 mm voor het einde van de vereiste lengte trek je ongeveer 30 cm garen van de spoel en maak je een lus waarna je het garen om de pees windt richting het stuk dat je net gemaakt hebt. Deze windingen hoeven niet strak aangetrokken te worden, maar losjes om de pees in dezelfde draairichting als het eerste gedeelte. Zorg ervoor at het begin van de lus wel strak gehouden wordt, anders gaat de winding in het rechter deel los zitten waardoor je problemen krijgt tijdens het schieten.

De lus die je maakt voor het beĂŤindigen van de middenwinding

Trek de lus strak door het eind onder de terug gemaakte windingen te trekken

Als het deel dat je terug windt ongeveer 8 tot 10 mm lang is, dan leg je het losse eind onder het rechter eind van de lus. Maak de winding af door het rechter eind van de lus over en onderlangs naar je toe om de pees te winden (dezelfde draairichting als bij het eerste deel). Al gaande het winden wordt de lus naar links steeds kleiner. Verminder de spanning op het garen voor de laatste torn zodat het wat makkelijke wordt om garen aan te trekken. Als alle windingen naar links zijn gemaakt houdt je de lus strak (met een potlood door de lus kan op het garen een lichte spanning uitgeoefend worden). Daarna trek je de lus dicht, zorg er voor dat het garen – terwijl je het aantrekt – onder spanning blijft tot de lus dicht is. Daarna kan het overtollige stuk garen met een mes verwijderd worden (zie afbeelding links onder blz. 21).

Versie: nov. 2003

Pagina 203 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Aanbrengen van was. Voordat je de was aanbrengt maak je de peesafstand ca. 3 mm groter (de pees iets korter maken); door het inwrijven van de was wordt de pees iets langer (de strengen settelen zich) dus maak je de peesafstand kleiner. Neem een stukje leer en vouw het dubbel om de pees en wrijf de pees over de gehele lengte met een op en neergaande beweging in. De meeste peesmaterialen hoeven voor deze handeling niet extra van was voorzien te worden, maar als het peesmateriaal fabrieksmatig niet van was voorzien is, dan is het noodzakelijk dat je eerst een paar keer met bijenwas over de pees gaat voordat je met het stukje leer over de pees wrijft. Testen. Meet de peesafstand en bevestig het nokpunt. 11.4.6 HET NOKPUNT. De juiste hoogte van het nokpunt is van veel zaken afhankelijk. Een suggestie is om voor het nokpunt de onderkant van de nok aan te houden en 1 cm hoger dan waar de schacht - lopend over de pijlsteun - een hoek van 90 graden maakt met de pees. Nokpunten kunnen op twee manieren aangebracht worden. Zie afbeelding rechts.

Een fabrieksmatige set nokpunten die – met een speciale tang - om de middenwinding geklemd worden. Een andere methode is om met een dik garen een ringetje (winding) te maken en met verenlijm te borgen op de middenwinding. Zie afbeelding links. Deze knoop moet strak en gelijkmatig aangetrokken worden. Breng een laagje verenlijm aan op de knoop en laat dit drogen. Nokpunten dienen boven en onder de nok op de middenwinding zitten.

Nadat je ongeveer 30 pijlen hebt geschoten, controleer je de peesafstand. Deze zal zeer waarschijnlijk groter geworden zijn. Corrigeer zo nodig het nokpunt. Zie afbeelding rechts. Het corrigeren van de peesafstand

Versie: nov. 2003

Pagina 204 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


11.4 AANSCHAF VAN DE UITRUSTING. Het volgende is een algemene leidraad die gebruikt kan worden bij de aanschaf van bogen voor de cursus: Raadpleeg een onafhankelijke (neutrale) adviseur die ervaring heeft op het gebied van het boogschieten en je goede raad kan geven bij de aanschaf; Zorg voor uniformiteit van het type (merk) boog zodat je steeds de juiste aanvullingen en reserve / reparatieonderdelen aan kunt schaffen; Een iets langere boog is praktisch en vaak wenselijk, omdat een te korte boog over het algemeen krachtig uitgetrokken moet worden, lastig is om mee te schieten en wellicht snel ontgroeid is (NB: jeugd) Bogen met een lang boogvenster zijn aan te bevelen; Recurve bogen zijn gemakkelijker uit te trekken dan rechte bogen; Houd je aan de tabel voor de booglengte / treklengte als je een boog koopt; Koop of maak reserve pezen zodat de pezen direct vervangen kunnen worden door één met de juiste lengte; Koop 20 – 30% uitrusting, tabs en bogen voor linkshandigen; Ten minste één armbeschermer per boog. Bij voorkeur een medium maat met enkele kleine en grote maten; Enkele tabs voor linkshandigen zijn noodzakelijk. Tabs raken gemakkelijk kwijt of versleten en niet al te dure zijn zeker geschikt om bij de hand te hebben. Moedig de schutters aan om zelf een tab aan te schaffen; Het heeft de voorkeur om voor de groep dezelfde pijlen te gebruiken; Koop per boog 6 pijlen en enige als reserve bij reparaties; Zorg dat je voor elke boog verscheidende sets pijlen hebt met verschillende lengten; Koop reserve nokken en veren zodat het zeker is dat je de juiste maat en kleur hebt bij reparaties; Koop ongeschilderde pijlen, zonder tekens, en gebruik gekleurd plakband om er sets mee te maken; Als pijlen breken kan gemakkelijk een nieuw setje samengesteld worden. Zorg er voor dat compound bogen zowel een gemiddelde treklengte en piek trekgewicht hebben, licht genoeg om door iedereen te gebruiken; Moedig de schutters aan om zo spoedig mogelijk zelf een tab, armbeschermer en pijlen aan te schaffen, deze onderdelen zijn redelijk goedkoop te verkrijgen en als schutters hun eigen materiaal hebben zijn ze daar zuiniger op, raken minder gauw hun spullen kwijt, EN Als je vereniging niet pijlen met verschillende lengten kan aanschaffen, koop dan een aantal onverkorte pijlen met een lengte van 30”.

Versie: nov. 2003

Pagina 205 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Versie: nov. 2003

Pagina 206 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12

Hoofdstuk 12 DE BOOGSCHUTTER MET BEPERKINGEN.

12.1 INLEIDING. Het zou werkelijk erg verdienstelijk zijn om mensen met een beperking - van welke categorie dan ook – kennis te laten maken met het handboogschieten, een activiteit die het voor hen mogelijk maakt om gelijk te zijn aan / met anderen. Elk van deze personen heeft het recht om aan een sport deel te nemen en als trainer moet je je inzetten om hen daarbij te helpen. Het handboogschieten, als recreatie en wedstrijd activiteit biedt een uitstekende gelegenheid voor het lichaam, de sterkte en gezondheid om deel te nemen op basis van gelijkwaardigheid. Mensen met lichamelijke beperkingen aan hun onderlichaam kunnen doeltreffend het schieten beoefenen en, met de introductie van de compound bogen, ook door die mensen met lichamelijke beperkingen in de functies van hun bovenlichaam. Er is een verscheidenheid aan gespecialiseerde uitrusting beschikbaar om de schutter te helpen bij de lichamelijke uitdaging. Echter er zijn ook mensen met andere beperkingen, zoals een visuele of gehoor beperking, die eveneens plezier kunnen beleven aan het handboogschieten. Schroom niet om met de schutter te praten over zijn / haar . hij / zij is de beste persoon die je kan informeren over enige beperkingen in zijn / haar motoriek zodat je de werkwijze van lesgeven / oefenen daarop kan aanpassen. Als de beperkingen van de schutter problemen opleveren in de communicatie dan is er ongetwijfeld wel iemand te vinden die hem / haar kan “verstaan”. Als je je zorgen maakt over de medische kanten (aspecten), dan moet je iemand raadplegen met een medische achtergrond. Wellicht is het noodzakelijk dat je de schiettechniek of de uitrusting moet aanpassen om deze voor bepaalde personen - die te traint - geschikt te maken. Het is aan te bevelen dat je enige tijd uittrekt om met de kandidaat schutter te praten om zo veel mogelijk te weten te komen over de persoonlijke omstandigheden. Het kan bijvoorbeeld zijn (voorkomen) dat een bepaalde gesteldheid betekent dat de persoon erg snel vermoeid raakt, zodat je de lestijd korter moet houden dan normaal. Mensen gaan om verschillende redenen handboogschieten en het is nuttig om in een zo vroeg mogelijk stadium te weten welke verwachtingen de schutter heeft van de sport. Het kan zijn dat ze alleen om het plezier meedoen en genieten van het schieten. Echter als zij erg hoge aspiraties hebben om werkelijk goed te zijn en geselecteerd worden om hun land op de internationale evenementen voort gehandicapten te vertegenwoordigen, zoals de Paralympische spelen, dan moet de trainer rekening houden met de reglementen die voor deze evenementen gelden. Deze worden in §12.12 in detail behandeld. 12.2 Soorten beperkingen. Er zijn in de wereld veel mensen met uiteenlopende beperkingen en de meesten daarvan zijn heel goed in staat om aan het handboogschieten deel te nemen. Zij kunnen onderverdeeld worden in 4 hoofdcategorieën: Lichamelijke beperkingen Waarnemingsbeperkingen Geestelijke beperkingen Verschillende ongesteldheden (ziekten) Binnen elk van deze categorieën is sprake van een groot aantal soorten beperkingen. De trainer hoeft niet noodzakelijkerwijs alles te weten over deze beperkingen, maar vindt gemakkelijker om te kijken naar de manier waarop iemand schiet zodat de volgende verdeling in de categorieën kan maken. Versie: nov. 2003

Pagina 207 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Schutters met beperkingen in de armen of deze niet kunnen gebruiken (zie 12.3) Schutters met enige evenwichtstoornis maar wel kunnen staan (zie 12.4) Schutters met visuele beperkingen (zie 12.5) Schutters met geestelijke beperkingen (zie 12.6) Schutters die van een rolstoel afhankelijk zijn (zie 12.7) Schutters die moeilijk kunnen staan en daardoor gebruik moeten maken van een gewone stoel (zie 12.8) Schutters met beperkingen in de communicatie (zie 12.9) Schutters met een combinatie aan beperkingen (zie 12.10) 12.3

Schutters met beperkingen in de armen of deze niet kunnen gebruiken.

12.3.1 BOOGARM. 12.3.1.1 Als de boogarm is geamputeerd, dan heeft de schutter wellicht een prothese met een voorziening om de boog vast te houden. Hij / zij heeft misschien een prothese voor de dagelijkse werkzaamheden en één die aangebracht kan worden voor het handboogschieten. Als alternatief kan de schutter geleerd worden om op een andere manier te schieten (zie 12.3.2.1) 12.3.1.2 Als de boogarm erg zwak is en de schutter heeft geen grijpkracht in zijn vingers, dan kan de boog met riempjes aan de hand vastgemaakt worden. Deze riempjes moeten strak aangetrokken worden om de boog in de juiste positie te houden maar moeten wel regelmatig gecontroleerd worden of ze niet afklemmen en de bloedtoevoer naar de vingers belemmeren / stoppen. 12.3.1.3 Als de boog arm zo zwak is dat de schutter de arm niet gericht kan houden naar het doel, dan kan een elleboogspalk gebruikt worden. 12.3.2 PEESARM. 12.3.2.1 Als de peesarm mist, dan heeft de schutter wellicht een prothese zoals vermeld in 12.3.1.1. Dit kan een haak zijn met haakjes die om de pees aangebracht kunnen worden en de schutter door het verdraaien van de arm de haakjes in een positie brengen waarna de pees gelost wordt. Als alternatief kan de schutter de boog uittrekken met zijn tanden. Een aantal boogschutters doen dit. Aan de pees, weerszijden van het nokpunt, wordt - net als de D-lus bij de pezen van de compoundboog - een stukje leer bevestigd. De schutter houdt dit tussen zijn tanden en door het openen van de mond wordt de pees gelost. Deze “tab” moet regelmatig op het doorbijten door de schutter gecontroleerd worden. 12.3.2.2 Als de peesarm te zwak is en de vingers hebben geen grijpkracht, een methode die al jaren gebruikt wordt en nog steeds bruikbaar is voor beginners is om een haak aan de hand te bevestigen die door een draaiende beweging in een positie gebracht wordt waarna de pees gelost wordt. Veel schutters geven er de voorkeur aan om het “los” hulpmiddel te gebruiken die door de compoundschutters wordt gebruikt. Als de schutter in de vingers onvoldoende vaardigheid bezit om op de normale manier te lossen dan zou het “los” hulpmiddel zodanig aangebracht kunnen worden dat er gelost wordt op het moment dat het hulpmiddel in contact wordt gebracht met (een deel van) de kaak, enzovoort. 12.3.3

Afhankelijk van de armzijde waardoor de schutter beperkt wordt, kan het voordeel opleveren om het voorstel te doen om linkshandig te schieten in plaats van rechtshandig (of andersom), ondanks en hoezeer ook zijn / haar oogdominantie anders is.

Versie: nov. 2003

Pagina 208 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.4 Schutters met enige evenwichtstoornis maar wel kunnen staan. Evenwichtsproblemen bij het staan tijdens het schieten hebben veel oorzaken, zoals één been langer dan het andere, polio, een prothese, enzovoort. Ook zijn daarvoor een aantal oplossingen. Een schutter kan, om het verschil in beenlengte te compenseren, een schoen dragen met een verhoogde zool. Zo niet kan de trainer voorstellen om het kortere been te laten rusten op een blok (bijvoorbeeld van hout) zodat de schutter goed rechtop kan staan. Als het evenwicht van de schutter erg slecht is (wat ook een veiligheidsaspect is omdat hij / zij – als het winderig is – om kan vallen) is het verstandig om voor te stellen dat ze vanaf een stoel of kruk schieten, die op de schietlijn staat. 12.5 Schutters met visuele beperkingen. Evenals met de andere categorieën, betreft dit een groot aantal mensen. Sommigen hebben nog voldoende zicht zodat ze, net als een schutter zonder beperkingen, op normale wijze te schieten en sommigen hebben helemaal geen zicht. Deze paragraaf betreft de laatstgenoemde groep. Praat met ze en probeer er achter te komen of ze blind zijn vanaf hun geboorte of op een later tijdstip hun gezichtsvermogen hebben verloren, dit maakt een groot verschil in hoe zij de dingen begrijpen. Iemand die nog nooit in staat is geweest om iets te zien heeft bijvoorbeeld geen idee wat rood is. Geef de schutter de gelegenheid om de boog en uitrusting te betasten zodat zij zich daar een beeld van kunnen vormen. Dit zou altijd een één op één bijeenkomst moeten zijn; veiligheid heeft voor zowel de schutter, de trainer als andere schutters de hoogste prioriteit. De eerste schoten worden heel vaak gemaakt met het “handen aan” principe, overigens alleen met toestemming van de schutter. Doe alles gezamenlijk, het uittrekken, het lossen en geleid de booghand. Laat hen het schieten voelen en het gevoel krijgen om te schieten. Heel vaak wordt er gevraagd; hoe kan een blinde plezier krijgen aan het handboogschieten terwijl het een visuele sport is. In feite ontwikkelt de schutter een gevoel waarbij hij door het geluid weet hoe nauwkeurig het schot is, zoals we ons allemaal goed bewust zijn van het verschil in geluid dat de pijl maakt als deze het geel raakt of anders het wit. 12.5.1 PLAATS NEMEN OP DESCHIET LIJN. Schutters zonder beperkingen zijn in staat om te zien of ze telkens op dezelfde plaats op de schietlijn staan. Schutters met een visuele beperking hebben iets nodig om te voelen of ze op de schietlijn staan. Een paar hoefijzers in of op de grond (buiten met grondpennen en binnen met plakband) kunnen gebruikt worden zodat zij hun voeten in de hoefijzervorm kunnen zetten zodat ze telkens dezelfde plaats (positie) innemen als zij weer op de schietlijn gaan staan. 12.5.2 RICHTEN. Er zijn twee manieren om te richten en daarvan is de meest algemeen toegepaste het tasttoestel. 12.5.2.1 Tast vizieren. Een erg eenvoudig tast vizier zou zo iets als een camerastatief (driepoot) kunnen zijn met een in hoogte verstelbare staaf die tegen de achterkant van de knokkels drukt om de positie van de hand aan te geven. Om het statief stabiliteit te geven kan aan het onderste deel een emmer met water gehangen worden. Het is nu aan de vindingrijkheid van de trainer om dit idee over te nemen en te verbeteren, maar het contact met de booghand is de belangrijkste zaak. Versie: nov. 2003

Pagina 209 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Dit bepaalt de hellingshoek van de boog en, daardoor, de afstand die de pijl moet afleggen alsmede de afstand van de horizontale beweging. Het is belangrijk dat bij het corrigeren van het richthulpmiddel er aan gedacht wordt om het hulpmiddel te verstellen in de andere richting dan waarin de pijl ging, in plaats van “de pijl te volgen” zoals bij een normaal vizier. Meer geavanceerde versies en de aanvullende adviezen kunnen gevonden worden op de site van de Internationale Blinden Sport Bond (IBSA= International Blind Sports Association). 12.5.2.2 Het “Iris” systeem. Een ander hulpmiddel is het Franse “Iris” systeem. Dit is een elektronisch apparaat met een kleine “zender” dat onder aan het doelpak wordt bevestigd. Op de plaats van het vizier een ontvanger kijkt er veel als een toorts ontvangt het signaal en wordt gevoed aan de schutter via een oortelefoontje (koptelefoon). Een batterijset gedragen aan de riem maakt het geheel volledig. De schutter luistert naar de hoogste toon en lost zijn / haar pijl op dat moment. Hierdoor is de visueel beperkte schutter geheel onafhankelijk. Het corrigeren van het vizier door de ‘pijl te volgen” is gelijk een normaal vizier. Er zijn een aantal nadelen c.q. onvolkomenheden aan het systeem, ten eerste dat het duur is en daardoor wellicht alleen voor de bevoorrechten bereikbaar is en ten tweede de boog moet op volledige treklengte gehouden worden terwijl er gezocht wordt naar het uitgezonden signaal. Dit probleem kan enigszins beperkt (overwonnen) worden als het Franse systeem wordt gebruikt (ontworpen) op maximaal 30 meter met booggewicht / trekgewicht van rond de 20 – 25 pond. Alhoewel in verschillende landen beproevingen hebben aangetoond dat het met groot succes te gebruiken is op afstanden die tweemaal zo groot zijn en groter. 12.5.3 ASSISTENTIE. Alle schutters met visuele beperkingen, die het tastvizier gebruiken, hebben hulp nodig om hen te vertellen waar hun pijlen heengaan zodat ze het vizier kunnen corrigeren. Nadat de ronde is geschoten, de helper begeleidt de schutter terug naar de wachtlijn in afwachting van de scores en het halen van de pijlen. 12.5.4 SCOREN. Om de scores bij te houden (te “noteren”) kan een rond stuk schuimrubber gebruikt worden (bijvoorbeeld in lagen met dezelfde ringen c.q. gebieden wit, zwart, blauw, rood en geel). Met behulp van kopspelden (met een grote kop) kunnen daarop de plaatsen worden aangegeven (overgenomen) waar de pijlen het blazoen hebben getroffen. Dit kan mee teruggenomen worden naar de schutter zodat hij / zij kan voelen waar de pijlen het blazoen hebben getroffen. Het is niet verstandig dat de schutter zelf naar het doel gaat omdat hij / zij kan struikelen over pijlen (objecten / ongelijkheden) in het gras dan wel zich kan verwonden aan de uitstekende pijlen in het doelpak. Alhoewel het gerechtvaardigd is dat de schutter voorafgaand aan het schieten meegenomen wordt naar het doelpak zodat hij / zij kan voelen hoe het doel er uit ziet.

De helper steek kopspelden in een model van schuimrubber om daarmee de plaatsen van de treffers aan te geven Versie: nov. 2003

Pagina 210 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.6 Schutters met geestelijke beperkingen. Dit betreft opnieuw een grote groep. Je moet elke persoon afzonderlijk (het individu) beoordelen op zijn / haar mogelijkheden (geschiktheid) en vaststellen wat de meest passende volgorde van maatregelen / activiteiten is (leergang). De geestelijk zwakke schutter zal naar verhouding de meeste persoonlijke aandacht vereisen, 100% van de tijd. Als je binnen je vereniging de enige trainer bent, dan is het wenselijk dat je de hulp inroept van de ouders of een andere vrijwilliger om bij de trainingen te assisteren en op deze persoon te letten. Als dat niet mogelijk is, dan ben je gewoonweg niet in staat je de luxe te veroorloven om deze schutters te trainen. Realiseer je goed dat je - door deze ene persoon alle aandacht te geven - de andere schutters niet te kort mag doen of laat hinderen. Is de schutter in staat dat te accepteren en te handelen naar de instructies dan is er geen reden om deze persoon te weigeren, maar de veiligheid gaat voor en boven alles. Deze schutters kunnen ook lichamelijke beperkingen hebben en die op de gebruikelijke manier ingedeeld kunnen worden, maar zij kunnen ook: Kort de aandacht houden, Gemakkelijk gefrustreerd raken, Uitzonderlijke emoties vertonen. Geweldig veel geduld is noodzakelijk als instructies vele keren herhaald moeten worden. De schutters kunnen ook: Zich plotseling omdraaien bij volle treklengte, Naar het doel lopen voordat het signaal heeft geklonken. In uitzonderlijke gevallen, is het noodzakelijk om te besluiten dat de veiligheidsvoorschriften prioriteit hebben en de persoon van verdere deelname uit te sluiten. 12.7

Rolstoelafhankelijke schutters.

12.7.1 PLAATSING STOEL. De rolstoel dient zo geplaatst te worden dat de schouders van de schutter in dezelfde richting naar het doel wijzen als bij de staande schutter. Plaats van de rolstoel op de schietlijn.

Net als de plaatsing van de voeten bij de staande schutter wordt de rolstoel haaks op het doel geplaatst of als de trainer meent dat het meer voordelen oplevert met een kleine hoek. Zorg er voor dat de schutter de rolstoel op de rem zet. Buiten kan het grondoppervlak erg oneffen zijn. Probeer er voor te zorgen dat de rolstoel met alle vier wielen contact maakt met de grond, zodat het geheel stabiel is.

Versie: nov. 2003

Pagina 211 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.7.2 ZITHOUDING VAN DE SCHUTTER. Een onderwerp dat blijvend aandacht vereist is een consequente zithouding in de stoel. De balans bij het zitten verschilt aanmerkelijk met rolstoel gebruikers. Diegenen met erg weinig evenwichtgevoel hebben baat bij een borst of heup gordel om zo extra ondersteuning te verkrijgen vereist die nodig is om de boog uit te trekken. Ook voor diegenen met een beter evenwichtgevoel kan in het begin een gordel helpen tot het naar het oordeel van de trainer voldoende vertrouwd is om zonder gordel te schieten. Voor diegenen die ernstige spiertrekkingen hebben in hun benen kunnen er baat bij hebben dat hun benen met banden “vastgebonden� worden. De rugleuning van de stoel dient niet hoger te zijn dan net onder de schouderbladen zodat de spieren die voor het uittrekken van de boog nodig zijn niet gehinderd worden. Het is belangrijk dat de schutter een comfortabele houding vindt die een goede ondersteuning biedt omdat zij - om consequent te schieten - voor elk schot steeds precies dezelfde houding in de stoel moeten aannemen. Zie afbeelding links. Je kan de schutters helpen om een paar referentie punten te vinden en hen leren om hun houding te controleren ten aanzien van deze referentiepunten. De schutters hebben de neiging om naar achteren te leunen, weg van het doel om - bij het uittrekken van de boog - de onvolkomenheid in evenwicht te compenseren. Je moet hier goed opletten vooral als de schutter vermoeid raakt. Dit kan leiden tot meer problemen met de peesspeling bij de borst en de rolstoel. De schutter kan meer stabiliteit bewerkstelligen door achterover te leunen tegen de rugleuning. 12.7.3 UITRUSTING. De schutter heeft wellicht een korte boog nodig dan gebruikelijk omdat hij / zij verhoudingsgewijs dichter bij de grond zijn. Als de boog na het lossen voorover val, heeft het de neiging om het wiel van de rolstoel te raken zodat een soort kussen (zie afbeelding rechts) nodig is om schade te voorkomen. 12.7.4

HET AANBRENGEN VAN DE PEES.

Veel rolstoelgebruikers spannen zelf de pees op hun boog. Dit wordt gedaan door de peesspanner op de boog aan te brengen en de lus achter de rugleuning van de stoel te laten lopen. De schutter drukt dan de boog met het middenstuk naar voren en brengt dan zo de pees aan op de boog.

Versie: nov. 2003

Pagina 212 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.7.5 HET SCHIETEN. In de meeste gevallen is dit hetzelfde als bij de schutter zonder beperkingen, maar vaak zal bij aanvang van het uittrekken van de pees de boog hoger gehouden worden door de plaats c.q. houding van de schutter. Andere aanpassingen zullen alleen noodzakelijk zijn als de schutter aanvullende problemen heeft met bijvoorbeeld de handen of de armen. Zie paragraaf 12.3. 12.7.6 HET VERZAMELEN VAN DE SCORES EN PIJLEN. Binnen zullen de rolstoelschutters vaak zelf hun scores en pijlen willen verzamelen, ofschoon zij bij het uittrekken van de pijlen in het hogere deel van het doel moeilijkheden ondervinden. Buiten is het moeilijk om de rolstoelen over het oneffen grasveld te duwen zodat zij iemand nodig hebben om de scores en de pijlen te verzamelen. Bij de wedstrijden wordt dit meestal gedaan door de personen die op hetzelfde doel schieten. Bij de internationale wedstrijden wordt het gedaan door de trainer. 12.7.7 PEESSPELING. Eén van de moeilijkheden die door de rolstoelschutters wordt ondervonden, met name bij het schieten op de kortere afstanden, is de peesspeling t.o.v. de delen van de stoel die naar het doel gericht zijn en vooral het wiel. De volgende stappen kunnen gedaan worden om dit probleem te verhelpen. 12.7.7.1 Verwijder aan de kant van het doel de armleuning van de rolstoel. 12.7.7.2 Verwijder van het wiel dat aan de kant van het doel zit de handbeugel of vervang het wiel door één zonder handbeugel (die reserve wiel kan dan speciaal voor het boogschieten gebruikt worden). 12.7.7.3 Kantel de wielen iets. De meeste rolstoelgebruikers zullen weten hoe dit met hun stoel gedaan met worden.

Peesspeling verdient de aandacht bij de rolstoelschutter

12.7.7.4 Plaats en 13 mm dik stuk houtboard onder het kussentje van de rolstoel om de schutter iets hoger te laten zitten. 12.7.7.5

Laat de schutter meer naar de doelkant van de stoel zitten. Zorg er voor dat hij / zij het hele lichaam verplaatst en niet alleen naar het doel toe leunt.

12.7.8 DE RUGLEUNING VAN DE ROLSTOEL. De schutter zal – als de balans onvoldoende is - enige ondersteuning van de rugleuning van de stoel nodig hebben. Het is beter dat er een lichte doorbuiging in de rugleuning zit dan dat deze erg strak is. De hoogte moet voldoende zijn om de schutter steun te geven, maar niet zo veel dat het de bewegingen van de schouderbladen belemmert. De schutter moet niet, volgens de internationale regels, zijn / haar boogarm steunen op de achterkant of handgrepen van de stoel. 12.7.9 ENIGE PUNTEN VAN AANDACHT. Als je met de rolstoelschutter praat probeer met hem / haar op ooghoogte te praten, niet staand en boven hem of haar. Bespreek veranderingen die je wilt aanbrengen in de positie van de stoel en laat de schutter – indien mogelijk – dit zelf uitvoeren.

Versie: nov. 2003

Pagina 213 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Denk er aan dat, volgens de internationale regels, rolstoelschutters met een verminderd motoriek vermogen in de handen (zoals verlies van functies in ledematen of door amputatie) – als zij dat wensen - geholpen mogen worden bij het nokken van hun pijlen en het corrigeren / verstellen van hun vizier zodat zij goed kunnen schieten. ROLSTOELSCHUTTERS DIE BINNEN SCHIETEN.

12.8 Schutters die moeilijk kunnen staan en daardoor gebruik moeten maken van een gewone stoel. Deze schutters hebben waarschijnlijk meer stabiliteit dan rolstoelschutters als zij hun voeten op de grond hebben, wat hun een steviger basis geeft. Het zou hun helpen als zij – gedurende de gehele bijeenkomst hun rolstoel / stoel op de schietlijn laten staan zodat zij deze niet steeds opnieuw in positie hoeven te brengen. Het hoofddoel van de rolstoel / stoel is om de schutter die stabiliteit te geven die hij / zij - als hij / zij zonder hulp zou staan – niet heeft. ( de meesten zullen een stok of kruk nodig hebben om te kunnen lopen) De schutter dient zo op de stoel geplaatst te worden zodat hij / zij – zo goed mogelijk – kan wedijveren met een staande schutter. De hoogte van de rolstoel / stoel is zoals altijd kritisch en het is dan ook noodzakelijk om een fysiotherapeut om advies te vragen om zeker te zijn van de juiste hoogte. De schutter zal waarschijnlijk geen steun van de rugleuning nodig hebben (anders dan bij de rolstoelschutter) en kan op de zelfde wijze onderricht / instructie krijgen als elke schutter zonder beperkingen. 12.9 Schutters met beperkingen in de communicatie. Omdat deze categorie op dezelfde wijze kan schieten als de schutter zonder enige beperkingen, de trainer zal zijn / haar les / leermethoden moeten aanpassen om zo in staat te zijn op een doeltreffende manier te communiceren. 12.9.1 GEHOOR BEPERKTE SCHUTTERS. Afhankelijk van de mate van deze beperking kunnen verschillende stappen gemaakt worden. Als de schutter liplezen kan, zorg er dan voor dat je altijd met je gezicht naar deze schutter toe staat als je instructies geeft zodat hij / zij je lippen kan zien. Als verbale communicatie niet mogelijk is, is het wellicht noodzakelijk dat je dat wat je wil zeggen opschrijft en het met gebaren ondersteunt. Het is erg belangrijk, uit veiligheidsoogpunt, dat de schutter in staat is te weten wanneer het veilig is om te schieten en / of te scores / pijlen te verzamelen. Het geluidsignaal dat normaal gegeven wordt is dan niet geschikt. 12.9.2 SPRAAK BEPERKTE SCHUTTERS. In principe kan grotendeels hetzelfde toegepast worden als bij gehoorbeperking. Als het werkelijk moeilijkheden geeft om de schutter te verstaan / begrijpen, kan hij / zij misschien iemand meenemen die als talk kan optreden. 12.10 Schutters met een combinatie aan beperkingen. Het is niet ongewoon dat iemand meer dan één – van de hier boven beschreven – beperkingen heeft. Bijvoorbeeld, sporters met verlies van functies in ledematen of door amputatie zijn gebonden aan een rolstoel maar zijn eveneens beperkt in het gebruik van hun handen en armen. In deze gevallen, zul je meer dan één van voornoemde voorbeelden nodig hebben.

Versie: nov. 2003

Pagina 214 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.11 Andere medische gevallen. Ofschoon niet strikt als een beperking aangemerkt is, zijn er een aantal medische omstandigheden die een schutter kan hebben en waarvan de trainer op de hoogte moet zijn c.q. bekend mee moet zijn. Zo kan één van je schutters last hebben van bijvoorbeeld astma, epilepsie, bloederziekte, reuma enzovoort. Als je met hem / haar hebt gesproken voor aanvang van de cursus en je bent je hier bewust van dan kan je iemand met een medische achtergrond raadplegen zodat je er zeker van bent dat je onder alle omstandigheden de juiste en geschikte kunt treffen (bijvoorbeeld, als één van je schutters en epileptische aanval krijgt). 12.12 Internationale regels. De overkoepelende organisatie voor de internationale evenementen is het Internationaal Paralympisch Comité (IPC). De regels voor het handboogschieten zijn vastgesteld door de sectie handboogschieten van het IPC. De IPC reglementen onderschrijven dat internationale evenementen worden bepaald door de reglementen van de FITA met hun aanvullingen en wijzigingen in opgenomen zijn in het IPC reglementenboek. Dit reglementenboek is kortelings (november 2002) herschreven en beschikbaar sinds januari 2003. De reglementen kunnen dan bij het hoofdkantoor van de IPC in Bonn opgevraagd worden. Onlangs is een klein aantal gewijzigd zodat in het onderstaande een overzicht wordt gegeven van die delen die voor de trainer van belang zijn, als hij een schutter heeft die goed genoeg is om geselecteerd te worden om zijn /haar land bij het schieten te vertegenwoordigen. Voor meer details dien je contact op te nemen met het IPC. 12.12.1 KLASSERING. Om de schutters tegen anderen - met gelijke beperkingen - te laten schieten, worden de schutters in klassen verdeeld met gescheiden afdelingen voor mannen en vrouwen. Tegenwoordig zijn deze klassen alleen voor de schutters met lichamelijke beperkingen, ofschoon er gediscussieerd wordt om in de toekomst ook de schutters met visuele beperkingen op te nemen. Er bestaat ook een voorschrift over de minimale invaliditeit, zodat bijvoorbeeld een persoon waarvan slechts één vinger is geamputeerde niet gehandicapt genoeg geacht wordt om internationaal te schieten. De internationale klassering wordt gebruikt om er zeker van te zijn dat de schutters worden geplaatst in de juiste klasse en beantwoorden aan het voorschrift minimale invaliditeit. 12.12.2 COMPETITIE VOLGORDE. De competitie volgorde is precies dezelfde als bij de FITA, het wereldkampioenschap bestaande uit een FITA ronde gevolgd door een Olympische ronde EN de Paralympische Spelen bestaan uit een selectieronde gevolgd door een Olympische ronde. Zoals bij de FITA, mogen gebruikers van een compound boog aan de Wereldkampioenschappen meedoen maar niet aan de Paralympische spelen. 12.12.3 REGELS VOOR ROLSTOELGEBRUIKERS. Elke type rolstoel mag gebruikt worden mits deze voldoet aan de geaccepteerde uitgangspunten in de zin (betekenis) van het woord rolstoel en op geen enkele manier wordt geschraagd of verhoogd. Geen (onder)deel van de rolstoel mag de boogarm tijdens het schieten ondersteunen. Geen (onder)deel van de rugleuning van de stoel of zijn verticale ondersteuning mag naar voren uitsteken verder dan ??? halverwege tegenover de bagageruimte / koker ???? (met uitzondering van de W1 schutters – zie 12.12.4). Geen (onder)deel van de stoel mag zich - tijdens het schieten op geen enkele afstand – op minder dan 110 mm onder de oksel bevinden. De rolstoel mag op de schietlijn de door de FITA toegestane ruimte om te schieten niet overschrijden.

Versie: nov. 2003

Pagina 215 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


12.12.4 W1 SCHUTTERS. W1 schutters zijn rolstoelschutters met extra beperkingen, zoals amputaties. Zij mogen, binnen de recurve klasse, schieten met een compoundboog, met dien verstande dat de boog uitgerust is met hetzelfde type vizier als de recurve bogen (met andere woorden zij mogen geen achtervizieren of telescopische vizieren hebben). Deze schutters mogen een loshulpmiddel gebruiken omdat zij beperkt zijn in het gebruik van hun vingers. Ze mogen in beperkte mate gebruik maken van ondersteuning van het lichaam / riemen of banden om hun lichaamsbalans te handhaven voor zo ver dit tijdens het schieten de boogarm niet ondersteunt en zij een speling aanhouden van 110 mm tussen de stoel en de boogarm. Zij mogen zich laten helpen om de pijl te nokken en het vizier te verstellen / corrigeren met dien verstande dat de helper verder geen hulp biedt. 12.12.5 GEWONE STOELEN / KRUKKEN. Een stoel / kruk van elk ander type mag gebruikt worden mits deze voldoet aan de geaccepteerde uitgangspunten in de zin (betekenis) van het woord stoel. Geen (onder)deel van de stoel mag tijdens het schieten de boogarm ondersteunen. Geen (onder)deel van de stoel mag - tijdens het schieten op geen enkele afstand – contact maken met de ?? koker ?? op minder dan 220 mm onder de oksel bevinden. Het oppervlak of contact met de grond dat gevormd wordt door de stoelpoten en de voeten van de schutter mag niet groter zijn dan 60 x 80 cm. 12.13 Tot besluit. Ten slotte, wees niet bang om schutters met beperkingen te trainen. Het kan voor je - als trainer - veel voldoening schenken om te zien hoeveel plezier een schutter met beperkingen beleeft aan het handboogschieten, met name als je bepaalde moeilijke uitdagingen hebt overwonnen om een bepaald punt c.q. niveau te bereiken.

Versie: nov. 2003

Pagina 216 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


13

Hoofdstuk 13

SPELLETJES. NB: Voor de eenvoud is overal de mannelijke persoonsvorm gebruikt. In dat geval dient ook de vrouwelijke persoonsvorm gelezen te worden. 13.1 INLEIDING. Het doen van spelletjes is een uitstekende manier voor het oefenen van de vaardigheden, terwijl men zich toch op een aangename manier vermaakt. Terwijl de schutters met de spelletjes bezig zijn, worden ze er gelijkertijd mee geconfronteerd hoe de onderdelen van het schietproces uitgevoerd moeten worden. Begin met de doelpakken op korte afstand (10 tot 15 meter) en plaats deze verder naar achter naarmate de prestaties van de schutters beter worden. Teamspelletjes zijn het meest geschikt voor de beginnende boogschutters waarbij de meer ervaren schutters de nieuwelingen kunnen helpen. Houdt in het begin de objecten of de oppervlakken groot, verklein ze na verloop van tijd en houdt het midden van het doelpak aan zodat er geen tijd verloren gaat aan het zoeken naar pijlen die het doel gemist hebben. Zie er op toe dat de schutters de regels voor de klassering volgen en stop met het spel als zij eigenlijk nog door willen gaan. Zo willen ze meer en komen terug! Hieronder een opsomming van spelletjes die in dit hoofdstuk worden behandeld: Ballonspelletjes, Kaartspel spelletjes, Dartspelletjes, Dobbelsteenspelletjes, Afvalspelletjes, Verkleinen blazoen spelletjes Speciale spelletjes, Sportspelletjes, Boter, kaas en eieren spelletjes, Verschillende andere spelletjes, Beloningssystemen. VEEL PLEZIER! 13.2 BALLONSPELLETJES. Ballonspelletjes zijn over het algemeen de meest populaire van alle boogschietspelletjes. Er zijn vele variaties om de vaardigheden verder te ontwikkelen en er zijn veel manieren om van succes verzekerd te zijn. Benodigdheden: Ballonnen waarvan de grote overeenkomt met de vaardigheden van de schutters (d.w.z. voor beginners groot, kleiner voor gevorderden), doelpakken, plakband of spelden om de ballonnen aan het doelpak te bevestigen, bogen en pijlen. Bedoeling: De ballon raken overeenkomstig de instructies (bijvoorbeeld: in volgorde van kleur of grootte). Schietafstand: 10, 15, 20 meter afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, zelfbeoordeling en maatregelen ter verbetering nemen, zelfcorrectie.

Versie: nov. 2003

Pagina 217 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Teamspel ballonnen kapot schieten. Ballonnen: Per team 5 à 6 gekleurde ballonnen op het doelpak. Voor beginnelingen hang je de ballonnen verder uit elkaar en voor de gevorderden dichter op elkaar. Aantal schutters en pijlen: Teams van twee personen met elk drie pijlen, teams van drie personen met elk twee pijlen. Bedoeling: Het eerste team dat alle ballonen in de volgorde van de nummering heeft kapot geschoten. Spelregels: Schiet de ballonnen kapot in de volgorde van de nummering, de ene schutter na de andere. Als een schutter mist, gaat de volgende teamgenoot door. Als een ballon geraakt wordt anders dan de volgorde, dan is het team uitgeschakeld. Ballonnen schieten op punten. Ballonnen: Een aantal ballonen van verschillende kleur en grootte. Bedoeling: Raak steeds de ballon, afhankelijk van de grootte en / of kleur, met het hoogste puntenaantal. Aantal schutters: Twee tot vier personen per doelpak of één team van twee of drie personen per doelpak. Spelregels: Nummer de ballonnen naar grootte (de kleinste met het hoogste puntenaantal) of naar de kleur. Schiet tot iemand of een team een van te voren bepaald aantal punten heeft gescoord of tot dat alle ballonnen kapot geschoten zijn. Ballonnen schieten. Ballonnen: Verschillende ballonnen worden op het doelpak aangebracht. Voor nieuwelingen dichter bij elkaar. Aantal schutters: Variërend tot 3 per ronde en per doelpak. Bedoeling: Raak de ballon en win een prijs (snoepje, enzovoort). Variaties: 1. Hoe kleiner de ballon die geraakt wordt, des te groter de prijs, 2. Schieten in teams. Per team één schutter per keer. Het team dat het eerst alle ballonnen kapot heeft geschoten, heeft gewonnen. Mis de ballon. Ballonnen: Zes tot acht ballonnen per doelpak aangebracht op een normaal blazoen en in overeenstemming met de te schieten afstand of de vaardigheden van de schutters. Bedoeling: Probeer, zonder de ballonnen kapot te schieten, een zo hoog mogelijke score te behalen. Aantal schutters: Minimaal 2. Aantal pijlen: Drie pijlen per ronde, 10 ronden. Spelregels: Elke schutter schiet volgens de officiële FITA puntentelling. Als een schutter een ballon kapot schiet, verliest de schuter of het team zijn / hun puntentotaal en men begint opnieuw. De winnaar is degene met de meeste punten na de tiende ronde. De kapot geschoten ballonnen worden na elke ronde vervangen. Variatie: Als een schutter een ballon raakt, wordt hij voor die ronde van verdere deelname uitgesloten (zijn pijlen tellen niet mee). Versie: nov. 2003

Pagina 218 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Vliegende vissen schieten. Benodigdheden: Doelpakken, bogen, pijlen, per team een 80 cm blazoen met op de achterkant afbeeldingen van vissen getekend in verschillende grootte of vorm, rode en blauwe ballonnen en scorebriefjes. Bedoeling: Schiet zoveel mogelijk vissen zonder de ballonnen te raken. Schietafstand: Variabel en afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Minimaal twee teams met elk twee schutters. Aantal pijlen: Drie pijlen voor elke schutter in het team, tien ronden. Spelregels: Geef elke vis – naar grootte - een bepaald puntenaantal. Hoe kleiner de vis, des te hoger het puntenaantal. Prik een rode (klein) en een blauwe ballon (groot) op het blazoen. Elk team schiet op zijn eigen doelpak en probeert zoveel mogelijk vissen te raken. Voor elke vis die geraakt wordt, wordt het puntenaantal daarvan genoteerd. Als tijdens een ronde de blauwe ballon wordt geraakt dan staat dat gelijk aan een aanval van haaien en is het team de punten kwijt en begint de puntentelling voor het team opnieuw. Als een rode ballon wordt geraakt, dan krijgt het team een bonus van 30 punten. De kapotte ballonnen worden na elke ronde vervangen. Het winnende team is dat team met de meeste punten na tien ronden. Accent vaardigheden: nauwkeurig beheersen en aandacht voor de uitvoering van het totale schot. Mysterie ballon. Ballonnen: Eén ballon per schutter. De ballonnen worden opgeblazen en van labels voorzien met de namen van de deelnemende schutters van de groep. De schutters weten niet op welk label zijn naam staat c.q. aan welke ballon zijn naam hangt. Aantal schutters: Maximaal 8 schutters per doelpak. Aantal pijlen: Drie per schutter. Bedoeling: Wordt de schutter waarvan de naam aan de laatste ballon hangt. Spelregels: De schutters gaan achter elkaar staan en schieten op hun beurt op de ballonnen. Het spel eindigt als er nog één ballon over is. De schutter wiens naam aan die ballon hangt is de winnaar. Variatie: Vertel de schutters aan welke ballon hun naam hangt en hang de ballonnen dicht bij elkaar. Laat ze nu proberen alle ballonnen te raken en - om in de strijd te blijven - hun eigen ballon niet. 13.3 KAARTSPELLETJES. Memorie. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, X aantal speelkaarten (3 x 5; 4 x 6 of 5 x 7 cm groot) met per twee kaarten (per paar) hetzelfde cijfer of plaatje. De kaarten worden willekeurig in rijen - met de afbeelding niet zichtbaar voor de schutters - op het doelpak gehangen. Speldoel: Wordt het eerste team dat op hun doelpak alle paren gevonden en verwijderd heeft. Aantal schutters: Eén of twee teams per doelpak. Aantal pijlen: Twee per schutter. Spelregels: Na het fluitsignaal wordt begonnen, elk team begint op de kaarten te schieten. Elke kaart die geraakt wordt mag - om te zien en te onthouden welk cijfer of afbeelding er op de kaart staat - omgedraaid worden. Daarna wordt de kaart weer teruggedraaid. Nadat twee dezelfde kaarten geraakt zijn, mogen ze van het doelpak verwijderd worden. Het team dat het eerst alle kaarten heeft verwijderd is de winnaar. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, geheugen en concentratie, aandacht voor de uitvoering van het totale schot. Versie: nov. 2003

Pagina 219 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Poker. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen en blazoenen met tekeningen van 24 kaarten. Van elke “kleur” de 9, 10, boer, vrouw, heer en de aas. Speldoel: Schiet de beste kaartencombinatie. Schietafstand: Afwisselend en afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal pijlen: Vijf per beurt = ronde en zeven ronden. Scores: Eén paar = 2 punten, Twee paar = 3 punten, Drie dezelfden = 5 punten, Straat = 10 punten, Full house = 20 punten, Carré = 30 punten, Flush = alle kaarten van de dezelfde “kleur” = 50 punten, een Flush een straat met kaarten van dezelfde “kleur” = 100 punten. Spelregels: Elke schutter scoort in overeenstemming met de kaarten die hij geraakt heeft. De winnaar is de schutter die na 7 ronden de hoogste score heeft behaald. Variaties: 1. In het midden van de kaarten wordt een joker gehangen of een wildkaart. 2. Verminder het punten aantal met 50 als een schutter geen combinatie heeft geschoten. Accent vaardigheden: Zoeken naar een maximale nauwkeurigheid en het richten daarop instellen. 13.4

DARTSPELLETJES.

Mickey. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een blazoen gelijk een dartbord. Verdeling van het doeloppervlak: Het oppervlak wordt in 20 segmenten verdeeld met 5 zones. Elke segment krijgt een nummer van één tot 20: zone 1 en 3 = eenmaal het puntenaantal, zone 2 = tweemaal het puntenaantal, zone 4 = driemaal het puntenaantal, zone 5 = het midden (25 punten) en zone 6 = het oog = tweemaal het midden (50 punten). Speldoel: Elke persoon of team moet 6 pijlen schieten met één pijl in één van de segmenten c.q. zones, bijvoorbeeld: 20, 19, 18, 17, 16, 15 dubbel, driedubbel en dubbel midden. Schietafstand: Afwisselend en afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: individueel = 6 pijlen; teams van twee personen per teamlid 3 pijlen en teams met 3 personen per teamlid 2 pijlen. Spelregels: De punten mogen in elke volgorde gescoord worden. Het team of de persoon die het eerst de serie heeft geschoten (zie speldoel) heeft gewonnen. Accent vaardigheden: Zoeken naar een maximale nauwkeurigheid, door zelfevaluatie de nauwkeurigheidsgrenzen bepalen en het richten daarop instellen.

Versie: nov. 2003

Pagina 220 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


13.5

DOBBELSTEENSPELLETJES.

Schiet hetzelfde aantal ogen als de dobbelsteen. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoen en twee dobbelstenen. Speldoel: Schiet hetzelfde aantal ogen als door de schutter zelf met de dobbelsteen is gegooid. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: minimaal twee personen. Aantal pijlen: Eén tot drie, de schutter bepaalt hoeveel hij er schiet. Spelregels: Gooi de dobbelsteen. Schiet hetzelfde aantal ogen als de dobbelsteen en gebruik de volgende waarden: Geel 10 is gelijk aan de 6, geel 9 is gelijk aan de 5, rood is gelijk aan de 4, blauw is gelijk aan de 3, zwart is gelijk aan de 2 en wit is gelijk aan de 1. Om een punt te scoren moet elke keer de treffer overeenkomen met het aantal gegooide ogen van de dobbelsteen. Variatie: Gooi twee dobbelstenen en tel het aantal ogen bij elkaar op. De schutters moeten hetzelfde aantal punten schieten als van het totaal ogen van de gegooide dobbelstenen. Accent vaardigheden: Het richten en zich daarop instellen, aandacht voor de uitvoering van het totale schot. Suggesties voor dobbelsteenspelletjes: Je tekent op een blazoen de keerzijden van de drie of meer dobbelstenen zoals hiernaast is afgebeeld. Zo kun je diverse dobbelsteen spelletjes spelen: zoals kastje 24, 1000, 2000, 5000, enzovoort Yam of Yahtzee. Dit is een spel dat met 5 dobbelstenen wordt gespeeld. Je hebt een scorebriefje nodig dat in de meeste speelgoedzaken te koop is. In plaats van de dobbelstenen te gooien, moeten de schutters op de ringen van het blazoen schieten, de ringen hebben de volgende puntenwaardering: Geel is gelijk aan de 6, rood gelijk aan de 5, blauw is gelijk aan de 4, zwart is gelijk aan de 3 en wit is gelijk aan de 2 de ruimte buiten de ringen van het blazoen is gelijk aan de 1. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een 80 cm of 60 cm blazoen. Speldoel: Wie de meeste punten scoort in 6 ronden. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Minimaal twee personen. Aantal pijlen: Vijf per schutter. Spelregels: Schiet een zo hoog mogelijk puntenaantal op het blazoen. Elk scoredoel op het scorebriefje mag maar één keer geschoten worden. Lukt het een schutter niet om een bepaald scoredoel te schieten, bijvoorbeeld: het lukt hem niet om een Full house (combinatie van 3 en 2 gelijke kaarten, 3 x 10 en 2 x 8) te schieten dan kan hij een andere scoredoel kiezen bijvoorbeeld 3 vieren. Als er geen scoredoelen meer beschikbaar zijn, wordt een 0 genoteerd. De scoredoelen zijn: Enen / aantal pijlen in de 1 zone x 1 punt; tweeën / aantal pijlen in de 2 zone x 2 punten; Drieën / aantal pijlen in de 3 zone x 3 punten; Vieren / aantal pijlen in de 4 zone x 4 punten; Vijven / aantal pijlen in de 5 zone x 5 punten; Zessen / aantal pijlen in de 6 zone x 6punten; Full house / drie pijlen in één zone x 2 pijlen in een andere zone = 25 punten; Grote straat / vijf pijlen in 5 opeenvolgende zones = 40 punten; Kleine straat / vier pijlen in opeenvolgende zones = 30 punten; Kans / score totaal van alle pijlen; Yam of Yahtzee bonus / score = 50 punten. Versie: nov. 2003

Pagina 221 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en aandacht voor de uitvoering van het totale schot. Variatie: Teken 5 kolommen op een blanco blazoen. In elke kolom teken je de 6 vlakken van een dobbelsteen. In elke ronde moet de schutter een pijl in een kolom schieten in een vlak van de dobbelsteen. Als de tweede pijl dezelfde kolom raakt als een vorige pijl, dan telt de score niet. 13.6 AFVALSPELLETJES. Afvalspelletjes worden gebruikt bij verzadiging (gematigde resultaten) en voor de meer geoefende en oudere boogschutters. Degenen die matig scoren / vaak afvallen zijn meestal / steeds dezelfde schutters en zij gaan zich vervelen of zeuren, raken gedemotiveerd en komen niet meer op de oefenbijeenkomsten. Bij verzadiging wordt met de afvalspelletjes weer een extra impuls (uitdaging) aan de oefenbijeenkomsten gegeven, er wordt geleerd om met stress om te gaan en nauwkeurigheid en weer PLEZIER te hebben! Welk spel ook gespeeld wordt, let er op dat de schutters aandacht blijven besteden aan vaardigheden die ze tijdens de oefenbijeenkomsten hebben geleerd. Het is goed om tijdens een oefenbijeenkomst meer dan eens een afval spelletje te organiseren om zo de schutters een “tweede kans” te geven. Spelletjes bieden naast plezier en opwinding ook de mogelijkheid om schutters met gelijke capaciteiten / geschiktheid bij elkaar te zoeken. Australisch boogschieten. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een 80 cm blazoen. Speldoel: Het zich kwalificeren voor de volgende ronde, voorkomen dat niet meer gespeeld kan worden. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Kleine groepjes. Aantal pijlen: 1 pijl per schutter. Spelregels: Elke schutter heeft slecht één pijl. Na elke ronde valt de schutter af van wie de pijl het verst uit het midden zit. Ga door tot dat er één schutter overgebleven is. Accent vaardigheden: Het omgaan met en aanhouden van nauwkeurigheid, het leren omgaan met / beheersen van stress en zelfevaluatie. Variatie: Elke schutter schiet drie pijlen en de schutter met de laagste score valt af. Afvallen van de slechtste pijlen. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoenen. Speldoel: Houdt zolang mogelijk de pijlen in het spel. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Elk aantal. Groepen van gelijkwaardige schutters tot maximaal 8 personen. Twee schutters schieten gelijkertijd en per ronde wordt één pijl geschoten. Spelregels: Bijvoorbeeld voor 8 schutters (stel de volgorde af op het aantal schutters): - Tijdens de eerste ronde worden de zeven slechtst getroffen pijlen verwijderd uit het spel, - Tijdens de tweede ronde worden de zes slechtst getroffen pijlen verwijderd uit het spel, - Tijdens de derde ronde worden de vijf slechtst getroffen pijlen verwijderd uit het spel, - Tijdens de vierde ronde worden de drie slechtst getroffen pijlen verwijderd uit het spel, - Tijdens de vijfde ronde worden de twee slechtst getroffen pijlen verwijderd uit het spel, De laatste pijl wint. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en zelfdiscipline.

Versie: nov. 2003

Pagina 222 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


13.7

VERKLEINEN BLAZOENOPPERVLAK.

Hoeken omvouwen. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een blazoen dat groot genoeg is voor de te schieten afstand en het speldoel. Speldoel: Houdt de pijlen tot het eind in het spel of schiet de hoogste score. Schietafstand: Naar de leeftijd en vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, elk aantal. Aantal pijlen: Drie per schutter en maximaal 5 ronden. Spelregels: Elk pijl die niet het gebied treft waarop geschoten moet worden (bijvoorbeeld de ringen 6 tot en met 10) vallen af en doen niet meer mee. Tel de scores bij elkaar op om de spanning te verhogen. 1. Begin met het vaststellen van het gebied waarop geschoten moet worden of gebruik alle ringen. Schiet een ronde met drie pijlen op een volledig (geopend) blazoen. Let op de punten / treffers. 2. Voor de tweede ronde wordt de linker bovenhoek van het blazoen omgevouwen, zodat de punt het midden van de 10 raakt (kruisje). De schutters schieten opnieuw en gebruiken alleen de pijlen die in ronde 1 het gebied hebben getroffen waarop geschoten moest worden. Ook nu vallen de pijlen af die buiten het gebied het doel geraakt hebben. 3. Voor de derde ronde wordt de rechter bovenhoek van het blazoen omgevouwen, zodat de punt het midden van de 10 raakt (kruisje). Je moet nu alleen maar de onderste helft van het blazoen zien. De schutters schieten opnieuw en gebruiken alleen de pijlen die in ronde 2 het gebied hebben getroffen waarop geschoten moest worden en ook hier vallen de pijlen - die het doel buiten het zichtbare deel van het blazoen hebben geraakt - af. 4. Voor de vierde ronde wordt de rechter benedenhoek van het blazoen omgevouwen en de hoek in het midden vastgemaakt. Je mag nu alleen maar het laatste kwadrant zien. De schutters schieten opnieuw en gebruiken alleen de pijlen die in ronde 3 het gebied hebben getroffen waarop geschoten moest worden en de pijlen - die het doel buiten het zichtbare deel van het blazoen hebben geraakt – vallen af. Op dit moment zullen er wellicht al een aantal schutters afgevallen zijn, omdat ze geen pijlen meer hebben. De anderen hebben misschien nog één of twee pijlen. 5. Voor de vijfde ronde wordt de linker onderhoud van het blazoen omgevouwen en de hoek tegen de lijn van de buitenste ring van de 10 vastgemaakt. Je mag nu alleen nog maar een smalle strook van het blazoen zien met een hoek van 90 graden. De schutters schieten opnieuw en gebruiken alleen de pijlen die in ronde 4 het gebied hebben getroffen waarop geschoten moest worden en de pijlen - die het doel buiten het zichtbare deel van het blazoen hebben geraakt - vallen af. Op dit moment zullen de meeste schutters afgevallen zijn, omdat ze geen pijlen meer hebben. Deze mogen nu kijken naar de overigen in de wedstrijd, dit verhoogt alleen maar de spanning. 6. De winnaar is de schutter die het langst in de wedstrijd blijft of de hoogste score heeft behaald. Accent vaardigheden: Het omgaan met spanning en handhaven van de nauwkeurigheid. Versie: nov. 2003

Pagina 223 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Verkleinen van het blazoen. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 40 cm blazoenen of vellen papier van gelijke grootte. Speldoel: Houdt de pijlen tot het eind in het spel. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Elk aantal personen, per doelpak gegroepeerd naar de vaardigheden. Aantal pijlen: Drie pijlen per schutter, het aantal ronden is afhankelijk van de beschikbare tijd. Spelregels: Elke schutter schiet drie pijlen. Na elke ronde vallen die pijlen - die het doel niet geraakt hebben - af. Daarna wordt het blazoen (het vel) op de helft omgevouwen en wordt er opnieuw geschoten. Herhaal dit tot dat er een klein vierkant overgebleven is of alle pijlen zijn verschoten. De schutter die nog pijlen over heeft is de winnaar. Accent vaardigheden: Aandacht voor het totale schietproces en nauwkeurigheid. Stippen schieten. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een vel papier met 30 stippen (getekend of plakstippen) waarvan de grootte past bij vaardigheden van de schutters. Dat wil zeggen beginners grotere stippen. Speldoel: Raak de stippen overeenkomstig de - voor elke ronde - aangegeven volgorde. Schietafstand: Afwisselend en afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Teams van drie personen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, zeven ronden. Spelregels: De schutters richten op de stippen. In de eerste ronde moeten de schutters samen drie stippen raken. Bij elke volgende ronde moet er één stip meer geraakt worden tot het totaal van 9 stippen in ronde 7. Elk team begint met twee jokers en is uitgeschakeld als de twee jokers zijn gebruikt en het verplichte aantal stippen niet zijn geraakt. Variatie: Een team mag de treffers op stippen die reeds door een ander team zijn geraakt niet tellen. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en aandacht voor het totale schietproces. Touw schieten. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 60 of 40 cm blazoenen en een aantal stukjes touw van ca. 80 cm lang. Speldoel: Schiet zo goed mogelijk een groepje pijlen. Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, teams van twee tot drie personen. Aantal pijlen: Per persoon drie pijlen. Teams van twee personen, twee pijlen per persoon en teams van drie personen, één pijl per persoon. Spelregels: Elke schutter schiet zijn pijlen op het doel. Na elke ronde gebruik je het touw om de pijlgroep van elke schutter te omcirkelen en knip je het touw af op het punt waar de cirkel volledig is (het overlappende deel). Het team dat of de schutter die niet meer in staat is de groepomtrek kleiner te maken dan de lengte van het touw valt af. Aan het eind wordt de winnaar bepaald met het kortste touw. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en zelf evaluatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 224 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Meester van het doel. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 60 of 80 cm (vijf kleuren) blazoenen. Spel doel: Houd zo lang mogelijk de pijlen in het spel. Schietafstand: 10 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Elk aantal met een maximum van vier per doelpak. Aantal pijlen: Drie tot vier pijlen per schutter. Spelregels: Elke schutter schiet zijn pijlen op het blazoen. Begin met een volledig blazoen en bij elke volgende ronde valt een ring buiten mededinging net zo lang tot alleen het geel over is. Pijlen die buiten het aangegeven gebied het doel treffen mogen niet meer gebruikt worden. Een schutter die geen pijlen meer heeft valt af. Als er veel schutters over zijn die op het geel moeten schieten, dan is de winnende pijl de pijl die het dichts bij het centrum (kruisje) het doel heeft getroffen. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en zelf evaluatie. 13.8

SPECIALE SPELLETJES.

Flu-flu. Een flu-flu is een pijl met grote onregelmatige veren waardoor de pijlvlucht (schietafstand) beperkt wordt. Lange afstand schieten. Benodigdheden: Een laken, pijlen en bogen, flu-flu pijlen met stompe punten en een veld dat 50 meter breed is en 100 meter lang. Als er geschoten wordt met pijlen zonder flu-flu veren dan moet het veld een lengte hebben van ten minste 300 meter. Speldoel: Schiet zo ver mogelijk en gebruik een laken als oriĂŤntatiepunt voor het richten. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. NB: Probeer eerst even uit wat de meest ideale afstand van de meet tot het laken is. Aantal schutters: Individueel, elk aantal. Aantal pijlen: Zes pijlen, afwisselend aantal ronden. Spelregels: Elke schutter schiet zijn pijlen en oriĂŤnteert zich daarbij op het laken. Alleen de pijl die de grootste afstand heeft afgelegd telt. Elke beste pijl is goed voor 5 punten. Accent vaardigheden: Aandacht voor de houding van het lichaam, het narichten en lossen.

Versie: nov. 2003

Pagina 225 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Piramide. Benodigdheden: Doelpakken (als vang), pijlen en bogen, flu-flu pijlen met stompe punten en per doelpak 6 conservenblikken. Speldoel: Schiet de piramide zo snel mogelijk omver. Schietafstand: 10 t0t 20 meter in overeenstemming met de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: Individuelen, 6 pijlen; teams van twee personen, drie pijlen per persoon en teams van drie persoenen, twee pijlen per persoon. Spelregels: Stapel op een tafel, voor een doelpak, een piramide van 6 of meer blikken. Alle schutters schieten op hun beurt het voorgeschreven aantal pijlen. De eerste die de piramide omver heeft geschoten is de winnaar. Accent vaardigheden: Aandacht voor de uitvoering van het volledige schietproces. 13.9

SPORTSPELLETJES.

Bowling. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoenen. Speldoel: Het nadoen van een bowlingwedstrijd. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Eén tot meerdere personen. Aantal pijlen: Voor elke ronde maximaal twee per schutter. Aantal ronden: Zoveel als nodig is om een bowlingscorekaart in te vullen. Spelregels: De schutter schiet een pijl. Als de schutter de tien raakt heeft hij een strike en schiet hij geen tweede pijl. Als de schutter een andere puntenaantal schiet dan een tien, dan moet er een tweede keer geschoten worden om een spare (samen een 10) te krijgen. Als het puntenaantal van beide pijlen samen geen tien is maar meer, dan telt het hoogste puntenaantal van één van beide pijlen. Accent vaardigheden: Omgaan met nauwkeurigheid, stress en aandacht voor de uitvoering van het volledige schietproces

Versie: nov. 2003

Pagina 226 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Golf. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een vel met daarop een X aantal golfholes getekend. Speldoel: Raak in één ronde alle holes op het vel OF, opeenvolgend, in elk “hole” een pijl schieten van af één tot 12. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: Individueel of teamleden drie pijlen per persoon. Spelregels: De puntentelling is gebaseerd op het aantal pijlen die nodig zijn om de “hole” te raken. Begin met hole #1, elke schutter of team mag drie keer op hetzelfde hole schieten en moet naar de volgende hole als deze niet wordt geraakt. Als de hole wordt getroffen met de eerste of de tweede pijl, wordt er met de overige pijlen niet geschoten. Puntentelling: Als met de eerste pijl een hole wordt geraakt: 100 punten, 50 punten als de hole met de tweede pijl wordt geraakt en 25 punten voor de derde pijl. Accent vaardigheden: Zoeken naar een maximale nauwkeurigheid en het richten. Tennis. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 of 60 cm blazoenen. Speldoel: Hetzelfde als bij het tennissen, het winnen van een set (een set is 6 ronden). Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de s schutters. Aantal schutters: Twee per doelpak. Aantal pijlen: Eén pijl voor elke schutter. Spelregels: Om dit spel te spelen is het noodzakelijk dat je bekend bent met de regels en puntentelling bij tennis. De schutter die het eerst 6 wedstrijden ronden heeft gewonnen, wint een set. De puntentelling in een wedstrijd verloopt als volgt: 15 / 30 / 40 / game. De eerste “serve” (schot) wordt toegekend door verloting. Schutter A, die de serve won, “serveert” (schiet) de gedurende de hele wedstrijd #1 het eerst. Schutter A schiet en probeert het centrum van het doel te raken. Daarna schiet Schutter B en probeert beter te schieten. Als schutter B hoger scoort dan is het 0 / 15 en als schutter A hoger scoort dan is het 15 / 0. Schutter A blijft in de eerste wedstrijd het eerst serveren, daarna wisselt de serve en serveert schutter B in de tweede wedstrijd. Het spel wordt vervolgd zoals bij tennis. Acent vaardigheden: Omgaan met nauwkeurigheid, stress en aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces.

Versie: nov. 2003

Pagina 227 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


13.10 BOTER, KAAS EN EIEREN SPELLETJES. Boter, kaas en eieren spelletjes worden normaliter gespeeld met pen en papier. De twee tegenspelers zetten om beurten een X of een O en proberen wie het eerst een rijtje in lijn volledig kan krijgen (horizontaal, verticaal of diagonaal). Bij het boogschieten kunnen personen of teams het spel spelen met een afwisselend aantal vierkanten om aantal pijlen op een rijtje te schieten. Dit spel kan aan het eind van de oefenbijeenkomst even snel en gemakkelijk gespeeld worden. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, vierkante vellen papier / karton (bijvoorbeeld de achterkant van een blazoen). Speldoel: Raak de vierkanten in een rij. Alleen de eerste pijl in een vierkant telt. Als een schutter of teamlid een lijn raakt dan mag hij kiezen welk vierkant als geraakt beschouwd moet worden. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Grootte blazoen: Voor gevorderde schutters: 40 cm, voor beginnelingen of middelmatige 80 of 60 cm. Aantal schutters: Individueel of teams van drie personen. Aantal pijlen: Per persoon 4 pijlen of in teamverband 3 pijlen per persoon. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, richten en aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces. Gewoon boter, kaas en eieren. Spelregels voor individuele spelers: Per blazoen twee spelers en op elk blazoen 9 vierkanten. Bepaal wie het eerste speelt en op de vierkanten mag schieten, slechts één pijl per vierkant. De winnaar is de schutter die het eerst een rijtje heeft gemaakt. Een schutter kan een rij blokkeren door een pijl in het vierkant te schieten voor dat de rij compleet is. Spelregels voor teams: Elk team schiet om beurten op hetzelfde doel. Het team dat het eerste een rijtje heeft geschoten is de winnaar. Variant op boter kaas en eieren 4 of 5 op een rij. Spelregels voor individuele spelers: Per blazoen twee spelers en op elk blazoen 16 of 25 vierkanten. Aantal pijlen per schutter gelijk het spel 4 of 5. Bepaal wie het eerste speelt en op de vierkanten mag schieten, slechts één pijl per vierkant. De winnaar is de schutter die het eerst een rijtje heeft gemaakt. Een schutter kan een rij blokkeren door een pijl in het vierkant te schieten voor dat de rij compleet is. Spelregels voor teams: Elk team schiet om beurten op hetzelfde doel. Het team dat het eerste een rijtje heeft geschoten is de winnaar. Variant op het boter kaas en eieren spel. Spelregels voor individuele spelers: Elke schutter heeft zijn eigen doelpak (blazoen) Het begin wordt aangegeven met een fluitsignaal en iedereen schiet gelijkertijd. De winnaar is de schutter die het eerst een rijtje heeft gemaakt of alle vierkanten heeft geraakt (één pijl per vierkant). Spelregels voor teams: Elk team schiet op een eigen doelpak (blazoen). De schutters stellen zich op in een rij en schieten, na het start (fluit) signaal, om beurten. Het team dat het eerst een rijtje heeft gemaakt of alle vierkanten heeft geraakt (één pijl per vierkant) is de winnaar.

Versie: nov. 2003

Pagina 228 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Nullen en kruizen. Benodigdheden; Doelpakken, pijlen en bogen, blazoen met daarop 12 cirkels getekend met een diameter van 4 tot 8 cm. Speldoel: Breng drie pijlen in één lijn, hetzij horizontaal, verticaal of diagonaal en probeer te voorkomen dat de tegenstander hetzelfde doet. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: individueel 6 pijlen, teams van twee personen elk teamlid 3 pijlen en teams van drie personen elk teamlid 2 pijlen. Spelregels: Na elke ronde zijn er vier mogelijkheden: - twee lijnen van drie pijlen = 100 punten, - één lijn van drie pijlen = 50 punten, - één lijn van twee pijlen = 10 punten, - geen pijlen op lijn = minus 50 punten. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces. 13.11

VERSCHILLENDE SOORTEN SPELLETJES.

Beste pijl. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blanco blazoenen met in het midden een zwarte stip: de bulls-eye (diameter 3 tot 5 cm). Speldoel: Schiet de pijl zo dicht mogelijk bij de bulls-eye. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, vier ronden. Spelregels: Elke schutter richt op de bulls-eye. Na elk schot wordt het inslagpunt gemarkeerd met de initialen van de schutter. De winnende pijl is de pijl die – na vier ronden - het dichtst bij de bulls-eye zit. Accent vaardigheden: Zoeken naar maximale nauwkeurigheid. Even en oneven. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoenen. Speldoel: Behaal zoveel mogelijk punten. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, zes ronden. Spelregels: Elke schutter schiet drie pijlen. De puntentelling is als volgt: - elke pijl die een ring raakt met even punten telt dubbel (bijvoorbeeld de 8 = 16 punten) - elke pijl die een ring raakt wet oneven punten telt enkel (bijvoorbeeld de 5 = 5 punten). De maximale score is 60 punten (3 x 10 x 2). Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en richten.

Versie: nov. 2003

Pagina 229 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Zoek Fido. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen en zestien blanco kaarten (afmeting 3 x 5 of 4 x 6 cm). De grootte van de kaarten is afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Speldoel: Vind de zoekgeraakte hond onder één van de kaarten. Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon. Spelregels: Teken op één van de kaarten een hond (FIDO). Plaats de kaart met de afbeelding niet zichtbaar voor de schutters op een willekeurige plaats op het doelpak. Plaats daaromheen de 15 andere kaarten op het doelpak. Individuele schutters of teams schieten op de kaarten en draaien de getroffen kaart om. De eerste die FIDO vindt is de winnaar. Mix de kaarten en speel het spel opnieuw. Hou een verhaal over waarom FIDO zoek is. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces. Paardenraces. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 60 cm blazoenen. Speldoel: De eerste zijn, die op het doel op een afstand van 20 meter schiet. Schietafstand: Begin met het doelpak op een afstand van 10 meter en speel verder tot de 20 meter is bereikt. Aantal schutters: Teams met twee personen, één team per doelpak. Aantal pijlen: Vier pijlen per persoon. Spelregels: De schutters schieten hun vier pijlen op het doel. Elke schutter mag één keer schieten om zijn vizier in te stellen, de score van deze pijl telt niet mee. De afstanden worden gemeten door de voetstappen van de schutters en de doelpakken worden naar gelang de resultaten naar achteren of naar voren verplaatst, als volgt: - Als het geel geraakt wordt: twee passen richting de 20 meterlijn, - Als het rood geraakt wordt: één pas richting de 20 meterlijn, - Als het blauw geraakt wordt: het doelpak blijft op zijn plaats, - Als het zwart geraakt wordt: één pas richting de schietlijn, - Als het wit geraakt wordt twee passen richting de schietlijn, - Als het doel gemist wordt: drie passen richting de schietlijn. Combineer de waarden van de 6 pijlen in het doelpak (de eerste pijl niet meegerekend) om te zien hoe veel passen het doelpak moet worden verplaatst. Accent vaardigheden: Het instellen van het vizier, nauwkeurigheid en zelf evaluatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 230 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Lijn race. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blanco blazoenen met daarop twee rijen vierkanten getekend. De vierkanten zijn genummerd. (Rij boven: de hoogste waarde in het midden en afwisselend naar links en rechts een lagere waarde in willekeurige volgorde. Rij onder: de waarden in willekeurige volgorde). Speldoel: Raak de vierkanten in de volgorde van waarden: oplopend of aflopend. De eerste die alle vlakken in de juiste volgorde heeft geraakt is de winnaar. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel of teams van twee personen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon. Spelregels: Elke schutter schiet op de rij van de laagste waarde naar de hoogste waarde (of omgekeerd). Er wordt niet eerder op een volgend nummer geschoten dan dat het juiste vierkant is geraakt. Als een vierkant wordt geraakt dat al eens door de betreffende schutter is geraakt, dan begint deze schutter van voren af aan. Accent vaardigheden: Zoeken naar maximale nauwkeurigheid, het richten en technische zaken om een constante schiethoogte aan te houden.

Loterij. Benodigdheden: doelpakken, pijlen en bogen, blanco blazoenen met daarop 21 genummerde vierkanten getekend. Speldoel: Raak de gekozen nummers. Schietafstand: 10, 15 of 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: Individueel: 6 pijlen per persoon, teams van twee personen: 3 pijlen per persoon en teams van drie personen: 2 pijlen per persoon. Spelregels: Er worden 6 getallen gekozen die geraakt moeten worden. Schutters of teams gebruiken hun 6 pijlen om deze getallen te raken. Er wordt gescoord als alle gekozen getallen geraakt zijn of tel de getallen van de geraakte vlakken bij elkaar op. Een schutter die of een team dat twee keer hetzelfde getal mist, gaat door naar het volgende getal. De teamleden schieten na elkaar en ĂŠĂŠn pijl per keer. Accent vaardigheden: Zoeken naar maximale nauwkeurigheid en het richten.

Versie: nov. 2003

Pagina 231 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Lage score. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoenen. Speldoel: De laagste score na 6 ronden. Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon. Spelregels: De schutter schiet zijn pijlen en probeert zodanig te richten dat hij die ringen raakt met zo laag mogelijk punten. Een misser telt als 11 punten. De schutter die na 6 ronden de laagste score heeft is de winnaar. Accent vaardigheden: Het richten en zelf evaluatie. Open contract. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 80 cm blazoenen. Speldoel: Schiet het puntenaantal dat door de schutter (of iemand anders) voorafgaand aan elke ronde wordt / is voorspeld. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Minimaal 2. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, zes ronden. Spelregels: Elke schutter schiet per ronde drie pijlen. Voorafgaand aan elke ronde voorspelt de schutter (of iemand anders) hoeveel punten hij schiet. De puntentelling is als volgt: - Een schutter die lager scoort dan voorspelt krijgt geen punten; - Een schutter die het aantal punten schiet gelijk aan de voorspelling krijgt tweemaal het aantal geschoten punten, - Een schutter die hoger scoort dan voorspelt krijgt alleen het aantal punten die hij / zij voorspeld heeft. De winnaar is degene die in 6 ronden de meeste punten heeft behaald. Accent vaardigheden: Zelf evaluatie. Voorspelling. Dit spel is een variatie op het spel Open contract Benodigdheden: Een 80 cm blazoen wordt verdeeld in even veel segmenten van gelijke grootte als het aantal deelnemers dat op hetzelfde blazoen schieten. Speldoel: Schiet het puntenaantal die door de schutter (voorafgaand aan elke ronde) wordt / is voorspeld. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Minimaal 2 tot maximaal 4 per blazoen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, zes ronden. Spelregels: Aan elke schutter wordt een bepaald segment toegewezen. Voorafgaand aan elke ronde schrijft de schutter op een scorebriefje hoeveel punten hij denkt te gaan schieten. De puntentelling is als volgt: - Alle pijlen die het toegewezen segment hebben geraakt, zelfs die van de tegenstander, worden bij elkaar opgeteld en zijn voor de eigenaar van dat segment; - Als de score lager is dan de voorspelling dan worden geen punten toegekend, - Als de score gelijk is aan de voorspelling, dan wordt het dubbele van de voorspelling toegekend, - Als de score hoger is dan voorspeld, dan wordt alleen de punten die voorspeld zijn toegekend. Vraag voorafgaand aan elke ronde of de schutter de punten die ze denken te gaan schieten op te schrijven. De winnaar is degene die na 6 ronden de meeste punten heeft behaald. Accent vaardigheden: Richten en aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces.

Versie: nov. 2003

Pagina 232 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Rechthoek race. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, een blanco blazoen met daarop 14 rechthoeken getekend afwisselend in rood en wit gekleurd. Elke kleur vertegenwoordigd een schutter. Speldoel: Schiet de drie pijlen in de rechthoeken in volgorde van de nummering. De schutters moeten elkaar steeds kruisen om in de eigen kleur rechthoek te schieten, van #1 tot en met #7. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel, minimaal twee. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon. Spelregels: Loot om wie het eerst mag schieten en in welke kleur. Elke schutter moet drie pijlen schieten in de rechthoek van zijn eigen kleur, te beginnen met #1 voor dat geschoten kan worden op de volgende rechthoek. De eerste die zijn pijlen in de #7 heeft geschoten is de winnaar. Accent vaardigheden: Aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces, zelf evaluatie en het richten. Omgekeerd schieten. Benodigdheden: doelpakken, pijlen en bogen, 80 of 60 cm blazoenen. Speldoel: Schiet de hoogste score op het blazoen met de puntentelling in omgekeerde richting (de 1 wordt 10, de 2 = 9 enzovoort). Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, vijf of zes ronden afhankelijk van de beschikbare tijd. Spelregels: De puntentelling van de ringen gaat in omgekeerde richting (de 1 wordt 10, de 2 = 9 enzovoort). Een misser blijft een nul. De schutter met de hoogste score wint. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, richten en zelf evaluatie. Slakkenhuis schieten. Benodigdheden: doelpakken, pijlen en bogen, blanco 80 of 60 cm blazoenen met daarop het slakkenhuis getekend dat verdeeld is in vier segmenten. Elk deel van een segment is van uit het midden naar buiten genummerd (zie figuur). Speldoel: Schiet als eerste die alle delen heeft geraakt en de pijl in het midden van het slakkenhuis schiet (de 13). Schietafstand: 15 tot 20 meter, afhankelijk van de vaardigheden van de schutters. Aantal schutters: Individueel, of teams van twee personen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon. Spelregels: Raak de nummers van laag naar hoog. Na elke ronde mag met de pijlen - die niet in het juiste vlak zijn geschoten – niet meer worden geschoten. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en richten. Versie: nov. 2003

Pagina 233 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Twee van de drie. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen, bogen en 80 cm blazoenen. Speldoel: Behaal zoveel mogelijk punten. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, tien ronden. Spelregels: Elke schutter schiet drie pijlen op een doel dat – afhankelijk van de vaardigheden van de schutter - in grootte varieert. Na elke ronde worden de punten op de volgende manier geteld: - Ronde 1: de schutter telt de twee beste treffers, - Ronde 2: de schutter negeert de beste treffers en telt de andere twee. - De telling wisselt per twee ronden. Accent vaardigheden: Aandacht voor de uitvoering van het totale schietproces, en zelf evaluatie. Hoger, hoger en weg. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, 60 of 80 cm blazoenen. Speldoel: Schiet een pijl in elk van de 10 ringen in oplopende volgorde (van 1 tot 10). Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel, teams van twee of drie personen. Aantal pijlen: Individuele schutters en teams van twee personen drie pijlen per persoon en teams van drie personen twee pijlen per persoon. Spelregels: Elke schutter begint met het schieten op de buitenste ring (ring 1). Ze mogen niet op een volgende ring schieten, voordat zij de juiste ring hebben geraakt. De schutter die het eerst de 10 raakt is de winnaar. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, richten en zelf evaluatie. Variatie: Na elke ronde wordt het blazoen met 1 ring verkleind. Alle pijlen die mis worden geschoten, mogen niet meer meedoen. Het eerste team dat de 10 bereikt of het langst pijlen in de race houdt is de winnaar. V schot. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen en blanco blazoenen met daarop een V getekend. Speldoel: Raak het doel zo laag mogelijk in het onderste deel van de V. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel, of teams van twee personen. Aantal pijlen: Drie pijlen per persoon, zes ronden. Spelregels: Elke schutter schiet drie pijlen in de V, alleen de drie pijlen die het dichts bij de punt van de V het doel geraakt hebben tellen (zie figuur). Per pijl wordt 1 punt toegekend. Na 6 ronden worden de punten bij elkaar opgeteld. De schutter met het hoogste puntenaantal is de winnaar. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid, richten en zelf evaluatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 234 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Woord schieten. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blanco blazoenen met daarop minimaal 16 vierkanten getekend met in elk vierkant een hoofdletter. Speldoel: Schiet de letters van een woord dat voorafgaand aan het schieten is vastgesteld. Kies woorden die met het handboogschieten te maken hebben. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Teams van drie of vier personen. Aantal pijlen: Teams van drie persoenen vier pijlen per persoon en teams van vier personen drie pijlen per persoon. Spelregels: Elke schutter is vrij om zijn pijlen in een vierkant met een bepaalde letter te schieten, die in het gekozen woord voorkomt. Het team dat als eerste alle letters van het woord heeft geschoten is de winnaar. Variant: Schiet op de letters in volgorde van de letters van het gekozen woord. Er wordt niet eerder op en volgende letter geschoten, als de juiste letter niet is geraakt. Accent vaardigheden: Zoeken naar maximale nauwkeurigheid en richten. Je bent het spek. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blanco blazoenen met daarop een varken getekend. Speldoel: Verzamel zoveel mogelijk punten en raak ieder deel van het varken. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Individueel of teams met twee personen. Aantal pijlen: Individuele schutters drie pijlen per persoon, teams van twee personen twee pijlen per persoon . Spelregels: De puntentelling is als volgt: - De staart = 12 punten, - De neus = 11 punten, - De lies = 10 punten, - De voorpoten = 8 en 9 punten, - De achterpoten = 7 en 6 punten, - De oren = 5 punten, - De kop = 4 punten, - De schouder = 3 punten, - Het dijbeen = 2 punten, - Het lichaam = 1 punt. Als alle delen geraakt zij, worden 25 punten extra toegekend. Variant: Ander dier. Accent vaardigheden: Zoeken naar de maximale nauwkeurigheid, voor zelf evaluatie de nauwkeurigheidsgrenzen en het richten.

Versie: nov. 2003

Pagina 235 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


13.12 BELONINGSSYSTEMEN. Voor groepen boogschutters die voor een lange tijd komen, houden lange termijn ontwikkelingsprogramma’s de schutters enthousiast om terug te komen en helpt hen om hun doelen te bereiken. Programma’s gericht op het scoren kunnen zowel eenvoudig als ingewikkeld (veeleisend) zijn afhankelijk van de tijd die je hebt en de leeftijd van de groep dit toelaat. Veel landen voorzien in programma’s voor boogschutters om zich op hun eigen tempo te ontwikkelen door scoren, afstand en grootte blazoen (doel). Als je geen programma hebt om mee te werken, gebruik dan de onderstaande aanbevelingen om je eigen programma te maken. Onderscheidingslinten. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blazoenen in de grootte die past bij de vaardigheden van de schutters, gekleurde linten als onderscheiding om aan de pijlenkoker te bevestigen.. Speldoel: Verdien linten in overeenstemming met de pijltreffers (groepjes) in het doel. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Elk aantal. Aantal pijlen: Zes pijlen per persoon. Spelregels: De schutters verdienen een lint in overeenstemming met het trefpunt op het blazoen (doel). De toekenning is als volgt: - Wit lint = zes pijlen in het blazoen en het maakt niet uit op welke plaats dat is, - Zwart lint = zes pijlen binnen het gebied dat omgeven wordt door de zwarte ring, - Blauw lint = zes pijlen binnen het gebied dat omgeven wordt door de blauwe ring, - Rood lint = zes pijlen binnen het gebied dat omgeven wordt door de rode ring, - Geel lint = zes pijlen binnen het gebied dat omgeven wordt door de gele ring of beter. Variatie: Gebruik een kaart om de vorderingen aan te geven in plaats van linten. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en zelf evaluatie. Start kaart. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, blazoenen in de grootte die past bij de vaardigheden van de schutters, een clipbord met een kaart (A4 formaat) en zelfklevende sterren / stippen (ter grootte van een € 0,20 muntstuk). Schrijf de namen van alle schutters op de linkerkant van de kaart. Speldoel: Plak de sterren / stippen op de kaart gelijk aan het aantal pijlen die - in een bepaalde tijd - in het geel of de 10-ring worden geschoten. Schietafstand: Afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Elk aantal. Aantal pijlen: Drie of zes pijlen per ronde. Spelregels: Tijdens les- / oefenbijeenkomsten voor het handboogschieten van een week of langer kan het ontwikkelingstraject van de schutters bijgehouden worden door achter hun namen een ster / stip te plakken voor elke pijl die tijdens de praktijklessen in het geel werd geschoten. Voor een meer gevorderd programma, gebruik je sterren / stippen van verschillende kleuren om aan te geven hoeveel pijlen in het geel zijn / worden geschoten. Groen voor één pijl, zwart voor twee, blauw voor drie, rood voor vier, zilver voor vijf en goud voor zes pijlen in het geel achter elkaar. Variatie: Gebruik de 10-ring in plaats van de startkaart. Accent vaardigheden: Nauwkeurigheid en zelf evaluatie.

Versie: nov. 2003

Pagina 236 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Punten ronden. Benodigdheden: Doelpakken, pijlen en bogen, binnen / buiten blazoenen. Score formulieren / kaarten, ontwikkelingskaarten en certificaten of lapjes / leertjes als onderscheiding. Speldoel: De vooruitgang van de schutter bij een opeenvolging van onderscheidingen als een nieuw scoreniveau is bereikt. Schietafstand: Afwisselend, afhankelijk van de vaardigheden van de schutter. Aantal schutters: Elk aantal. Aantal pijlen: Ronde van 30 pijlen en 3 pijlen per beurt voor binnen schieten, ronde van 36 pijlen en 6 pijlen per beurt voor buiten schieten. Spelregels: Schiet een ronde pijlen volgens de regels van een toernooi, dubbele punten om een van te voren bepaald puntenaantal te bereiken. Zo kan de leider van het spel zich met succes opwerken tot 10 niveaus. De schutters krijgen een certificaat, leertje of medaille, enzovoort als zij dat niveau halen

Versie: nov. 2003

Pagina 237 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Versie: nov. 2003

Pagina 238 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


14

Hoofdstuk 14 WOORDENLIJST.

A Actuele of werkelijke treklengte: Dat deel van de pijl – dat door de schutter gebruikt wordt – gemeten vanaf het diepste punt in de nok (peesgleuf) tot de achterkant van de boog (het diepste punt in de handgreep = draaipunt) Achterkant van de boog: De zijde van de boog aan de kant van de pees.

B Bareboog: een boog zonder vizier c.q. richtapparatuur of onderdelen zoals stabilisatoren. Beoordelaar (scheidsrechter): Iemand die verantwoordelijk is voor de juiste toepassing / uitvoering van de regels tijdens een wedstrijd (toernooi) Boogarm: Arm waarmee de boog omhoog gehouden wordt Booghand: Hand waarmee de boog vastgehouden wordt. Boogsling: Lus van leer of touw om de boog en pols zodat e boog – na het lossen - niet uit de geopende booghand kan vallen. Boogunster: een toestel om het trekgewicht (trekkracht) van de boog te meten. Borstbeschermer: Beschermingsmiddel voor de kleding en borst, voorkomt dat de pees in contact komt met de kleding en lichaam. Bouncer: Een pijl die het doel wel heeft geraakt maar daarna terugstuitert en op de grond valt. Button: Een veerbelast (instelbaar) drukpunt dat gebruikt wordt om de zijdelingse krachten van de pijl naar de boog – na het lossen – op te vangen.

C Compoundboog: Boog met excentrische schijven en kabels waarmee een groot booggewicht met een laag trekgewicht tot volledige treklengte gerealiseerd kan worden.

D Demper: Een onderdeel van de stabilisator dat trillingen opvangt Dolfijnstaartbeweging: Het verticaal op en neer bewegen van het achterstuk van de pijl (nok) nadat deze is gelost. Excentrische riemschijf of –wiel: Een op een nok als een wiel dat gemonteerd is op de werparm van een compoundboog, met de bedoeling om de mate van trekgewicht dat op de pees uitgeoefend wordt bij volledige treklengte te verlagen/verminderen. Versie: nov. 2003

Pagina 239 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


F Fade-out: Het punt waar het niet-werkende deel van de werparm in het middelstuk is/wordt gemonteerd en geleidelijk in dikte vermindert naar het werkende deel van de werparm. FITA: Federation Internationale de Tit a LÁrc. De internationale federatie voor handboogschutters.

G Geel (goud): Het geel gekleurde centrale deel van het blazoen. Grondpijlenkoker: Een pijlenhouder / koker die in de grond gestoken kan worden

I Indexveer: De veer die op de schacht is aangebracht in het verlengde van de gietnaad van de nok en haaks op de pees (peeshand) staat. Instinctief schieten: Een methode van schieten waarbij geen richtmethode wordt gebruikt. De schutter kijkt alleen naar het doel en schiet.

K Kale pijl: Een pijl zonder veren. Kisser: Een kunststof ringetje dat boven het nokpunt op de pees is aangebracht en als referentiepunt (extra ankerpunt) dient bij een volledige treklengte. Klikker: een metalen of kunststof onderdeel dat een klikkend geluid maakt als de pijl passeert bij volledige treklengte.

L Lamineren: Het verlijmen van meerdere lagen (lamellen) op elkaar. Een gelamineerde boog is een boog van twee of meer soorten hout of gelijkwaardig materiaal. Lage greep: De positie van de booghand waarbij de hand vlak tegen de handgreep ligt zodanig dat de druk tijdens het trekken wordt overgedragen op het bot van de onderarm.

N Nok: Het kunststof einde van de pijl, voorzien van een gleuf (inkeping) om de pijl op de pees aan te brengen c.q. te klemmen. Nokpunt: het punt van de pees waar de nok vastgeklemd aangebracht moet worden, aangegeven door één of twee ringetjes van metaal of draadverdikkingen. Nokwiel: Een op een wiel gelijkend onderdeel dat gemonteerd is op de werparm van een compoundboog, met de bedoeling om de mate van trekgewicht dat op de pees uitgeoefend wordt bij volledige treklengte te verlagen/verminderen.

Versie: nov. 2003

Pagina 240 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


O Open stand: Een positie van de voeten (bovenlichaam) waarbij lijn voeten (van de schouders) minder is dan 180 graden dan de schietrichting (denkbeeldige haakse lijk vanaf de meet naar het doel)

P Peesafstand: De spanafstand tussen handgreep (of pressure button) en pees in ontspannen toestand. Peeshand (peesvingers): De hand (vingers) die de pees naar het ankerpunt trekt. Pees uitlijning: De relatie tussen de pees en het vizier. Peeswikkelingen: Draadwindingen aan het eind of in het midden van de pees om het uit elkaar wijken van de strengen tegen te gaan. Pijloplegger: een starre of verstelbare, verende steun waarop de pijl ligt en het gewicht van de pijl opvangt. Pivotpunt: het punt in de handgreep waar de afstand pees / handgreep het grootst is en dat tevens beschouwd kan worden als de plaats waar de krachten / reacties tussen de boog en hand / onderarm uitgewisseld worden. Het feitelijke middelpunt van de boog. Plukken: een beweging van de peeshand/vingers waardoor de pees – tijdens het lossen – van het ankerpunt weggetrokken wordt (vergelijk plukken van een gitaarsnaar) Polssling: Lus van leer of touw om d eboog en pols zodat de boog niet uit de geopende booghand kan vallen na het lossen. Pressure button: Zie Button. Pijlenkoker: Een tas of koker van kunststof of leer die op de grond staat of aan een riem wordt gedragen om de pijlen en andere accessoires in te bewaren.

R Recurve boog: een boog waarvan de einden (toppen) van de werparmen van de schutter afgebogen (weggebogen) zijn.

S Schachtveren: veren op de schacht anders dan de indexveer. Schachtgrootte: Een code op de schacht waarmee de afmeting en eigenschappen van de pijl wordt aangegeven om gemakkelijke een keus te maken. Schacht: Het hoofdbestanddeel van de pijl, een pijl zonder veren Schiethandschoen: Een handschoen met drie vingers om de peesvingers te beschermen en een vloeiende lossing te waarborgen. Schietlijn: Een lijn – evenwijdig aan de doelen – van waar de schutters schieten. Snapshooting: Het schieten of lossen van de pijl nadat nauwelijks de tijd is genomen om zorgvuldig te richten. Versie: nov. 2003

Pagina 241 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Spanner (spankoord): een hulpmiddel om de pees op gemakkelijke wijze op de boog (beide toppen) aan te brengen. Spine: De stijfheid of buigzaamheid van de pijl. Stabilisatoren: Een combinatie van stangen en gewichten op de boog gemonteerd om ongewenste trillingen, torsies uit te schakelen. Stand: De stand van de voeten op de schietlijn in relatie met de schietrichting.

T Teruggebogen middenstuk: Een middenstuk waarbij tijdens de fabricage naar voren een lichte buiging is aangebracht en zodoende een bijdrage levert aan de stabiliteit van de schutter. Tiller: De balans (evenwicht van krachten) tussen de beide werparmen. Treklengte: De afstand tussen de pees en de handgreep bij volle trek. Trekgewicht (booggewicht): De kracht (het gewicht) die de schutter moet aanhouden om de pees op volle trek te houden.

V Venster: De uitsparing in het middenstuk juist boven de handgreep. Vingersling: Lus van leer of touw om de boog en vingers (wijs of middelvinger en duim) zodat de boog niet uit de geopende hand kan vallen na het lossen. Vingertab: een bescherming voor de vingers van de peeshand tegen het schaven van de pees door het herhaald bewegen van de pees langs de vingers. Voetmarkering: Een pen of en andere markering in/op de grond waarmee de plaats wordt aangegeven waar de schutter op de meet / schietlijn moet gaan staan. Visstaartbeweging: Het horizontaal heen en weer bewegen van het einde van de pijl (nok) nadat deze is gelost. Volledige treklengte: De afstand tussen pees en de handgreep bij volle trek. Voorkant van de boog: De zijde van de boog aan d e kant tegenovergesteld aan de pees (schutter).

W Wachtlijn: De lijn – evenwijdig aan de schietlijn – al waar de schutters in afwachting van het signaal wachten om naar de schietlijn te gaan. Werparm: De buigzame delen van de boog waarin de energie voor het schieten van de pijl vastliggen (zijn opgeslagen) Windingen: Draadwindingen aan het eind of in het midden van de pees om het uit elkaar wijken van de strengen tegen te gaan. Versie: nov. 2003

Pagina 242 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Z Zen: De Japans religieuze of mystieke benadering van het handboogschieten gekenmerkt door traditionele wijze van oosterse vechtkunsten.

Versie: nov. 2003

Pagina 243 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


DESKUNDIGEN DIE HUN MEEDEWERKING HEBBEN VERLEEND

Ken BEARMAN (GBR)

Francis BUGGENHOUT (BEL)

Peter CHIU (TPE)

Pascal COLMAIRE (FITA)

Ole GAMELGAARD (DEN)

Carry van GOOL (NED)

Bei GUO (CHN)

Juan Carlos HOLGADO (ESP)

Jacqie FIALA (USA)

Tomas JOHANSSON (SWE)

Door de geweldige medewerking van de volgende trainers van wereldniveau op het gebied van de handboogsport was de FITA in staat om dit waardevolle handboek voor trainers beschikbaar te stellen voor trainers in de handboogsport. MET VEEL DANK AAN (namen in alfabetische volgorde)

Versie: nov. 2003

Pagina 244 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


De FITA is eveneens dank verschuldigd aan Yesdayesdesign die de afbeeldingen heeft gemaakt, onder toezicht van Thomas RANDALL. Namen van de “extra personen” die belangeloos hun tijd hebben gegeven zijn: Geraldine AURAIX, Thomas COLMAIRE, Richard CORDEAU, Gwenael HANNEMA, Ludovic PEYAUD en Olivier PEYRAUD

Kisik LEE (AUS)

Thomas RANDALL (FRA)

Viktor MIKHAYLENKO (UKR)

Michael NAYROLE (FRA)

Tim STRICKLAND (USA)

Kyung Rae PARK (KOR)

Konrad van WARMELO (RSA)

Versie: nov. 2003

Don RABSKA (USA)

Ann WEBB (GBR)

Pagina 245 van 245 HANDBOEK

TRAINERS


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.